Auteur(s): Brugt Kazemier, Kees Zeelenberg

Vacatures en werklozen na de Tweede Wereldoorlog

Hoe onder meer babyboom, vrouwenemancipatie en vergrijzing de toestroom naar de arbeidsmarkt beïnvloedden*

Over deze publicatie

Naar aanleiding van het 125-jarige bestaan in 2024 heeft het CBS een aantal extra inspanningen gedaan op het terrein van historische cijfers. Zo zijn er consistente reeksen gemaakt over de aantallen vacatures en de aantallen werklozen vanaf 1945. Op basis van deze reeksen wordt in dit artikel de naoorlogse ontwikkeling van vacatures en werkloosheid geschetst, zowel absoluut als relatief én in hun onderlinge verhouding. Deze arbeidsmarktontwikkelingen worden geduid aan de hand van de ontwikkelingen op andere terreinen, zoals de economie, de leeftijdsopbouw van de bevolking, de migratiestromen en de vrouwenemancipatie. De dataverzameling voor dit artikel is afgesloten op 1 oktober 2024.

*Met dank aan Harry Bierings, Hans Langenberg, Han van den Berg, Linda Muller-Geuzinge, Lenny Stoeldraijer en Klaas de Vries voor hun commentaar op eerdere versies van dit artikel.

Erratum (19 maart 2025)

Het aantal vacatures over 1997 is aangepast. Het jaargemiddelde was verkeerd berekend uit de onderliggende kwartaalcijfers. Het cijfer over 1997 is aangepast in figuur 2.1.3 én in figuur 2.3.1 en 2.3.3, waar het aantal vacatures gedeeld is door het aantal werklozen.

1. Inleiding

Statistieken over werkloosheid bestaan al sinds het begin van de twintigste eeuw, en statistieken over vacatures sinds de jaren dertig van de twintigste eeuw. Beide hebben in de loop van de tijd meerdere wijzigingen ondergaan. Daarom zijn onlangs lange tijdreeksen vanaf 1945 opgesteld die aansluiten bij de huidige concepten en waarnemingen (CBS, 2024a, 2024b), en waarbij ook gecorrigeerd is voor breuken in de destijds gepubliceerde gegevens (Kazemier en Zeelenberg, 2023; Zeelenberg en Kazemier, 2024).

Volgens de hier gebruikte definitie van de International Labour Organization (ILO) is iemand werkloos als hij tussen 15 en 75 jaar is, geen betaald werk heeft, actief op zoek is en beschikbaar is voor werk. Een vacature is gedefinieerd als een arbeidsplaats waarvoor, binnen of buiten een onderneming of instelling, personeel wordt gezocht dat onmiddellijk of zo spoedig mogelijk geplaatst kan worden. Voor de werkloosheid hebben de tijdreeksen betrekking op maand­gemiddelden van de werkloze beroepsbevolking, voor de vacatures op de openstaande vacatures aan het einde van het kwartaal. De vacatures zijn geraamd voor het totaal, de werkloosheid voor mannen en vrouwen.

Naar aanleiding van het 125-jarig bestaan in 2024 heeft het CBS een historisch overzicht gemaakt van hoe het aantal vacatures en de werkloosheid zich na de Tweede Wereldoorlog hebben ontwikkeld. Het artikel laat zien dat in de loop der tijd steeds andere gebeurtenissen en maatschappelijke ontwikkelingen bepalend zijn geweest voor de ontwikkeling hiervan en dat bij de interpretatie van de kale cijfers met deze verschillen rekening gehouden moet worden.

In hoofdstuk 2 wordt de hele naoorlogse periode tot en met 2023 in vogelvlucht doorgenomen. In het bijzonder wordt stilgestaan bij de krapte op de arbeidsmarkt, waarbij meerdere maatstaven worden gehanteerd. Hoofdstuk 3 gaat in meer detail in op de diverse naoorlogse tijdvakken. Er worden vijf tijdvakken onderscheiden.

2. De hele naoorlogse periode in vogelvlucht

2.1. Vacatures en werklozen

Vanaf 1945 vertoont het aantal werklozen een dalende trend, tot het begin jaren zestig het laagste niveau in de afgelopen 75 jaar bereikt: 18 duizend in 1961. Vanaf eind jaren zestig stijgt het naar ongeveer 350 duizend werkloze mannen in 1983 – het totaal aantal werklozen bedroeg toen meer dan 580 duizend – en ruim 350 duizend werkloze vrouwen in 1995 (ongeveer 650 duizend in totaal). Deze pieken in het absolute aantal werklozen werden pas in de jaren 2013, 2014 en 2015 overtroffen. De top bedroeg ruim 760 duizend in 2014. Tot 1985 waren er meer werkloze mannen, daarna tot 2010 meer werkloze vrouwen, en sinds 2010 zijn er ongeveer evenveel werkloze mannen als vrouwen.

2.1.1 Werkloze beroepsbevolking
JaarTotaal (x 1 000)Mannen (x 1 000)Vrouwen (x 1 000)
194518515035
19461199425
1947715416
194842339
194942367
195056497
195164559
1952938310
1953746410
195450437
195531275
195622193
195728254
195860546
195943384
196025223
196118153
196218144
196321164
196418144
196522175
196630246
1967635311
1968604812
1969443212
1970402812
1971513713
1972907021
1973977027
19741228537
197518112655
197622414876
197723113993
1978228125103
1979231117113
1980249126123
1981332178154
1982475271204
1983583352231
1984588348240
1985535306229
1986534270264
1987551247304
1988561256305
1989522228294
1990489199290
1991469201268
1992485209277
1993571257314
1994652301350
1995643288355
1996609261348
1997549230318
1998437177260
1999375149226
2000338132205
2001318127190
2002381174207
2003500244256
2004576284292
2005597284314
2006525238287
2007466207259
2008427191236
2009489234255
2010547266281
2011544267276
2012622309313
2013754393361
2014762389373
2015724364360
2016646318328
2017546266280
2018459231228
2019423218205
2020465233232
2021408202206
2022350171179
2023359180179

De werkloosheid als percentage van de beroepsbevolking1) laat een vergelijkbaar beeld zien. Tot halverwege de jaren zeventig was de werkloosheid gering. Daarna steeg zij tot 9,6 procent in 1983 en 1984. Vervolgens daalde werkloosheid met de nodige schommelingen naar 3,5 procent in 2022. Vanaf 1974 is het percentage werkloze vrouwen hoger dan het percentage werkloze mannen.

2.1.2 Werkloosheid
 Totaal (% van de beroepsbevolking)Mannen (% van de beroepsbevolking)Vrouwen (% van de beroepsbevolking)
1945
19463,33,52,7
19471,81,91,6
19481,11,10,9
19491,01,20,6
19501,41,60,6
19511,61,80,8
19522,32,80,9
19531,82,10,9
19541,21,40,6
19550,70,90,4
19560,50,60,3
19570,60,80,3
19581,41,70,5
19591,01,20,4
19600,60,70,2
19610,40,50,2
19620,40,40,3
19630,40,50,4
19640,40,40,4
19650,50,50,4
19660,60,70,4
19671,31,50,8
19681,21,30,9
19690,90,90,8
19700,80,80,8
19711,01,00,9
19721,71,91,4
19731,91,91,8
19742,42,32,4
19753,53,43,6
19764,24,04,8
19774,33,75,6
19784,23,36,1
19794,13,16,3
19804,33,36,4
19815,74,67,7
19828,07,09,8
19839,69,010,8
19849,68,811,0
19858,67,710,2
19868,36,711,1
19878,46,112,2
19888,36,211,7
19897,65,411,1
19907,04,710,4
19916,64,79,4
19926,74,89,4
19937,75,910,3
19948,76,911,2
19958,46,511,1
19967,95,910,6
19977,05,19,4
19985,53,97,6
19994,63,36,4
20004,12,95,7
20013,82,75,2
20024,53,75,6
20035,95,26,8
20046,86,07,7
20057,06,08,1
20066,15,07,3
20075,34,36,5
20084,83,95,8
20095,44,86,1
20106,15,56,7
20116,05,66,6
20126,86,47,3
20138,28,08,4
20148,38,08,8
20157,97,58,4
20167,06,57,6
20175,95,46,4
20184,94,65,2
20194,44,34,6
20204,84,65,1
20214,24,04,5
20223,53,33,8
20233,63,43,8

De vacatures laten een ander beeld zien. Tot 2015 beweegt het aantal vacatures tussen de 20 en de 240 duizend. In de jaren daarna stijgt het aantal vacatures sterk, tot bijna 450 duizend in 2022.Dit beeld verandert enigszins als we kijken naar het vacaturepercentage, het aantal vacatures als percentage van de beroepsbevolking 15-74 jaar.2) Maar ook het zo berekende relatieve aantal vacatures is in de laatste paar jaren hoger dan in alle voorafgaande jaren. Wel bereikte het in de jaren zestig pieken die bij het huidige vacaturepercentage in de buurt kwamen.

2.1.3 Openstaande vacatures
 Vacatures (x 1 000)
1945
194691,7
1947108,8
194879,2
194953,3
195046
195138,9
195228,1
195351,2
195490,2
1955114,6
1956136
1957116,9
195858,3
195978,8
1960120,6
1961157,2
1962164,2
1963164,6
1964178,1
1965178,6
1966162,8
196798,3
1968109,8
1969150,2
1970186,4
1971161,9
197298,2
1973102,5
1974111,3
197575,5
197674,9
197792,9
1978108,1
1979122,3
1980103
198142
198223,3
198320,5
198433,6
198557,3
198670,2
198776,5
198884,1
1989102,6
1990128,5
1991112,4
199284,7
199351,9
199449,7
199562,8
199676,5
199795,5
1998136
1999172
2000203,7
2001198,4
2002150,4
2003110
2004118,8
2005150,2
2006206,3
2007240
2008240,4
2009143,4
2010121,6
2011132,5
2012111,5
201395,1
2014108,2
2015129,7
2016155,9
2017200,6
2018248,3
2019281,1
2020221,3
2021313,4
2022444,4
2023423,7

2.1.4 Vacaturepercentage
 Vacaturepercentage (% van de beroepsbevolking)
1945
19462,5
19472,8
19482,0
19491,3
19501,1
19511,0
19520,7
19531,2
19542,1
19552,7
19563,1
19572,7
19581,3
19591,8
19602,7
19613,5
19623,6
19633,5
19643,8
19653,7
19663,4
19672,0
19682,2
19693,0
19703,7
19713,1
19721,9
19732,0
19742,2
19751,4
19761,4
19771,7
19782,0
19792,2
19801,8
19810,7
19820,4
19830,3
19840,5
19850,9
19861,1
19871,2
19881,2
19891,5
19901,8
19911,6
19921,2
19930,7
19940,7
19950,8
19961,0
19971,2
19981,7
19992,1
20002,5
20012,4
20021,8
20031,3
20041,4
20051,8
20062,4
20072,7
20082,7
20091,6
20101,4
20111,5
20121,2
20131,0
20141,2
20151,4
20161,7
20172,2
20182,6
20192,9
20202,3
20213,2
20224,5
20234,2

Het verloop van het vacaturepercentage is meestal tegengesteld aan dat van het werkloosheids­percentage. Eigenlijk gaat het alleen tijdens de wederopbouw niet helemaal op. Figuur 2.1.5 toont het verloop van het aantal vacatures en het aantal werklozen per kwartaal. Tevens zijn hierin de recessies3) aangegeven die zich sinds 1945 hebben voorgedaan. De wat langduriger recessies, drie of meer kwartalen met negatieve seizoengecorrigeerde groei, vallen samen met de volgende tijdvakken:

  • Koreacrisis van 2e kwartaal 1951 tot en met 4e kwartaal 1951
  • Bestedingsbeperking van 2e kwartaal 1957 tot en met 1e kwartaal 1958
  • Tweede oliecrisis van 1e kwartaal 1980 tot en met 4e kwartaal 1980
  • Kredietcrisis van 2e kwartaal 2008 tot en met 1e kwartaal 2009
  • Energiecrisis van 1e kwartaal 2023 tot en met 3e kwartaal 2023

Tot 2019 komen deze perioden grotendeels overeen met de perioden die door het Centraal Planbureau zijn onderscheiden (CPB, 2019, blz. 33).

