5. Zonne-energie
Zonne-energie valt uiteen in twee groepen:
- de omzetting van zonnestraling in elektriciteit (zonnestroom of fotovoltaïsche zonne-energie),
- de omzetting van zonnestraling in warmte (zonnewarmte of thermische zonne-energie).
De bijdrage van zonne-energie aan het totale eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland groeit en komt in 2022 uit op 22 procent.
Zonnestroom (TJ) | Zonnewarmte (TJ) | |
---|---|---|
00 | 28 | 454 |
01 | 42 | 511 |
02 | 59 | 575 |
03 | 91 | 624 |
04 | 121 | 674 |
05 | 128 | 719 |
06 | 132 | 755 |
07 | 135 | 798 |
08 | 143 | 846 |
09 | 162 | 926 |
10 | 201 | 994 |
11 | 376 | 1040 |
12 | 686 | 1070 |
13 | 1476 | 1106 |
14 | 2611 | 1128 |
15 | 3991 | 1137 |
16 | 5767 | 1147 |
17 | 7936 | 1144 |
18 | 13354 | 1156 |
19 | 19437 | 1180 |
20 | 31553 | 1176 |
21** | 41383 | 1164 |
22* | 60576 | 1164 |
*Voorlopige cijfers **Nader voorlopige cijfers |
5.1 Zonnestroom
Ontwikkelingen
Het opgesteld vermogen voor en de productie van zonnestroom is in 2022 weer sterk toegenomen. Eind 2022 bedroeg het totale opgestelde vermogen van zonnestroominstallaties in Nederland 19 143 megawatt (MW), een toename van 4 232 MW opzichte van eind 2021. De opwek van elektriciteit met zonnepanelen bedroeg in 2022 (voorlopige cijfers) 16 827 mln kWh, een toename van 46 procent ten opzichte van 2021 (Tabel 5.1.2). De bijdrage van zonnestroom aan het eindverbruik van hernieuwbare energie in Nederland is 22 procent.
In gebruik genomen vermogen (MW) Opgesteld vermogen (MW) 2010 21 90 2011 59 149 2012 138 287 2013 363 650 2014 357 1007 2015 519 1526 2016 609 2135 2017 776 2911 2018 1697 4608 2019 2618 7226 2020 3882 11108 2021** 3803 14911 2022* 4232 19143 *Voorlopige cijfers
**Nader voorlopige cijfers
In 2022 nam het totaal opgesteld vermogen van zonnepanelen in alle gemeenten van Nederland gemiddeld met 30 procent toe ten opzichte van 2021. Voor bedrijven was de toename met 154.6 MW het grootst in Dronten door de aanleg van het grootste zonnepark van Nederland. Met meer dan 99 MW volgen Borger-Odoorn en Hoogeveen. Het opgestelde vermogen van zonnepanelen op woningen groeide het sterkst in Utrecht, Tilburg, en Rotterdam, met 27.6, 24.8 en 23 MW respectievelijk.
Totaal ( MW) Bedrijven ( MW) Woningen ( MW) Dronten 160,5 154,6 5,87 Borger-Odoorn 121,8 117,1 4,63 Hoogeveen 106,3 99,8 6,54 Rotterdam 86,5 63,5 23,02 Tilburg 77,0 52,2 24,77 Terneuzen 71,9 63,6 8,33 Coevorden 69,0 64,1 4,93 Lelystad 68,0 60,5 7,48 Hollands Kroon 64,3 57,3 7,05 Noordenveld 56,6 50,5 6,04 Venlo 54,9 40,2 14,74 Hardenberg 45,1 35,7 9,38 Lochem 42,3 37,3 4,93 Amsterdam 38,6 24,6 14,02 Deventer 38,2 28,7 9,49 Stadskanaal 35,4 30,9 4,45 Neder-Betuwe 33,3 28,3 5,03 Amersfoort 32,8 16,7 16,07 