Trends in sterfte en doodsoorzaken, 2014-2024
Over deze publicatie
In dit artikel worden trends in het aantal overledenen, de levensverwachting en verschillende doodsoorzaken in kaart gebracht. Daarbij is er aandacht voor verschillen naar geslacht en leeftijd. De ontwikkeling van de levensverwachting wordt in EU-perspectief geplaatst. De nadruk ligt op de periode 2014 tot en met 2024 (voor de doodsoorzaken tot en met 2023), waarin ook de coronapandemie valt.
De belangrijkste bevindingen:
• Met de vergrijzing neemt ook het jaarlijks aantal overledenen toe. In 2020 en 2021, tijdens de coronapandemie, was er een sterkere stijging in het aantal overledenen.
• Na een lichte daling in 2020 en 2021, stijgt de levensverwachting bij geboorte vanaf 2022 weer. Voor mannen is deze nu iets hoger dan voor de coronapandemie, voor vrouwen nog iets lager.
• De levensverwachting in Nederland ligt rond het gemiddelde in de EU, en ook de daling in 2020 en 2021 is gemiddeld. In alle landen neemt de levensverwachting sinds 2022 weer toe.
• De belangrijkste doodsoorzaken blijven nieuwvormingen (waaronder kanker) en hart- en vaatziekten, met respectievelijk 28 en 23 procent van de sterfgevallen in 2023. Onder de 50 jaar domineren niet-natuurlijke doodsoorzaken sinds 2022; onder 75-plussers zijn hart- en vaatziekten en nieuwvormingen de grootste doodsoorzaken.
• De trendmatige daling in het sterftecijfer door hart- en vaatziekten werd tijdelijk onderbroken in 2015 en –met name onder vrouwen– in 2021-2022. De gestandaardiseerde sterfte aan psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel (onder andere dementie en de ziekte van Alzheimer) nam af tot en met 2021, en stijgt sinds 2022 weer.
1. Inleiding
De omvang van de sterfte in Nederland wordt voor een groot deel bepaald door de grootte en de leeftijdsamenstelling van de bevolking. Door de vergrijzing van de bevolking neemt het aantal overledenen elk jaar toe, met jaarlijkse fluctuaties. In 2014 overleden 139 duizend inwoners van Nederland, in 2019 waren dat er 152 duizend.
De coronapandemie leidde in 2020 en 2021 tot een stijging van het aantal overledenen naar respectievelijk 169 duizend en 171 duizend. In 2022 en 2023 was het aantal COVID-19-gerelateerde sterfgevallen lager, en de totale sterfte bleef rond de 170 duizend. In 2024 overleden 172 duizend mensen. In de jaren 2020 tot en met 2022 overleden naar schatting 10 procent meer mensen dan wanneer er geen coronapandemie was geweest (CBS, 2023a).
In mei 2023 verklaarde de WHO dat COVID-19 geen noodsituatie meer is op het gebied van de volksgezondheid (WHO, 2023). Maar de sterfte is wel hoger dan voor de pandemie voor de jaren 2023 en 2024 werd verwacht (CBS, 2019b).
De belangrijkste vragen die in deze publicatie worden beantwoord zijn:
- Hoe zien de ontwikkeling van de sterfte en doodsoorzaken er in het afgelopen decennium uit?
- Welke veranderingen in trends van verschillende doodsoorzaken zijn zichtbaar tijdens en kort na de coronapandemie?
2. Data en methode
Voor deze publicatie zijn registerdata gebruikt vanuit de Basisregistratie Personen (BRP) over overlijdens, leeftijd en geslacht. De doodsoorzaken zijn gebaseerd op de doodsoorzakenstatistiek.
Sterfte
De cijfers over het aantal overledenen zijn gebaseerd op de berichten over het aantal overledenen (zonder informatie over de doodsoorzaak) die het CBS dagelijks van gemeenten ontvangt (CBS, 2022). De cijfers over 2024 zijn voorlopig.
Doodsoorzaken
Het CBS registreert alle overlijdens van inwoners van Nederland via een continue levering van overlijdensverklaringen. Deze verklaringen worden vaak pas later ontvangen dan de overlijdensberichten. Op het moment van analyse waren de definitieve doodsoorzakendata beschikbaar tot en met het jaar 2023.
Voor iedere overledene vult de schouwend arts een overlijdensverklaring en doodsoorzaakverklaring in en stuurt deze digitaal of op papier (via de gemeente) naar het CBS. Na codering publiceert het CBS de onderliggende doodsoorzaken in de Doodsoorzakenstatistiek. Door de gepseudonimiseerde koppeling van de gecodeerde doodsoorzaakverklaringen met andere binnen het CBS beschikbare registerdata op persoonsniveau kunnen aanvullende kenmerken van overledenen gebruikt worden voor statistisch onderzoek.
Een arts registreert de oorzaken van het overlijden op een doodsoorzaakverklaring als causale keten van pathologische verschijnselen die rechtstreeks tot de dood hebben geleid en/of als bijdragende doodsoorzaken. Alle doodsoorzaken die op een doodsoorzaakverklaring staan vermeld, worden van een code voorzien volgens de International Classification of Diseases, tiende revisie (ICD-10). Conform WHO-richtlijnen wordt uit alle op een doodsoorzaakverklaring vermelde doodsoorzaken één onderliggende doodsoorzaak per sterfgeval geselecteerd voor de publicatie van de Doodsoorzakenstatistiek (WHO, 2016). Een onderliggende doodsoorzaak is gedefinieerd als (a) de ziekte of aandoening waarmee de reeks van gebeurtenissen die uiteindelijk het overlijden van de persoon veroorzaakte een aanvang nam of (b) de omstandigheden van het ongeval of geweld dat het letsel waardoor de persoon overleed veroorzaakte (WHO, 2016).
Sinds 2013 gebruikt het CBS een automatisch codeersysteem (Iris Software, BfArM - Iris Institute) voor het automatisch toewijzen van een ICD-10-code aan verschillende doodsoorzaken (Harteloh, 2017). Met behulp van deze software kan ongeveer 60 procent van de sterfgevallen volautomatisch, zonder menselijke tussenkomst, gecodeerd worden. De overige formulieren worden door een medisch codeur onder supervisie van de medisch ambtenaar van het CBS verwerkt. Ongeveer 97 procent van alle sterfgevallen wordt van een onderliggende doodsoorzaak voor de statistiek voorzien. De overige 3 procent van de verklaringen ontbreekt.
Analyses
De analyses van sterfte en levensverwachting en de analyses van doodsoorzaken zijn afzonderlijk uitgevoerd. De resultaten worden wel getoond in een geïntegreerd overzicht om een zo volledig mogelijk beeld te geven van de trends in sterfte, levensverwachting en doodsoorzaken binnen de populatie.
Sterfte en levensverwachting
Naast het aantal overledenen wordt ook de levensverwachting getoond, omdat de sterfte sterk samenhangt met de omvang en leeftijdsopbouw van de bevolking, die over de tijd veranderen. Dit is de periode-levensverwachting, een maat voor de sterfte. De levensverwachting is het aantal jaren dat iemand naar verwachting nog heeft te leven. De berekening van de levensverwachting gaat ervan uit dat de sterftekansen in de toekomst niet zullen veranderen. Wanneer door bijvoorbeeld een verbetering van de gezondheidszorg de leeftijdspecifieke sterftekansen afnemen, zal de uiteindelijke levensverwachting hoger zijn dan de berekende levensverwachting. Sterftekansen veranderen ieder jaar, daarom kan de periode-levensverwachting vooral geïnterpreteerd worden als een samenvattende maat voor de sterfte in een bepaald jaar.
De sterftecijfers worden ten behoeve van een langetermijnperspectief op de sterfte ook gestandaardiseerd naar de gemiddelde bevolking (aantal inwoners op 1 januari plus aantal inwoners op 31 december gedeeld door 2), naar leeftijd en geslacht van Nederland in 1990. Daardoor kunnen jaarlijkse sterftecijfers over een periode van 1950 tot en met 2024 worden vergeleken. De gestandaardiseerde sterfte is een vergelijkbaar goede, maar voor veel mensen intuïtief begrijpelijkere maat voor de sterfte dan de levensverwachting.
Doodsoorzaken
In dit artikel zijn doodsoorzaken gecategoriseerd, volgens de ICD-10, in verschillende hoofdgroepen, zoals hart- en vaatziekten, nieuwvormingen, ademhalingsziekten en andere groepen doodsoorzaken. Daarnaast zijn er specifieke losse doodsoorzaken geanalyseerd op basis van de meest voorkomende doodsoorzaken binnen de hoofdgroepen, zoals verschillende typen kanker en vormen van hart- en vaatziekten, om gedetailleerdere inzichten te verkrijgen in trends van veelvoorkomende doodsoorzaken.
Een lijst met (hoofdgroepen) doodsoorzaken die opgenomen zijn in de analyse met bijbehorende ICD-10 codes is te vinden in de begrippenlijst.
De doodsoorzaken over de periode 2014 tot en met 2023 zijn geanalyseerd in drie stappen:
1. Absolute aantallen doodsoorzaken
De absolute aantallen van doodsoorzaken zijn geanalyseerd om trends in sterfte te identificeren. Hierbij is de absolute sterfte aan hoofdgroepen doodsoorzaken weergegeven per maand en per jaar voor de periode 2014 tot en met 2023.
2. Relatieve verdeling van doodsoorzaken
De jaarlijkse relatieve verdeling van doodsoorzaken is berekend op basis van leeftijdgestandaardiseerde proporties voor de hoofdgroepen doodsoorzaken, voor mannen en vrouwen apart. Leeftijdstandaardisatie is uitgevoerd op basis van vijfjaars-leeftijdsgroepen om de invloed van de verschillen in de leeftijdstructuur van de bevolking te minimaliseren, met de gemiddelde bevolking van 2023 als referentiepopulatie. Het aandeel van elke hoofdgroep in het totale aantal sterfgevallen is berekend en weergegeven in een grafiek om inzicht te geven in de bijdrage van iedere groep aan de totale sterfte.
3. Trends in sterftecijfers naar geslacht en leeftijd
Op basis van leeftijdgestandaardiseerde sterftecijfers (op basis van vijfjaars-leeftijdsgroepen) is een vergelijking gemaakt over de jaren. De standaardisatie is uitgevoerd voor de totale populatie, per geslacht en per leeftijdsgroep (0 tot 50 jaar, 50 tot 75 jaar en 75 jaar en ouder). Vervolgens zijn de trends binnen de hoofdgroepen geanalyseerd om een overzicht te geven van sterftepatronen binnen brede categorieën van ziekten (zoals hart- en vaatziekten, nieuwvormingen en ziekten van de ademhalingsorganen). Om meer gedetailleerde trends binnen de hoofdgroepen te analyseren, zijn specifieke doodsoorzaken verder uitgesplitst. Dit omvat subtypen van hart- en vaatziekten (bijvoorbeeld beroerte en ischemische hartziekten), kanker (zoals borstkanker en longkanker) en van ziekten van de ademhalingsorganen (zoals longontstekingen). De data zijn weergegeven per jaar voor de periode 2014 tot en met 2023.
3. Aantal overledenen, levensverwachting en gestandaardiseerde sterfte
Met de zich ontvouwende vergrijzing en de groei van de (vooral oudere) bevolking loopt het aantal overledenen meestal geleidelijk op. Het komt echter regelmatig voor dat er incidenteel meer mensen overlijden dan verwacht op basis van de sterfteprognose (door griep, koude- of hittegolven; zie CBS, 2018 en CBS, 2019a). Een griepepidemie, veelal aan het begin van het jaar, zorgt vaak voor meer sterfte op jaarbasis. Dit was bijvoorbeeld in 2015 en 2018 het geval.
In 2020, tijdens de beginperiode van de coronapandemie, was de stijging hoger dan gemiddeld in het verleden het geval was. Dit hogere sterfteniveau bleef in de twee jaar daarna aanhouden. COVID-19 is volgens de WHO sinds begin 2023 niet langer een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid. Als doodsoorzaak is het relatieve belang in 2022 en zeker in 2023 ten opzichte van de twee eerste coronajaren afgenomen (CBS en RIVM, 2022; CBS, 2023b; zie verder hoofdstuk 4 over de doodsoorzaken).
Ten opzichte van 2023 was er in 2024 weer een toename: er overleden 172 duizend mensen. Dat zijn 2,5 duizend meer sterfgevallen dan in 2023. Vooral onder vrouwen en ouderen was de sterfte hoger. De levensverwachting voor mannen is in 2024 toegenomen en voor vrouwen nagenoeg gelijk gebleven. Met de groeiende en vergrijzende bevolking neemt het jaarlijkse aantal overledenen toe.
Jaar | Overledenen (x 1 000) |
---|---|
2014 | 139,223 |
2015 | 147,134 |
2016 | 148,997 |
2017 | 150,214 |
2018 | 153,363 |
2019 | 151,885 |
2020 | 168,678 |
2021 | 170,972 |
2022 | 170,112 |
2023 | 169,521 |
2024* | 172,051 |
*voorlopige cijfers |
In 2024 overleden 87,2 duizend vrouwen en 84,8 duizend mannen. De stijging ten opzichte van een jaar eerder was voor vrouwen groter dan voor mannen. Al sinds 1997 overlijden er jaarlijks meer vrouwen dan mannen. Dat komt doordat er meer oudere vrouwen zijn in de bevolking, die ook op hogere leeftijden sterven. Alleen in 2021, tijdens de coronapandemie, overleden er meer mannen dan vrouwen.
In 2024 was 57 procent van de overledenen 80 jaar of ouder. Er overleden 2,4 duizend meer 80-plussers dan een jaar eerder, terwijl dat er bij de 65- tot 80-jarigen 300 meer waren. Vooral in het eerste jaar van de coronapandemie nam de sterfte onder 80-plussers toe, in de drie jaar erna was deze redelijk stabiel. In de andere leeftijdsgroepen was de sterfte vooral in 2021 hoger.
Jaar | 0 tot 65 jaar (x 1 000) | 65 tot 80 jaar (x 1 000) | 80 jaar of ouder (x 1 000) |
---|---|---|---|
1995 | 26,183 | 47,807 | 61,685 |
1996 | 26,388 | 48,385 | 62,788 |
1997 | 25,715 | 47,485 | 62,583 |
1998 | 26,031 | 47,865 | 63,586 |
1999 | 26,557 | 48,729 | 65,201 |
2000 | 26,711 | 47,591 | 66,225 |
2001 | 26,667 | 47,069 | 66,641 |
2002 | 26,900 | 46,800 | 68,655 |
2003 | 26,863 | 45,463 | 69,610 |
2004 | 26,054 | 43,405 | 67,094 |
2005 | 25,306 | 42,916 | 68,180 |
2006 | 24,978 | 41,630 | 68,764 |
2007 | 24,447 | 40,827 | 67,748 |
2008 | 24,802 | 40,188 | 70,146 |
2009 | 24,474 | 39,997 | 69,764 |
2010 | 24,339 | 40,449 | 71,270 |
2011 | 23,611 | 40,131 | 71,999 |
2012 | 23,398 | 41,372 | 76,043 |
2013 | 22,761 | 41,648 | 76,836 |
2014 | 22,184 | 41,309 | 75,730 |
2015 | 22,137 | 43,665 | 81,332 |
2016 | 22,287 | 44,361 | 82,349 |
2017 | 21,694 | 44,425 | 84,095 |
2018 | 21,568 | 45,975 | 85,820 |
2019 | 20,935 | 45,940 | 85,010 |
2020 | 21,683 | 51,259 | 95,736 |
2021 | 22,662 | 53,582 | 94,728 |
2022 | 21,990 | 52,983 | 95,139 |
2023 | 21,344 | 52,932 | 95,245 |
2024* | 21,175 | 53,282 | 97,594 |
*voorlopige cijfers |
Levensverwachting
Dat het aantal overledenen door de jaren heen stijgt is niet vreemd: door de vergrijzing zijn er steeds meer ouderen. Maar het sterfteniveau lag in 2023 en 2024 ook hoger dan vóór de pandemie voor die jaren werd verwacht (CBS, 2019b). Het is zinvol rekening te houden met de veranderende omvang en leeftijdsopbouw van de bevolking en overledenen. Daarom is de levensverwachting een geschikte maat om de omvang van de sterfte door de tijd heen te vergelijken (Stoeldraijer & Harmsen, 2017).