2.1.5 Werkloosheid en vacaturepercentage
PeriodeWerkloosheid (% van de beroepsbevolking)Vacaturepercentage (% van de beroepsbevolking)Recessie (% van de beroepsbevolking)
1945 eerste kwartaal
1945 tweede kwartaal
1945 derde kwartaal
1945 vierde kwartaal
1946 eerste kwartaal4,32,1
1946 tweede kwartaal3,42,5
1946 derde kwartaal2,82,9
1946 vierde kwartaal2,72,7
1947 eerste kwartaal2,62,4
1947 tweede kwartaal1,93,0
1947 derde kwartaal1,53,3
1947 vierde kwartaal1,42,7
1948 eerste kwartaal1,42,1
1948 tweede kwartaal1,02,1
1948 derde kwartaal0,92,1
1948 vierde kwartaal0,91,7
1949 eerste kwartaal1,21,4
1949 tweede kwartaal0,91,4
1949 derde kwartaal0,91,4
1949 vierde kwartaal1,11,2
1950 eerste kwartaal1,71,1
1950 tweede kwartaal1,31,2
1950 derde kwartaal1,11,2
1950 vierde kwartaal1,31,1
1951 eerste kwartaal1,71,0
1951 tweede kwartaal1,21,2Ja
1951 derde kwartaal1,31,0Ja
1951 vierde kwartaal2,00,6Ja
1952 eerste kwartaal2,90,6
1952 tweede kwartaal2,10,7
1952 derde kwartaal1,90,8
1952 vierde kwartaal2,30,7
1953 eerste kwartaal2,80,8
1953 tweede kwartaal1,61,2
1953 derde kwartaal1,21,5
1953 vierde kwartaal1,51,5
1954 eerste kwartaal2,01,6
1954 tweede kwartaal1,02,2
1954 derde kwartaal0,82,5
1954 vierde kwartaal0,92,3
1955 eerste kwartaal1,32,2
1955 tweede kwartaal0,62,7
1955 derde kwartaal0,43,0
1955 vierde kwartaal0,62,9
1956 eerste kwartaal0,92,8
1956 tweede kwartaal0,43,2
1956 derde kwartaal0,33,4
1956 vierde kwartaal0,43,2
1957 eerste kwartaal0,73,0
1957 tweede kwartaal0,43,0Ja
1957 derde kwartaal0,52,8Ja
1957 vierde kwartaal1,01,9Ja
1958 eerste kwartaal1,81,3Ja
1958 tweede kwartaal1,31,4
1958 derde kwartaal1,11,4
1958 vierde kwartaal1,21,2
1959 eerste kwartaal1,71,3
1959 tweede kwartaal0,81,8
1959 derde kwartaal0,72,2
1959 vierde kwartaal0,72,0
1960 eerste kwartaal1,02,1
1960 tweede kwartaal0,52,8
1960 derde kwartaal0,43,2
1960 vierde kwartaal0,42,9
1961 eerste kwartaal0,62,9Ja
1961 tweede kwartaal0,33,6Ja
1961 derde kwartaal0,34,0
1961 vierde kwartaal0,43,5
1962 eerste kwartaal0,53,3
1962 tweede kwartaal0,33,8
1962 derde kwartaal0,33,9
1962 vierde kwartaal0,43,4Ja
1963 eerste kwartaal0,73,1Ja
1963 tweede kwartaal0,33,6
1963 derde kwartaal0,34,0
1963 vierde kwartaal0,43,5
1964 eerste kwartaal0,53,3
1964 tweede kwartaal0,33,9
1964 derde kwartaal0,34,2
1964 vierde kwartaal0,43,7
1965 eerste kwartaal0,63,4
1965 tweede kwartaal0,43,8
1965 derde kwartaal0,44,0
1965 vierde kwartaal0,53,6
1966 eerste kwartaal0,73,3
1966 tweede kwartaal0,43,7
1966 derde kwartaal0,53,7
1966 vierde kwartaal0,82,7
1967 eerste kwartaal1,52,0
1967 tweede kwartaal1,22,1
1967 derde kwartaal1,12,2
1967 vierde kwartaal1,31,8
1968 eerste kwartaal1,71,7
1968 tweede kwartaal1,12,2
1968 derde kwartaal1,02,5
1968 vierde kwartaal1,02,4
1969 eerste kwartaal1,12,3
1969 tweede kwartaal0,82,9
1969 derde kwartaal0,73,5
1969 vierde kwartaal0,83,2
1970 eerste kwartaal1,03,1
1970 tweede kwartaal0,73,7
1970 derde kwartaal0,64,1
1970 vierde kwartaal0,83,7
1971 eerste kwartaal1,03,3
1971 tweede kwartaal0,83,5
1971 derde kwartaal0,93,4
1971 vierde kwartaal1,32,5
1972 eerste kwartaal1,91,9
1972 tweede kwartaal1,62,0
1972 derde kwartaal1,62,1
1972 vierde kwartaal1,81,7
1973 eerste kwartaal2,21,6
1973 tweede kwartaal1,82,0
1973 derde kwartaal1,72,4
1973 vierde kwartaal1,92,1
1974 eerste kwartaal2,41,9
1974 tweede kwartaal2,12,3
1974 derde kwartaal2,22,6
1974 vierde kwartaal2,61,9Ja
1975 eerste kwartaal3,31,5Ja
1975 tweede kwartaal3,11,5
1975 derde kwartaal3,41,5
1975 vierde kwartaal3,81,3
1976 eerste kwartaal4,41,1
1976 tweede kwartaal3,91,4
1976 derde kwartaal4,11,6
1976 vierde kwartaal4,21,5
1977 eerste kwartaal4,31,4
1977 tweede kwartaal3,91,8
1977 derde kwartaal4,22,0
1977 vierde kwartaal4,41,8
1978 eerste kwartaal4,31,7
1978 tweede kwartaal3,82,1
1978 derde kwartaal4,12,2
1978 vierde kwartaal4,32,0
1979 eerste kwartaal4,32,0
1979 tweede kwartaal3,82,2
1979 derde kwartaal4,12,4
1979 vierde kwartaal4,12,3
1980 eerste kwartaal4,12,2Ja
1980 tweede kwartaal3,82,1Ja
1980 derde kwartaal4,51,8Ja
1980 vierde kwartaal4,91,2
1981 eerste kwartaal5,30,9
1981 tweede kwartaal5,10,8
1981 derde kwartaal5,90,7Ja
1981 vierde kwartaal6,50,5Ja
1982 eerste kwartaal7,30,4
1982 tweede kwartaal7,40,4
1982 derde kwartaal8,40,4
1982 vierde kwartaal8,90,3
1983 eerste kwartaal9,20,3
1983 tweede kwartaal9,40,3
1983 derde kwartaal10,00,4
1983 vierde kwartaal10,00,4
1984 eerste kwartaal9,90,4
1984 tweede kwartaal9,50,5
1984 derde kwartaal9,60,6
1984 vierde kwartaal9,30,6
1985 eerste kwartaal9,00,7
1985 tweede kwartaal8,40,9
1985 derde kwartaal8,61,1
1985 vierde kwartaal8,61,0
1986 eerste kwartaal8,41,0
1986 tweede kwartaal8,11,2
1986 derde kwartaal8,41,2
1986 vierde kwartaal8,51,0
1987 eerste kwartaal8,41,0
1987 tweede kwartaal8,01,2
1987 derde kwartaal8,51,3
1987 vierde kwartaal8,71,1
1988 eerste kwartaal8,71,1
1988 tweede kwartaal8,01,3
1988 derde kwartaal8,31,3
1988 vierde kwartaal8,41,2
1989 eerste kwartaal7,81,4
1989 tweede kwartaal7,41,6
1989 derde kwartaal8,01,6
1989 vierde kwartaal7,51,5
1990 eerste kwartaal7,31,8
1990 tweede kwartaal6,82,1
1990 derde kwartaal7,01,8
1990 vierde kwartaal6,81,6
1991 eerste kwartaal7,01,7
1991 tweede kwartaal6,31,7
1991 derde kwartaal6,61,6
1991 vierde kwartaal6,51,4
1992 eerste kwartaal6,51,3
1992 tweede kwartaal6,61,3
1992 derde kwartaal6,71,1
1992 vierde kwartaal6,90,9
1993 eerste kwartaal7,60,8
1993 tweede kwartaal7,40,8
1993 derde kwartaal7,80,7
1993 vierde kwartaal8,20,6
1994 eerste kwartaal9,20,6
1994 tweede kwartaal8,20,7
1994 derde kwartaal8,60,7
1994 vierde kwartaal8,70,6
1995 eerste kwartaal8,90,8
1995 tweede kwartaal8,20,8
1995 derde kwartaal8,30,8
1995 vierde kwartaal8,40,9
1996 eerste kwartaal8,31,0
1996 tweede kwartaal7,51,1
1996 derde kwartaal7,91,0
1996 vierde kwartaal7,81,0
1997 eerste kwartaal7,51,1
1997 tweede kwartaal7,01,2
1997 derde kwartaal7,01,2
1997 vierde kwartaal6,41,3
1998 eerste kwartaal6,41,6
1998 tweede kwartaal5,21,8
1998 derde kwartaal5,31,8
1998 vierde kwartaal5,11,7
1999 eerste kwartaal5,41,8
1999 tweede kwartaal4,52,2
1999 derde kwartaal4,52,3
1999 vierde kwartaal4,02,2
2000 eerste kwartaal4,52,4
2000 tweede kwartaal3,72,7
2000 derde kwartaal3,92,4
2000 vierde kwartaal4,42,4
2001 eerste kwartaal4,22,5
2001 tweede kwartaal3,32,6
2001 derde kwartaal3,82,3
2001 vierde kwartaal3,92,0
2002 eerste kwartaal4,52,0
2002 tweede kwartaal4,32,0
2002 derde kwartaal4,51,6
2002 vierde kwartaal4,71,4
2003 eerste kwartaal5,81,5
2003 tweede kwartaal5,81,5
2003 derde kwartaal5,81,2
2003 vierde kwartaal6,21,0
2004 eerste kwartaal7,01,3
2004 tweede kwartaal6,91,5
2004 derde kwartaal6,51,4
2004 vierde kwartaal6,71,4
2005 eerste kwartaal7,51,6
2005 tweede kwartaal7,11,8
2005 derde kwartaal6,61,8
2005 vierde kwartaal6,71,8
2006 eerste kwartaal6,82,0
2006 tweede kwartaal6,12,4
2006 derde kwartaal5,72,6
2006 vierde kwartaal5,72,5
2007 eerste kwartaal6,02,6
2007 tweede kwartaal5,32,8
2007 derde kwartaal5,02,8
2007 vierde kwartaal5,02,7
2008 eerste kwartaal5,22,8
2008 tweede kwartaal4,82,8
2008 derde kwartaal4,52,7Ja
2008 vierde kwartaal4,62,3Ja
2009 eerste kwartaal5,21,8Ja
2009 tweede kwartaal5,31,5
2009 derde kwartaal5,41,4
2009 vierde kwartaal5,81,3
2010 eerste kwartaal6,51,3
2010 tweede kwartaal6,11,3
2010 derde kwartaal5,91,4
2010 vierde kwartaal5,81,4
2011 eerste kwartaal6,11,5
2011 tweede kwartaal5,81,6
2011 derde kwartaal5,91,5
2011 vierde kwartaal6,41,4Ja
2012 eerste kwartaal6,81,3Ja
2012 tweede kwartaal6,71,3
2012 derde kwartaal6,71,2Ja
2012 vierde kwartaal7,11,1Ja
2013 eerste kwartaal8,01,0
2013 tweede kwartaal8,11,1
2013 derde kwartaal8,31,0
2013 vierde kwartaal8,41,0
2014 eerste kwartaal8,91,1
2014 tweede kwartaal8,41,2
2014 derde kwartaal7,91,2
2014 vierde kwartaal8,11,2
2015 eerste kwartaal8,51,3
2015 tweede kwartaal7,91,4
2015 derde kwartaal7,51,5
2015 vierde kwartaal7,61,5
2016 eerste kwartaal7,81,6
2016 tweede kwartaal7,21,7
2016 derde kwartaal6,61,7
2016 vierde kwartaal6,41,7
2017 eerste kwartaal6,61,9
2017 tweede kwartaal6,02,2
2017 derde kwartaal5,52,3
2017 vierde kwartaal5,42,3
2018 eerste kwartaal5,42,4
2018 tweede kwartaal4,92,7
2018 derde kwartaal4,72,7
2018 vierde kwartaal4,62,7
2019 eerste kwartaal4,72,8
2019 tweede kwartaal4,43,0
2019 derde kwartaal4,33,0
2019 vierde kwartaal4,32,9
2020 eerste kwartaal4,32,6Ja
2020 tweede kwartaal4,82,2Ja
2020 derde kwartaal5,32,2
2020 vierde kwartaal5,02,2
2021 eerste kwartaal4,82,4
2021 tweede kwartaal4,43,1
2021 derde kwartaal4,13,7
2021 vierde kwartaal3,84,0
2022 eerste kwartaal3,74,3
2022 tweede kwartaal3,54,9
2022 derde kwartaal3,94,9
2022 vierde kwartaal3,74,6
2023 eerste kwartaalJa
2023 tweede kwartaalJa
2023 derde kwartaalJa
2023 vierde kwartaal