Land van Cuijk 31,6 14,5 17,1 Arnhem 31,0 19,8 11,21 's-Hertogenbosch 30,7 11,7 19,04 Utrecht 30,5 2,9 27,61 Meierijstad 29,7 17,1 12,52 Almere 29,2 8,7 20,53 Westland 28,2 11,4 16,83 Oss 27,9 13,4 14,49 Apeldoorn 27,4 8,8 18,59 Ede 26,4 14,0 12,42 Eindhoven 26,4 5,8 20,63 Enschede 26,2 10,7 15,53 Horst aan de Maas 26,1 17,4 8,69 Emmen 25,8 9,7 16,11 's-Gravenhage 25,8 6,6 19,12 Vlissingen 25,7 21,5 4,17 Groningen 24,3 6,7 17,66 Lansingerland 23,8 13,8 9,98 Midden-Groningen 23,5 13,9 9,56 Peel en Maas 23,4 15,0 8,33 Waalwijk 23,2 16,0 7,24 Breda 23,2 7,6 15,62 Hoeksche Waard 23,2 8,6 14,59 Barneveld 22,7 14,6 8,11 Haarlemmermeer 22,5 6,0 16,45 Wijchen 22,2 16,5 5,71 Súdwest-Fryslân 21,5 9,9 11,56 Zaanstad 21,4 9,3 12,08 Opsterland 21,3 17,2 4,1 Laarbeek 20,8 16,5 4,39 Alphen aan den Rijn 20,4 8,1 12,33 Sittard-Geleen 19,4 6,6 12,78 West Betuwe 19,3 10,3 9,0 Het Hogeland 19,3 12,7 6,54 Dijk en Waard 19,3 7,1 12,13 Wijk bij Duurstede 19,1 14,8 4,34 Westerkwartier 19,0 7,0 12,0 Dordrecht 18,6 8,8 9,83 Altena 18,4 9,6 8,83 Nijmegen 17,8 7,3 10,43 Venray 17,6 11,2 6,38 Hengelo 16,5 5,3 11,27 Vijfheerenlanden 16,4 6,4 10,01 Olst-Wijhe 16,4 14,3 2,03 Berkelland 16,2 9,8 6,45 Heusden 16,2 8,0 8,16 Leeuwarden 15,6 4,9 10,72 Eemsdelta 15,6 8,5 7,08 Helmond 15,5 4,8 10,65 Overbetuwe 15,3 8,4 6,89 Schagen 15,2 9,0 6,15 Moerdijk 15,0 9,0 6,06 Maastricht 14,9 5,8 9,07 Hof van Twente 14,8 9,2 5,66 Alkmaar 14,6 6,4 8,28 Maashorst 14,6 5,0 9,62 Zoetermeer 14,6 1,3 13,32 Heerenveen 14,6 8,0 6,6 Almelo 14,4 4,4 10,06 Roosendaal 13,7 5,2 8,51 Dinkelland 13,7 8,8 4,9 Goeree-Overflakkee 13,5 4,7 8,85 Rijssen-Holten 13,4 7,4 5,94 Leudal 12,9 6,6 6,29 Barendrecht 12,9 5,9 6,99 De Fryske Marren 12,9 4,4 8,47 Raalte 12,8 8,0 4,79 Weert 12,7 5,7 7,03 Lingewaard 12,6 4,5 8,19 Krimpenerwaard 12,5 3,5 9,04 Doetinchem 12,4 4,5 7,91 Noardeast-Fryslân 12,3 4,7 7,69 Borsele 12,2 8,1 4,1 Harderwijk 12,2 7,7 4,53 Veendam 12,2 8,0 4,18 Zaltbommel 12,1 8,1 4,04 Gemert-Bakel 12,0 7,1 4,95 Smallingerland 12,0 4,6 7,47 Zwolle 12,0 0,2 11,79 Molenlanden 11,9 6,0 5,81 Assen 11,8 3,5 8,32 Deurne 11,8 5,3 6,45 Bernheze 11,8 5,6 6,24 Roermond 11,6 3,4 8,2 Nissewaard 11,6 1,4 10,15 Purmerend 11,5 3,8 7,78 Medemblik 11,4 4,9 6,48 Zwijndrecht 11,3 6,5 4,84 Zevenaar 11,2 5,7 5,54 Stichtse Vecht 11,1 3,5 7,58 Veldhoven 11,0 3,1 7,85 Oldambt 11,0 4,3 6,61 Oosterhout 10,8 3,1 7,7 Hoorn 10,7 4,4 6,37 Etten-Leur 10,7 4,7 6,01 Putten 10,7 7,5 3,18 Tubbergen 10,7 7,0 3,72 Noordoostpolder 10,7 2,8 7,88 Tiel 10,6 5,5 5,16 Kampen 10,5 4,3 6,25 Drimmelen 10,4 6,2 4,17 Nieuwegein 10,4 4,5 5,9 Montferland 10,3 3,7 6,62 Buren 10,3 5,4 4,87 Nijkerk 10,3 5,2 5,03 Loon op Zand 10,2 6,0 4,23 Oude IJsselstreek 10,2 3,1 7,06 Haarlem 10,2 3,5 