De levensverwachting vertoont op de lange termijn een stijgende trend (Stoeldraijer, 2020). In 1980 was de levensverwachting voor mannen 72,5 jaar en voor vrouwen 79,2 jaar. In 2019 was dit toegenomen tot 80,5 jaar voor mannen en 83,6 jaar voor vrouwen. De trend is stijgend, maar er zijn regelmatig schommelingen. Incidentele ontwikkelingen zoals griepgolven of extreme zomers of winters kunnen tot fluctuaties in het cijfer leiden. Zo was de toename van de levensverwachting in 2018 beperkt vanwege de hoge sterfte tijdens de lange griepepidemie aan het begin van het jaar. Ook voor de lange termijn zijn schommelingen waarneembaar door veranderingen in onder meer leefstijl, gezondheidszorg en economie (zie ook hierna bij de levensverwachting in de EU).
Rookgedrag in het verleden heeft bijvoorbeeld een belangrijke rol gespeeld bij de verklaring van de verschillen in trends tussen West-Europese landen (Janssen, 2019), en de verschillende ontwikkeling van de levensverwachting van mannen en vrouwen. Tot het midden van de jaren tachtig nam het man/vrouwverschil in levensverwachting toe. Daarna nam het af, als gevolg van verschillend rookgedrag van mannen en vrouwen. Doordat rookgedrag vertraagd doorwerkt op de sterfte, zijn ook voor de toekomst nog afwijkende trends in de levensverwachting te verwachten voor mannen en vrouwen (zie verder Stoeldraijer et al., 2024).
De levensverwachting daalde in 2020 en 2021 naar 81,4 jaar, 0,7 jaar lager dan in 2019. In 2022 nam de levensverwachting toe naar 81,6 jaar. In 2023 steeg de levensverwachting bij geboorte ten opzichte van 2022 nog voor zowel mannen en vrouwen met drie maanden. Deze kwam toen uit op 80,3 jaar voor mannen en 83,3 jaar voor vrouwen. In 2024 was de levensverwachting 80,5 jaar voor mannen en 83,2 jaar voor vrouwen. Dat is voor mannen drie maanden meer dan de levensverwachting in 2023, voor vrouwen een maand minder. Voor mannen is het niveau nu iets hoger dan voor de coronapandemie, voor vrouwen nog iets lager.
Jaar | Mannen (jaar) | Vrouwen (jaar) |
---|---|---|
1995 | 74,60 | 80,36 |
1996 | 74,66 | 80,35 |
1997 | 75,16 | 80,55 |
1998 | 75,19 | 80,69 |
1999 | 75,34 | 80,45 |
2000 | 75,54 | 80,58 |
2001 | 75,80 | 80,71 |
2002 | 75,99 | 80,69 |
2003 | 76,24 | 80,93 |
2004 | 76,87 | 81,44 |
2005 | 77,19 | 81,60 |
2006 | 77,63 | 81,89 |
2007 | 78,01 | 82,31 |
2008 | 78,32 | 82,28 |
2009 | 78,53 | 82,65 |
2010 | 78,77 | 82,72 |
2011 | 79,18 | 82,85 |
2012 | 79,14 | 82,82 |
2013 | 79,41 | 83,04 |
2014 | 79,87 | 83,29 |
2015 | 79,73 | 83,13 |
2016 | 79,88 | 83,13 |
2017 | 80,06 | 83,32 |
2018 | 80,16 | 83,33 |
2019 | 80,46 | 83,56 |
2020 | 79,67 | 83,08 |
2021 | 79,68 | 82,99 |
2022 | 80,10 | 83,09 |
2023 | 80,31 | 83,33 |
2024* | 80,53 | 83,28 |
*voorlopige cijfers |
Levensverwachting bij geboorte: ontwikkelingen in de EU
Het EU-gemiddelde van de levensverwachting bij geboorte (mannen en vrouwen samen) lag in 2023 op 80,9 jaar (Eurostat, 2024). Er zijn aanzienlijke verschillen tussen landen: Spanje (83,5), Italië (83,2) en Frankrijk (82,7) zijn koplopers in de EU; In landen als Roemenië (75,2), Letland (75,1) en Bulgarije (74,9) is de levensverwachting relatief laag. In Nederland ligt de levensverwachting met 81,8 jaar boven het EU-gemiddelde. De verschillen tussen landen in Europa zijn mede het gevolg van verschillen tussen landen in welvaart, gezondheid en aanbod van en toegang tot gezondheidszorg (European Commission, 2018).
Tijdens de coronapandemie, in 2020 en 2021, daalde de levensverwachting in alle EU-landen. Die daling was het sterkst in Midden- en Oost-Europese landen. In Nederland was de daling vergelijkbaar met de gemiddelde daling in de EU.
Herstel van de levensverwachting is in alle landen ingezet vanaf 2022, maar niet overal even sterk. In Midden- en Oost-Europese landen is het herstel ten opzichte van 2019 relatief groot, maar het niveau lag structureel lager en de opgaande trend tot aan de pandemie lijkt te worden vervolgd. Het herstel ten opzichte van 2019 blijft in Nederland iets achter bij de meeste landen. Maar de verschillen zijn niet eenvoudig te interpreteren, omdat de niveaus en onderliggende ontwikkelingen binnen de landen deels sterk verschillen.
Land | 2023 (Jaar) | 2020 (Jaar) | 2019 (Jaar) |
---|---|---|---|
EU-27 | 81,5 | 80,4 | 81,3 |
Spanje | 84,0 | 82,3 | 84,0 |
Italië | 83,8 | 82,3 | 83,6 |
Malta | 83,6 | 82,1 | 82,7 |
Zweden | 83,4 | 82,4 | 83,2 |
Luxemburg | 83,4 | 82,2 | 82,7 |
Frankrijk | 83,1 | 82,3 | 83,0 |
Ierland (2022 ipv 2023) | 82,6 | 82,5 | 82,8 |
België | 82,5 | 80,8 | 82,1 |
Cyprus | 82,5 | 82,4 | 82,3 |
Portugal | 82,4 | 81,5 | 81,9 |
Nederland | 82,0 | 81,4 | 82,2 |
Slovenië | 82,0 | 80,6 | 81,6 |
Denemarken | 81,9 | 81,6 | 81,5 |
Finland | 81,7 | 82,0 | 82,1 |
Oostenrijk | 81,6 | 81,3 | 82,0 |
Griekenland | 81,6 | 81,4 | 81,7 |
Duitsland | 81,2 | 81,1 | 81,3 |
Tsjechië | 80,0 | 78,3 | 79,3 |
Estland | 78,8 | 78,9 | 79,0 |
Kroatië | 78,6 | 77,6 | 78,6 |
Polen | 78,6 | 76,4 | 78,0 |
Slowakije | 78,1 | 77,0 | 77,8 |
Litouwen | 77,3 | 75,2 | 76,5 |
Hongarije | 76,9 | 75,5 | 76,5 |
Roemenië | 76,6 | 74,2 | 75,6 |
Letland | 75,9 | 75,5 | 75,7 |
Bulgarije | 75,8 | 73,3 | 75,1 |
Bron: CBS, Eurostat |
Langetermijnperspectief: dalende gestandaardiseerde sterfte
De levensverwachting (in 2023) blijft in veel landen dus nog achter bij het niveau van voor corona, al laten sommige Europese landen al wel volledig herstel zien ten opzichte van de jaren voor corona. In Nederland is de levensverwachting in 2024 voor mannen inmiddels iets hoger dan voor de coronapandemie, maar voor vrouwen nog iets lager.
Dit kan in perspectief worden geplaatst: vóór de pandemie verwachtte het CBS voor de periode 2020-2024 namelijk een jaarlijkse verdere verhoging van de levensverwachting (CBS, 2019b). Hiermee rekening houdend is het sterfteniveau in 2023 en 2024 hoog te noemen.
Figuur 3.5 laat de sterftecijfers vanaf 1950 op drie manieren zien: absoluut, relatief en gestandaardiseerd. Het absolute aantal overledenen nam veelal, maar niet elk jaar, toe vanaf 1950. Het relatief aantal overledenen, per duizend van de gemiddelde bevolking, stijgt veel lichter, omdat de bevolking ook groeide. Het gestandaardiseerd aantal overledenen laat een duidelijk dalende trend zien, met kleine fluctuaties. Dit cijfer houdt zowel rekening met de (veranderende) omvang als met de (veranderende) leeftijdsopbouw van de bevolking.
Jaar | Overledenen (x 10 000) | Overledenen, relatief (per 1 000 inwoners) | Overledenen gestandaardiseerd naar de gemiddelde bevolking naar leeftijd en geslacht in 1990 (per 1 000 inwoners) |
---|---|---|---|
1950 | 7,593 | 7,5 | 13,2 |
1951 | 7,756 | 7,6 | 13,1 |
1952 | 7,635 | 7,4 | 12,5 |
1953 | 8,090 | 7,7 | 12,9 |
1954 | 7,962 | 7,5 | 12,4 |
1955 | 8,171 | 7,6 | 12,4 |
1956 | 8,481 | 7,8 | 12,5 |
1957 | 8,296 | 7,5 | 11,9 |
1958 | 8,449 | 7,6 | 11,8 |
1959 | 8,607 | 7,6 | 11,7 |
1960 | 8,783 | 7,6 | 11,6 |
1961 | 8,832 | 7,6 | 11,3 |
1962 | 9,397 | 8,0 | 11,7 |
1963 | 9,573 | 8,0 | 11,7 |
1964 | 9,344 | 7,7 | 11,1 |
1965 | 9,803 | 8,0 | 11,4 |
1966 | 10,052 | 8,1 | 11,4 |
1967 | 9,979 | 7,9 | 11,0 |
1968 | 10,499 | 8,2 | 11,3 |
1969 | 10,762 | 8,4 | 11,3 |
1970 | 10,962 | 8,4 | 11,3 |
1971 | 11,024 | 8,4 | 11,1 |
1972 | 11,358 | 8,5 | 11,3 |
1973 | 11,068 | 8,2 | 10,8 |
1974 | 10,925 | 8,1 | 10,4 |
1975 | 11,374 | 8,3 | 10,6 |
1976 | 11,445 | 8,3 | 10,4 |
1977 | 11,009 | 7,9 | 9,8 |
1978 | 11,442 | 8,2 | 9,9 |
1979 | 11,257 | 8,0 | 9,5 |
1980 | 11,428 | 8,1 | 9,4 |
1981 | 11,552 | 8,1 | 9,2 |
1982 | 11,726 | 8,2 | 9,2 |
1983 | 11,776 | 8,2 | 9,1 |
1984 | 11,981 | 8,3 | 9,0 |
1985 | 12,270 | 8,5 | 9,0 |
1986 | 12,531 | 8,6 | 9,1 |
1987 | 12,220 | 8,3 | 8,7 |
1988 | 12,416 | 8,4 | 8,6 |
1989 | 12,891 | 8,7 | 8,8 |
1990 | 12,882 | 8,6 | 8,6 |
1991 | 12,996 | 8,6 | 8,5 |
1992 | 12,989 | 8,6 | 8,4 |
1993 | 13,780 | 9,0 | 8,8 |
1994 | 13,347 | 8,7 | 8,4 |
1995 | 13,568 | 8,8 | 8,4 |
1996 | 13,756 | 8,9 | 8,4 |
1997 | 13,578 | 8,7 | 8,1 |
1998 | 13,748 | 8,8 | 8,1 |
1999 | 14,049 | 8,9 | 8,1 |
2000 | 14,053 | 8,8 | 8,0 |
2001 | 14,038 | 8,7 | 7,9 |
2002 | 14,236 | 8,8 | 7,9 |
2003 | 14,194 | 8,7 | 7,7 |
2004 | 13,655 | 8,4 | 7,3 |
2005 | 13,640 | 8,4 | 7,2 |
2006 | 13,537 | 8,3 | 7,0 |
2007 | 13,302 | 8,1 | 6,7 |
2008 | 13,514 | 8,2 | 6,6 |
2009 | 13,424 | 8,1 | 6,4 |
2010 | 13,606 | 8,2 | 6,4 |
2011 | 13,574 | 8,1 | 6,2 |
2012 | 14,081 | 8,4 | 6,3 |
2013 | 14,125 | 8,4 | 6,1 |
2014 | 13,922 | 8,3 | 5,9 |
2015 | 14,713 | 8,7 | 6,1 |
2016 | 14,900 | 8,7 | 6,0 |
2017 | 15,021 | 8,8 | 5,9 |
2018 | 15,336 | 8,9 | 5,9 |
2019 | 15,189 | 8,8 | 5,7 |
2020 | 16,868 | 9,7 | 6,2 |
2021 | 17,097 | 9,8 | 6,2 |
2022 | 17,011 | 9,6 | 6,1 |
2023 | 16,952 | 9,5 | 5,9 |
2024* | 17,205 | 9,6 | 6,2 |
*voorlopige cijfers |
De gestandaardiseerde sterfte laat zien dat een verdere daling weer is ingezet, al ligt deze nog niet op het niveau van voor corona. Het historisch perspectief met dit cijfer laat ook zien dat de ontwikkeling van sterfte nooit lineair verliep (Stoeldraijer, 2020), maar met perioden van afvlakkingen, versnelde verbeteringen en verslechteringen van het sterfteniveau. Tot aan de pandemie verliep de trend al meerdere jaren relatief vlak. Mackenbach et al. (2011) en Peters et al. (2015) toonden aan dat de relatief sterke stijging van de levensverwachting (of: de snelle daling van de gestandaardiseerde sterfte) in de periode 2002–2012 het gevolg moet zijn geweest van veranderingen in de Nederlandse zorguitgaven. Vervolgens hebben langere wachttijden, een minder sterke toename van de zorguitgaven en toegenomen verschillen in levensverwachting naar sociaaleconomische status er mogelijk voor gezorgd dat de uitzonderlijk gunstige trend tussen 2002 en 2012 niet doorzette in de periode 2012–2018 (Stoeldraijer, 2020). Daarna vielen de eerste uitzonderlijke sterftepieken aan het begin van de coronapandemie vrijwel samen met COVID-19-sterftepieken, maar in het laatste deel van de pandemie niet meer (CBS en RIVM, 2022; CBS, 2023b).
In het vervolg wordt ingegaan op de ontwikkeling van verschillende groepen doodsoorzaken in het decennium 2014-2023, in absolute aantallen en rekening houdend met de bevolkingsgroei en vergrijzing, middels standaardisering.
4. Doodsoorzaken: absoluut, relatief en gestandaardiseerd
4.1 Hoofdgroepen doodsoorzaken
Nieuwvormingen en hart- en vaatziekten komen het vaakst voor als doodsoorzaak in Nederland. De groep nieuwvormingen (waaronder kwaadaardige nieuwvormingen, oftewel kanker) is sinds 2007 de meest voorkomende doodsoorzaak. In 2023 was 28 procent van de sterfgevallen hieraan toe te schrijven en 23 procent aan hart- en vaatziekten. Het absolute aantal sterfgevallen door nieuwvormingen neemt al decennialang toe, terwijl dat door hart- en vaatziekten sinds de jaren negentig afneemt.
COVID-19 veroorzaakte drie duidelijke sterftegolven, waarbij het tijdens de eerste twee golven (in maart en april van 2020 en rond de start van 2021) tijdelijk de meest voorkomende doodsoorzaak was. In 2022 en 2023 is de COVID-19-sterfte sterk afgenomen. Sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen kent normaliter een seizoenpatroon met hogere sterfte in de winter. Dit patroon werd in 2020 en 2021 verstoord: er was een tijdelijke daling in sterfte aan deze ziekten, doordat het normale seizoenpatroon met hogere sterfte in de winter ontbrak gedurende de winter van 2020/2021. In 2023 nam de sterfte aan deze ziekten weer toe ten opzichte van 2022.
Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (waartoe dementie en Alzheimer behoren) laten al jarenlang een stijgende sterftetrend zien, met op basis van absolute aantallen een toename van 39 procent in 2023 ten opzichte van 2014. Hoewel over de langere termijn de sterfte toenam, was er in 2019, ten opzichte van 2018, een lichte daling in sterfte aan deze groep. In 2020 en 2021 is de sterfte nog verder afgenomen, waarna deze weer is toegenomen. De sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaken, zoals ongevallen, nam ook toe, met name door een stijging in accidentele val als doodsoorzaak (zie ook 4.2, figuur 4.2.5).