2.2 De Beveridgecurve

Zowel in de statistiek (Kazemier 2014; Bierings 2022; Eurostat 2023) als in beleidsanalyses (CPB, 2024; SZW, 2022) wordt aandacht besteed aan structurele en dynamische ontwikkelingen van werkloosheid en vacatures ten opzichte van elkaar, vaak in termen van krapte op de arbeidsmarkt, spanning op de arbeidsmarkt of de Beveridgecurve. Deze laatste, die ook wel UV-curve wordt genoemd, is een spreidingsdiagram waarin het vacaturepercentage (horizontale as) en het werkloosheids­percentage (verticale as) tegen elkaar worden afgezet en waarin de opeenvolgende waarnemingen door lijnstukken met elkaar zijn verbonden (Blanchard en Diamond 1989; Elsby e.a. 2015).

2.2.1 Beveridgecurve2.2.1 BeveridgecurveVacaturepercentageWerkloosheid2.2.1 Beveridgecurve02468100123452023194619731977
2.2.1 Beveridgecurve
Jaar Werkloosheid Vacaturepercentage
1946 3,3 2,5
1947 1,8 2,8
1948 1,1 2,0
1949 1,0 1,3
1950 1,4 1,1
1951 1,6 1,0
1952 2,3 0,7
1953 1,8 1,2
1954 1,2 2,1
1955 0,7 2,7
1956 0,5 3,1
1957 0,6 2,7
1958 1,4 1,3
1959 1,0 1,8
1960 0,6 2,7
1961 0,4 3,5
1962 0,4 3,6
1963 0,4 3,5
1964 0,4 3,8
1965 0,5 3,7
1966 0,6 3,4
1967 1,3 2,0
1968 1,2 2,2
1969 0,9 3,0
1970 0,8 3,7
1971 1,0 3,1
1972 1,7 1,9
1973 1,9 2,0
1974 2,4 2,2
1975 3,5 1,4
1976 4,2 1,4
1977 4,3 1,7
1978 4,2 2,0
1979 4,1 2,2
1980 4,3 1,8
1981 5,7 0,7
1982 8,0 0,4
1983 9,6 0,3
1984 9,6 0,5
1985 8,6 0,9
1986 8,3 1,1
1987 8,4 1,2
1988 8,3 1,2
1989 7,6 1,5
1990 7,0 1,8
1991 6,6 1,6
1992 6,7 1,2
1993 7,7 0,7
1994 8,7 0,7
1995 8,4 0,8
1996 7,9 1,0
1997 7,0 1,2
1998 5,5 1,7
1999 4,6 2,1
2000 4,1 2,5
2001 3,8 2,4
2002 4,5 1,8
2003 5,9 1,3
2004 6,8 1,4
2005 7,0 1,8
2006 6,1 2,4
2007 5,3 2,7
2008 4,8 2,7
2009 5,4 1,6
2010 6,1 1,4
2011 6,0 1,5
2012 6,8 1,2
2013 8,2 1,0
2014 8,3 1,2
2015 7,9 1,4
2016 7,0 1,7
2017 5,9 2,2
2018 4,9 2,6
2019 4,4 2,9
2020 4,8 2,3
2021 4,2 3,2
2022 3,5 4,5
2023 3,6 4,2

In figuur 2.2.1 is te zien dat de Beveridgecurve als het ware verschuift in de tijd. Er zijn twee perioden te onderscheiden waarin de Beveridgecurve globaal op haar plaats blijft: 1946-1973 en 1977-2023. In de tussenliggende periode verschuift de curve van links naar rechts. Na deze verschuiving gaat een gegeven vacature­percentage gepaard met een hoger werkloosheidspercentage.

Verschuiving van de Beveridgecurve wordt in de economische literatuur (Cahuc e.a., 2014, hoofdstuk 9) vaak in verband gebracht met structurele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Hierbij kunnen we denken aan macro-economische crises, wijzigingen in werkloosheidsuitkeringen en ontslag­bescherming, loonvorming, belastingen, wijzigingen in het arbeidsaanbod, flexibilisering, en ingrijpende demografische veranderingen zoals de babyboom en de vergrijzing. In dit artikel kijken we met name naar de macro-economische ontwikkeling en naar wijzigingen in het arbeidsaanbod.

2.3 Krapte op de arbeidsmarkt

Een, ook door het CBS wel gehanteerde indicator voor de krapte op de arbeidsmarkt (bijv. CBS, 2023a) is het aantal vacatures per 100 werklozen, zie figuur 2.3.1. Deze grafiek laat zien dat de krapte op de arbeidsmarkt tot begin jaren zeventig in de meeste jaren aanzienlijk groter was dan in de periode daarna. Door deze grote krapte in de beginjaren is de variatie in de latere jaren in deze figuur niet erg zichtbaar. Daarom toont figuur 2.3.2 dezelfde indicator, maar nu afgezet op een logaritmische schaal. Daardoor worden de hoge pieken in de eerste jaren afgezwakt en is de variatie in de latere jaren beter zichtbaar.

2.3.1 Krapte op de arbeidsmarkt
 vacatures/werklozen (aantal vacatures per 100 werklozen)
1945
194677,1
1947153,2
1948188,6
1949126,9
195082,1
195160,8
195230,2
195369,2
1954180,4
1955369,7
1956618,2
1957417,5
195897,2
1959183,3
1960482,4
1961873,3
1962912,2
1963783,8
1964989,4
1965811,8
1966542,7
1967156,0
1968183,0
1969341,4
1970466,0
1971317,5
1972109,1
1973105,7
197491,2
197541,7
197633,4
197740,2
197847,4
197952,9
198041,4
198112,7
19824,9
19833,5
19845,7
198510,7
198613,1
198713,9
198815,0
198919,7
199026,3
199124,0
199217,5
19939,1
19947,6
19959,8
199612,6
199717,4
199831,1
199945,9
200060,3
200162,4
200239,5
200322,0
200420,6
200525,2
200639,3
200751,5
200856,3
200929,3
201022,2
201124,4
201217,9
201312,6
201414,2
201517,9
201624,1
201736,7
201854,1
201966,5
202047,6
202176,8
2022127,0
2023118,0

2.3.2 Krapte op de arbeidsmarkt, logaritmische schaal
 log(vacatures / 100 werklozen) (log(aantal vacatures op 100 werklozen))
1945
19461,9
19472,2
19482,3
19492,1
19501,9
19511,8
19521,5
19531,8
19542,3
19552,6
19562,8
19572,6
19582,0
19592,3
19602,7
19612,9
19623,0
19632,9
19643,0
19652,9
19662,7
19672,2
19682,3
19692,5
19702,7
19712,5
19722,0
19732,0
19742,0
19751,6
19761,5
19771,6
19781,7
19791,7
19801,6
19811,1
19820,7
19830,5
19840,8
19851,0
19861,1
19871,1
19881,2
19891,3
19901,4
19911,4
19921,2
19931,0
19940,9
19951,0
19961,1
19971,2
19981,5
19991,7
20001,8
20011,8
20021,6
20031,3
20041,3
20051,4
20061,6
20071,7
20081,8
20091,5
20101,3
20111,4
20121,3
20131,1
20141,2
20151,3
20161,4
20171,6
20181,7
20191,8
20201,7
20211,9
20222,1
20232,1

1) Voor de beroepsbevolking zijn voorlopige schattingen gebruikt. Later zullen hierover definitievere gegevens met meer details gepubliceerd worden.

2) De beroepsbevolking is inclusief zelfstandigen en werklozen. Beter is het om te kijken naar de vacaturegraad, het aantal vacatures per duizend banen van werknemers. Omdat gegevens over het aantal banen van werknemers echter niet over de gehele periode beschikbaar zijn, is hier gekozen voor het vacaturepercentage.

3) In dit artikel spreken we van een recessie als gedurende twee of meer kwartalen het volume van het bruto-binnenlands product (bbp) (na correctie voor seizoeninvloeden) krimpt. De perioden met recessies in figuur 2.1.5 zijn bepaald met behulp van CBS-gegevens over de productie in de industrie (1945-1957), DNB-gegevens over het bbp (1957-1977) en CBS-gegevens over het bbp (1977-2023).

3. Ontwikkelingen per tijdvak

De periode 1945-2023 kan worden opgedeeld in tijdvakken:4)

  1. Wederopbouw (1945 ─ 1949) en de Gouden jaren (1950 ─ 1972)
  2. Stagflatie (1973 ─ 1981)
  3. Great Moderation (1982 ─ 2007)
  4. Grote recessie (2008-2013) en herstel (2014 ─ 2019)
  5. Coronacrisis en daarna (2020 ─ 2023)

Deze verdeling is gebaseerd op de ontwikkeling van de economische groei (figuur 3.0.1) en achterliggende oorzaken. Figuur 3.0.2 toont de Beveridgecurve per onderscheiden periode.