6,66 Boxtel 10,2 6,2 3,92 Weststellingwerf 10,2 6,2 3,99 Bergen op Zoom 10,1 2,9 7,27 Veenendaal 10,1 3,2 6,94 Utrechtse Heuvelrug 10,1 2,6 7,43 Bronckhorst 10,0 3,7 6,37 Oost Gelre 10,0 5,0 4,98 Alblasserdam 10,0 7,7 2,25 Ridderkerk 9,9 5,1 4,88 Waadhoeke 9,8 2,9 6,94 Houten 9,7 2,6 7,1 Beekdaelen 9,7 3,4 6,29 Tynaarlo 9,6 2,5 7,03 Hellendoorn 9,5 3,8 5,72 Aalten 9,5 5,3 4,18 Zeist 9,4 2,1 7,31 Pijnacker-Nootdorp 9,4 1,6 7,73 Schouwen-Duiveland 9,3 2,4 6,86 Wierden 9,3 3,9 5,34 Pekela 9,2 7,0 2,19 Heerlen 9,1 2,0 7,17 Zuidplas 9,0 2,5 6,58 Haaksbergen 9,0 4,6 4,39 Best 8,9 4,0 4,88 Woerden 8,8 1,9 6,92 Sint-Michielsgestel 8,8 4,5 4,24 De Ronde Venen 8,7 3,3 5,35 Halderberge 8,6 3,7 4,94 Twenterand 8,6 2,9 5,62 Oldenzaal 8,5 3,4 5,1 Velsen 8,5 4,2 4,27 Ermelo 8,5 6,1 2,38 Noordwijk 8,5 4,2 4,27 Midden-Drenthe 8,3 3,4 4,89 Steenwijkerland 8,3 2,5 5,84 Leusden 8,2 3,3 4,93 Heeze-Leende 8,2 4,3 3,88 Den Helder 8,2 2,9 5,28 Echt-Susteren 8,1 1,7 6,37 Brummen 8,0 5,2 2,79 Katwijk 7,8 2,5 5,37 Bodegraven-Reeuwijk 7,8 2,4 5,36 Delft 7,8 2,4 5,4 Hulst 7,7 3,3 4,43 Voorst 7,7 4,4 3,34 Oisterwijk 7,7 2,9 4,76 Gouda 7,7 1,9 5,81 Someren 7,7 3,7 3,97 Capelle aan den IJssel 7,6 3,1 4,5 Middelburg 7,4 1,4 5,98 Zeewolde 7,4 4,7 2,67 Midden-Delfland 7,4 5,0 2,41 West Maas en Waal 7,4 4,1 3,28 De Wolden 7,3 4,0 3,32 Soest 7,3 1,5 5,78 Maasdriel 7,3 2,2 5,08 Aalsmeer 7,3 4,0 3,32 Westerwolde 7,3 3,5 3,79 Hilvarenbeek 7,3 4,7 2,59 Hilversum 7,2 1,3 5,95 Koggenland 7,2 3,6 3,59 Valkenswaard 7,2 2,7 4,52 Leiden 7,2 2,8 4,38 Amstelveen 7,1 2,1 5,07 Woensdrecht 7,0 3,3 3,61 Drechterland 7,0 3,5 3,42 Sluis 6,9 3,4 3,47 Bladel 6,9 3,5 3,32 Tholen 6,8 2,2 4,6 Hendrik-Ido-Ambacht 6,7 2,0 4,67 Hellevoetsluis 6,6 1,1 5,51 Cranendonck 6,5 2,3 4,27 Winterswijk 6,4 3,0 3,38 Steenbergen 6,4 2,3 4,05 Teylingen 6,4 2,3 4,09 Edam-Volendam 6,3 1,7 4,62 Geldrop-Mierlo 6,3 1,2 5,13 De Bilt 6,3 1,6 4,74 Kerkrade 6,2 1,3 4,91 Culemborg 6,2 3,1 3,15 Tytsjerksteradiel 6,0 1,2 4,88 Berg en Dal 6,0 1,7 4,31 Eijsden-Margraten 6,0 1,7 4,31 Aa en Hunze 6,0 1,6 4,43 Gooise Meren 6,0 1,5 4,5 Zwartewaterland 6,0 2,7 3,28 Kaag en Braassem 6,0 2,5 3,43 Albrandswaard 5,9 1,1 4,79 Nuenen, Gerwen en Nederwetten 5,9 2,0 3,86 Landgraaf 5,9 0,9 5,03 Rucphen 5,9 2,2 3,67 Achtkarspelen 5,8 3,2 2,6 Losser 5,8 1,2 4,55 Maasgouw 5,7 1,1 4,64 Dalfsen 5,7 1,4 4,3 Geertruidenberg 5,7 3,3 2,45 Reimerswaal 5,7 2,0 3,64 Epe 5,6 1,6 4,05 Gorinchem 5,6 1,4 4,14 Goes 5,6 0,5 5,0 Beuningen 5,5 1,6 3,97 Vlaardingen 5,5 0,8 4,7 Oirschot 5,5 2,8 2,74 Zundert 5,5 2,3 3,17 Asten 5,5 2,3 3,14 Duiven 5,5 2,2 3,32 Goirle 5,5 2,2 3,27 Borne 5,5 1,0 4,48 Gilze en Rijen 5,4 2,2 3,26 Ooststellingwerf 5,4 1,6 3,8 Meppel 5,4 1,8 3,59 Nieuwkoop 5,3 2,0 3,32 