De sterfte aan overige en onbekende doodsoorzaken, inclusief ontbrekende doodsoorzaakverklaringen, is vooral vanaf 2019 toegenomen, met een sterkere stijging vanaf 2021. Dit komt doordat het CBS vaker geen doodsoorzaakverklaring ontving (zie ook 4.2, overige doodsoorzaken).
Jaar | Maand | COVID-19 (x 1 000) | Nieuwvormingen (x 1 000) | Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (x 1 000) | Hart- en vaatziekten (x 1 000) | Ziekten van de ademhalingsorganen (x 1 000) | Niet-natuurlijke doodsoorzaken (x 1 000) | Overige ziekten en onbekend (incl. ontbrekende verklaringen) (x 1 000) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | jan | 3,785 | 1,469 | 3,408 | 1,016 | 0,584 | 1,936 | |
2014 | feb | 3,394 | 1,327 | 3,161 | 0,991 | 0,481 | 1,788 | |
2014 | mrt | 3,796 | 1,365 | 3,394 | 0,986 | 0,579 | 1,888 | |
2014 | apr | 3,483 | 1,337 | 3,077 | 0,931 | 0,603 | 1,827 | |
2014 | mei | 3,736 | 1,348 | 3,024 | 0,848 | 0,570 | 1,841 | |
2014 | jun | 3,525 | 1,310 | 2,817 | 0,714 | 0,539 | 1,691 | |
2014 | jul | 3,895 | 1,515 | 2,932 | 0,824 | 0,697 | 1,858 | |
2014 | aug | 3,839 | 1,404 | 2,977 | 0,688 | 0,512 | 1,779 | |
2014 | sep | 3,786 | 1,416 | 2,761 | 0,689 | 0,545 | 1,775 | |
2014 | okt | 3,866 | 1,417 | 3,137 | 0,826 | 0,573 | 1,816 | |
2014 | nov | 3,733 | 1,434 | 3,345 | 0,801 | 0,553 | 1,859 | |
2014 | dec | 3,970 | 1,700 | 3,829 | 1,140 | 0,577 | 2,186 | |
2015 | jan | 4,113 | 2,014 | 4,057 | 1,727 | 0,676 | 2,368 | |
2015 | feb | 3,474 | 1,744 | 3,597 | 1,633 | 0,629 | 2,106 | |
2015 | mrt | 3,877 | 1,767 | 3,804 | 1,508 | 0,597 | 2,120 | |
2015 | apr | 3,813 | 1,529 | 3,353 | 1,076 | 0,577 | 1,847 | |
2015 | mei | 3,715 | 1,470 | 3,261 | 0,923 | 0,569 | 1,873 | |
2015 | jun | 3,696 | 1,401 | 2,918 | 0,790 | 0,571 | 1,762 | |
2015 | jul | 3,894 | 1,498 | 2,938 | 0,839 | 0,587 | 1,834 | |
2015 | aug | 3,827 | 1,464 | 2,799 | 0,685 | 0,595 | 1,804 | |
2015 | sep | 3,823 | 1,447 | 2,901 | 0,727 | 0,572 | 1,780 | |
2015 | okt | 3,956 | 1,544 | 3,222 | 0,902 | 0,650 | 1,961 | |
2015 | nov | 3,768 | 1,506 | 3,125 | 0,906 | 0,603 | 1,704 | |
2015 | dec | 3,834 | 1,625 | 3,404 | 0,965 | 0,627 | 1,863 | |
2016 | jan | 4,064 | 1,851 | 3,697 | 1,331 | 0,685 | 2,141 | |
2016 | feb | 3,780 | 1,753 | 3,413 | 1,350 | 0,632 | 1,999 | |
2016 | mrt | 4,072 | 1,844 | 3,657 | 1,345 | 0,712 | 2,067 | |
2016 | apr | 3,854 | 1,615 | 3,184 | 1,043 | 0,625 | 1,907 | |
2016 | mei | 3,893 | 1,677 | 3,246 | 0,912 | 0,619 | 1,876 | |
2016 | jun | 3,767 | 1,507 | 2,899 | 0,740 | 0,587 | 1,737 | |
2016 | jul | 3,840 | 1,594 | 2,954 | 0,813 | 0,637 | 1,869 | |
2016 | aug | 3,789 | 1,586 | 2,818 | 0,739 | 0,600 | 1,875 | |
2016 | sep | 3,972 | 1,551 | 2,821 | 0,677 | 0,584 | 1,665 | |
2016 | okt | 4,058 | 1,616 | 3,238 | 0,795 | 0,680 | 2,011 | |
2016 | nov | 3,919 | 1,731 | 3,203 | 0,900 | 0,644 | 1,936 | |
2016 | dec | 3,962 | 2,023 | 3,516 | 1,338 | 0,709 | 2,253 | |
2017 | jan | 4,054 | 2,369 | 4,075 | 2,129 | 0,773 | 2,414 | |
2017 | feb | 3,659 | 1,957 | 3,491 | 1,735 | 0,660 | 2,140 | |
2017 | mrt | 3,945 | 1,768 | 3,419 | 1,209 | 0,685 | 2,011 | |
2017 | apr | 3,763 | 1,601 | 3,120 | 0,905 | 0,617 | 1,793 | |
2017 | mei | 3,913 | 1,696 | 3,219 | 0,966 | 0,618 | 1,919 | |
2017 | jun | 3,828 | 1,542 | 2,725 | 0,824 | 0,612 | 1,867 | |
2017 | jul | 3,976 | 1,608 | 2,715 | 0,731 | 0,671 | 1,834 | |
2017 | aug | 3,885 | 1,569 | 2,761 | 0,698 | 0,622 | 1,861 | |
2017 | sep | 3,855 | 1,579 | 2,802 | 0,763 | 0,608 | 1,780 | |
2017 | okt | 3,836 | 1,640 | 3,041 | 0,910 | 0,611 | 1,850 | |
2017 | nov | 3,816 | 1,696 | 3,180 | 0,942 | 0,728 | 1,885 | |
2017 | dec | 4,026 | 2,003 | 3,605 | 1,153 | 0,766 | 2,187 | |
2018 | jan | 4,101 | 2,234 | 3,805 | 1,670 | 0,768 | 2,279 | |
2018 | feb | 3,721 | 2,149 | 3,601 | 2,059 | 0,744 | 2,180 | |
2018 | mrt | 4,215 | 2,466 | 3,869 | 2,421 | 0,757 | 2,604 | |
2018 | apr | 3,760 | 1,665 | 3,029 | 1,141 | 0,688 | 1,872 | |
2018 | mei | 3,855 | 1,572 | 2,975 | 0,863 | 0,695 | 1,852 | |
2018 | jun | 3,778 | 1,537 | 2,733 | 0,785 | 0,646 | 1,769 | |
2018 | jul | 3,837 | 1,771 | 2,833 | 0,835 | 0,750 | 1,988 | |
2018 | aug | 3,881 | 1,848 | 2,746 | 0,710 | 0,644 | 1,926 | |
2018 | sep | 3,710 | 1,658 | 2,652 | 0,715 | 0,692 | 1,809 | |
2018 | okt | 3,990 | 1,660 | 3,016 | 0,832 | 0,767 | 1,924 | |
2018 | nov | 3,900 | 1,645 | 3,090 | 0,868 | 0,712 | 1,924 | |
2018 | dec | 3,909 | 1,785 | 3,446 | 1,145 | 0,768 | 2,119 | |
2019 | jan | 4,105 | 2,012 | 3,511 | 1,335 | 0,780 | 2,255 | |
2019 | feb | 3,671 | 1,880 | 3,109 | 1,412 | 0,716 | 1,970 | |
2019 | mrt | 4,091 | 1,940 | 3,423 | 1,428 | 0,728 | 2,147 | |
2019 | apr | 3,825 | 1,775 | 3,154 | 1,129 | 0,702 | 2,008 | |
2019 | mei | 3,915 | 1,771 | 3,058 | 0,994 | 0,674 | 2,014 | |
2019 | jun | 3,789 | 1,640 | 2,789 | 0,838 | 0,683 | 1,944 | |
2019 | jul | 4,021 | 1,736 | 3,080 | 0,779 | 0,735 | 1,963 | |
2019 | aug | 3,959 | 1,748 | 2,697 | 0,800 | 0,686 | 1,883 | |
2019 | sep | 3,711 | 1,650 | 2,728 | 0,690 | 0,682 | 1,806 | |
2019 | okt | 3,906 | 1,701 | 3,256 | 0,960 | 0,745 | 2,003 | |
2019 | nov | 3,990 | 1,867 | 3,337 | 1,000 | 0,717 | 2,106 | |
2019 | dec | 4,007 | 1,831 | 3,399 | 1,259 | 0,826 | 2,406 | |
2020 | jan | 4,132 | 1,933 | 3,585 | 1,363 | 0,803 | 2,295 | |
2020 | feb | 3,820 | 1,740 | 3,270 | 1,237 | 0,742 | 2,086 | |
2020 | mrt | 2,210 | 4,125 | 2,006 | 3,407 | 1,363 | 0,784 | 2,342 |
2020 | apr | 6,378 | 3,860 | 1,860 | 2,994 | 0,947 | 0,766 | 2,071 |
2020 | mei | 1,327 | 3,696 | 1,470 | 2,823 | 0,668 | 0,710 | 1,947 |
2020 | jun | 0,267 | 3,840 | 1,386 | 2,786 | 0,623 | 0,706 | 1,870 |
2020 | jul | 0,092 | 4,026 | 1,540 | 2,695 | 0,664 | 0,709 | 1,901 |
2020 | aug | 0,168 | 4,011 | 1,792 | 2,856 | 0,806 | 0,794 | 2,141 |
2020 | sep | 0,337 | 3,809 | 1,578 | 2,762 | 0,640 | 0,738 | 2,041 |
2020 | okt | 2,172 | 3,994 | 1,625 | 3,186 | 0,729 | 0,723 | 2,184 |
2020 | nov | 3,236 | 3,795 | 1,519 | 2,972 | 0,672 | 0,715 | 2,016 |
2020 | dec | 3,986 | 3,981 | 1,620 | 3,286 | 0,791 | 0,840 | 2,298 |
2021 | jan | 4,465 | 3,952 | 1,648 | 3,399 | 0,826 | 0,798 | 2,219 |
2021 | feb | 2,580 | 3,457 | 1,440 | 3,009 | 0,674 | 0,708 | 2,074 |
2021 | mrt | 1,649 | 3,900 | 1,471 | 3,095 | 0,716 | 0,754 | 2,212 |
2021 | apr | 1,408 | 3,929 | 1,508 | 3,072 | 0,735 | 0,783 | 2,098 |
2021 | mei | 0,951 | 3,822 | 1,572 | 3,104 | 0,764 | 0,705 | 2,206 |
2021 | jun | 0,252 | 3,975 | 1,666 | 2,766 | 0,749 | 0,747 | 2,050 |
2021 | jul | 0,178 | 3,993 | 1,715 | 2,963 | 0,822 | 0,767 | 2,169 |
2021 | aug | 0,439 | 3,911 | 1,726 | 2,862 | 0,834 | 0,713 | 2,284 |
2021 | sep | 0,353 | 3,995 | 1,673 | 2,864 | 0,826 | 0,744 | 2,254 |
2021 | okt | 0,673 | 4,068 | 1,840 | 3,334 | 1,020 | 0,802 | 2,413 |
2021 | nov | 3,138 | 3,978 | 1,769 | 3,371 | 1,105 | 0,833 | 2,588 |
2021 | dec | 3,522 | 4,127 | 2,022 | 3,607 | 1,048 | 0,912 | 2,809 |
2022 | jan | 1,014 | 3,988 | 1,750 | 3,356 | 0,964 | 0,859 | 2,498 |
2022 | feb | 1,057 | 3,680 | 1,577 | 3,135 | 0,835 | 0,778 | 2,183 |
2022 | mrt | 1,517 | 4,020 | 1,805 | 3,533 | 1,155 | 0,880 | 2,539 |
2022 | apr | 0,929 | 3,802 | 1,830 | 3,397 | 1,337 | 0,852 | 2,423 |
2022 | mei | 0,249 | 3,882 | 1,830 | 3,223 | 1,113 | 0,839 | 2,348 |
2022 | jun | 0,275 | 3,945 | 1,659 | 3,006 | 1,053 | 0,857 | 2,253 |
2022 | jul | 0,702 | 3,987 | 1,870 | 2,911 | 0,901 | 0,887 | 2,397 |
2022 | aug | 0,488 | 4,164 | 1,922 | 2,793 | 0,804 | 0,883 | 2,324 |
2022 | sep | 0,293 | 3,851 | 1,776 | 2,927 | 0,784 | 0,780 | 2,348 |
2022 | okt | 0,830 | 4,074 | 1,960 | 3,241 | 1,044 | 0,969 | 2,558 |
2022 | nov | 0,369 | 3,975 | 1,855 | 3,385 | 1,093 | 0,907 | 2,459 |
2022 | dec | 0,544 | 4,224 | 2,342 | 4,136 | 1,878 | 1,030 | 3,222 |
2023 | jan | 0,478 | 4,073 | 2,292 | 3,758 | 1,917 | 0,976 | 3,096 |
2023 | feb | 0,329 | 3,641 | 1,854 | 3,398 | 1,305 | 0,942 | 2,521 |
2023 | mrt | 0,657 | 4,174 | 2,085 | 3,779 | 1,439 | 1,028 | 2,934 |
2023 | apr | 0,271 | 3,721 | 1,756 | 3,182 | 1,099 | 0,834 | 2,494 |
2023 | mei | 0,127 | 3,908 | 1,787 | 3,097 | 0,979 | 0,899 | 2,345 |
2023 | jun | 0,057 | 3,866 | 1,931 | 2,994 | 0,941 | 0,874 | 2,440 |
2023 | jul | 0,027 | 3,987 | 1,836 | 2,837 | 0,819 | 0,834 | 2,308 |
2023 | aug | 0,045 | 3,921 | 1,817 | 2,755 | 0,805 | 0,868 | 2,474 |
2023 | sep | 0,122 | 3,982 | 1,801 | 2,798 | 0,878 | 0,909 | 2,360 |
2023 | okt | 0,184 | 4,027 | 1,941 | 3,163 | 1,104 | 0,977 | 2,742 |
2023 | nov | 0,328 | 3,923 | 2,172 | 3,435 | 1,221 | 0,974 | 2,770 |
2023 | dec | 0,457 | 4,166 | 2,340 | 3,610 | 1,543 | 1,076 | 2,907 |
Jaar | COVID-19 (x 1 000) | Nieuwvormingen (x 1 000) | Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (x 1 000) | Hart- en vaatziekten (x 1 000) | Ziekten van de ademhalingsorganen (x 1 000) | Niet-natuurlijke doodsoorzaken (x 1 000) | Overige ziekten en onbekend (incl. ontbrekende verklaringen) (x 1 000) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 44,808 | 17,042 | 37,862 | 10,454 | 6,813 | 22,244 | |
2015 | 45,790 | 19,009 | 39,379 | 12,681 | 7,253 | 23,022 | |
2016 | 46,970 | 20,349 | 38,646 | 11,984 | 7,714 | 23,335 | |
2017 | 46,556 | 21,028 | 38,153 | 12,965 | 7,971 | 23,541 | |
2018 | 46,657 | 21,990 | 37,795 | 14,044 | 8,631 | 24,246 | |
2019 | 46,990 | 21,551 | 37,541 | 12,624 | 8,674 | 24,505 | |
2020 | 20,173 | 47,089 | 20,069 | 36,622 | 10,503 | 9,030 | 25,192 |
2021 | 19,608 | 47,107 | 20,050 | 37,446 | 10,119 | 9,266 | 27,376 |
2022 | 8,267 | 47,592 | 22,176 | 39,043 | 12,961 | 10,521 | 29,552 |
2023 | 3,082 | 47,389 | 23,612 | 38,806 | 14,050 | 11,191 | 31,391 |
Hoofdgroepen doodsoorzaken: relatieve verdeling
Van alle hoofdgroepen doodsoorzaken, is het aandeel sterfgevallen door nieuwvormingen (kanker en andere niet-kwaadaardige nieuwvormingen) en hart- en vaatziekten het hoogst, onder zowel mannen als vrouwen.
Het meest opvallende verschil tussen mannen en vrouwen in de relatieve verdeling van doodsoorzaken, is het verschil in het aandeel sterfte aan psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (waartoe onder andere dementie en de ziekte van Alzheimer behoren). Dit verschil is in 2014-2023, maar ook daarvoor zichtbaar (zie ook VZinfo, z.d.). Het aandeel sterfte aan dementie (inclusief Alzheimer als meest voorkomende oorzaak) is bij vrouwen bijna twee keer hoger dan bij mannen.