3.0.1 Economische groei
JaarEconomische groei (% ontwikkeling t.o.v. een jaar eerder)Begin tijdvak (% ontwikkeling t.o.v. een jaar eerder)
1945
1946
1947
1968
19497,2
19504,2Gouden jaren
19512,4
19521,7
19538,4
19546,9
19557,1
19564,5
19573Ja
1958-1Ja
19594,7
19609
19612,9
19624,3
19623,3
19638,6Ja
19655,3
19662,8
19675,3
19686,7
19696,8
19706,1
19714,3
19723,5
19735,4Stagflatie
19743,4
19750
19764,5
19772,5
19782,7
19792
19801,3
1981-0,8
1982-1,2Great Moderation
19832,1
19843,1
19852,6
19862,8
19871,9
19883,4
19894,4
19904,2
19912,4
19921,7
19931,3
19943
19953,1
19963,4
19974,2
19984,6
19995
20004,2
20012,3
20020,2
20030,1
20042
20052
20063,5
20073,9
20082,1Grote recessie
2009-3,7
20101,3
20111,8
2012-1
20130
20141,6
20152,1
20162,4
20172,8
20182,3
20192,3
2020-3,9Coronacrisis en daarna
20216,3
20225
20230,1

3.0.2 Beveridgecurve voor de opeenvolgende tijdvakken3.0.2 Beveridgecurve voor de opeenvolgende tijdvakkenVacaturepercentageWerkloosheid3.0.2 Beveridgecurve voor de opeenvolgende tijdvakken0246810012345Wederopbouw (1945-1949)Gouden jaren (1950-1972)Stagflatie (1973-1981)Great Moderation (1982-2007)Grote recessie en herstel (2008-2019)Coronacrisis en daarna (2020-2023)
3.0.2 Beveridgecurve voor de opeenvolgende tijdvakken
Jaar Werkloosheid Vacaturepercentage Tijdvak
1946 3,3 2,5 Wederopbouw
1947 1,8 2,8 Wederopbouw
1948 1,1 2,0 Wederopbouw
1949 1,0 1,3 Wederopbouw
1950 1,4 1,1 Gouden jaren
1951 1,6 1,0 Gouden jaren
1952 2,3 0,7 Gouden jaren
1953 1,8 1,2 Gouden jaren
1954 1,2 2,1 Gouden jaren
1955 0,7 2,7 Gouden jaren
1956 0,5 3,1 Gouden jaren
1957 0,6 2,7 Gouden jaren
1958 1,4 1,3 Gouden jaren
1959 1,0 1,8 Gouden jaren
1960 0,6 2,7 Gouden jaren
1961 0,4 3,5 Gouden jaren
1962 0,4 3,6 Gouden jaren
1963 0,4 3,5 Gouden jaren
1964 0,4 3,8 Gouden jaren
1965 0,5 3,7 Gouden jaren
1966 0,6 3,4 Gouden jaren
1967 1,3 2 Gouden jaren
1968 1,2 2,2 Gouden jaren
1969 0,9 3,0 Gouden jaren
1970 0,8 3,7 Gouden jaren
1971 1 3,1 Gouden jaren
1972 1,7 1,9 Gouden jaren
1973 1,9 2,0 Stagflatie
1974 2,4 2,2 Stagflatie
1975 3,5 1,4 Stagflatie
1976 4,2 1,4 Stagflatie
1977 4,3 1,7 Stagflatie
1978 4,2 2,0 Stagflatie
1979 4,1 2,2 Stagflatie
1980 4,3 1,8 Stagflatie
1981 5,7 0,7 Stagflatie
1982 8,0 0,4 Great moderation
1983 9,6 0,3 Great moderation
1984 9,6 0,5 Great moderation
1985 8,6 0,9 Great moderation
1986 8,3 1,1 Great moderation
1987 8,4 1,2 Great moderation
1988 8,3 1,2 Great moderation
1989 7,6 1,5 Great moderation
1990 7,0 1,8 Great moderation
1991 6,6 1,6 Great moderation
1992 6,7 1,2 Great moderation
1993 7,7 0,7 Great moderation
1994 8,7 0,7 Great moderation
1995 8,4 0,8 Great moderation
1996 7,9 1,0 Great moderation
1997 7,0 1,2 Great moderation
1998 5,5 1,7 Great moderation
1999 4,6 2,1 Great moderation
2000 4,1 2,5 Great moderation
2001 3,8 2,4 Great moderation
2002 4,5 1,8 Great moderation
2003 5,9 1,3 Great moderation
2004 6,8 1,4 Great moderation
2005 7 1,8 Great moderation
2006 6,1 2,4 Great moderation
2007 5,3 2,7 Great moderation
2009 4,8 2,7 Grote recessie en herstel
2009 5,4 1,6 Grote recessie en herstel
2010 6,1 1,4 Grote recessie en herstel
2011 6,0 1,5 Grote recessie en herstel
2012 6,8 1,2 Grote recessie en herstel
2013 8,2 1,0 Grote recessie en herstel
2014 8,3 1,2 Grote recessie en herstel
2015 7,9 1,4 Grote recessie en herstel
2016 7 1,7 Grote recessie en herstel
2017 5,9 2,2 Grote recessie en herstel
2018 4,9 2,6 Grote recessie en herstel
2019 4,4 2,9 Grote recessie en herstel
2020 4,8 2,3 Coronacrisis en daarna
2021 4,2 3,2 Coronacrisis en daarna
2022 3,5 4,5 Coronacrisis en daarna
2023 3,6 4,2 Coronacrisis en daarna
3.0.2 Beveridgecurve voor de opeenvolgende tijdvakken

3.1 Wederopbouw (1945-1949) en de Gouden jaren (1950-1972)

De periode 1945─1949 is de periode van de wederopbouw. Veel infrastructuur, woningen en gebouwen waren in de oorlog beschadigd of vernield. Direct na afloop van de oorlog werd het herstel ter hand genomen, deels betaald uit de Marshall-hulp (1,1 miljard dollar in de periode 1948 – 1951). De werkloosheid die direct na de oorlog nog relatief hoog was - 185 duizend in 1945 - daalde naar 42 duizend in 1949. Het aantal vacatures daalde van 109 duizend in 1947 naar 53 duizend in 1949.

De periode van opbouw werd gevolgd door de Gouden jaren. (De periode van wederopbouw wordt soms ook wel als onderdeel hiervan gezien.) Deze jaren kenmerken zich door gemiddeld een zeer snelle toename van de welvaart en een relatief geringe werkloosheid, niet alleen in Nederland, maar ook in grote delen van West-Europa. De Beveridgecurve bevindt zich voor deze periode dan ook helemaal links in figuur 3.0.2. Om de werkloosheid van vlak na de oorlog uit te bannen en een goede internationale concurrentie­positie op te bouwen bemoeide de overheid zich uitdrukkelijk met de loonontwikkeling. Deze mocht niet meer zijn dan de groei van de productiviteit. Door deze zogenoemde geleide loonpolitiek stegen de lonen maar weinig. In de eerste helft van de jaren ’60 werd de geleide loonpolitiek afgeschaft, met een loongolf als gevolg (figuur 3.1.1), gevolgd door een lichte stijging van de werkloze beroepsbevolking in de jaren daarna.

Niet alleen de lonen stegen gestaag, ook de werkweek werd korter. Per 1 januari 1961 werd voor veel beroepsgroepen de 5-daagse werkweek ingevoerd. Tegelijk gingen veel bedrijven over van een 48-urige werkweek naar een 45-urige werkweek.5) Dit laatste legde extra druk op de toch al krappe arbeidsmarkt.

3.1.1 Cao-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, gecorrigeerd voor inflatie
 Reële ontwikkeling cao-lonen (% ontwikkeling t.o.v. een jaar eerder)
1945
194612,4
19474,1
1948-1,0
1949-1,4
1950-2,1
1951-1,0
19522,0
19531,9
19547,0
19555,0
19562,7
19574,8
19582,3
19591,4
19606,3
19613,7
19627,8
19633,8
196411,0
19654,9
19664,6
19673,4
19682,7
19692,2
19706,1
19713,8
19724,8
19734,7
19744,7
19754,8
19760,6
19770,5
19782,1
19790,6
1980-2,3
1981-3,8
19820,6
1983-1,7
1984-3,1
19850,4
19862,0
19871,6
19880,1
19890,6
19900,8
1991-0,2
19920,5
19931,1
1994-1,2
1995-0,9
1996-0,3
19970,8
19981,3
19991,1
20000,7
2001-0,1
20020,2
20030,7
20040,1
2005-1,0
20060,9
20070,5
20080,8
20091,6
20100,0
2011-1,2
2012-1,1
2013-1,3
2014-0,1
20150,8
20161,5
20170,0
20180,3
2019-0,1
20201,6
2021-0,6
2022-6,2
20232,2

In 1951/1952 leidde de Koreaanse oorlog tot een scherpe daling van de economische groei. Herstel volgde spoedig. Vanaf 1955 daalde de economische groei echter opnieuw. De inflatie in Nederland liep op tot 6,5 procent in 1957 en de economie kromp met 1,0 procent in het jaar daarna. Om het tij te keren riep de overheid de bevolking op om minder te besteden. Deze bestedingsbeperking leidde tot een afname van de import en een verbetering van de handelsbalans.

De geleide loonpolitiek was redelijk succesvol, al speelden andere zaken als ongekende productiviteitsstijgingen en de ontwikkeling van de consumptiemaatschappij waarschijnlijk ook een rol. Over de hele periode 1950-1972 gerekend groeide de economie sterk, gemiddeld met 4,8 procent per jaar, dit ondanks twee jaren met vrijwel geen of zelfs negatieve groei. De vraag naar arbeid was groot terwijl de beroepsbevolking maar beperkt groeide, gemiddeld ongeveer 1,1 procent per jaar. Als gevolg daarvan was de krapte op de arbeidsmarkt groot en was het aantal vacatures vaak groter dan het aantal werklozen.

Enkele belangrijke gebeurtenissen die hun weerslag hebben gehad op de samenstelling en de omvang van de arbeidsmarkt zijn immigratie vanuit Indonesië, de emigratie naar vooral Australië, Canada, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en de Verenigde Staten, en de werving van arbeidsmigranten in met name Italië, Spanje en voormalig Joegoslavië, en later ook in Turkije en Marokko.

De immigratie vanuit Indonesië kent drie pieken (figuur 3.1.2). De eerste piek is in 1946, wanneer veel Nederlanders na afloop van de oorlog met Japan terugkeren naar Nederland. De tweede piek is in 1950, het jaar nadat Indonesië onafhankelijk werd. De derde piek is in 1958. In dat jaar werd een groot aantal (Nederlandse) bedrijven door de regering-Soekarno genationaliseerd. De Nederlandse werknemers van deze bedrijven, voor zover niet nodig voor de continuïteit van de bedrijfsvoering, werden gesommeerd Indonesië te verlaten. Het piekje in 1962 is het gevolg van de overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea aan Indonesië.