Roerdalen 5,2 1,2 4,01 IJsselstein 5,2 0,9 4,3 Rheden 5,2 0,8 4,38 Vught 5,2 1,6 3,61 Hardinxveld-Giessendam 5,2 3,0 2,22 Bunschoten 5,2 2,0 3,24 Dongen 5,2 1,5 3,73 Schiedam 5,2 0,8 4,43 Son en Breugel 5,1 2,0 3,08 Uithoorn 5,0 2,0 2,98 Bergen (NH.) 5,0 1,6 3,47 Leidschendam-Voorburg 5,0 0,7 4,28 Rijswijk 5,0 0,8 4,15 Bergeijk 4,9 2,0 2,9 Lisse 4,9 2,7 2,25 Waddinxveen 4,8 1,0 3,82 Zutphen 4,8 0,5 4,36 Stein 4,8 1,0 3,79 Rhenen 4,7 1,7 3,09 Wageningen 4,7 1,3 3,4 Beverwijk 4,7 2,0 2,76 Alphen-Chaam 4,7 3,1 1,57 Lopik 4,6 2,5 2,16 Veere 4,6 1,2 3,45 Heerde 4,6 2,1 2,44 Huizen 4,6 0,7 3,87 Nunspeet 4,5 1,7 2,82 Ommen 4,5 2,1 2,43 Woudenberg 4,5 2,0 2,53 Westerveld 4,4 1,6 2,83 Heemskerk 4,4 1,5 2,91 Eersel 4,4 1,1 3,22 Castricum 4,4 0,6 3,81 Urk 4,3 1,2 3,13 Baarle-Nassau 4,2 3,3 0,87 Meerssen 4,2 1,3 2,81 Boekel 4,1 2,0 2,13 Renkum 4,1 1,2 2,93 Gennep 4,1 1,2 2,93 Dantumadiel 4,1 0,8 3,22 Oldebroek 4,0 1,4 2,61 Papendrecht 4,0 0,3 3,73 Elburg 4,0 1,2 2,84 Krimpen aan den IJssel 3,9 0,6 3,35 Westvoorne 3,9 1,0 2,94 Reusel-De Mierden 3,9 1,5 2,44 Maassluis 3,9 0,7 3,19 Opmeer 3,8 2,4 1,45 Staphorst 3,7 1,5 2,25 Brielle 3,7 0,9 2,76 Wassenaar 3,7 1,6 2,05 Bunnik 3,6 1,4 2,18 Nederweert 3,6 -0,2 3,82 Beek 3,6 1,0 2,57 Stede Broec 3,6 0,6 2,97 Waalre 3,5 0,5 3,01 Enkhuizen 3,5 2,0 1,48 Oegstgeest 3,4 1,4 2,06 Heiloo 3,4 0,7 2,66 Baarn 3,3 1,0 2,33 Druten 3,3 0,6 2,7 Beesel 3,3 0,7 2,54 Wijdemeren 3,2 0,6 2,64 Heumen 3,2 0,7 2,5 Wormerland 3,2 1,6 1,58 Oudewater 3,2 1,6 1,58 Brunssum 3,2 0,5 2,63 Valkenburg aan de Geul 3,1 0,9 2,29 Bergen (L.) 3,1 1,3 1,81 Hillegom 3,1 1,1 2,03 Voorschoten 3,0 0,4 2,63 Noord-Beveland 3,0 1,3 1,63 Montfoort 2,9 0,8 2,1 Voerendaal 2,9 0,8 2,06 Gulpen-Wittem 2,8 0,8 1,97 Texel 2,6 1,6 1,04 Heemstede 2,6 0,3 2,35 Uitgeest 2,5 0,8 1,74 Weesp 2,4 1,1 1,32 Diemen 2,4 0,6 1,84 Sliedrecht 2,4 0,3 2,07 Harlingen 2,3 0,3 2,07 Doesburg 2,3 1,3 0,96 Bloemendaal 2,2 0,5 1,76 Leiderdorp 2,1 0,8 1,31 Renswoude 2,0 0,9 1,17 Scherpenzeel 2,0 0,6 1,4 Simpelveld 1,9 0,8 1,17 Waterland 1,9 0,3 1,59 Westervoort 1,8 0,0 1,8 Blaricum 1,8 0,5 1,31 Mook en Middelaar 1,8 0,4 1,39 Hattem 1,8 0,3 1,48 Kapelle 1,8 -0,5 2,23 Eemnes 1,7 0,4 1,3 Landsmeer 1,5 0,5 0,96 Ouder-Amstel 1,4 0,2 1,26 Zoeterwoude 1,3 0,8 0,55 Oostzaan 1,2 0,3 0,93 Laren 1,2 0,3 0,94 Vaals 1,0 0,1 0,86 Ameland 1,0 0,4 0,53 Zandvoort 0,9 0,1 0,79 Vlieland 0,8 0,6 0,17 Terschelling 0,7 0,6 0,14 Schiermonnikoog 0,3 0,2 0,12 Rozendaal 0,3 0,1 0,22 1) In 2022 is er een gemeentelijke herindeling geweest, op deze kaart wordt de indeling van 2022 gebruikt (zie Gemeentelijke indeling op 1 januari 2022 (cbs.nl)). Zonnestroomcijfers van opgeheven gemeenten uit 2021 zijn volgens de nieuwe indeling bij elkaar opgeteld.
