5. Conclusie en toekomstig onderzoek
Dit onderzoek geeft de context en een eerste inschatting van de waarde van data voor Nederland. Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat de manier om data te typeren en inschatting van de waarde nog met enige onzekerheid zijn omgeven. Wel wordt duidelijk dat de rol van data voor bedrijven steeds groter wordt en niet meer is weg te denken in onze economie. Dat geldt in het bijzonder voor platform- en internet gebaseerde bedrijven, maar ook voor andere bedrijven waarin data steeds belangrijker wordt in de (interne) bedrijfsvoering. Hetzelfde kan ook als centrale boodschap uit de interviews en kwalitatieve studie gehaald worden. Veel bedrijven verzamelen zelf data en doen aan data-analyse. In Europees opzicht behoort Nederland hierin tot de koplopers. Ook zullen zij waar nodig data van anderen bij hun analyses betrekken om hun werk te kunnen doen.
Tot slot geeft het kwantitatieve onderzoek een eerste inschatting van de waarde van data in de Nederlandse economie. Dit laatste stuk leunt sterk op onderzoek en definities die in de nationale rekeningen gemaakt worden. Door gebruik te maken van dit raamwerk kunnen we data typeren als een investeringsgoed. Dit betekent dat niet alle data een waarde krijgt toegekend, alleen de data die bedrijven herhaaldelijk in hun bedrijfsprocessen ondersteunt, hebben we een waarde meegeven. Duidelijk resultaat van de kwantitatieve studie is een groei van de waarde van data, die is opgesplitst in data, databases en datascience. Er kan worden vastgesteld dat data-investeringen van Nederlandse bedrijven in de afgelopen 15 jaar stevig zijn gegroeid, wat leidt tot een waarde variërend van 15,6 tot 20 miljard euro in 2017.
De investeringen in data kunnen beschouwd worden als een uitbreiding van ICT-kapitaal en immateriële activa of kenniskapitaal. Aan beide categorieën wordt een positief effect op de productiviteitsgroei toegeschreven, maar vooral in de jaren vóór de crisis van 2009. In de jaren erna is er sprake van vertraging van de productiviteit in eigenlijk de gehele Westerse wereld. Deze vertraging wordt ook wel aangeduid als de productiviteitspuzzel, omdat de huidige jaren zich kenmerken door nieuwe ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld AI en biotechnologie. De verwachting is dat deze ontwikkelingen zich behoren uit te drukken in productiviteitsgroei (arbeidsproductiviteit of multifactorproductiviteit). Verschillende economen hebben zich al over dit onderwerp gebogen, en verschillende verklaringen zijn al gegeven en onderzocht (Grabska et al. 2017). Het kwantificeren van waarde van data, zoals in dit onderzoek is gedaan, geeft geen directe oplossing van de productiviteitspuzzel. Wel kan het een rol spelen in verklaringen voor de waargenomen lage productiviteitsgroei. Verklaringen waarbij waarde van data relevant kan zijn, zijn o.a. de beperktere mogelijkheden tot schaalvoordelen van de Europese dienstensector in vergelijking met de Amerikaanse, de toenemende spreiding tussen voorlopers en achterblijvers in termen van productiviteit, de beperktere invloed van huidige innovaties ten opzichte van innovaties in het begin van de 20e eeuw (zie hiervoor Gordon 2016) en tot slot de noodzaak om bij toepassing van innovaties ook de organisatie hierop in te richten door middel van organisatorisch kapitaal.
Deze studie is een pilotstudie en geeft daarmee geen definitief antwoord op de vraag hoeveel data waard is in Nederland. Een aantal lacunes en aannames moeten nader onderzocht worden om tot een preciezere inschatting te komen. Een belangrijk aspect is het vaststellen van waarde van data voor de overheid en uitsplitsing naar bedrijfstakken en sectoren. Aansluitend hierop kan onderzoek gedaan worden naar de (internationale) handel in data, en bepaald worden of er ook bedrijven zijn die databases maken en verkopen aan derden. Specifiek en interessant is de vraag welke bedrijven met elkaar in data handelen, of diensten afnemen gebaseerd op data, ook in internationale context. Ook de vraag hoe groot de overlap met de bestaande cijfers van databases en R&D is, moet beantwoord worden. Verder zijn afschrijvingen op data op dit moment nog een blinde vlek en tot slot is een empirische vaststelling van tijdsfactoren nuttig om deze te confronteren met de inschattingen in deze studie. Desalniettemin laat onze studie zien dat data er wel degelijk en in toenemende mate toe doet in de Nederlandse economie. En dat het verder (kwantitatief) in kaart brengen van de rol van data in onze economie mogelijk is. Maar dat daarvoor wel aanvullend nader onderzoek en afstemming (ook in internationale context) nodig is.