3.1.2 Immigratie naar herkomst
 Indonesië (x 1 000 personen)Overig (x 1 000 personen)
'4669,238,2
'4722,032,4
'4817,628,7
'4916,519,8
'5056,114,5
'5130,814,2
'5217,216,5
'5315,519,9
'5419,323,1
'552626,1
'5619,832,0
'5718,531,6
'5839,828,2
'596,730,5
'608,137,3
'618,846,3
'6219,146,9
'633,751,4
'643,863,3
'655,371,3
'663,977,9
'672,353,5
'681,762,8
'691,275,2
'701,689,2
'711,793,4
'721,979,4

Naast een soms omvangrijke immigratie was er in het begin van de gouden jaren ook sprake van een omvangrijke emigratie. Veel mensen zagen voor zich geen toekomst meer in Nederland en hadden de wens om te emigreren. De toekomst zag er niet gunstig uit: de bevolkingsprognoses lieten een snelle bevolkingsgroei zien en de verwachting was dat daardoor de werkloosheid snel zou toenemen. De overheid speelde daarom in op het emigratie-sentiment en stimuleerde en faciliteerde het vertrek. De meeste emigranten vertrokken in de eerste helft van de jaren vijftig, met een piek in 1952 (figuur 3.1.3).6)

3.1.3 Emigratie naar bestemming
 Australië, Canada, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en de VS (x 1 000 personen)Overige landen (x 1 000 personen)
'46
'47
'48
'49
'5023,527,2
'5139,827,6
'5251,729,6
'5339,627,5
'5435,825,6
'5531,026,3
'5634,728,0
'5734,328,3
'5826,329,6
'5926,028,1
'6028,130,1
'6118,230,5
'6216,432,7
'6311,635,1
'6413,040,4
'6513,044,8
'6614,247,7
'6715,252,1
'6814,344,2
'6913,342,9
'7012,045,4
'7111,550,5
'7210,751,5

Door de krapte op de arbeidsmarkt ontstond de behoefte om mensen van elders te halen om de vacatures te vervullen. De eerste landen waarmee wervingscontracten werden afgesloten waren Italië (1949) en Spanje (1961) gevolgd door Turkije (1964), Griekenland (1966) en Marokko (1969). In 1974 werd de wet op de gezinshereniging aangenomen, wat de mogelijkheid bood om familie te laten overkomen. In totaal zijn in de periode 1964-2022 jaarlijks gemiddeld 4,5 duizend migranten uit Marokko en 7,8 duizend migranten uit Turkije naar Nederland gekomen. Deze migratie was niet alleen gunstig voor Nederland, maar ook voor de landen van herkomst. De “gastarbeiders”, zoals deze migranten werden genoemd, stuurden grote sommen geld naar hun familie. De inkomensoverdrachten door deze migranten aan hun familie waren een belangrijke bijdrage aan de betalingsbalans van het herkomstland. Inclusief de hier verder niet benoemde migratie bedroeg het migratiesaldo in de periode 1950-1972 gemiddeld 1,6 duizend personen per jaar.

Schommelingen daargelaten vormden de gouden jaren een periode van ongekende economische groei. In feite ontstond toen de moderne consumptiemaatschappij. Werkgevers schreeuwden in een groot gedeelte van deze periode om personeel. Dit uitte zich in een ongekend lage werkloosheid en een hoog vacaturespercentage. Ondanks oplopende immigratie bereikte de krapte op de arbeidsmarkt het hoogste niveau in de naoorlogse tijd.

3.2 Stagflatie (1973-1981)

Deze periode begint en eindigt in mineur. In 1971 werd koppeling tussen de koers van de dollar en de goudprijs losgelaten. In 1973 werd door de olie-exporterende landen de prijs van olie met 70 procent verhoogd en tegelijk werd de export van olie naar westerse landen iedere maand met 5 procent verlaagd. In 1979/1980 was er opnieuw een oliecrisis, deze keer vanwege onrust in het Midden-Oosten. De vakbonden eisten en kregen hogere lonen. De hierdoor hogere kosten voor bedrijven werden weer doorberekend in de prijzen. De economie stagneerde en de inflatie was hoog.

Vooral de eerste oliecrisis heeft effect gehad op de arbeidsmarkt. De Beveridgecurve verschuift naar rechts: het aantal werklozen nam in die periode sterk toe. Gemiddeld kwam het vacaturepercentage iets lager te liggen. Dat duidt op een meer dan evenredige instroom op de arbeidsmarkt die door de markt niet (volledig) geabsorbeerd kon worden.

Deze meer dan evenredige instroom bestaat voor een belangrijk deel uit babyboomers, vrouwen en Surinamers. De eerste jaren na de oorlog was er sprake van een geboortegolf (figuur 3.2.1). In 1946 werden 284 duizend kinderen levend geboren, daarna zakte dit aantal naar 230 tot 250 duizend per jaar, om vervolgens in een klein aantal jaren te dalen naar 180-200 duizend. De eerste babyboomers traden in 1962/’63, 16 jaar oud, toe tot de arbeidsmarkt. In 1973 was het aantal babyboomers op de arbeidsmarkt significant. Aanvankelijk werd deze extra groei van de arbeidsmarkt gemaskeerd door een daling van de participatie (werkend of werkloos) van mannen, maar in 1973 was dat niet meer het geval (figuur 3.2.3). Dit deels door een toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen.

3.2.1 Levendgeboren kinderen
 Levendgeboren kinderen (x 1 000 )
1945210
1946284
1947267
1948248
1949236
1950229
1951229
1952233
1953229
1954229
1955230
1956231
1957234
1958237
1959242
1960239
1961247
1962246
1963250
1964251
1965245
1966240
1967239
1968237
1969248
1970239
1971227
1972214
1973195
1974186
1975178
1976177
1977173
1978176
1979175
1980181
1981179
1982172
1983170
1984174
1985178
1986185
1987187
1988187
1989189
1990198
1991199
1992197
1993196
1994196
1995191
1996190
1997192
1998199
1999200
2000207
2001203
2002202
2003200
2004194
2005188
2006185
2007181
2008185
2009185
2010184
2011180
2012176
2013171
2014175
2015171
2016173
2017170
2018169
2019170
2020169
2021179
2022168

3.2.2 Levendgeboren kinderen per 1000 inwoners
 Levendgeboren kinderen per 1000 inwoners (aantal)
194522,6
194630,2
194727,8
194825,3
194923,7
195022,7
195122,3
195222,4
195321,8
195421,6
195521,4
195621,2
195721,2
195821,1
195921,3
196020,8
196121,2
196220,8
196320,9
196420,7
196519,9
196619,2
196718,9
196818,6
196919,2
197018,3
197117,2
197216,1
197314,5
197413,7
197513,0
197612,9
197712,5
197812,6
197912,5
198012,8
198112,5
198212,0
198311,8
198412,1
198512,3
198612,7
198712,7
198812,6
198912,7
199013,2
199113,2
199213,0
199312,8
199412,7
199512,3
199612,2
199712,3
199812,7
199912,7
200013,0
200112,6
200212,5
200312,3
200411,9
200511,5
200611,3
200711,1
200811,2
200911,2
201011,1
201110,8
201210,5
201310,2
201410,4
201510,1
201610,1
20179,9
20189,8
20199,8
20209,7
202110,2
20229,5

3.2.3 Bruto arbeidsparticipatie
 Mannen (%)Vrouwen (%)
1945
194682,527,9
194786,229,4
194888,030,1
194988,430,4
195087,730,6
195187,330,3
195286,430,4
195386,230,9
195487,830,8
195588,230,9
195687,631,5
195787,131,4
195885,830,8
195985,629,9
196085,829,8
196185,430,1
196285,030,4
196384,730,5
196485,230,4
196584,230,8
196683,531,1
196783,730,4
196883,230,8
196982,831,9
197082,631,7
197181,232,4
197279,831,9
197378,431,9
197477,331,7
197576,831,6
197676,532,2
197775,833,0
197874,933,7
197974,435,0
198074,237,2
198173,638,1
198272,939,3
198373,039,8
198473,040,2
198572,841,0
198673,342,9
198772,744,7
198873,646,4
198973,846,7
199074,048,7
199174,249,8
199274,351,1
199374,252,6
199474,453,7
199575,054,8
199675,255,7
199775,857,4
199876,158,0
199976,359,2
200076,760,3
200176,761,1
200277,561,5
200376,861,7
200476,562,3
200576,663,1
200676,563,7
200777,365,2
200878,066,3
200977,766,8
201076,566,7
201175,866,7
201276,567,4
201376,967,6
201476,566,8
201576,067,0
201675,667,1
201775,567,3
201875,967,7
201976,368,4
202075,968,6
202176,369,0
202277,870,2
De bruto arbeidsparticipatie is de omvang van de beroepsbevolking gedeeld door de bevolking (15-75 jaar) exclusief de institutionele bevolking. Omdat deze laatste voor de oudere jaren niet bekend is, wordt hier gerekend met de totale bevolking (15-75) inclusief institutionele bevolking.

Tot 1975 lag het percentage vrouwen dat (hetzij werkend hetzij werkloos) deelnam op de arbeidsmarkt rond 30 procent. Vanaf dat jaar begon dit percentage te stijgen ─ mede als gevolg van de toenemende emancipatie van vrouwen en het toenemende onderwijsniveau van vrouwen. De bruto arbeidsparticipatie van mannen daalde tot 72 procent in 1982. Het aantal arbeids­ongeschiktheidsuitkeringen nam in deze periode snel toe, van 332 duizend eind 1972 naar 689 duizend eind 1981, een verdubbeling in negen jaar.

Medio zeventiger jaren werd een tijdelijk experiment opgestart met vervroegde uitdiensttreding (VUT) waarbij het (netto) inkomen nagenoeg gelijk bleef zonder consequenties voor het ouderdomspensioen. Het doel van de VUT was om oudere werknemers (aanvankelijk 63- en 64-jarigen) de kans te geven enkele jaren voor de pensioengerechtigde leeftijd de arbeidsmarkt te verlaten en zo plaats te maken voor jongeren – de jeugdwerkloosheid was hoog. De regeling werd een groot succes. Het experiment werd in 1980 omgezet in een structurele regeling en opgenomen in veel cao’s. De uittreedleeftijd lag in veel cao’s rond 60 jaar.

De VUT werd gefinancierd door middel van een omslagstelsel onder werkenden. Omdat Nederland vergrijst zou dit op den duur te zwaar hebben gedrukt op de steeds kleiner wordende groep werkenden. Daarom is vanaf halverwege de jaren 90 de VUT-regeling geleidelijk afgeschaft en vervangen door fiscaal minder aantrekkelijke regelingen. Veel mensen hebben van de VUT-regeling gebruikgemaakt. In 1996 waren er 148 duizend personen met een VUT-uitkering. In 2000 waren het er nog 113 duizend.

Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk. Afgesproken was dat Surinamers die op die dag in Nederland verbleven, konden kiezen voor de Surinaamse of de Nederlandse nationaliteit en dat er nog vijf jaar lang vrij verkeer van personen tussen Suriname en Nederland zou zijn. Dit zorgde ervoor dat veel Surinamers naar Nederland verhuisden. Alleen al in 1975 verhuisden 40 duizend mensen van Suriname naar Nederland. In 1980 eindigde het vrije verkeer van personen, wat opnieuw leidde tot een grote groep immigranten uit Suriname: ongeveer 18 duizend in 1979 en 19 duizend in 1980 (figuur 3.2.3).

3.2.4 Immigratie naar herkomstland
 Suriname (x 1 000 personen)Overige landen (x 1 000 personen)
'601,444,0
'611,753,4
'622,263,8
'632,452,7
'642,564,6
'653,173,5
'663,977,9
'674,051,8
'684,560,0
'696,070,4
'707,483,4
'719,585,6
'728,572,8
'7311,173,6
'7417,975,9
'7539,787,6
'765,877,2
'774,879,1
'787,481,8
'7918,286,4
'8019,093,5
'814,475,8

Al met al viel het einde van de gouden jaren samen met de eerste oliecrisis. De periode van ongebreidelde groei was voorbij. Het aantal mensen dat werk zocht in deze periode nam toe. Het gecombineerde gevolg was een stijgende werkloosheid. Het vacaturepercentage was lager dan een de periode ervoor.