Bij mannen is het aandeel sterfte aan overige psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel juist hoger dan bij vrouwen (zie 4.2.2). Tot deze groep behoren bijvoorbeeld psychische stoornissen door alcohol- en/-of drugsgebruik, de ziekte van Parkinson, overige ziekten van het zenuwstelsel en ziekten van de zintuigen.
Het aandeel niet-natuurlijke doodsoorzaken steeg in de periode 2014-2023 bij vrouwen sterker dan bij mannen.
Jaar | Nieuwvormingen (%) | Hart- en vaatziekten (%) | Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (%) | Ziekten van de ademhalingsorganen (%) | Niet-natuurlijke doodsoorzaken (%) | COVID-19 (%) | Overige ziekten en onbekend (incl. ontbrekende verklaringen) (%) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2023 | 30,5 | 23,2 | 11,7 | 8,1 | 6,3 | 2,1 | 18,1 |
2022 | 30,5 | 22,9 | 10,8 | 7,5 | 6,0 | 5,4 | 16,8 |
2021 | 29,4 | 21,7 | 9,5 | 6,1 | 5,2 | 12,7 | 15,4 |
2020 | 29,9 | 21,6 | 9,7 | 6,5 | 5,2 | 13,0 | 14,1 |
2019 | 33,7 | 24,7 | 11,8 | 8,5 | 5,7 | 0,0 | 15,5 |
2018 | 33,6 | 24,7 | 11,8 | 9,2 | 5,7 | 0,0 | 15,0 |
2017 | 34,4 | 25,3 | 11,4 | 8,9 | 5,5 | 0,0 | 14,6 |
2016 | 34,6 | 25,5 | 11,2 | 8,6 | 5,4 | 0,0 | 14,6 |
2015 | 34,2 | 26,6 | 10,4 | 9,2 | 5,1 | 0,0 | 14,5 |
2014 | 35,2 | 26,9 | 9,8 | 8,4 | 5,1 | 0,0 | 14,7 |
Jaar | Nieuwvormingen (%) | Hart- en vaatziekten (%) | Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (%) | Ziekten van de ademhalingsorganen (%) | Niet-natuurlijke doodsoorzaken (%) | COVID-19 (%) | Overige ziekten en onbekend (incl. ontbrekende verklaringen) (%) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2023 | 25,5 | 22,6 | 16,1 | 8,4 | 6,9 | 1,6 | 18,9 |
2022 | 25,5 | 23,0 | 15,3 | 7,8 | 6,3 | 4,3 | 17,8 |
2021 | 25,6 | 22,2 | 14,0 | 5,7 | 5,6 | 10,4 | 16,5 |
2020 | 25,9 | 21,8 | 14,1 | 6,1 | 5,4 | 11,2 | 15,5 |
2019 | 28,2 | 24,9 | 16,6 | 8,2 | 5,6 | 0,0 | 16,5 |
2018 | 27,3 | 24,8 | 16,9 | 9,3 | 5,4 | 0,0 | 16,3 |
2017 | 27,6 | 25,9 | 16,6 | 8,6 | 4,8 | 0,0 | 16,5 |
2016 | 28,3 | 26,7 | 16,2 | 7,8 | 4,7 | 0,0 | 16,3 |
2015 | 27,9 | 27,4 | 15,5 | 8,4 | 4,4 | 0,0 | 16,4 |
2014 | 28,8 | 28,1 | 14,8 | 7,1 | 4,2 | 0,0 | 16,9 |
Trends in sterftecijfers naar doodsoorzaak en geslacht
De gestandaardiseerde sterfte aan nieuwvormingen is de afgelopen tien jaar verder gedaald, zowel onder mannen als vrouwen. Die daling is er al vanaf eind jaren tachtig (zie voor lange tijdreeksen VZinfo, z.d.). Bij mannen is de afname sterker dan bij vrouwen. In 2014 was de gestandaardiseerde sterfte aan nieuwvormingen onder mannen 345 gevallen per 100 duizend inwoners; in 2023 was dit 288 per 100 duizend inwoners. Onder vrouwen ging het om 267 gevallen per 100 duizend inwoners in 2014 en 243 per 100 duizend inwoners in 2023.
Ook de gestandaardiseerde sterftecijfers aan hart- en vaatziekten zijn gedaald; van rond de 260 per 100 duizend inwoners in 2014 naar 217 per 100 duizend inwoners in 2023. In deze periode waren deze sterftecijfers voor mannen en vrouwen ongeveer gelijk. De trendmatige daling werd in 2015 en opnieuw in 2021-2022 tijdelijk onderbroken. Bij vrouwen was er in 2022 een tijdelijke toename ten opzichte van 2021 en 2020, maar het niveau bleef lager dan dat van vóór 2020.
COVID-19 stond in de jaarlijkse gestandaardiseerde sterftecijfers van 2020 en 2021 op de derde plaats als doodsoorzaak. In 2022 was er een aanzienlijke afname, die zich in 2023 verder voortzette. In 2020 overleden er, per geslacht gestandaardiseerd naar leeftijd, 134 mannen per 100 duizend inwoners en 110 vrouwen per 100 duizend inwoners aan COVID-19. In 2023 was dit gedaald naar 19 per 100 duizend mannen en 15 per 100 duizend vrouwen.
De gestandaardiseerde sterfte aan psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen kende vanaf 2014 (en ook daarvoor) een stijging. Vanaf 2019 was er een beginnende afname te zien in de sterfte aan deze groep aandoeningen, die zich in 2020 verder doorzette. In 2021 begon de afname af te vlakken en vanaf 2022 nam het sterftecijfer weer toe. De sterfte aan deze groep psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen is voor vrouwen hoger dan voor mannen. Dit komt vooral door de grotere bijdrage van sterfte aan dementie en de ziekte van Alzheimer onder vrouwen (zie ook 4.2.2). In 2023 overleden er, per geslacht gestandaardiseerd voor leeftijd, 110 mannen en 153 vrouwen per 100 duizend inwoners aan psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen.
De sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen vertoonde een vergelijkbaar patroon als die aan psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen in de jaren 2014 tot en met 2023: na een stijging was er vanaf 2019 een afname. Bij vrouwen was deze daling sterker dan bij mannen. In 2022 nam de sterfte aan deze ziekten weer toe. In 2023 overleden er, per geslacht gestandaardiseerd voor leeftijd, 77 mannen en 80 vrouwen per 100 duizend inwoners aan ziekten van de ademhalingsorganen.
Onder zowel mannen als vrouwen nam de sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaken toe in de onderzoeksperiode. De toename was onder vrouwen sterker dan onder mannen. In 2014 was de gestandaardiseerde sterfte aan niet-natuurlijke doodsoorzaken onder mannen 50 gevallen per 100 duizend inwoners; in 2023 was dit 60 per 100 duizend inwoners. Onder vrouwen ging het om 39 gevallen per 100 duizend inwoners in 2014 en 65 per 100 duizend inwoners in 2023. Dit komt door een stijging in het aantal overledenen aan een accidentele val (zie ook 4.2.5).
Sinds 2019 is er een gestage stijging in de groep overige doodsoorzaken, die in 2021 sterker toenam en daarna voortzette. Dit komt voornamelijk doordat het aantal ontbrekende doodsoorzaakverklaringen is gestegen. In paragraaf 4.2 wordt de groep overige doodsoorzaken verder uitgesplitst.
Jaar | COVID-19 (per 100 duizend) | Nieuwvormingen (per 100 duizend) | Hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | Ziekten van de ademhalingsorganen (per 100 duizend) | Niet-natuurlijke doodsoorzaken (per 100 duizend) | Overige ziekten en onbekend (incl. ontbrekende verklaringen) (per 100 duizend) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 345,3 | 264,4 | 95,9 | 82,1 | 49,8 | 144,7 | |
2015 | 344,6 | 268,2 | 104,9 | 93,2 | 51,5 | 146,7 | |
2016 | 343,5 | 253,3 | 111,4 | 85,6 | 53,3 | 145,4 | |
2017 | 333,2 | 244,7 | 110,5 | 86,4 | 53,0 | 141,2 | |
2018 | 323,2 | 238,4 | 113,9 | 88,9 | 54,4 | 144,5 | |
2019 | 315,1 | 231,0 | 110,2 | 79,5 | 53,4 | 144,8 | |
2020 | 134,1 | 308,3 | 223,5 | 100,6 | 66,8 | 53,4 | 145,6 |
2021 | 129,3 | 299,9 | 221,5 | 97,1 | 62,6 | 52,9 | 157,1 |
2022 | 52,7 | 296,0 | 222,5 | 104,6 | 72,5 | 58,6 | 163,3 |
2023 | 19,4 | 287,6 | 219,3 | 110,4 | 76,8 | 59,9 | 171,1 |
1) Gebaseerd op de leeftijdgestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023) |
Jaar | COVID-19 (per 100 duizend) | Nieuwvormingen (per 100 duizend) | Hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | Ziekten van de ademhalingsorganen (per 100 duizend) | Niet-natuurlijke doodsoorzaken (per 100 duizend) | Overige ziekten en onbekend (incl. ontbrekende verklaringen) (per 100 duizend) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 267,5 | 260,5 | 137,7 | 66,1 | 39,3 | 157,1 | |
2015 | 268,0 | 263,2 | 148,9 | 81,2 | 42,1 | 158,0 | |
2016 | 270,0 | 254,3 | 154,3 | 74,5 | 44,5 | 155,8 | |
2017 | 261,3 | 245,1 | 157,6 | 81,6 | 45,9 | 156,1 | |
2018 | 258,8 | 234,9 | 160,4 | 88,1 | 51,2 | 155,1 | |
2019 | 257,9 | 227,7 | 152,4 | 75,5 | 50,8 | 151,6 | |
2020 | 109,8 | 255,1 | 214,6 | 138,6 | 59,6 | 52,9 | 152,8 |
2021 | 101,3 | 250,6 | 216,5 | 136,8 | 56,2 | 54,6 | 161,3 |
2022 | 42,3 | 248,6 | 224,6 | 149,0 | 76,0 | 61,4 | 174,1 |
2023 | 15,1 | 242,8 | 214,9 | 153,5 | 80,2 | 65,3 | 180,2 |
1) Gebaseerd op de leeftijdgestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023) |
Trends in sterftecijfers naar doodsoorzaak en leeftijd
Voor de leeftijdsgroep jonger dan 50 jaar vormden nieuwvormingen de grootste oorzaak van sterfte tot het jaar 2021, sinds 2022 zijn dat niet-natuurlijke doodsoorzaken. Daaronder vallen onder andere zelfdodingen, ongevallen (waaronder vervoersongevallen en accidentele vergiftigingen) en moord en doodslag.
Zelfdoding was de vaakst voorkomende doodsoorzaak binnen de niet-natuurlijke doodsoorzaken in de leeftijdsgroep jonger dan 50 jaar; het aandeel zelfdoding was constant een belangrijke oorzaak en varieerde tussen 54 en 58 procent van de niet-natuurlijke sterfgevallen in 2014-2023. Het aandeel ongevallen toonde een lichte stijging over de tijd, van 30 procent in 2014 naar 37 procent in 2023. Het aandeel vervoersongevallen was stabiel rond de 16 procent, terwijl het aandeel accidentele vergiftigingen onder de niet-natuurlijke doodsoorzaken steeg van 5 procent in 2014 naar 10 procent in 2023. In de leeftijdsgroep jonger dan 50 jaar werd gemiddeld 5 procent van de niet-natuurlijke sterfgevallen over de periode 2014-2023 veroorzaakt door moord- en doodslag (CBS, StatLine).
Voor de leeftijdsgroep van 50 tot 75 jaar vormden nieuwvormingen de grootste oorzaak van sterfte, gevolgd door hart- en vaatziekten. In 2020 en 2021 kwam COVID-19 op de derde plaats in deze leeftijdscategorie.
Onder mensen van 75 jaar en ouder vormden hart- en vaatziekten de grootste oorzaak van sterfte. Nieuwvormingen staan op de tweede plaats. In 2020 en 2021 kwam COVID-19 op de derde plaats in deze leeftijdscategorie, gevolgd door dementie en de ziekte van Alzheimer.
Jaar | COVID-19 (per 100 duizend) | Nieuwvormingen (per 100 duizend) | Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | Hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | Ziekten van de ademhalingsorganen (per 100 duizend) | Niet-natuurlijke doodsoorzaken (per 100 duizend) | Overige ziekten en onbekend (incl ontbrekende formulieren) (per 100 duizend) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 16,9 | 3,5 | 6,2 | 1,1 | 14,7 | 14,2 | |
2015 | 16,5 | 3,8 | 6,2 | 1,2 | 13,8 | 13,2 | |
2016 | 16,2 | 4,1 | 5,8 | 1,2 | 13,8 | 14,1 | |
2017 | 16,1 | 4,2 | 5,5 | 0,9 | 14,5 | 14,1 | |
2018 | 15,0 | 4,2 | 5,4 | 1,0 | 14,0 | 13,9 | |
2019 | 14,9 | 3,9 | 4,8 | 0,9 | 14,1 | 15,1 | |
2020 | 1,3 | 15,3 | 4,4 | 5,3 | 0,8 | 14,1 | 14,9 |
2021 | 1,8 | 14,3 | 4,7 | 5,8 | 0,7 | 14,0 | 15,0 |
2022 | 0,9 | 14,3 | 4,6 | 5,4 | 1,3 | 14,7 | 15,5 |
2023 | 0,3 | 12,6 | 4,7 | 4,9 | 1,3 | 14,1 | 16,7 |
1)Gebaseerd op de gestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023) |
Jaar | COVID-19 (per 100 duizend) | Nieuwvormingen (per 100 duizend) | Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | Hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | Ziekten van de ademhalingsorganen (per 100 duizend) | Niet-natuurlijke doodsoorzaken (per 100 duizend) | Overige ziekten en onbekend (incl ontbrekende formulieren) (per 100 duizend) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 428,8 | 47,1 | 162,9 | 51,1 | 33,7 | 112,7 | |
2015 | 431,2 | 52,8 | 166,7 | 59,4 | 34,2 | 113,8 | |
2016 | 424,1 | 53,8 | 156,5 | 59,3 | 34,8 | 114,5 | |
2017 | 406,9 | 54,1 | 151,1 | 58,3 | 34,1 | 107,3 | |
2018 | 398,7 | 56,8 | 150,2 | 63,0 | 35,2 | 114,4 | |
2019 | 383,4 | 53,6 | 144,5 | 59,9 | 33,0 | 111,7 | |
2020 | 63,7 | 372,1 | 53,8 | 140,2 | 48,6 | 33,6 | 114,6 |
2021 | 80,0 | 372,8 | 54,0 | 147,7 | 52,1 | 33,7 | 131,1 |
2022 | 27,4 | 362,9 | 58,2 | 146,0 | 62,1 | 37,0 | 135,4 |
2023 | 9,3 | 352,7 | 60,8 | 141,4 | 65,6 | 37,7 | 139,8 |
1)Gebaseerd op de gestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023) |
Jaar | COVID-19 (per 100 duizend) | Nieuwvormingen (per 100 duizend) | Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | Hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | Ziekten van de ademhalingsorganen (per 100 duizend) | Niet-natuurlijke doodsoorzaken (per 100 duizend) | Overige ziekten en onbekend (incl ontbrekende formulieren) (per 100 duizend) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 1577,7 | 1013,1 | 2072,1 | 560,7 | 251,9 | 1074,4 | |
2015 | 1576,6 | 1094,5 | 2096,0 | 668,5 | 278,6 | 1092,1 | |
2016 | 1609,6 | 1148,9 | 2014,8 | 599,6 | 298,8 | 1066,7 | |
2017 | 1575,2 | 1159,7 | 1946,8 | 647,7 | 303,5 | 1072,7 | |
2018 | 1551,1 | 1181,9 | 1868,2 | 679,4 | 337,3 | 1061,8 | |
2019 | 1559,2 | 1133,7 | 1818,3 | 580,4 | 337,1 | 1047,2 | |
2020 | 1013,6 | 1549,1 | 1011,3 | 1726,5 | 474,1 | 346,7 | 1050,5 |
2021 | 893,3 | 1490,3 | 982,6 | 1701,3 | 426,7 | 352,4 | 1097,6 |
2022 | 385,2 | 1494,8 | 1068,9 | 1756,7 | 542,3 | 401,1 | 1177,9 |
2023 | 143,0 | 1469,3 | 1111,6 | 1710,3 | 575,3 | 428,8 | 1226,7 |
1)Gebaseerd op de gestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023) |
De grafieken 4.1.5a t/m 4.1.5c geven een totaaloverzicht van zeven groepen doodsoorzaken in één grafiek, zodat de relatieve bijdragen en onderlinge verhoudingen zichtbaar zijn. In de grafieken vanaf paragraaf 4.2 is voor specifiekere (groepen) doodsoorzaken binnen de hoofdgroepen de trend per doodsoorzaak weergegeven. De schaal op de y-assen is daarbij aangepast aan de schaal van de doodsoorzaak. Zo zijn variaties in trends binnen elke doodsoorzaak goed zichtbaar, zonder dat deze onderdrukt worden door een vaste schaal.