Het opgestelde vermogen aan zonnestroom is afgelopen jaar weer flink toegenomen, zie Figuur 5.1.1. De verwachting is echter dat deze sterke groei op korte termijn zal afnemen door een vermindering van subsidieaanvragen (Solar Magazine, 2023a, Solar Magazine, 2023b). De Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie en klimaattransitie (SDE++) is veruit de grootste bron van subsidie. Voor zakelijk gebruikers zijn er naast de SDE++ nog de Energie-investeringsaftrek (EIA) en de InvesteringsSubsidie Duurzame Energie (ISDE). Voor kleinverbruikers is er de salderingsregeling of als zij zich verenigen in een coöperatie of vereniging van eigenaars (VvE) is er de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE).
Daarnaast worden niet alle geplande en voor subsidie beschikte projecten uiteindelijk gerealiseerd. RVO (RVO, 2022) heeft bijvoorbeeld in 2021 voor de SDE-projecten een forse stijging geconstateerd van projecten die volledig werden ingetrokken (volledige vrijval) of waarbij er substantieel minder vermogen werd gerealiseerd dan beschikt (gedeeltelijke vrijval), in totaal goed voor zo’n 1,6 GWp aan vermogen. Voorlopige cijfers van 2022 tonen aan dat ook in dit jaar aardig wat vrijval heeft plaatsgevonden. De vrijval komt vooral voor bij dakinstallaties en niet of nauwelijks bij veldinstallaties. Als oorzaken voor volledige of gedeeltelijke vrijval noemt RVO aanpassing van de dakconstructie, tegenvallende business cases, netcapaciteit en verzekerbaarheid. De kortere realisatietermijn voor zon op daken projecten in de SDE maakt het voor zon op daken extra moeilijk om binnen de realisatietermijn van de SDE de knelpunten opgelost te krijgen. Voor de komende periode neemt mogelijk de ontoereikende netcapaciteit toe als beperkende factor bij de realisatie van projecten. Hierdoor kunnen regionale verschillen optreden in de vrijval, aangezien de netcapaciteit – en dus de ruimte voor nieuwe zonnestroominstallaties - regionaal sterk kan verschillen.
Ondanks de toenemende vrijval is de SDE nog steeds een belangrijke motor voor de toename van zonnestroom in Nederland. Maar in 2022 niet meer de belangrijkste, aangezien 59 procent van het totaal bijgeplaatste vermogen gerealiseerd is buiten de SDE regelingen om. De enorme toename in geïnstalleerd vermogen in 2022 tot 19 143 MWp was fors hoger dan voorspeld door RVO (RVO, 2022). De prognose die in datzelfde rapport gesteld werd voor eind 2023 tot 21 500 MWp is dus wellicht een onderschatting. Op basis van het aantal aangevraagde subsidies voor zonnepanelen via SDE++ in 2022, dat het laagste niveau bereikte sinds 2016, en het feit dat in het eerste kwartaal van 2023 ook een stuk minder is bijgeplaatst met behulp van SDE+(+) dan per kwartaal sinds 2020, is een minder harde stijging in vermogen in 2023 misschien wel te verwachten (Solar Magazine, 2023a, 2023b). Als in 2023 de pijplijn beschikte projecten als voldoende ingeschat wordt om de 35 TWh doelstelling voor 2030 te halen kan volgens RVO (RVO, 2022) besloten worden de SDE niet langer open te stellen voor nieuwe aanvragen voor grootschalige zonnestroominstallaties. Door de voorraad van afgegeven beschikkingen zal echter ook daarna nog een aanzienlijke realisatie met SDE te zien zijn.