3.3 Great Moderation (1982 ─ 2007)

Na de periode van stagflatie volgen 26 jaren van relatieve economische rust. De ontwikkeling van het bbp en de inflatie zijn minder volatiel dan in de jaren ervoor. Deze rust werd bereikt door een sterke stijging van de rente, bezuinigingen bij de overheid en de beëindiging van de automatische prijscompensatie (Kok, 2009). Deze periode wordt ook wel de Great Moderation (de grote matiging) genoemd.

Voor de arbeidsmarkt daarentegen was deze periode allesbehalve rustig. De werkloosheid steeg naar recordhoogte (9,6 procent in 1983 en 1984) en het vacaturepercentage naar recordlaagte (0,3 procent in 1983). Daar komt nog bij dat in deze periode zich een aantal ontwikkelingen hebben voorgedaan met een opwaarts effect op het aantal werklozen. Zo trad het laatste deel van de babyboomers in deze periode toe tot de arbeidsmarkt. Ook de stijging van participatie van vrouwen, die al in de tweede helft van de jaren zeventig was begonnen, zette zich onverminderd voort (figuur 3.2.2).

Omdat het bij de grote werkloosheid begin jaren 80 voor ouderen nog meer dan voor jongeren moeilijk was een baan te vinden kregen werklozen ouder dan 57½ jaar in 1985 vrijstelling van de sollicitatieplicht. Het is onwaarschijnlijk dat nog veel ouderen van 57½ jaar zonder werk en met een uitkering serieus op zoek zullen zijn geweest naar een baan. In 1988 ging het naar schatting om 40 duizend ouderen die van deze regeling profiteerden. De regeling is met ingang van 1 mei 1999 grotendeels vervallen.

Op de arbeidsmarkt maakten vrouwen een inhaalslag. De participatie steeg naar 70 procent en wat het gemiddeld opleidingsniveau betreft haalden zij de mannen in. Figuur 3.3.1 toont het aantal afgestudeerden in het wetenschappelijk onderwijs. De piek in 1987/’88 is het gevolg van de invoering in studiejaar 1982/’83 van de tweefasenstructuur in wetenschappelijk onderwijs, waardoor de studieduur van veel studies werd verkort. In het studiejaar 1987/’88 studeerden zowel de laatste studenten onder het oude wet als de eerste studenten onder de nieuwe wet af. Vanaf het studiejaar 1999/’00 overtreft het aantal vrouwelijke academische afstudeerders het aantal mannelijke afstudeerders.

3.3.1 Afgestudeerden in het wetenschappelijk onderwijs
 Mannen (x 1 000 personen)Vrouwen (x 1 000 personen)
'44/'45
1,50,2
1,40,1
1,20,1
1,30,1
'49/'501,60,2
1,90,2
2,00,2
2,10,3
2,10,2
'54/'552,10,3
1,90,3
1,80,2
1,60,3
1,70,3
'59/'601,70,3
1,90,3
1,90,3
2,20,3
2,50,3
'64/'652,70,4
2,80,4
3,30,4
3,70,5
4,30,6
'69/'704,60,7
5,10,8
5,81,1
5,81,2
6,31,2
'74/'756,51,3
6,61,5
6,61,7
6,51,9
6,72,0
'79/'806,72,2
6,82,5
7,63,1
8,63,7
8,74,0
'84/'859,44,4
10,05,0
11,76,2
17,29,9
14,18,7
'89/'9010,47,0
11,08,1
11,69,1
12,410,2
13,411,3
'94/'9513,411,9
14,114,2
13,112,3
11,111,0
10,410,1
'99/'0010,010,3
10,010,4
10,311,0
10,511,7
11,012,7
'04/'0512,114,1
13,815,5
14,116,5
12,815,5
13,215,6
'09/'1013,616,7
15,118,1
17,220,6
15,317,9
15,918,7
'14/'1516,620,0
17,020,3
17,720,6
18,022,0
19,122,7
'19/'2019,323,3
21,626,2
21,226,7
21,927,8

Een belangrijke rol bij het herstel uit de malaise begin jaren tachtig wordt toegeschreven aan het Akkoord van Wassenaar7). Dit op 24 november 1982 afgesloten hoofdlijnenakkoord tussen werkgevers- en werknemersorganisaties hield in dat er loonmatiging werd ingevoerd, in ruil voor arbeidstijdverkorting. Op deze manier zou de winstgevendheid van het bedrijfsleven worden hersteld en de werkloosheid worden verlaagd. De werkweek werd met twee uur verkort.

Per 1 januari 1997 werd de werkweek bij de overheid verder verlaagd, naar 36 uur. Veel bedrijven en sectoren volgden het voorbeeld van de overheid en verkortten de werkweek. Deze arbeidsduurverkorting is echter niet uniek. Ook in oudere jaren werden dikwijls in cao’s afspraken gemaakt over het verkorten van de werkweek (afbeelding 3.3.2). De verwachting was dat verkorting van de arbeidsduur zou leiden tot meer werkenden en minder werklozen.

3.3.2 Cao-arbeidsduur, uren per week
 cao-arbeidsduur (2010 = 100)
1945
1946
1947
1948130,4
1949130,4
1950130,4
1951130,4
1952130,4
1953130,4
1954130,4
1955130,4
1956130,4
1957130,4
1958130,4
1959130,4
1960130,4
1961126,4
1962123,6
1963122,3
1964122,3
1965122,3
1966122,3
1967120,9
1968119,6
1969118,2
1970116,9
1971115,5
1972115,5
1973114,1
1974111,4
1975108,7
1976108,7
1977108,7
1978108,7
1979108,7
1980108,7
1981108,2
1982107,9
1983106,9
1984105,7
1985103,9
1986103,0
1987102,5
1988102,3
1989102,1
1990102,0
1991101,8
1992101,7
1993101,6
1994101,7
1995101,7
1996101,5
1997100,7
1998100,3
1999100,0
2000100,0
2001100,0
2002100,0
2003100,0
2004100,0
2005100,0
2006100,1
2007100,1
2008100,2
2009100,1
2010100,0
2011100,0
2012100,0
2013100,0
2014100,0
2015100,1
2016100,1
2017100,1
2018100,1
2019100,1
2020100,0
2021100,0
2022100,0
202399,9

De sterke stijging in de afgelopen jaren van het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (figuur 3.3.3) zette zich in deze periode voort.8) In 1983 en 1984 stonden tegenover 100 werkenden 28 mensen met een arbeidsongeschiktheid gerelateerde uitkering (figuur 3.3.4). Daarom werd door de toenmalige regering gezocht naar maatregelen om deze groei te stuiten. Uiteindelijk werd In 1993 besloten de Algemene Arbeids­ongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO) aan te passen: WAO-ers moesten zich vanaf dan ieder jaar laten herkeuren en een uitkering werd nu nog maar voor vijf jaar toegekend in plaats van tot de 65e verjaardag, en moest iedere vijf jaar opnieuw worden aangevraagd.

3.3.3 Arbeidsongeschiktheid en werkloosheid
 Werkloze beroepsbevolking (x 1 000)Mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (x 1 000)
194518596
194611988
19477195
19484293
19494294
19505698
195164101
195293104
195374105
195450108
195531111
195622113
195728115
195860120
195943125
196025133
196118139
196218145
196321153
196418170
196522194
196630224
196763236
196860252
196944278
197040295
197151312
197290332
197397353
1974122374
1975181406
1976224527
1977231580
1978228625
1979231660
1980249661
1981332689
1982475711
1983583730
1984588751
1985535767
1986534783
1987551793
1988561814
1989522845
1990489879
1991469904
1992485913
1993571921
1994652894
1995643860
1996609855
1997549865
1998437907
1999375926
2000338957
2001318981
2002381993
2003500982
2004576961
2005598899
2006525863
2007466847
2008427838
2009489834
2010547832
2011544825
2012622817
2013754818
2014762820
2015724807
2016646807
2017546807
2018459812
2019423818
2020465816
2021408818
2022350828
2023359841

3.3.4 Uitkeringen in verband met ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid
 Ziekte (per 100 werkenden)Arbeidsongeschiktheid (per 100 werkenden)Werkloosheid (per 100 werkenden)
1945
19461,42,50,0
19471,52,50,0
19481,52,40,0
19491,62,40,0
19501,52,50,0
19511,52,50,0
19521,52,61,1
19531,42,61,0
19541,62,60,9
19551,72,60,8
19561,92,60,6
19572,12,70,5
19582,12,81,2
19592,22,90,8
19602,33,00,5
19612,33,10,4
19622,53,20,4
19632,63,30,6
19642,63,60,4
19652,84,10,5
19662,94,70,7
19673,14,91,4
19683,75,21,5
19694,15,61,1
19704,45,90,9
19714,36,11,0
19724,66,51,8
19734,87,01,7
19745,27,42,0
19755,38,02,8
19765,410,32,9
19775,411,22,7
19785,512,02,5
19795,512,32,4
19805,312,02,8
19815,012,54,8
19824,813,06,7
19834,513,47,2
19844,513,66,1
19854,313,55,0
19864,513,34,1
19874,613,23,9
19884,613,13,6
19895,013,43,3
19905,313,53,1
19915,213,63,1
19925,013,53,7
19935,113,54,9
19943,113,16,0
19953,212,35,7
19961,912,05,3
19971,311,84,6
19981,412,03,8
19991,412,02,9
20001,312,12,4
20011,312,32,1
20021,012,32,5
20030,812,43,6
20040,812,14,1
20051,011,33,8
20061,110,63,1
20071,110,22,3
20081,09,82,0
20091,09,83,2
20101,29,93,1
20111,29,83,2
20121,29,64,0
20131,19,75,2
20141,19,85,3
20151,09,55,3
20161,19,44,8
20171,09,23,8
20181,19,12,9
20191,19,02,4
20201,29,03,1
20211,28,82,1
20221,18,71,6
20231,08,61,7

Aan het eind van deze periode, in 2007, vond een sterke toename van grensarbeid9) plaats (Corpeleijn, 2009a). Deze toename is vrijwel geheel het gevolg van het openstellen van de grenzen voor werknemers uit Polen en negen andere landen die in 2004 toetraden tot de Europese Unie. In september 2008 waren er bijna 200 duizend personen die in het buitenland wonen en in Nederland werken. Bijna de helft hiervan kwam uit de Oost-Europese EU-landen (Corpeleijn, 2009b).

Resumerend kenden de jaren van de grote matiging een grote mate van prijsstabiliteit. Economisch gezien was het wisselvalliger, maar het werd wel beter. Na 1982 kroop de economie uit het dal. De tweede helft van de jaren negentig kenmerkte zich door uitbundige economische groei. De werkloosheid, die de hele jaren tachtig en de eerste helft van de jaren negentig hoog was geweest, begon toen te dalen. Dit ondanks de sterke stijging van het aantal vrouwen dat actief was op de arbeidsmarkt. Ook aan het begin van het nieuwe millennium bleef de werkloosheid nog een tijd lang laag.

3.4 Grote recessie (2008-2013) en herstel (2014 ─ 2019)

Deze periode begint met de zogenoemde kredietcrisis. Onder meer als gevolg van een serie renteverhogingen vanaf medio 2006 door de Federal Reserve (het Amerikaanse stelsel van Centrale banken) stagneerde de huizenmarkt, die vanaf 2001 booming was geweest. Veel Amerikanen konden niet meer voldoen aan hun betalingsverplichtingen. De huizenprijzen daalden sterk en de banken leden verlies op hun hypotheekportefeuilles. Lehman Brothers, een van de grotere banken van de VS, kwam in moeilijkheden en ging op 15 september 2008 failliet.