4.2 Specifieke doodsoorzaken
Kwaadaardige nieuwvormingen
Het sterftecijfer als gevolg van kwaadaardige nieuwvormingen (96 procent van het totaal aantal nieuwvormingen) neemt af. In 2014 was de gestandaardiseerde kankersterfte onder mannen 332 gevallen per 100 duizend inwoners; in 2023 was dit 277 per 100 duizend inwoners. Onder vrouwen ging het om 255 gevallen per 100 duizend inwoners in 2014 en 232 per 100 duizend inwoners in 2023.
De gestandaardiseerde sterftecijfers voor zowel borstkanker als prostaatkanker vertonen al geruime tijd een dalende trend. In 2021 was er een onderbreking in deze afname. In 2022 en 2023 daalde de sterfte door borstkanker opnieuw. Bij prostaatkanker was er sprake van een daling tot en met 2022 en een lichte stijging in 2023 ten opzichte van 2022.
De gestandaardiseerde sterfte aan dikkedarm- (inclusief rectum-) kanker en hematologische kanker (dit omvat kwaadaardige afwijkingen van bloed, bloedvormende organen en lymfeklieren) is voor zowel mannen als vrouwen afgenomen. Het sterftecijfer door longkanker is voornamelijk onder mannen gedaald, van 88 per 100 duizend in 2014 naar 61 per 100 duizend in 2023. Bij vrouwen daalde het sterftecijfer in dezelfde periode van 54 per 100 duizend naar 50 per 100 duizend. De gestandaardiseerde sterfte aan pancreaskanker is in de afgelopen jaren relatief stabiel gebleven, met een sterftecijfer rond de 18 overlijdens per 100 duizend inwoners per jaar in de periode 2014-2023.
1)Gebaseerd op de gestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023)
Totaal, nieuwvormingen (per 100 duizend) | Mannen, nieuwvormingen (per 100 duizend) | Vrouwen, nieuwvormingen (per 100 duizend) | Totaal, kwaadaardige nieuwvormingen (kanker) (per 100 duizend) | Mannen, kwaadaardige nieuwvormingen (kanker) (per 100 duizend) | Vrouwen, kwaadaardige nieuwvormingen (kanker) (per 100 duizend) | Vrouwen, borstkanker (per 100 duizend) | Mannen, prostaatkanker (per 100 duizend) | Totaal, dikkedarmkanker (per 100 duizend) | Mannen, dikkedarmkanker (per 100 duizend) | Vrouwen, dikkedarmkanker (per 100 duizend) | Totaal, longkanker (per 100 duizend) | Mannen, longkanker (per 100 duizend) | Vrouwen, longkanker (per 100 duizend) | Totaal, pancreaskanker (per 100 duizend) | Mannen, pancreaskanker (per 100 duizend) | Vrouwen, pancreaskanker (per 100 duizend) | Totaal, hematologische kanker (per 100 duizend) | Mannen, hematologische kanker (per 100 duizend) | Vrouwen, hematologische kanker (per 100 duizend) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 302,6 | 345,3 | 267,5 | 290,1 | 332,4 | 255,3 | 38,1 | 38,6 | 33,4 | 38,2 | 29,2 | 69,8 | 88,2 | 53,9 | 18,2 | 18,7 | 17,8 | 22,6 | 26,8 | 19,0 |
2015 | 303,0 | 344,6 | 268,0 | 292,3 | 333,6 | 257,4 | 40,8 | 38,9 | 34,1 | 38,6 | 30,1 | 68,9 | 85,5 | 54,4 | 17,9 | 18,7 | 17,2 | 23,2 | 27,2 | 19,7 |
2016 | 303,8 | 343,5 | 270,0 | 292,8 | 332,2 | 259,0 | 38,5 | 39,2 | 33,3 | 36,9 | 30,2 | 69,0 | 84,9 | 54,8 | 18,4 | 18,9 | 17,9 | 23,8 | 28,5 | 19,6 |
2017 | 294,9 | 333,2 | 261,3 | 284,3 | 322,9 | 250,5 | 37,6 | 39,1 | 31,9 | 36,0 | 28,3 | 65,6 | 80,3 | 52,3 | 18,2 | 18,6 | 17,7 | 23,1 | 27,1 | 19,4 |
2018 | 289,3 | 323,2 | 258,8 | 277,4 | 311,3 | 247,0 | 36,6 | 38,3 | 31,0 | 35,3 | 26,9 | 64,1 | 75,8 | 53,4 | 17,9 | 18,1 | 17,8 | 22,2 | 26,6 | 18,1 |
2019 | 285,1 | 315,1 | 257,9 | 273,9 | 303,3 | 247,0 | 36,0 | 37,8 | 29,1 | 31,1 | 27,2 | 62,0 | 72,5 | 52,3 | 18,2 | 18,2 | 18,3 | 22,6 | 26,8 | 18,6 |
2020 | 280,7 | 308,3 | 255,1 | 268,9 | 296,1 | 243,5 | 35,5 | 37,3 | 27,3 | 28,5 | 26,1 | 59,9 | 68,8 | 51,6 | 17,6 | 17,6 | 17,6 | 21,8 | 25,8 | 18,1 |
2021 | 274,6 | 299,9 | 250,6 | 262,7 | 287,8 | 239,0 | 35,6 | 36,0 | 26,3 | 29,1 | 23,5 | 58,7 | 65,1 | 52,6 | 17,5 | 17,5 | 17,5 | 21,1 | 25,1 | 17,2 |
2022 | 271,9 | 296,0 | 248,6 | 260,5 | 284,4 | 237,5 | 35,2 | 35,8 | 25,6 | 27,5 | 23,8 | 57,9 | 64,3 | 51,8 | 18,1 | 18,7 | 17,4 | 20,6 | 24,1 | 17,2 |
2023 | 265,1 | 287,6 | 242,8 | 254,3 | 276,6 | 232,4 | 34,1 | 36,3 | 24,6 | 26,5 | 22,6 | 55,5 | 61,0 | 50,1 | 17,6 | 17,5 | 17,8 | 20,3 | 23,6 | 16,9 |
Psychische stoornissen en ziekten van zenuwstelsel en zintuigen
Het gestandaardiseerde sterftecijfer als gevolg van dementie en de ziekte van Alzheimer kende vanaf 2014 (en ook daarvoor) een stijging. Vanaf 2019 was er een beginnende afname te zien in de sterfte aan deze aandoeningen, die zich in 2020 verder doorzette. In 2021 begon de afname af te vlakken en vanaf 2022 nam de sterfte aan dementie en de ziekte van Alzheimer weer toe. De sterfte aan deze ziekten is voor vrouwen hoger dan voor mannen. In 2023 overleden er, per geslacht gestandaardiseerd voor leeftijd, 66 mannen en 120 vrouwen per 100 duizend inwoners aan dementie en Alzheimer.
Het gestandaardiseerde sterftecijfer aan overige psychische stoornissen (onder andere door alcohol- en/-of drugsgebruik) en ziekten van het zenuwstelsel (onder andere de ziekte van Parkinson) en zintuigen is in de periode 2015 tot en met 2021 stabiel. Daarna is er een kleine toename, van 35 per 100 duizend inwoners in 2021 naar 39 per 100 duizend inwoners in 2023.
1)Gebaseerd op de gestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023)
Totaal, 4.2.2 Overledenen1) aan psychische stoornissen en ziekten van zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | Mannen, 4.2.2 Overledenen1) aan psychische stoornissen en ziekten van zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | Vrouwen, 4.2.2 Overledenen1) aan psychische stoornissen en ziekten van zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | Totaal, dementie en Alzheimer (per 100 duizend) | Mannen, dementie en Alzheimer (per 100 duizend) | Vrouwen, dementie en Alzheimer (per 100 duizend) | Totaal, overige psychische stoornissen en ziekten van zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | Mannen, overige psychische stoornissen en ziekten van zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | Vrouwen, overige psychische stoornissen en ziekten van zenuwstelsel en zintuigen (per 100 duizend) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 117,3 | 95,9 | 137,7 | 86,6 | 60,5 | 111,0 | 30,7 | 35,4 | 26,7 |
2015 | 127,3 | 104,9 | 148,9 | 93,3 | 65,1 | 119,8 | 34,0 | 39,8 | 29,1 |
2016 | 133,2 | 111,4 | 154,3 | 97,6 | 69,9 | 124,0 | 35,6 | 41,5 | 30,3 |
2017 | 134,4 | 110,5 | 157,6 | 99,0 | 69,4 | 127,5 | 35,3 | 41,1 | 30,1 |
2018 | 137,4 | 113,9 | 160,4 | 101,8 | 72,3 | 130,3 | 35,6 | 41,6 | 30,1 |
2019 | 131,5 | 110,2 | 152,4 | 96,2 | 69,2 | 122,3 | 35,3 | 41,0 | 30,1 |
2020 | 119,8 | 100,6 | 138,6 | 85,3 | 60,4 | 109,5 | 34,5 | 40,1 | 29,1 |
2021 | 117,2 | 97,1 | 136,8 | 81,9 | 56,6 | 106,7 | 35,2 | 40,5 | 30,1 |
2022 | 127,0 | 104,6 | 149,0 | 89,4 | 60,7 | 117,6 | 37,6 | 43,8 | 31,5 |
2023 | 132,1 | 110,4 | 153,5 | 93,2 | 65,8 | 120,3 | 38,9 | 44,6 | 33,2 |
Hart- en vaatziekten
Het sterftecijfer als gevolg van hart- en vaatziekten nam in 2014-2023 af, met in 2021 en 2022 een onderbreking van deze afname. Ook in 2015 was er een tijdelijke onderbreking van de trendmatige daling van sterfte aan hart- en vaatziekten. De trendmatige daling met een onderbreking vanaf 2021 was te zien voor verschillende categorieën hart- en vaatziekten (ischemische hartziekten, hartinfarct, beroerte, hartfalen en overige hart- en vaatziekten). In 2022 was er bij vrouwen een lichte stijging van de gestandaardiseerde sterfte in al deze categorieën ten opzichte van voorgaande jaren, gevolgd door een afname in 2023.
1)Gebaseerd op de gestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023)
Totaal, overledenen¹⁾ aan hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | Mannen, overledenen¹⁾ aan hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | Vrouwen, overledenen¹⁾ aan hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | Totaal, ischemische hartziekten (per 100 duizend) | Mannen, ischemische hartziekten (per 100 duizend) | Vrouwen, ischemische hartziekten (per 100 duizend) | Totaal, totaal hartinfarct (per 100 duizend) | Mannen, totaal hartinfarct (per 100 duizend) | Vrouwen, totaal hartinfarct (per 100 duizend) | Totaal, acuut hartinfarct (per 100 duizend) | Mannen, acuut hartinfarct (per 100 duizend) | Vrouwen, acuut hartinfarct (per 100 duizend) | Totaal, hartfalen (per 100 duizend) | Mannen, hartfalen (per 100 duizend) | Vrouwen, hartfalen (per 100 duizend) | Totaal, beroerte (per 100 duizend) | Mannen, beroerte (per 100 duizend) | Vrouwen, beroerte (per 100 duizend) | Totaal, overige hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | Mannen, overige hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | Vrouwen, overige hart- en vaatziekten (per 100 duizend) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 260,5 | 264,4 | 260,5 | 60,9 | 75,5 | 48,5 | 44,3 | 53,6 | 36,5 | 36,2 | 42,6 | 30,7 | 49,2 | 45,3 | 53,8 | 111,9 | 97,5 | 124,2 | 85,8 | 87,2 | 85,5 |
2015 | 264,1 | 268,2 | 263,2 | 60,4 | 75,5 | 47,2 | 44,0 | 53,7 | 35,6 | 36,0 | 42,9 | 29,9 | 51,5 | 46,4 | 57,2 | 112,2 | 101,8 | 122,1 | 87,3 | 88,2 | 87,1 |
2016 | 252,6 | 253,3 | 254,3 | 56,4 | 69,8 | 44,6 | 40,7 | 49,2 | 33,2 | 33,0 | 38,9 | 27,7 | 49,9 | 44,3 | 55,7 | 108,0 | 96,2 | 118,5 | 83,9 | 83,7 | 84,6 |
2017 | 243,9 | 244,7 | 245,1 | 53,4 | 66,7 | 41,3 | 38,6 | 46,4 | 31,6 | 31,6 | 37,4 | 26,2 | 49,1 | 43,9 | 54,5 | 102,9 | 91,0 | 114,0 | 82,5 | 82,8 | 82,8 |
2018 | 235,8 | 238,4 | 234,9 | 52,6 | 66,3 | 40,0 | 38,9 | 47,2 | 31,2 | 31,9 | 38,0 | 26,2 | 46,6 | 42,7 | 50,8 | 100,7 | 88,4 | 112,0 | 79,0 | 79,3 | 79,0 |
2019 | 228,7 | 231,0 | 227,7 | 50,3 | 62,5 | 38,9 | 36,8 | 44,4 | 29,7 | 29,8 | 35,6 | 24,3 | 44,3 | 39,1 | 49,6 | 99,2 | 90,1 | 107,8 | 77,2 | 78,3 | 76,5 |
2020 | 218,5 | 223,5 | 214,6 | 48,0 | 60,5 | 36,0 | 34,5 | 42,5 | 26,8 | 28,1 | 34,0 | 22,4 | 42,5 | 39,1 | 46,0 | 91,6 | 82,1 | 100,5 | 75,2 | 76,7 | 73,9 |
2021 | 218,7 | 221,5 | 216,5 | 47,0 | 59,5 | 34,8 | 34,5 | 42,8 | 26,6 | 28,0 | 34,8 | 21,5 | 43,7 | 40,0 | 47,5 | 91,1 | 81,4 | 100,5 | 75,6 | 76,2 | 75,2 |
2022 | 223,4 | 222,5 | 224,6 | 47,5 | 58,7 | 36,7 | 34,7 | 42,0 | 27,6 | 28,5 | 34,0 | 23,1 | 46,2 | 40,1 | 52,3 | 91,9 | 81,0 | 102,1 | 76,9 | 77,8 | 76,1 |
2023 | 217,1 | 219,3 | 214,9 | 45,4 | 56,1 | 34,9 | 33,7 | 40,4 | 26,9 | 27,8 | 32,9 | 22,6 | 44,9 | 40,6 | 49,1 | 90,3 | 79,6 | 100,1 | 74,9 | 76,9 | 73,0 |
Ziekten van de ademhalingsorganen
In 2019-2021 daalde het sterftecijfer als gevolg van ziekten van de ademhalingsorganen, waaronder COPD en longontsteking. Fluctuaties in sterfte aan deze aandoeningen kunnen samenhangen met het voorkomen van griep, verkoudheid, andere luchtweginfecties en – vanaf 2020 – met COVID-19. In 2022 steeg het gestandaardiseerde sterftecijfer aan COPD en longontsteking ten opzichte van 2021 en voor longontsteking zette deze stijging door in 2023.