Voor de kleinverbruikers (particulieren en bedrijven met een laag elektriciteitsverbruik) blijft de salderingsregeling in combinatie met de hoge energiebelasting op elektriciteit een belangrijke stimulans om zonnepanelen aan te schaffen. Kleinverbruikers kunnen via de salderingsregeling net zoveel voor hun opgewekte elektriciteit krijgen als zij voor ingekochte elektriciteit betalen. Pas als er meer wordt opgewekt dan verbruikt geldt er alleen een door het energiecontract bepaalde terugleververgoeding. Door saldering hoeft geen btw en energiebelasting over de zelf geproduceerde stroom betaald te worden. Daar komt nog bij dat er vanaf 2023 geen btw tarief op zonnepanelen meer op zonnepanelen zit. De daadwerkelijk terugverdientijd van zonnepanelen hangt af van meerdere factoren, zoals de beschikbaarheid van een dak in de zon, de prijs van elektriciteit en het functioneren van de panelen op de lange termijn.
Eind 2020 is een wetsvoorstel voor de geleidelijke afbouw van de salderingsregeling naar de Kamer gestuurd. Het was de bedoeling om tussen 2023 en 2031 het salderen van gebruikte en teruggeleverde elektriciteit in stappen af te bouwen en te vervangen door een terugleververgoeding. Het verschil is dat bij de salderingsregeling ook alle belastingen kunnen worden gesaldeerd, terwijl bij een terugleververgoeding wel belastingen betaald worden. Door de val van het kabinet Rutte III is de afbouw van de salderingsregeling uitgesteld. Het is nu de bedoeling dat de afbouw in 2025 begint.
Tot slot is er voor energiecoöperaties (‘Vereniging van eigenaren’) en Verenigingen van Eigenaars (de ‘VvE’) de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE). Dit is de opvolger van de fiscale regeling verlaagd tarief, beter bekend als de postcoderoosregeling omdat de opwek dient plaats te vinden in coöperatief verband en in de eigen leefomgeving
Elektriciteits-productie (mln kWh) | Vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ) | Vermeden emissie CO2 (kton) | |
---|---|---|---|
1990 | 0 | 4 | 0 |
2000 | 8 | 70 | 5 |
2010 | 56 | 476 | 32 |
2015 | 1 109 | 9 639 | 751 |
2020 | 8 765 | 65 736 | 3 727 |
2021** | 11 495 | 92 074 | 5 842 |
2022** | 16 827 | 134 790 | 8 553 |
Bron: CBS **Nader voorlopige cijfers |
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.2.1 Zonnestroom uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS, en Zonnestroom op regionaal niveau (CBS, 2023a).
Tot 2018 bepaalde het CBS het opgestelde vermogen voor zonnestroom op basis van een enquête onder leveranciers van (importerende) zonnestroomsystemen. In 2018 is het CBS overgestapt op een nieuwe methode op basis van een combinatie van informatie uit registraties, met name het Productie-installatieregister (PIR) van de netbeheerders, de administratieve data van VertiCer (voorheen CertiQ) en de teruggave van BTW voor particulieren. In 2020 is het PIR opgevolgd door de Centrale Registratie van Systeemelementen (CERES). De registerinformatie wordt op het niveau van adressen en aansluitingen geïntegreerd met de statistieken welke het CBS al langer maakt op basis van de klantenbestanden van de netbedrijven. Vanaf 2021 heeft het CBS ook beschikking over de terugleveringen van elektriciteit aan het net. Daarom gebruiken we vanaf dat jaar VertiCer, CERES en het elektriciteitsaansluitingenbestand om de populatie aan zonnestroominstallaties te bepalen. Hiermee zijn verschillende plausibiliteitscontroles mogelijk en met de data van de netbedrijven is het mogelijk om op dezelfde wijze als in de andere statistieken uitsplitsingen te maken naar regio en naar sector. De registerinformatie is beschikbaar vanaf verslagjaar 2012. Voor de jaren daarvoor is de zonnestroomstatistiek nog steeds gebaseerd op de informatie uit de enquêtes onder leveranciers.
De beschikking over de terugleveringen zorgt voor minder onzekerheden ten opzichte van de oude methode, doordat er meer plausibiliteitschecks mogelijk zijn en omdat er vermogens bijgeschat kunnen worden voor kleinverbruikers waar het register niet compleet is. Dit was namelijk één van de grootste onzekerheden in de oude methode, omdat het CBS geen zicht had op de mate waarin in register niet compleet was en dat registerinformatie soms vertraagd beschikbaar was.