De val van Lehman Brothers luidde het begin in van een wereldwijde recessie, ook in Nederland. De economie in Nederland kromp in 2009 met 3,7 procent, de huizenprijzen daalden vanaf 2009 vijf jaar op rij. Dit alles had direct gevolgen voor de arbeidsmarkt. De werkloosheid schoot omhoog van 4,8 procent in 2008 naar 8,3 procent in 2014. Het vacaturepercentage daalde van 2,7 in 2008 naar 1,0 in 2013.

3.4.1 Grijze druk
 Realisatie (Aantal 65-plussers / aantal 20-65-jarigen (%))Prognose 2023-2070 (Aantal 65-plussers / aantal 20-65-jarigen (%))
1945
1946
1947
1948
1949
195014,0
195114,2
195214,5
195314,8
195415,1
195515,4
195615,6
195715,9
195816,1
195916,5
196016,8
196117,1
196217,5
196317,7
196417,9
196518,1
196618,3
196718,3
196818,5
196918,6
197018,8
197118,9
197219,0
197319,1
197419,3
197519,5
197619,6
197719,6
197819,8
197919,9
198020,1
198120,1
198220,1
198320,1
198420,1
198520,0
198620,2
198720,4
198820,6
198920,7
199020,8
199120,8
199220,8
199320,9
199421,0
199521,1
199621,3
199721,5
199821,7
199921,8
200021,9
200122,0
200222,1
200322,2
200422,5
200522,8
200623,2
200723,6
200824,0
200924,5
201025,1
201125,6
201226,8
201328,0
201429,0
201529,9
201630,6
201731,3
201832,0
201932,6
202033,1
202133,7
202234,1
202334,4
202434,934,9
202535,5
202636,1
202736,9
202837,7
202938,5
203039,4
203140,2
203240,9
203341,6
203442,3
203543,1
203643,8
203744,4
203844,8
203945,0
204045,1
204145,0
204244,9
204344,8
204444,7
204544,7
204644,7
204744,7
204844,6
204944,4
205044,4
205144,3
205244,4
205344,4
205444,4
205544,5
205644,6
205744,8
205844,9
205945,1
206045,3
206145,4
206245,6
206345,8
206446,1
206546,5
206647,0
206747,4
206847,8
206948,3
207048,7

Rond 2005 begon het effect van de babyboom op de vergrijzing zichtbaar te worden. De toename van de grijze druk – het aantal 65-plussers als percentage van het aantal 20- tot 65-jarigen – versnelde in die jaren (figuur 3.4.1). De verwachting is dat deze versnelling tot rond 2040 aanhoudt. Vanwege de financiële houdbaarheid is besloten om met ingang van 2013 de AOW-gerechtigde leeftijd en daarmee ook de pensioengerechtigde leeftijd in stappen te verhogen en te koppelen aan de ontwikkeling van de levens­verwachting van 65-jarigen. Dit heeft direct gevolgen voor de arbeidsmarkt. Het aantal werklozen en het aantal mensen dat arbeidsongeschikt is, zijn daardoor groter dan dat het zou zijn geweest bij ongewijzigd beleid. Inmiddels, in 2024, is de AOW-leeftijd 67 jaar.

In 2014 begon een periode van herstel. De economie ging weer groeien. Het aantal vacatures nam weer toe van 95 duizend in 2013 – het laagste aantal sinds 1996 – naar 281 duizend in 2019, toen het hoogste aantal vacatures sinds het begin van de tijdreeks. De werkloosheid reageerde vertraagd en daalde van 762 duizend - historisch hoog – in 2014 naar 423 duizend in 2019.

De immigratie, die in 2007, het laatste jaar van de Great Moderation, bijna 117 duizend mensen betrof, nam toe naar 269 duizend in 2019. Het migratiesaldo dat in 2007 nog negatief was ligt sinds 2015, (ruim) boven de 50 duizend.

De kredietcrisis en de naweeën daarvan hebben in Nederland en andere Europese landen erg lang geduurd, dit door specifiek aan de euro gerelateerde problemen. Toen Nederland uit het dal kroop, begon een periode van langdurige economische groei. In feite duurde deze tot halverwege 2022, slechts onderbroken door de coronadip in 2020. De krapte op de arbeidsmarkt nam in deze periode sterk toe.  Naast de economische groei speelde vergrijzing hierbij een rol. De immigratie nam in deze jaren steeds verder toe. Desondanks daalde werkloosheid sterk.

3.5 Coronacrisis en daarna (2020 ─ 2023)

Eind 2019 brak de infectieziekte Covid-19 uit in China. Vrij snel daarna, op 27 februari 2020 werd de eerste coronabesmetting in Nederland gerapporteerd. Dit was een begin van de eerste uitbraakgolf van het coronavirus (in de variant SARS-CoV-2) in Nederland. In het najaar van 2020 en het voorjaar van 2021 volgden de tweede respectievelijk derde golf. Om het virus te bedwingen werden rigoureuze maatregelen genomen waaronder een vrijwel volledige winkelsluiting, sluiting van de horeca, musea, bioscopen enzovoort (2020) en de instelling van een avondklok (2021).10) Ook de grenzen werden gesloten waardoor de immigratie sterk daalde, wat ook van belang was voor de arbeidsmarkt.

De overheid nam diverse maatregelen om werkgevers en werknemers te beschermen. Een van de belangrijkste regelingen daarvan was de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werk­gelegenheid (NOW). Het doel van deze regeling was om werkgevers die omzet verliezen tegemoet te komen zodat zij hun werknemers kunnen blijven doorbetalen. Hiermee zouden faillissementen en het daarmee gepaard gaande baanverlies en een sterk oplopende werkloosheid kunnen worden voorkomen. Voor zelfstandigen was er de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). De diverse regelingen bereikten hun doel. Het aantal uitgesproken faillissementen daalde zelfs van ruim elfhonderdduizend in het tweede kwartaal van 2020 naar net iets meer dan 450 in het derde kwartaal van 2021 (figuur 3.5.1). De werkloosheid daarentegen steeg in een half jaar tijd van 4,0 procent in februari 2020 naar 5,0 procent in juli 2020. Het aantal openstaande vacatures daalde van 280 duizend in het vierde kwartaal van 2019 naar 200 duizend, een half jaar later.

3.5.1 Uitgesproken faillissementen
   Uitgesproken faillissementen (aantal)
20181e kwartaal1086
20182e kwartaal1051
20183e kwartaal1012
20184e kwartaal1077
20191e kwartaal1094
20192e kwartaal1089
20193e kwartaal1082
20194e kwartaal1113
20201e kwartaal1083
20202e kwartaal1111
20203e kwartaal755
20204e kwartaal683
20211e kwartaal582
20212e kwartaal543
20213e kwartaal456
20214e kwartaal548
20221e kwartaal544
20222e kwartaal541
20223e kwartaal538
20224e kwartaal809
20231e kwartaal810
20232e kwartaal885
20233e kwartaal904
20234e kwartaal1000
20241e kwartaal1169
20242e kwartaal1146

Inmiddels (2024) is het aantal faillissementen weer terug op het niveau van voor de coronacrisis, ligt het werkloosheidspercentage rond 3½ procent – voor het laatst zo laag in 1975 – en is het aantal vacatures sinds 1946, het begin van de tijdreeks, niet zo groot geweest als in 2022 en 2023. Gemiddeld over 2023 waren er 118 openstaande vacatures op 100 werklozen, tegen 127 in het voorgaande jaar.

Op 24 februari 2022 viel Rusland Oekraïne binnen. Ruim 6½ miljoen mensen uit Oekraïne vluchtten, waarvan 108 duizend in 2022 en 37 duizend in 2023 naar Nederland. In tegensteling tot andere vluchtelingen hebben zij geen werkvergunning nodig om te mogen werken. Eind 2023 werkte ruim de helft van de 15- tot 65-jarige vluchtelingen met een Oekraïense nationaliteit in loondienst in Nederland (CBS, 2024c).

De Russische inval en de reactie hierop leidde tot een sterke stijging van de energieprijzen en wereldwijde onzekerheid. De economie, die in 2021 en de eerste helft van 2022 goed was hersteld, stagneerde vanaf de tweede helft van 2022. Pas vanaf het tweede kwartaal van 2024 was er weer substantiële groei. De werkloosheid is sinds de Russische inval niet verder gedaald, maar ook niet sterk gestegen. Het aantal vacatures is wel iets gedaald.

4)van Zanden (1998), hoofdstukken 7, 8 en 9; Stock en Watson (2002); Kok (2009); Keeley en Love (2010); Erken, van Loon en Verbeek (2015)

5) Zie onder meer het Algemeen Handelsblad, de Trouw en de Volkskrant van 31 december 1960, CBS (1962a, 1962b) en van de Brink en van der Spek (1969).

6) Huygens Instituut, Emigratie 1945-1967. https://resources.huygens.knaw.nl/emigratie. Geraadpleegd op 1 juni 2024.

7) https://www.parlement.com/id/vh8lnhrqszxy/akkoord_van_wassenaar_1982

8) Een lange tijdreeks van het aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering is helaas niet beschikbaar.

9) Grensarbeid, ook wel grenspendel genoemd, is te onderscheiden van arbeidsmigratie. Bij grensarbeid gaat het om personen die in het buitenland wonen en in Nederland werken (inkomende grensarbeid) of in Nederland wonen en in het buitenland werken (uitgaande grensarbeid) (https://www.cbs.nl/nl-nl/onze-diensten/methoden/begrippen/grensarbeider). Bij arbeidsimmigratie gaat het om personen die zich in Nederland vestigen met werken als motief. (https://www.cbs.nl/nl-nl/onze-diensten/methoden/onderzoeksomschrijvingen/korte-onderzoeksbeschrijvingen/statistiek-migratiemotieven).

10) Een uitgebreid chronologisch overzicht van de aanpak van het coronavirus in Nederland is te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-tijdlijn

4. Conclusie

Tot begin jaren zeventig was in de meeste jaren de vraag naar arbeid groter dan het aanbod. Het aantal vacatures als percentage van de werkende plus werkloze beroepsbevolking schommelde in die periode tussen bijna nul en vier procent, het werkloosheidspercentage schommelde in tegengestelde richting tussen vier en bijna nul procent. Met name de lage werkloosheid is uniek in de hele naoorlogse tijd.

In 1973 begon een periode van stagflatie. De olie-exporterende landen verhoogden de prijs van olie en verlaagden de export van olie. De economie stagneert en de inflatie is hoog. Het aantal vacatures daalde naar (bijna) recorddiepte en de werkloosheid steeg. De Beveridgecurve verschoof naar rechts.

Na een periode van stagflatie begon rond 1982 de periode van de Great Moderation. Het aanbod van arbeid neemt snel toe. Er melden zich nog steeds veel babyboomers, de daling van de arbeidsparticipatie van mannen gaat over in een lichte stijging, de stijging van participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt zet door en raakt in een stroomversnelling. De economie kon deze sterke toename van het aanbod van arbeid niet absorberen, met meer werkloosheid als gevolg. In 1983 en 1984 bedroeg deze bijna 10 procent. Arbeidsaanbod verlagende maatregelen als vrijstelling van de sollicitatieplicht voor oudere werklozen, verkorting van de arbeidsduur en vervroegde uitdiensttreding hadden slechts beperkt effect. De Beveridgecurve verschoof nog verder naar rechts. De tweede helft van de jaren negentig vormen daarentegen wel een economische bloeiperiode waarin de werkloosheid daalde en het aantal vacatures steeg.