1)Gebaseerd op de gestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023)
Totaal, Overledenen¹⁾ aan ziekten van de ademhalingsorganen (per 100 duizend) | Mannen, Overledenen¹⁾ aan ziekten van de ademhalingsorganen (per 100 duizend) | Vrouwen, Overledenen¹⁾ aan ziekten van de ademhalingsorganen (per 100 duizend) | Totaal, COPD (per 100 duizend) | Mannen, COPD (per 100 duizend) | Vrouwen, COPD (per 100 duizend) | Totaal, longontsteking (per 100 duizend) | Mannen, longontsteking (per 100 duizend) | Vrouwen, longontsteking (per 100 duizend) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 72,4 | 82,1 | 66,1 | 40,1 | 46,4 | 35,8 | 20,0 | 21,3 | 19,6 |
2015 | 85,7 | 93,2 | 81,2 | 47,3 | 53,7 | 42,7 | 22,6 | 22,7 | 23,1 |
2016 | 78,9 | 85,6 | 74,5 | 43,5 | 48,1 | 40,2 | 20,4 | 21,3 | 20,1 |
2017 | 83,2 | 86,4 | 81,6 | 44,2 | 47,4 | 41,9 | 22,5 | 22,1 | 23,4 |
2018 | 87,9 | 88,9 | 88,1 | 43,5 | 45,5 | 42,2 | 23,0 | 21,5 | 24,8 |
2019 | 77,0 | 79,5 | 75,5 | 41,5 | 43,5 | 40,0 | 20,4 | 19,8 | 21,2 |
2020 | 62,8 | 66,8 | 59,6 | 33,8 | 35,8 | 32,1 | 16,2 | 16,4 | 16,1 |
2021 | 59,2 | 62,6 | 56,2 | 32,9 | 33,7 | 32,4 | 15,1 | 15,9 | 14,4 |
2022 | 74,2 | 72,5 | 76,0 | 38,4 | 35,9 | 41,0 | 20,1 | 20,0 | 20,3 |
2023 | 78,6 | 76,8 | 80,2 | 38,0 | 35,6 | 40,3 | 24,3 | 23,8 | 24,8 |
Niet-natuurlijke doodsoorzaken
De toename in het sterftecijfer door niet-natuurlijke doodsoorzaken werd teweeggebracht door een stijging in het sterftecijfer aan accidentele vallen. Deze sterfte neemt al jaren toe. In 2014 was het gestandaardiseerde sterftecijfer aan accidentele vallen 21 per 100 duizend inwoners, in 2023 was dit 39 per 100 duizend inwoners. Het sterftecijfer nam sneller toe onder vrouwen dan onder mannen. Onder vrouwen was het gestandaardiseerde sterftecijfer 23 per 100 duizend in 2014 en 48 per 100 duizend in 2023; onder mannen was dit 19 in 2014 en 30 per 100 duizend in 2023.
Zelfdoding kende een stabiel sterftecijfer in de periode 2014-2023, met gemiddeld 11 overledenen door zelfdoding per 100 duizend inwoners. Zelfdoding komt vaker voor onder mannen dan onder vrouwen.
Het gestandaardiseerde sterftecijfer aan wegverkeersongevallen was in voorgaande decennia gestaag gedaald, maar bleef tussen 2014-2023 redelijk constant (ongeveer 2 per 100 duizend onder vrouwen en 5 per 100 duizend onder mannen). In 2022 was er wel een toename te zien, terwijl het cijfer in 2023 weer daalde.
1)Gebaseerd op de gestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023)
Totaal, overledenen¹⁾ aan niet-natuurlijke doodsoorzaken (per 100 duizend) | Mannen, overledenen¹⁾ aan niet-natuurlijke doodsoorzaken (per 100 duizend) | Vrouwen, overledenen¹⁾ aan niet-natuurlijke doodsoorzaken (per 100 duizend) | Totaal, accidentele val (per 100 duizend) | Mannen, accidentele val (per 100 duizend) | Vrouwen, accidentele val (per 100 duizend) | Totaal, zelfdoding (per 100 duizend) | Mannen, zelfdoding (per 100 duizend) | Vrouwen, zelfdoding (per 100 duizend) | Totaal, verkeersdoden (per 100 duizend) | Mannen, verkeersdoden (per 100 duizend) | Vrouwen, verkeersdoden (per 100 duizend) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 44,2 | 49,8 | 39,3 | 20,8 | 19,4 | 22,6 | 10,9 | 15,1 | 7,0 | 3,5 | 5,1 | 2,0 |
2015 | 46,5 | 51,5 | 42,1 | 23,3 | 20,8 | 25,9 | 11,1 | 15,4 | 7,0 | 3,6 | 5,6 | 1,8 |
2016 | 48,7 | 53,3 | 44,5 | 25,3 | 22,9 | 27,9 | 11,2 | 15,4 | 7,2 | 3,7 | 5,5 | 2,1 |
2017 | 49,3 | 53,0 | 45,9 | 25,7 | 22,3 | 29,2 | 11,2 | 15,4 | 7,1 | 3,5 | 5,2 | 1,9 |
2018 | 52,7 | 54,4 | 51,2 | 28,8 | 24,9 | 32,8 | 10,7 | 13,9 | 7,6 | 3,8 | 5,4 | 2,2 |
2019 | 52,0 | 53,4 | 50,8 | 28,8 | 24,1 | 33,5 | 10,5 | 14,3 | 6,7 | 3,7 | 5,2 | 2,2 |
2020 | 53,2 | 53,4 | 52,9 | 31,1 | 25,0 | 37,2 | 10,5 | 14,2 | 6,8 | 3,5 | 5,1 | 1,9 |
2021 | 53,7 | 52,9 | 54,6 | 31,7 | 24,4 | 38,9 | 10,6 | 14,9 | 6,4 | 3,2 | 4,7 | 1,8 |
2022 | 60,0 | 58,6 | 61,4 | 35,6 | 27,5 | 43,7 | 10,8 | 15,0 | 6,8 | 4,1 | 5,9 | 2,3 |
2023 | 62,6 | 59,9 | 65,3 | 39,0 | 29,5 | 48,4 | 10,4 | 14,7 | 6,2 | 3,6 | 5,2 | 2,1 |
Overige doodsoorzaken
Sinds 2019 is er een gestage stijging in de groep overige doodsoorzaken, die in 2021 sterker toenam en daarna voortzette. Dit komt voornamelijk doordat het aantal ontbrekende doodsoorzaakverklaringen is gestegen. In 2023 bedroeg het sterftecijfer aan de groep overige ziekten en onbekende doodsoorzaken (inclusief ontbrekende doodsoorzaakverklaringen) ongeveer 176 per 100 duizend inwoners, vergeleken met 150 per 100 duizend in 2019.
Tot de hoofdgroep overige ziekten en onbekende doodsoorzaken behoren onder andere ontbrekende doodsoorzaakverklaringen, ziekten van de spijsverteringsorganen, infectieziekten (exclusief COVID-19) en onbekende doodsoorzaken.
De sterkste stijging was zichtbaar in de subgroep ‘ontbrekende doodsoorzaakverklaringen’, met een toename van 14 per 100 duizend in 2014 naar 33 per 100 duizend in 2023. Het totale aantal ontbrekende verklaringen in 2023 bedroeg 5 854. Onderzoek wijst uit dat de stijging van het aantal ontbrekende formulieren niet verklaarbaar is door een stijging binnen bijvoorbeeld een bepaalde leeftijdsgroep. Onder nuljarigen is het aandeel ontbrekende doodsoorzaakverklaringen het grootst, maar het uitsluiten van nuljarigen in de analyse veranderde het patroon van stijgende ontbrekende verklaringen niet, gezien het relatief kleine aantal overledenen in deze groep. De stijging in het aantal ontbrekende verklaringen was vooral te zien onder mensen die in Nederland zijn overleden. De stijging in het aantal ontbrekende doodsoorzaakverklaringen hangt dan ook waarschijnlijk samen met procesmatige veranderingen in het aanleveren, zoals veranderingen door het digitaliseringsproces. Zie de bijlage voor een uitgebreidere analyse.
Het gestandaardiseerde sterftecijfer als gevolg van infectieziekten (dit zijn infectieziekten met uitzondering van COVID-19) schommelde in de periode 2014-2023 tussen de 17 en 24 overledenen per 100 duizend inwoners. Het gestandaardiseerde sterftecijfer aan ziekten van de spijsverteringsorganen en endocriene, voedings- en stofwisselingsziekten schommelde in het decennium 2014-2023 tussen de 50 en 55 overledenen per 100 duizend inwoners. De groep onbekende doodsoorzaken is gestegen van 3,5 per 100 duizend in 2014 naar 6,2 per 100 duizend in 2023; het gaat hier om relatief kleine aantallen.
1)Gebaseerd op de gestandaardiseerde sterftecijfers (bevolkingsopbouw van 2023)
2Inclusief ontbrekende doodsoorzaakverklaringen
Totaal, overledenen¹⁾ aan overige doodsoorzaken²⁾ (per 100 duizend) | Mannen, overledenen¹⁾ aan overige doodsoorzaken² (per 100 duizend) | Vrouwen, overledenen¹⁾ aan overige doodsoorzaken²⁾ (per 100 duizend) | Totaal, ziekten van de spijsverteringsorganen en endocriene voedings- en stofwisselingsziekten (per 100 duizend) | Mannen, ziekten van de spijsverteringsorganen en endocriene voedings- en stofwisselingsziekten (per 100 duizend) | Vrouwen, ziekten van de spijsverteringsorganen en endocriene voedings- en stofwisselingsziekten (per 100 duizend) | Totaal, infectieziekten excl. COVID-19 (per 100 duizend) | Mannen, infectieziekten excl. COVID-19 (per 100 duizend) | Vrouwen, infectieziekten excl. COVID-19 (per 100 duizend) | Totaal, ontbrekende doodsoorzaakverklaringen (per 100 duizend) | Mannen, ontbrekende doodsoorzaakverklaringen (per 100 duizend) | Vrouwen, ontbrekende doodsoorzaakverklaringen (per 100 duizend) | Totaal, onbekende oorzaak (per 100 duizend) | Mannen, onbekende oorzaak (per 100 duizend) | Vrouwen, onbekende oorzaak (per 100 duizend) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 150,5 | 144,7 | 157,1 | 53,6 | 51,5 | 55,8 | 21,4 | 22,0 | 21,2 | 14,0 | 18,1 | 10,1 | 3,5 | 3,6 | 3,4 |
2015 | 152,0 | 146,7 | 158,0 | 54,2 | 53,1 | 55,5 | 23,5 | 24,3 | 23,1 | 12,6 | 16,5 | 9,0 | 3,0 | 3,3 | 2,7 |
2016 | 150,2 | 145,4 | 155,8 | 53,5 | 53,0 | 54,2 | 19,9 | 20,0 | 20,0 | 14,8 | 19,1 | 10,7 | 2,9 | 3,2 | 2,6 |
2017 | 148,5 | 141,2 | 156,1 | 51,0 | 49,4 | 52,5 | 20,0 | 19,3 | 20,8 | 15,2 | 18,5 | 11,9 | 3,2 | 3,5 | 2,9 |
2018 | 149,6 | 144,5 | 155,1 | 51,3 | 51,3 | 51,4 | 20,7 | 20,1 | 21,4 | 14,8 | 18,5 | 11,3 | 3,3 | 3,7 | 2,9 |
2019 | 148,0 | 144,8 | 151,6 | 49,8 | 49,6 | 50,1 | 20,1 | 20,1 | 20,3 | 15,6 | 20,0 | 11,3 | 3,9 | 4,4 | 3,4 |
2020 | 149,1 | 145,6 | 152,8 | 50,6 | 51,9 | 49,4 | 17,8 | 17,2 | 18,3 | 18,5 | 22,6 | 14,5 | 5,1 | 5,7 | 4,5 |
2021 | 159,1 | 157,1 | 161,3 | 50,2 | 51,9 | 48,5 | 17,4 | 16,4 | 18,4 | 26,4 | 30,8 | 22,1 | 5,1 | 5,5 | 4,8 |
2022 | 168,7 | 163,3 | 174,1 | 52,4 | 52,9 | 52,0 | 17,8 | 17,0 | 18,7 | 29,5 | 32,8 | 26,3 | 5,2 | 6,4 | 4,1 |
2023 | 175,6 | 171,1 | 180,2 | 51,4 | 52,0 | 50,7 | 21,8 | 20,2 | 23,4 | 32,7 | 36,9 | 28,6 | 6,2 | 7,3 | 5,0 |
5. Conclusie en beschouwing
De trends in sterfte en doodsoorzaken tonen allereerst een duidelijk effect van de vergrijzing, waarbij relatief grote naoorlogse geboortejaargangen verouderen, zodat het aantal ouderen toeneemt en daarmee het aantal overledenen ieder jaar licht stijgt. De coronapandemie had een verstorend effect op deze cijfers, met een significante stijging in het aantal sterfgevallen in 2020 en 2021. Het aantal overledenen door COVID-19 als onderliggende doodsoorzaak is sinds 2022 sterk afgenomen, maar de totale sterfte bleef relatief hoog. Hoewel de levensverwachting sinds 2022 weer toeneemt was die in 2023 en 2024 nog steeds lager dan voor de coronapandemie.
Er lijkt dan ook sprake van een herstel in gezondheidstrends. Het herstel van de levensverwachting gaat samen met een afname in de sterfte door COVID-19 als onderliggende doodsoorzaak. Het sterftecijfer ligt echter nog steeds hoger dan op basis van de trend tot aan de pandemie verwacht kon worden. Dit onderzoek is beschrijvend van aard. Verdere studies zijn nodig om een volledig begrip van deze ontwikkelingen te verkrijgen.
Nieuwvormingen en hart- en vaatziekten zijn al lange tijd de belangrijkste doodsoorzaken. Kwaadaardige nieuwvormingen zijn verantwoordelijk voor 28 procent van de sterfgevallen in 2023 en hart- en vaatziekten voor 23 procent. Het sterftecijfer aan deze aandoeningen kende sinds 2014 (startjaar van de huidige analyse), maar ook daarvoor al decennialang, een trendmatige daling. Deze werd voor hart- en vaatziekten onderbroken vanaf 2021 en werd hervat in 2023. De onderbreking van de trendmatige daling in sterfte aan hart- en vaatziekten in 2021 en 2022 kan mogelijk deels worden toegeschreven aan de gevolgen van COVID-19, dat de kwetsbaarheid voor dergelijke ziekten heeft vergroot (Raisi-Estabragh et al. 2023, Tereshchenko et al. 2022).
Het sterftecijfer door dementie en Alzheimer was tijdelijk verlaagd voorafgaand en ten tijde van de coronapandemie, waarna het weer is gestegen. De sterfte aan ziekten van de ademhalingsorganen kent een seizoensgebonden patroon, dat in 2020-2022 verstoord werd. Er waren over het algemeen tijdens de coronapandemie geen grote verschuivingen in de relatieve verdeling van hoofdgroepen doodsoorzaken (CBS, 2023a). Toekomstige data zijn nodig om een beter beeld te krijgen van de ontwikkelingen in de doodsoorzaken na de coronapandemie.
Het aantal en aandeel sterfgevallen door niet-natuurlijke doodsoorzaken kende een gestage stijging in het decennium 2014-2023. Dit komt door een stijging in de sterfte door een accidentele val (CBS, 2024). Verder vereist de stijging in ontbrekende doodsoorzaakverklaringen de aandacht. Dit probleem hindert de registratie van doodsoorzaken en leidt uiteindelijk tot minder accurate monitoring.
Er zijn leeftijds- en geslachtsverschillen in de sterfte aan verschillende aandoeningen. Ouderen (80 jaar en ouder) vertegenwoordigen de meeste sterfgevallen. Onder overledenen jonger dan 50 jaar is de groep niet-natuurlijke doodsoorzaken de belangrijkste doodsoorzaak. Onder niet-natuurlijke doodsoorzaken vallen zelfdodingen, ongelukken en moord en doodslag. Voor de leeftijdsgroep van 50 tot 75 jaar vormen nieuwvormingen de grootste oorzaak van sterfte, en onder mensen van 75 jaar en ouder zijn dit hart- en vaatziekten (en daarna nieuwvormingen).
Bij vrouwen is het aandeel sterfte aan psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel aanzienlijk hoger, vanwege de hogere sterfte aan dementie en Alzheimer. Het sterftecijfer aan kanker en hart- en vaatziekten is bij mannen hoger, maar het verschil tussen mannen en vrouwen wordt steeds kleiner. Met name voor hart- en vaatziekten is het verschil in sterftecijfer tussen mannen en vrouwen geminimaliseerd. Er zijn voornamelijk verschillen in vormen van hart- en vaatziekten tussen mannen en vrouwen. Het sterftecijfer aan coronaire hartziekten is bijvoorbeeld hoger onder mannen, terwijl onder vrouwen het sterftecijfer aan beroerten hoger is.