Zowel in de schatting van het aantal geplaatste panelen als in de productie per geïnstalleerd vermogen zit een onzekerheid. De totale onnauwkeurigheid in de elektriciteitsproductie uit zonnepanelen schat het CBS op 15 tot 20 procent.
5.2 Zonnewarmte
Bij de actieve zonthermische energiesystemen kan een uitsplitsing worden gemaakt naar afgedekte en onafgedekte systemen. Afgedekte systemen zijn gesloten systemen. Hierdoor wordt de temperatuur in de collector hoger en daardoor ook de warmteproductie per vierkante meter. Binnen de afgedekte systemen wordt nog een onderscheid gemaakt in systemen met een collectoroppervlak kleiner dan zes vierkante meter en systemen met een collectoroppervlak groter dan zes vierkante meter. De kleine afgedekte systemen zijn bekend als zonneboilers. Deze worden veel toegepast in de woningbouw. De grotere afgedekte systemen worden vooral in de utiliteitsbouw gebruikt. De onafgedekte systemen worden vooral bij zwembaden toegepast.
Er zijn twee typen afgedekte systemen: vlakkeplaatcollectoren en vacuümbuiscollectoren. Vlakkeplaatcollectoren komen in Nederland het meeste voor en de afdekking bestaat dan uit een glazen plaat. Vacuümbuiscollectoren zijn dubbelwandige buisvormige collectoren met tussen de twee wanden een isolerende vacuüm ruimte. In het binnenste gedeelte wordt de warmte opgevangen door een vloeistof.
Ontwikkelingen
Zonnewarmtesystemen worden al heel lang toegepast in Nederland. Een grote doorbraak is echter tot op heden uitgebleven. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te wijzen, zoals een gebrek aan bekendheid bij zowel het publiek als beleidsmakers en adviseurs, relatief hoge kosten en een lange terugverdientijd in vergelijking met concurrerende technieken en technische uitdagingen (TNO, 2020b). De huidige subsidieregelingen hebben een beperkte effectiviteit. Ook zijn de prijsdalingen van deze systemen lang niet zo sterk als bij zonnestroom. Het totale collectoroppervlak is daardoor al aantal jaren redelijk stabiel.
In 2022 werd er ruim 42 duizend vierkante meter aan zonnecollectoren bijgeplaatst, ruim een kwart meer dan in 2021. Daartegenover staat dat er ook bijna 42 duizend vierkante meter uit gebruik is genomen (einde geschatte levensduur). Per saldo bleef het totale oppervlak van de opgestelde zonnecollectoren daardoor ongeveer gelijk en bedroeg afgerond 662 duizend vierkante meter. In totaal werd er in Nederland 1,2 PJ aan zonnewarmte geproduceerd in 2022.
Uit gebruik genomen collectoroppervlak (Vierkante meters) | In gebruik genomen collectoroppervlak (Vierkante meters) | Opgesteld collectoroppervlak (Vierkante meters) | |
---|---|---|---|
1990 | 1235 | 9095 | 73228 |
2000 | 8373 | 35563 | 275694 |
2010 | 9095 | 46731 | 576167 |
2015 | 20575 | 24140 | 647397 |
2020 | 35563 | 32482 | 669416 |
2021 | 38171 | 30609 | 661854 |
2022** | 41582 | 42097 | 662369 |
**Nader voorlopige cjifers |
StatLine - Zonnewarmte; aantal installaties, collectoroppervlak en warmteproductie (cbs.nl)
Het grootste gedeelte van de zonnecollectoren, ongeveer twee derde van het totale oppervlak, wordt geplaatst bij woningen. Meestal zijn dit bestaande woningen. Minder dan 10 procent van het oppervlak aan zonnecollectoren wordt bij nieuwbouwwoningen geplaatst. De meeste zonnewarmtesystemen worden gebruikt voor het verwarmen van tapwater. Voor het plaatsen van zonnewarmtesystemen in de bestaande bouw kan subsidie aangevraagd worden via de ISDE-regeling (zie ook paragraaf 2.7). In 2022 is er 24 duizend vierkante meter aan zonnewarmtecollectoren met ISDE-subsidie geplaatst.