Op 15 september 2008 ging Lehman Brothers, een van de grotere banken van de VS, failliet. Dit is het begin van een wereldwijde recessie. De economie in Nederland kromp in 2009 met 3,7 procent. De werkloosheid schoot omhoog van 4,8 procent in 2008 naar 8,3 procent in 2014. Het vacature­percentage daalde naar 1,0 procent in 2013. Hierna trad herstel op. De herstelperiode duurde in feite tot midden 2022, zij het onderbroken door de coronacrisis. Aan het einde van de groeiperiode ligt het aantal vacatures op historische hoogte. De werkloosheid ligt zo laag als het sinds de jaren zeventig niet meer is geweest.

Eind 2019 brak de infectieziekte Covid-19 uit. Om het virus te bedwingen worden rigoureuze maatregelen getroffen, waaronder een vrijwel volledige winkelsluiting. Bedrijven die in financiële nood kwamen kregen uitstel van betaling van belasting. Dankzij deze steun gingen slechts weinig bedrijven failliet. De werkloosheid daarentegen steeg van 4,0 procent in februari 2020 naar 5,0 procent in juli 2020. Het aantal openstaande vacatures daalde van 280 duizend in het vierde kwartaal van 2019 naar 200 duizend, een half jaar later.

Hoewel de pandemie het maatschappelijk leven langer zou domineren, herpakte de economie zich na 2020 krachtig. Ook de krapte op de arbeidsmarkt nam verder toe. Aan de economische voorspoed kwam pas na de Russische inval in 2022 een einde. De economie raakte in de verdrukking, onder meer vanwege sterk oplopende energieprijzen. Tegelijkertijd kwam een grote migrantenstroom deze kant op. Als gevolg van de oorlog tussen Rusland en Oekraïne vluchtten in 2022 en 2023 in totaal ongeveer 145 duizend mensen uit Oekraïne naar Nederland. In tegensteling tot andere vluchtelingen hebben zij geen werkvergunning nodig om te mogen werken. Eind 2023 werkte ruim de helft van de 15- tot 65-jarige vluchtelingen met een Oekraïense nationaliteit in loondienst in Nederland. De werkloosheid daalt na de Russische inval niet verder, maar bleef wel laag. Het aantal vacatures daalde iets, maar bleef ongekend hoog. Het aantal faillissementen kwam weer terug op het niveau van voor de coronacrisis.

Geraadpleegde literatuur

Bierings, Harry. 2022. Spanning op arbeidsmarkt lijkt niet samen te hangen met hogere fricties. Economisch-Statistische Berichten 107 (4809): 200-202. https://esb.nu/esb/20070502/spanning-op-arbeidsmarkt-lijkt-niet-samen-te-hangen-met-hogere-fricties

Blanchard, Olivier Jean, en Peter Diamond. 1989. The Beveridge curve. Brookings Papers on Economic Activity 1989 (1): 1-60. https://doi.org/10.2307/2534495. https://www.brookings.edu/articles/the-beveridge-curve/

Brink, N. J. van den, en J. van der Spek, 1969. De arbeidsduur in de nijverheid. Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek 64 (2): 1339-41. https://hdl.handle.net/21.12131/130749651.

Cahuc, Pierre, Stéphane Carcillo, en André Zylberberg. 2014. Labor Economics. 2de dr. Cambridge, Massachusetts: MIT Press.

CBS, 1962a. Verkorting van de normale arbeidsduur volgens collectieve regelingen, december 1961. Sociale Maandstatistiek 10 (2): 76-82. https://hdl.handle.net/21.12131/274629818.

CBS, 1962b. Werktijdregeling voor arbeiders en beambten in de nijverheid, de handel, het bank- en verzekeringswezen en het vervoerbedrijf, eind oktober 1961. Sociale Maandstatistiek 10 (6): 231-41. https://hdl.handle.net/21.12131/274629983.

CBS, 1969. Zeventig jaren statistiek in tijdreeksen. Staatsuitgeverij. https://hdl.handle.net/21.12131/512760063.

CBS, 1987. Indexcijfers van regelingslonen: methodebeschrijving en reeksen 1926-1985. Staatsuitgeverij.

CBS, 2023a. Spanning op de arbeidsmarkt neemt af in het derde kwartaal. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2023/46/spanning-op-de-arbeidsmarkt-neemt-af-in-het-derde-kwartaal

CBS, 2023b, De arbeidsmarkt in cijfers 2022. https://longreads.cbs.nl/dearbeidsmarktincijfers-2022/

CBS, 2024a. Vacatures; SBI 2008; naar economische activiteit en bedrijfsgrootte (Gewijzigd op: 14 februari 2024). Centraal Bureau voor de Statistiek. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/80472ned/table?dl=969F4

CBS, 2024b, Arbeidsdeelname en werkloosheid per maand (Gewijzigd op: 18 april 2024). Centraal Bureau voor de Statistiek. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/80590ned/table?dl=9AC33

CBS, 2024c, Meer dan de helft van Oekraïense vluchtelingen in loondienst. Centraal Bureau voor de Statistiek. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2024/05/meer-dan-de-helft-van-oekraiense-vluchtelingen-in-loondienst

Corpeleijn, A., 2009a. Werknemers uit Oost-Europa: recente ontwikkelingen. Sociaaleconomische trends, 1e kwartaal 2009, blz. 19-21. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2009/10/sociaaleconomische-trends-1e-kwartaal-2009

Corpeleijn, A., 2009b. Grensoverschrijdende arbeid: werken in Nederland, wonen in het buitenland. Sociaaleconomische trends, 4e kwartaal 2009, blz. 44-48. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2009/51/sociaaleconomische-trends-4e-kwartaal-2009

CPB, 1977. Een macro model voor de Nederlandse economie op middellange termijn (VINTAF-II). CPB Occasional Paper 12. Centraal Planbureau: Den Haag.

CPB, 2019. Macro Economische Verkenning (MEV) 2020. Den Haag: Centraal Planbureau. https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/MEV2020.pdf

CPB, 2024, Krappe arbeidsmarkt vraagt om keuzes. Centraal Planbureau. https://www.cpb.nl/raming-februari-2024-cep-2024#docid-161350

Davis, Steven J., en James A. Kahn, 2008, interpreting the Great Moderation: changes in the volatility of economic activity at the macro and micro levels. Journal of Economic Perspectives 22 (4): 155-80. https://doi.org/10.1257/jep.22.4.155.

Elsby, Michael W. L., Ryan Michaels, en David Ratner. 2015. The Beveridge curve: a survey. Journal of Economic Literature 53 (3): 571-630. https://doi.org/10.1257/jel.53.3.571

Erken, Hugo, Eric van Loon en Wouter Verbeek. 2015. Mismatch on the Dutch labour market in the Great Recession. CPB Discussion Paper 303. CPB Den Haag. https://www.cpb.nl/sites/default/files/publicaties/download/cpb-discussion-paper-303-mismatch-dutch-labour-market-great-recession.pdf

Eurostat, 2023. Job vacancy and unemployment rates - Beveridge curve. Statistics Explained, 18 december 2023. https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Job_vacancy_and_unemployment_rates_-_Beveridge_curve

Gils, I. van en J. G. J. Thijssen, 1989. Werkloosheidsuitkeringen, ingeschreven personen bij een arbeidsbureau en geregistreerde werklozen. Supplement bij de Sociaal-economische Maandstatistiek 1989/4, blz. 4-10. https://hdl.handle.net/21.12131/293519899

Kazemier, Brugt. 2014. De Beveridgecurve voor Nederland en de VS. Economisch-Statistische Berichten 99 (4684): 273. https://esb.nu/statistiek-199

Kazemier, Brugt, en Kees Zeelenberg, 2023. Vacatures 1946-1996. Discussion Paper, Centraal Bureau voor de Statistiek. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2023/21/vacatures-1946-1996

Keeley, Brian en Patrick Love, 2010, From crisis to recovery: the causes, course and consequences of the Great Recession. OECD Insights. Paris: Organization for Economic Cooperation & Development. https://doi.org/10.1787/19936753.

Kok, Suzanne, 2009, De Great Moderation in Nederland. CPB Memorandum. https://www.cpb.nl/publicatie/de-great-moderation-nederland

Stock, James H., en Mark W. Watson, 2002, Has the business cycle changed and why? NBER Macroeconomics Annual 17 (januari):159-218. https://doi.org/10.1086/ma.17.3585284.

SZW, 2022, Aanpak Arbeidsmarktkrapte. Brief van de Regering. Tweede Kamer der Staten-Generaal, nr. 29544-1115. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29544-1115.html

Odell, Peter R., 2001, Oil and Gas: Crises and Controversies 1961-2000. Essex: Multi-Science Publishing.

Van Zanden, Jan L., 1998, The economic history of the Netherlands 1914-1995, a small open economy in the long twentieth century. Routledge Londen en New York.

Zeelenberg, Kees, en Brugt Kazemier, 2024. Werkloze beroepsbevolking 1945-2022. Discussion Paper, Centraal Bureau voor de Statistiek.

Bronnen

Vacatures en werklozen

De reeksen werkloze beroepsbevolking, werkzame beroepsbevolking en totale beroepsbevolking zijn voor de periode 2003-2023 overgenomen van Statline.

Voor de periode 1945-2002 is de werkloze beroepsbevolking beschreven in Zeelenberg en Kazemier (2024). De reeks werkzame beroepsbevolking is voor de periode 1971-2002 geconstrueerd door het koppelen per geslacht en leeftijdsklasse van reeksen uit de Volkstelling-1971, de Arbeidskrachtentelling (1973-1985), de Jaarstatistiek Beroepsbevolking (1971-1992) en de Enquête Beroepsbevolking (1987-2002). Voor de jaren 1946-1971 zijn gegevens uit de Nationale rekeningen en de Arbeidsrekeningen gebruikt. De reeks beroepsbevolking is de som van de werkloze en de werkzame beroepsbevolking.

De reeks vacatures is voor de periode 1997-2023 overgenomen van StatLine. Voor de periode 1946-1996 is deze beschreven in Kazemier en Zeelenberg (2023).

De reeksen werkloosheidspercentage en vacaturepercentage zijn afgeleid uit bovengenoemde reeksen.

Figuur 2.1.5. Economische groei (jaar) en economische groei seizoengecorrigeerd (kwartaal).

Seizoengecorrigeerde kwartaalreeksen:

Dit betreft data voor revisie-2024. De reeks is gebaseerd op CBS-gegevens over de productie in de industrie (1945-1957), DNB-gegevens over het bbp (1957-1977) en CBS-gegevens over het bbp (1977-2023).

  • 1996-2024.I: https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/84105NED/table?dl=36DC4
  • 1946-1995: De gehele bbp-kwartaalreeks 1945-2021, zowel in lopende prijzen als in constante prijzen, is voor seizoen gecorrigeerd met de R-library seasonal. Voor de jaren 1945-1994 zijn de op deze manier voor seizoen gecorrigeerde reeksen gekoppeld aan de kwartaalreeksen vanaf 1995.

Figuur 3.1.1. Ontwikkeling cao-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen

Figuren 3.1.2, 3.1.3 en 3.2.3: immigratie

Figuur 3.2.1: levend geboren kinderen

Figuur 3.2.2. Arbeidsparticipatie

Figuur 3.3.1: afgestudeerden wetenschappelijk onderwijs

Figuur 3.3.2. Cao-arbeidsduur

Figuur 3.3.3. Arbeidsongeschikten

Figuur 3.3.4. Uitkeringen in verband met ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid

Figuur 3.4.1. Grijze druk, realisatie en prognose

Figuur 3.5.1. Faillissementen