De resultaten van de huidige analyses suggereren dat de coronapandemie mogelijk heeft bijgedragen aan een verhoogde kwetsbaarheid onder vrouwen voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten, doordat de daling in het sterftecijfer met name onder vrouwen werd onderbroken. De analyses hebben echter een beschrijvend karakter en tonen geen verbanden. Daarnaast zijn toekomstige data nodig om een beeld te krijgen van de trend, waarbij niet alleen het eerste jaar na de coronapandemie wordt meegenomen, maar ook de ontwikkelingen in de jaren daarna, voor een breder perspectief.
Historisch gezien kwam het vaker voor dat er perioden van vrij plotselinge daling en stijging in de sterftecijfers zitten. Na enkele jaren kon dan worden aangetoond dat een daling samenviel met bijvoorbeeld krimpende wachtlijsten in de zorg (zie bijvoorbeeld Mackenbach et al., 2011), of er werden nieuwe screeningsmethoden gebruikt of behandelingen gevonden tegen bepaalde ziekten.
Referenties
CBS (2018). Hogere sterfte houdt aan. Nieuwsbericht.
CBS (2019a).Hogere sterfte tijdens recente hittegolf. Nieuwsbericht.
CBS (2019b). StatLine - Prognose bevolking; kerncijfers, 2019-2060.
CBS (2022). Bevolkingsstatistiek. Korte onderzoeksbeschrijving .
CBS (2023a). 2022 derde jaar op rij met oversterfte. Nieuwsbericht.
CBS (2023b). Oversterfte en doodsoorzaken in 2020 tot en met 2022. Longread.
CBS (2024). In 2023 overleden vier keer zoveel mensen na een val als 20 jaar geleden. Nieuwsbericht.
CBS en RIVM (2022). Sterfte en oversterfte in 2020 en 2021. Longread.
CBS, StatLine (Geraadpleegd 3-3-2025, laatst gewijzigd 14-2-2025). Overledenen; doodsoorzaak (uitgebreide lijst), leeftijd, geslacht.
European Commission: Directorate-General for Employment, Social Affairs and Inclusion (2018). Baeten, R., Spasova, S., Coster, S. and Vanhercke, B., Inequalities in access to healthcare – A study of national policies, Publications Office.
Harteloh, P.P.M. (2017). Veranderingen in de doodsoorzakenstatistiek 2013-2015.
Janssen, F. (2019).Smoking's impact on mortality in Europe.Population and Societies 2019, 571, 1-4.
Mackenbach, J.P., Slobbe, L., Looman, C.W.N., Heide, A. van der, Polder, J. & Garssen, J. (2011). Sharp upturn of life expectancy in the Netherlands: effect of more health care for the elderly? European Journal of Epidemiology, December 2011, Volume 26, Issue 12, pp 903–914.
Peters, F., Nusselder, W.J., Reibling, N., Wegner-Siegmundt, C. & Mackenbach, J.P. (2015). Quantifying the contribution of changes in healthcare expenditures and smoking to the reversal of the trend in life expectancy in the Netherlands. BMC Public Health. 15(1):1–9. doi: 10.1186/s12889-015-2357-2.
Raisi-Estabragh, Z., Cooper, J., Salih, A. et al. (2023). Cardiovascular disease and mortality sequelae of COVID-19 in the UK Biobank. Heart, 109(2), 119-126.
Stoeldraijer, L. & Harmsen, C. (2017). De levensverwachting meet de sterfte. Bevolkingstrends.
Stoeldraijer, L. (2020).Sterfte en levensverwachting in de 21ste eeuw: waarom veranderde de trend rond 2012? . Statistische Trends
Stoeldraijer, L., Feijten, P. en Duin, C. van (2024), Bevolkingsprognose 2023-2070: minder geboorten, meer migratie, Statistische Trends
Tereshchenko, L.G., Bishop, A., Fisher-Campbell, N. et al. (2022). Risk of cardiovascular events after COVID-19. The American journal of cardiology, 179, 102-109.
VZinfo (z.d.). Sterftecijfers.
WHO (2023). WHO Director-General's opening remarks.
Bijlage
Ontbrekende doodsoorzaakverklaringen
Voor de analyse van ontbrekende doodsoorzaakverklaringen is het percentage ontbrekende verklaringen van het totaal aantal overledenen berekend. In het figuur hieronder is een driemaandelijks gemiddelde gehanteerd op de x-as, om ruis te beperken.
De stijging van het percentage ontbrekende doodsoorzaakverklaringen vond hoofdzakelijk plaats onder in Nederland overleden personen. In 2019 lag dat nog tussen de 1,5 en 2,0 procent, in 2023 was het ongeveer twee keer zo hoog. Bij in het buitenland overleden inwoners van Nederland was het stabiel tussen de 1,0 en 1,5 procent met uitzondering van het jaar 2020. Wel varieert het percentage ontbrekende verklaringen van in het buitenland overledenen meer per seizoen.
Jaar | Maand | Overleden in Nederland (%) | Overleden in het buitenland (%) | Totaal (%) |
---|---|---|---|---|
2014 | jan | |||
2014 | feb | 0,16 | 1,06 | 1,22 |
2014 | mrt | 0,61 | 1,03 | 1,64 |
2014 | apr | 0,80 | 1,05 | 1,85 |
2014 | mei | 0,80 | 1,19 | 1,99 |
2014 | jun | 0,32 | 1,28 | 1,60 |
2014 | jul | 0,20 | 1,45 | 1,65 |
2014 | aug | 0,23 | 1,54 | 1,77 |
2014 | sep | 0,21 | 1,49 | 1,70 |
2014 | okt | 0,17 | 1,24 | 1,41 |
2014 | nov | 0,18 | 1,00 | 1,18 |
2014 | dec | 0,20 | 0,92 | 1,12 |
2015 | jan | 0,19 | 0,93 | 1,12 |
2015 | feb | 0,16 | 0,85 | 1,02 |
2015 | mrt | 0,17 | 0,86 | 1,03 |
2015 | apr | 0,17 | 0,96 | 1,13 |
2015 | mei | 0,18 | 1,16 | 1,34 |
2015 | jun | 0,18 | 1,41 | 1,59 |
2015 | jul | 0,19 | 1,59 | 1,78 |
2015 | aug | 0,26 | 1,55 | 1,81 |
2015 | sep | 0,34 | 1,36 | 1,71 |
2015 | okt | 0,33 | 1,10 | 1,42 |
2015 | nov | 0,29 | 0,97 | 1,26 |
2015 | dec | 0,23 | 0,92 | 1,15 |
2016 | jan | 0,29 | 0,97 | 1,26 |
2016 | feb | 0,28 | 0,99 | 1,27 |
2016 | mrt | 0,27 | 0,97 | 1,24 |
2016 | apr | 0,25 | 0,99 | 1,24 |
2016 | mei | 0,27 | 1,16 | 1,43 |
2016 | jun | 0,35 | 1,32 | 1,67 |
2016 | jul | 0,34 | 1,63 | 1,97 |
2016 | aug | 0,31 | 1,55 | 1,87 |
2016 | sep | 0,31 | 1,50 | 1,81 |
2016 | okt | 0,34 | 1,11 | 1,45 |
2016 | nov | 0,76 | 0,96 | 1,73 |
2016 | dec | 0,73 | 0,87 | 1,61 |
2017 | jan | 0,87 | 0,84 | 1,71 |
2017 | feb | 0,48 | 0,85 | 1,33 |
2017 | mrt | 0,50 | 0,86 | 1,36 |
2017 | apr | 0,42 | 0,97 | 1,39 |
2017 | mei | 0,71 | 1,09 | 1,80 |
2017 | jun | 0,68 | 1,31 | 2,00 |
2017 | jul | 0,72 | 1,48 | 2,20 |
2017 | aug | 0,46 | 1,55 | 2,01 |
2017 | sep | 0,46 | 1,41 | 1,87 |
2017 | okt | 0,42 | 1,11 | 1,54 |
2017 | nov | 0,49 | 0,94 | 1,42 |
2017 | dec | 0,45 | 0,82 | 1,27 |
2018 | jan | 0,42 | 0,82 | 1,24 |
2018 | feb | 0,37 | 0,83 | 1,20 |
2018 | mrt | 0,39 | 0,91 | 1,29 |
2018 | apr | 0,39 | 1,01 | 1,41 |
2018 | mei | 0,40 | 1,14 | 1,54 |
2018 | jun | 0,42 | 1,26 | 1,69 |
2018 | jul | 0,43 | 1,44 | 1,86 |
2018 | aug | 0,47 | 1,48 | 1,95 |
2018 | sep | 0,58 | 1,44 | 2,02 |
2018 | okt | 0,70 | 1,21 | 1,91 |
2018 | nov | 0,73 | 1,01 | 1,74 |
2018 | dec | 0,64 | 0,94 | 1,57 |
2019 | jan | 0,50 | 0,96 | 1,46 |
2019 | feb | 0,38 | 1,01 | 1,39 |
2019 | mrt | 0,36 | 1,01 | 1,37 |
2019 | apr | 0,42 | 1,05 | 1,48 |
2019 | mei | 0,48 | 1,16 | 1,65 |
2019 | jun | 0,47 | 1,32 | 1,79 |
2019 | jul | 0,41 | 1,53 | 1,94 |
2019 | aug | 0,42 | 1,66 | 2,09 |
2019 | sep | 0,49 | 1,58 | 2,07 |
2019 | okt | 0,61 | 1,34 | 1,95 |
2019 | nov | 0,71 | 1,07 | 1,78 |
2019 | dec | 0,79 | 0,98 | 1,76 |
2020 | jan | 0,78 | 0,95 | 1,73 |
2020 | feb | 0,73 | 0,88 | 1,61 |
2020 | mrt | 0,76 | 0,72 | 1,48 |
2020 | apr | 0,87 | 0,66 | 1,52 |
2020 | mei | 0,97 | 0,64 | 1,61 |
2020 | jun | 1,02 | 0,87 | 1,89 |
2020 | jul | 0,95 | 1,03 | 1,98 |
2020 | aug | 1,00 | 1,21 | 2,21 |
2020 | sep | 1,09 | 1,05 | 2,14 |
2020 | okt | 1,24 | 0,92 | 2,16 |
2020 | nov | 1,32 | 0,73 | 2,05 |
2020 | dec | 1,27 | 0,77 | 2,04 |
2021 | jan | 1,22 | 0,72 | 1,93 |
2021 | feb | 1,29 | 0,79 | 2,08 |
2021 | mrt | 1,35 | 0,78 | 2,14 |
2021 | apr | 1,48 | 0,87 | 2,35 |
2021 | mei | 1,45 | 0,88 | 2,33 |
2021 | jun | 1,45 | 1,05 | 2,50 |
2021 | jul | 1,49 | 1,53 | 3,02 |
2021 | aug | 1,57 | 1,93 | 3,50 |
2021 | sep | 1,70 | 1,88 | 3,57 |
2021 | okt | 1,70 | 1,39 | 3,09 |
2021 | nov | 1,80 | 1,01 | 2,82 |
2021 | dec | 1,67 | 0,94 | 2,62 |
2022 | jan | 1,61 | 0,92 | 2,53 |
2022 | feb | 1,39 | 0,94 | 2,33 |
2022 | mrt | 1,54 | 0,89 | 2,43 |
2022 | apr | 1,69 | 1,01 | 2,70 |
2022 | mei | 1,83 | 1,14 | 2,97 |
2022 | jun | 1,92 | 1,28 | 3,20 |
2022 | jul | 1,91 | 1,50 | 3,41 |
2022 | aug | 1,94 | 1,58 | 3,51 |
2022 | sep | 1,93 | 1,57 | 3,49 |
2022 | okt | 2,08 | 1,31 | 3,39 |
2022 | nov | 2,27 | 1,10 | 3,36 |
2022 | dec | 2,27 | 1,05 | 3,32 |
2023 | jan | 2,12 | 1,03 | 3,15 |
2023 | feb | 1,92 | 1,03 | 2,96 |
2023 | mrt | 1,95 | 0,97 | 2,92 |
2023 | apr | 2,01 | 1,06 | 3,07 |
2023 | mei | 2,00 | 1,27 | 3,28 |
2023 | jun | 1,96 | 1,48 | 3,44 |
2023 | jul | 2,15 | 1,74 | 3,90 |
2023 | aug | 2,31 | 1,77 | 4,08 |
2023 | sep | 2,51 | 1,70 | 4,21 |
2023 | okt | 2,50 | 1,32 | 3,82 |
2023 | nov | 2,57 | 1,03 | 3,60 |
In de rest van de analyse zijn personen overleden in het buitenland niet meegenomen.
Het percentage ontbrekende doodsoorzaakverklaringen nam in alle leeftijdsklassen toe. In 2023 was het iets lager in de hoogste leeftijdsgroepen. Bij nuljarigen was het percentage ontbrekende formulieren naar verhouding hoog (17,2 procent in 2023). Het gaat in deze groep absoluut gezien om kleine aantallen overledenen.
Ontbrekende doodsoorzaakverklaringen van nuljarigen van 0 tot en met 6 dagen oud worden in de statistiek gecodeerd naar perinatale sterfte met een ongespecificeerde oorzaak. In de huidige analyse naar ontbrekende verklaringen zijn deze meegeteld als ontbrekend.
Jaar | Totaal (%) | 1 tot 50 jaar (%) | 50 tot 65 jaar (%) | 65 tot 75 jaar (%) | 75 tot 85 jaar (%) | 85 jaar en ouder (%) |
---|---|---|---|---|---|---|
2019 | 0,51 | 0,47 | 0,63 | 0,44 | 0,45 | 0,42 |
2020 | 1,02 | 1,26 | 1,25 | 1,17 | 0,98 | 0,78 |
2021 | 1,55 | 1,80 | 2,06 | 1,69 | 1,39 | 1,31 |
2022 | 1,89 | 1,56 | 2,24 | 2,14 | 1,75 | 1,69 |
2023 | 2,23 | 2,50 | 2,49 | 2,32 | 2,24 | 1,96 |
Om te onderzoeken of er een verschil per leeftijdsklasse zichtbaar is in de mate waarin het percentage ontbrekende verklaringen toeneemt, is de groeifactor van het percentage ontbrekende verklaringen bekeken. Er was geen duidelijk verschil waargenomen tussen de verschillende leeftijdsklassen, met uitzondering van de nuljarige overledenen: de groeifactor van het percentage ontbrekende verklaringen was beduidend lager (1,4 in 2023) dan het totaal (4,4 in 2023).
Jaar | Totaal | 1 tot 50 jaar | 50 tot 65 jaar | 65 tot 75 jaar | 75 tot 85 jaar | 85 jaar en ouder | 0 jaar |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2019 | 1,00 | 1,00 | 1,00 | 1,00 | 1,00 | 1,00 | 1,00 |
2020 | 2,01 | 2,70 | 1,97 | 2,63 | 2,18 | 1,83 | 1,14 |
2021 | 3,08 | 3,87 | 3,25 | 3,80 | 3,11 | 3,10 | 1,48 |
2022 | 3,74 | 3,36 | 3,53 | 4,83 | 3,92 | 3,98 | 1,45 |
2023 | 4,41 | 5,36 | 3,93 | 5,24 | 5,02 | 4,61 | 1,42 |
Ook in de analyse zonder nuljarigen is nog steeds hetzelfde stijgende patroon in ontbrekende doodsoorzaakverklaringen zichtbaar.