Bruto eindverbruik (TJ) | Vermeden verbruik van fossiele primaire energie (TJ) | Vermeden emissie CO2 (kton) | |||
---|---|---|---|---|---|
Totaal zonnecollectoren | |||||
1990 | 100 | 84 | 5 | ||
2000 | 454 | 445 | 25 | ||
2010 | 994 | 1 016 | 57 | ||
2015 | 1 137 | 1 179 | 67 | ||
2020 | 1 176 | 1 266 | 71 | ||
2021** | 1 164 | 1 254 | 71 | ||
2022* | 1 168 | 1 254 | 71 | ||
Zonneboilers (afgedekte systemen ≤ 6 m2) | |||||
1990 | 11 | . | . | ||
2000 | 278 | . | . | ||
2010 | 694 | . | . | ||
2015 | 818 | . | . | ||
2020 | 819 | . | . | ||
2021** | 801 | . | . | ||
2022* | 800 | . | . | ||
Afgedekte systemen > 6 m2 | |||||
1990 | 18 | . | . | ||
2000 | 47 | . | . | ||
2010 | 138 | . | . | ||
2015 | 187 | . | . | ||
2020 | 260 | . | . | ||
2021** | 273 | . | . | ||
2022* | 283 | . | . | ||
Onafgedekte systemen | |||||
1990 | 71 | . | . | ||
2000 | 129 | . | . | ||
2010 | 162 | . | . | ||
2015 | 132 | . | . | ||
2020 | 97 | . | . | ||
2021** | 91 | . | . | ||
2022* | 85 | . | . | ||
Bron: CBS **Nader voorlopige cijfers |
Sector | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022** | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Woningen | |||||||
Totaal | 75 | 56 | 49 | 77 | 64 | 70 | |
Nieuwbouw | 13 | 3 | 7 | 7 | 4 | 4 | |
Bestaande bouw | 54 | 41 | 38 | 64 | 52 | 55 | |
Onbekend | 8 | 12 | 4 | 6 | 8 | 11 | |
Utiliteitsgebouwen | 18 | 12 | 12 | 13 | 14 | 15 | |
Landbouw | 7 | 32 | 39 | 10 | 22 | 15 | |
Bron: CBS **Nader voorlopige cijfers |
Type systeem | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | 2022** | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Systemen kleiner dan 6 m2 | |||||||
Vlakke plaat | 86 | 73 | 76 | 70 | 70 | 66 | |
Vacuüm buis | 14 | 27 | 24 | 30 | 30 | 34 | |
Systemen groter dan 6 m2 | |||||||
Vlakke plaat | 65 | 76 | 57 | 67 | 68 | 65 | |
Vacuüm buis | 35 | 24 | 43 | 33 | 32 | 35 | |
Totaal | |||||||
Vlakke plaat | 78 | 75 | 64 | 69 | 69 | 66 | |
Vacuüm buis | 22 | 25 | 36 | 31 | 31 | 34 | |
Bron: CBS **Nader voorlopige cijfers |
Methode
Zie voor een omschrijving van de methode inclusief rekenvoorbeelden 4.2.2 Zonnewarmte uit Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie, RVO en CBS
De basis voor de statistiek is de database die Ecofys heeft opgesteld voor de jaren tot en met 2002 (Warmerdam, 2003). Het CBS heeft vervolgens de database geactualiseerd. De gegevens voor de bijgeplaatste afgedekte systemen zijn verkregen via een enquête bij de leveranciers van deze systemen. De respons was 95 procent voor verslagjaar 2022. Non-respons is bijgeschat op basis van gegevens van vorig jaar. De lijst van leveranciers is opgesteld met hulp van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, brancheorganisatie Holland Solar en informatie uit de ISDE.
Onafgedekte systemen leveren een kleine bijdrage en worden vanaf verslagjaar 2012 geschat met een vaste aanname voor nieuw geplaatste systemen per jaar.
Vanaf verslagjaar 2020 wordt de afzet van PVT-systemen, een combinatie van een fotovoltaïsche cel en een zonnecollector, gevraagd aan leveranciers. Deze systemen worden vaak in combinatie met een warmtepomp aangesloten en hebben als voordeel dat elektriciteit en warmte tegelijk worden opgewekt, waardoor de energieopbrengst per vierkante meter hoger ligt dan bij losse panelen/collectoren. Voorlopig zijn de investeringskosten voor deze systemen nog vrij hoog en is subsidie alleen voor grotere installaties mogelijk. Begin 2021 is besloten dat er minimaal 600 vierkante meter aan PVT-oppervlak moet liggen in combinatie met een warmtepomp met een vermogen van minimaal 500 kW om in aanmerking te komen voor SDE++ subsidie. Voor kleine systemen is er wel de BTW teruggave net als voor zonnestroom. Vanwege herleidbaarheid tot individuele bedrijven worden in deze publicatie geen verdelingen over PVT-afzet in 2022 opgenomen.
De onzekerheid in de hernieuwbare energie uit zonnewarmte wordt nu bepaald door een combinatie van factoren: de productie per eenheid collectoroppervlak, de levensduur van de collectoren en het bijgeplaatste collectoroppervlak. Het CBS schat de onzekerheid in de cijfers over de productie van zonnewarmte op 25 procent.