Jaar | Maand | Overleden in Nederland (%) | Overleden in Nederland (excl. 0-jarigen) (%) |
---|---|---|---|
2014 | jan | ||
2014 | feb | 0,16 | 0,14 |
2014 | mrt | 0,61 | 0,60 |
2014 | apr | 0,80 | 0,79 |
2014 | mei | 0,80 | 0,79 |
2014 | jun | 0,32 | 0,31 |
2014 | jul | 0,20 | 0,18 |
2014 | aug | 0,23 | 0,22 |
2014 | sep | 0,21 | 0,20 |
2014 | okt | 0,17 | 0,15 |
2014 | nov | 0,18 | 0,15 |
2014 | dec | 0,20 | 0,17 |
2015 | jan | 0,19 | 0,16 |
2015 | feb | 0,16 | 0,13 |
2015 | mrt | 0,17 | 0,14 |
2015 | apr | 0,17 | 0,14 |
2015 | mei | 0,18 | 0,15 |
2015 | jun | 0,18 | 0,17 |
2015 | jul | 0,19 | 0,19 |
2015 | aug | 0,26 | 0,23 |
2015 | sep | 0,34 | 0,31 |
2015 | okt | 0,33 | 0,30 |
2015 | nov | 0,29 | 0,27 |
2015 | dec | 0,23 | 0,22 |
2016 | jan | 0,29 | 0,28 |
2016 | feb | 0,28 | 0,27 |
2016 | mrt | 0,27 | 0,25 |
2016 | apr | 0,25 | 0,23 |
2016 | mei | 0,27 | 0,25 |
2016 | jun | 0,35 | 0,33 |
2016 | jul | 0,34 | 0,30 |
2016 | aug | 0,31 | 0,28 |
2016 | sep | 0,31 | 0,27 |
2016 | okt | 0,34 | 0,31 |
2016 | nov | 0,76 | 0,73 |
2016 | dec | 0,73 | 0,70 |
2017 | jan | 0,87 | 0,84 |
2017 | feb | 0,48 | 0,44 |
2017 | mrt | 0,50 | 0,45 |
2017 | apr | 0,42 | 0,35 |
2017 | mei | 0,71 | 0,66 |
2017 | jun | 0,68 | 0,65 |
2017 | jul | 0,72 | 0,70 |
2017 | aug | 0,46 | 0,43 |
2017 | sep | 0,46 | 0,43 |
2017 | okt | 0,42 | 0,39 |
2017 | nov | 0,49 | 0,47 |
2017 | dec | 0,45 | 0,43 |
2018 | jan | 0,42 | 0,40 |
2018 | feb | 0,37 | 0,34 |
2018 | mrt | 0,39 | 0,36 |
2018 | apr | 0,39 | 0,36 |
2018 | mei | 0,40 | 0,37 |
2018 | jun | 0,42 | 0,39 |
2018 | jul | 0,43 | 0,40 |
2018 | aug | 0,47 | 0,44 |
2018 | sep | 0,58 | 0,55 |
2018 | okt | 0,70 | 0,66 |
2018 | nov | 0,73 | 0,70 |
2018 | dec | 0,64 | 0,61 |
2019 | jan | 0,50 | 0,48 |
2019 | feb | 0,38 | 0,36 |
2019 | mrt | 0,36 | 0,33 |
2019 | apr | 0,42 | 0,39 |
2019 | mei | 0,48 | 0,45 |
2019 | jun | 0,47 | 0,44 |
2019 | jul | 0,41 | 0,37 |
2019 | aug | 0,42 | 0,37 |
2019 | sep | 0,49 | 0,44 |
2019 | okt | 0,61 | 0,55 |
2019 | nov | 0,71 | 0,64 |
2019 | dec | 0,79 | 0,71 |
2020 | jan | 0,78 | 0,72 |
2020 | feb | 0,73 | 0,69 |
2020 | mrt | 0,76 | 0,72 |
2020 | apr | 0,87 | 0,82 |
2020 | mei | 0,97 | 0,92 |
2020 | jun | 1,02 | 0,98 |
2020 | jul | 0,95 | 0,92 |
2020 | aug | 1,00 | 0,98 |
2020 | sep | 1,09 | 1,07 |
2020 | okt | 1,24 | 1,21 |
2020 | nov | 1,32 | 1,28 |
2020 | dec | 1,27 | 1,22 |
2021 | jan | 1,22 | 1,17 |
2021 | feb | 1,29 | 1,24 |
2021 | mrt | 1,35 | 1,30 |
2021 | apr | 1,48 | 1,42 |
2021 | mei | 1,45 | 1,39 |
2021 | jun | 1,45 | 1,39 |
2021 | jul | 1,49 | 1,45 |
2021 | aug | 1,57 | 1,55 |
2021 | sep | 1,70 | 1,67 |
2021 | okt | 1,70 | 1,67 |
2021 | nov | 1,80 | 1,78 |
2021 | dec | 1,67 | 1,66 |
2022 | jan | 1,61 | 1,60 |
2022 | feb | 1,39 | 1,38 |
2022 | mrt | 1,54 | 1,52 |
2022 | apr | 1,69 | 1,66 |
2022 | mei | 1,83 | 1,81 |
2022 | jun | 1,92 | 1,90 |
2022 | jul | 1,91 | 1,88 |
2022 | aug | 1,94 | 1,89 |
2022 | sep | 1,93 | 1,87 |
2022 | okt | 2,08 | 2,04 |
2022 | nov | 2,27 | 2,23 |
2022 | dec | 2,27 | 2,24 |
2023 | jan | 2,12 | 2,09 |
2023 | feb | 1,92 | 1,88 |
2023 | mrt | 1,95 | 1,91 |
2023 | apr | 2,01 | 1,99 |
2023 | mei | 2,00 | 2,00 |
2023 | jun | 1,96 | 1,95 |
2023 | jul | 2,15 | 2,13 |
2023 | aug | 2,31 | 2,30 |
2023 | sep | 2,51 | 2,50 |
2023 | okt | 2,50 | 2,47 |
2023 | nov | 2,57 | 2,54 |
Het groeiende aantal ontbrekende doodsoorzaakverklaringen is evident en hangt mogelijk samen met procesmatige veranderingen binnen de doodsoorzaakstatistiek. Veranderingen in administratieve procedures (met name veranderingen door het digitaliseringsproces) hebben de manier waarop doodsoorzaakverklaringen worden ingediend beïnvloed. Dit heeft mogelijk geleid tot inconsistentie in de aanlevering van doodsoorzaakverklaringen.
Begrippen
COVID-19
COVID-19 is de ziekte die wordt veroorzaakt door SARS-COV-2, het coronavirus dat eind 2019 werd geïdentificeerd en zich in 2020 wereldwijd verspreidde (ICD-10: U07.1, U07.2).
Gemiddelde bevolking
De helft van een bevolking op 1 januari van een bepaald jaar plus de helft van die bevolking op 31 december van dat jaar.
Levensverwachting
De (periode-)levensverwachting is ontwikkeld om op basis van huidige gegevens uitspraken te kunnen doen over hoe lang mensen leven. Het geeft aan hoe oud mensen gemiddeld worden indien de sterftekansen-per-leeftijd van dat jaar hun hele leven zouden gelden. Sterftekansen veranderen ieder jaar, daarom kan de periode-levensverwachting vooral geïnterpreteerd worden als een samenvattende maat voor de sterfte in een bepaald jaar.
De periode-levensverwachting is het aantal jaren dat iemand van een geselecteerde leeftijd naar verwachting nog te leven heeft onder de veronderstelling dat de sterftekansen waarop de overlevingstafel is gebaseerd in de toekomst niet zullen veranderen.
De periode-overlevingstafel is een tabel die aangeeft hoeveel van 100 duizend pasgeborenen de leeftijd van 0, 1, 2 jaar enzovoort, zullen bereiken op basis van de sterfteverhoudingen die gedurende een bepaalde periode daadwerkelijk zijn waargenomen.
Met sterftekans wordt bedoeld de kans op overlijden vóór het bereiken van de volgende leeftijd. De kans op overlijden is berekend als het waargenomen aantal overledenen in de geselecteerde periode per 100 duizend van de gemiddelde (werkelijke) bevolking met gelijk leeftijd en geslacht.
Nieuwvormingen
Ziekelijke weefselontaarding. Er worden zowel goedaardige als kwaadaardige gezwellen (kanker), inclusief kwaadaardige bloedziekten onder verstaan (ICD-10: C00-D48).
Dit artikel gaat verder in op sterfte door:
- Kanker/kwaadaardige nieuwvormingen: kwaadaardige gezwellen, gevormd door cellen die zich snel en ongecontroleerd ontwikkelen en die normale weefseldelen vernielen (ICD-10: C00-C97).
- Verschillende meest voorkomende typen kanker:
- Borstkanker: kwaadaardige gezwellen van de borst bij mannen (zeldzaam) en vrouwen (ICD-10: C50).
- Prostaatkanker: kwaadaardige gezwellen van de prostaat (ICD-10: C61)
- Dikke darm (incl. rectum) kanker: kwaadaardige gezwellen van de dikke darm (colon), sigmoïd en rectum (ICD-10: C18-C20).
- Longkanker: kwaadaardige nieuwvorming van luchtpijp (-vertakkingen) en long (ICD-10: C33-C34).
- Pancreaskanker: kwaadaardige nieuwvorming die ontstaat in het weefsel van de pancreas (alvleesklier) (ICD-10: C25).
- Hematologische kanker: kwaadaardige afwijkingen van het bloed, bloedvormende organen en-/of lymfeklieren (ICD-10: C81-C96).
Psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel en zintuigen
Hiertoe behoren dementie en de ziekte van Alzheimer, psychische stoornissen door alcohol- en/-of drugsgebruik, de ziekte van Parkinson, overige ziekten van het zenuwstelsel en ziekten van de zintuigen (ICD-10: F00-G99, H00-H95).
Dit artikel gaat verder in op sterfte door:
- Dementie en de ziekte van Alzheimer: dementie is een hersenaandoening gekenmerkt door meer dan één cognitieve stoornis (bijv. verminderd geheugen, denkvermogen of herkenning van voorwerpen of gezichten) (ICD-10: F01-F03). De ziekte van Alzheimer (ICD-10: G30) is de meest voorkomende vorm van dementie.
- Overige psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel: psychische stoornissen door alcohol- en/-of drugsgebruik, de ziekte van Parkinson, overige ziekten van het zenuwstelsel en ziekten van de zintuigen (ICD-10: F04-G29, G31-G99, H00-H95).
Hart- en vaatziekten
Hart- en vaatziekten is een verzamelnaam voor ziekten die betrekking hebben op het hart en de bloedsomloop, zoals hartinfarct, hartfalen, hersenbloeding, vaatafsluitingen of aneurysma van de aorta (ICD-10: I00-I99).
Dit artikel gaat verder in op sterfte door:
- Totaal van ischemische hartziekten: ischemische hartziekten worden veroorzaakt door afwijkingen in de kransslagaders (ICD-10: I20-I25). Hieronder vallen angina pectoris (ICD-10: I20), acuut hartinfarct (ICD-10: I21), recidief hartinfarct (ICD-10: I22), bepaalde actuele complicaties na acuut hartinfarct (ICD-10: I23), overige acute ischemische hartziekten (ICD-10: I24) en chronische ischemische hartziekte (I25).
- Het hartinfarct (ICD-10: I21-I22, I258):
- Acuut hartinfarct: het afsterven van hartspierweefsel vanwege zuurstoftekort, meestal veroorzaakt door afsluiting van een of meer kransslagaders die de hartspier van bloed voorzien (ICD-10: I21-I22).
- Totaal hartinfarct: hieronder vallen het acuut hartinfarct en late gevolgen van het hartinfarct (ICD-10: I21-I22,I258)
- Hartfalen: een verminderde pompkracht van het hart waardoor zich vocht in het lichaam en/of de longen ophoopt en weefsels niet meer van voldoende zuurstof of voedingsstoffen worden voorzien (ICD-10: I50).
- Beroerte (cerebrovasculaire ziekten): een vaatstoornis (verstopping, afsluiting, scheur of barst) in de hersenen met als gevolg schade, zuurstofgebrek of afsterving van hersenweefsel, niet ontstaan door een ongeval (ICD-10: I60-I69).
- Overige ziekten hart- en vaatstelsel: hieronder valt een brede groep overige hart- en vaatziekten, waaronder ontstekingsziekten, longembolieën en aandoeningen van (slag)aders en lymfevaten (ICD-10: I00-I19, I26-I59 m.u.v. I50, I70-I99).
Ziekten van de ademhalingsorganen
Sterfte aan ademhalingsziekten (ICD-10: J00-J99).
Dit artikel gaat verder in op sterfte door:
- Chronisch obstructieve longaandoeningen (COPD): een groep van geleidelijk ontstane, langdurig aanwezige longaandoeningen, gekenmerkt door benauwdheid, hoesten en een (onomkeerbare) vermindering van de longfunctie (ICD-10: J44). Emfyseem en bronchiectasieën zijn strikt genomen een gevolg van COPD, maar hangen er zo sterk mee samen dat deze ook tot COPD worden gerekend (ICD-10: J40-J43, J47). De sterfte aan (overige) chronische obstructieve longaandoeningen (ICD-10: J44) maakt 95 procent van deze doodsoorzakengroep uit.
- Longontsteking: Een acute infectie van de longen door bacteriën of virussen (ICD-10: J12-J18).
Niet-natuurlijke doodsoorzaken
Hiertoe behoren de overlijdens ten gevolge van ongevallen, zelfdoding, moord en doodslag, gebeurtenissen waarvan opzet onbekend is en overige uitwendige oorzaken van sterfte (ICD-10: V00-Y98).
Dit artikel gaat verder in op sterfte door:
- Accidentele val: bij overlijden door een accidentele val overlijdt iemand binnen dertig dagen na een ongeval waarbij een persoon onopzettelijk valt, struikelt of uitglijdt (ICD-10: W00-W19, X59)
- Zelfdoding: met de sterfte door zelfdoding wordt bedoeld dat het slachtoffer zelf een handeling heeft verricht met als uitdrukkelijk doel zichzelf van het leven te beroven. (ICD-10: X60-X84)
- Wegverkeersongevallen: een dode in het wegverkeer is een weggebruiker die is overleden ten gevolge van een plotseling optredende gebeurtenis op de openbare weg, verband houdend met het verkeer, waarbij ten minste één rijdend voertuig betrokken was. Het slachtoffer is binnen 30 dagen na het ongeluk overleden en was op het moment van overlijden ingezetene van Nederland (ICD-10: V011, V021, V031, V041, V051, V061, V092, V093, V104, V105, V106, V109, V114, V115, V116, V119, V124, V125, V126, V129, V134, V135, V136, V139, V144, V145, V146, V149, V154, V155, V156, V159, V164, V165, V166, V169, V174, V175, V176, V179, V184, V185, V186, V189, V194, V195, V196, V199, V204, V205, V209, V214, V215, V219, V224, V225, V229, V234, V235, V239, V244, V245, V249, V254, V255, V259, V264, V265, V269, V274, V275, V279, V284, V285, V289, V294, V295, V296, V299, V305, V306, V307, V309, V315, V316, V317, V319, V325, V326, V327, V329, V335, V336, V337, V339, V345, V346, V347, V349, V355, V356, V357, V359, V365, V366, V367, V369, V375, V376, V377, V379, V385, V386, V387, V389, V394, V395, V396, V399, V405, V406, V407, V409, V415, V416, V417, V419, V425, V426, V427, V429, V435, V436, V437, V439, V445, V446, V447, V449, V455, V456, V457, V459, V465, V466, V467, V469, V475, V476, V477, V479, V485, V486, V487, V489, V494, V495, V496, V499, V505, V506, V507, V509, V515, V516, V517, V519, V525, V526, V527, V529, V535, V536, V537, V539, V545, V546, V547, V549, V555, V556, V557, V559, V565, V566, V567, V569, V575, V576, V577, V579, V585, V586, V587, V589, V594, V595, V596, V599, V605, V606, V607, V609, V615, V616, V617, V619, V625, V626, V627, V629, V635, V636, V637, V639, V645, V646, V647, V649, V655, V656, V657, V659, V665, V666, V667, V669, V675, V676, V677, V679, V685, V686, V687, V689, V694, V695, V696, V699, V705, V706, V707, V709, V715, V716, V717, V719, V725, V726, V727, V729, V735, V736, V737, V739, V745, V746, V747, V749, V755, V756, V757, V759, V765, V766, V767, V769, V775, V776, V777, V779, V785, V786, V787, V789, V794, V795, V796, V799, V801, V802, V803, V804, V805, V806, V807, V808, V809, V811, V821, V822, V823, V826, V827, V828, V829, V830, V831, V832, V833, V840, V841, V842, V843, V850, V851, V852, V853, V860, V861, V862, V863, V870, V871, V872, V873, V874, V875, V876, V877, V878, V879, V892, V893, V899).
Overige ziekten en onbekende doodsoorzaken
Dit omvat sterfte aan alle overige doodsoorzaken en onbekende doodsoorzaken (ICD-10: A00-B99, D50-D89, E00-E90, L00-R99, K00-K93. Het omvat tevens ontbrekende (niet-ontvangen) formulieren.
Dit artikel gaat verder in op sterfte door:
- Ziekten van de spijsverteringsorganen: hiertoe behoren overlijdens aan ziekten die betrekking hebben op spijsverteringsorganen, het hormonale- of het metabolische systeem en die de werking hiervan verstoren (ICD-10: K00-K93, E00-E90).
- Infectieziekten: omvatten infectieuze en parasitaire ziekten (ICD-10: A00-B99).
- Onbekende doodsoorzaken (ICD-10: R99).