Auteur(s): Carin Reep en Jan-Willem Bruggink

Leefstijl en sociaaleconomische status

Over deze publicatie

Dit artikel beschrijft de samenhang tussen leefstijl en sociaaleconomische status (ses). Daarbij komen de volgende aspecten van leefstijl aan bod: roken, alcoholgebruik, overgewicht, lichaamsbeweging, voeding en risicovol seksueel gedrag. De sociaaleconomische status wordt in beeld gebracht via het onderwijsniveau, het inkomen en de voornaamste bron van inkomen. De relaties zijn ook multivariabel, in onderlinge samenhang en gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken, onderzocht.

Belangrijkste bevindingen:
• Bij de meeste leefstijlaspecten is er een duidelijke samenhang met ses, maar bij overmatig alcoholgebruik en risicovolle seks is dat niet het geval.
• Onderwijsniveau hangt het duidelijkst samen met dagelijks roken, lichaamsbeweging, overgewicht en voeding, blijkt uit de multivariabele analyses. Mensen met een afgeronde hbo- of universitaire opleiding leven op deze punten gezonder.
• Overmatig alcoholgebruik en risicovolle seks zijn niet of nauwelijks gerelateerd aan de ses.

1. Inleiding

Sociaaleconomische verschillen in gezonde leefstijl dragen voor een deel bij aan ongelijkheden in de lengte en kwaliteit van het leven (zie bijvoorbeeld Janssen et al., 2020; Reep-van den Bergh et al., 2017; Verheij, 2002). In het Nationaal Preventieakkoord (NPA) zet de overheid via beleid in op gedrag en gedragsverandering (Rijksoverheid, 2018). Dit vindt veelal plaats door overheidsvoorlichting, preventie-activiteiten, ondersteuning en diverse vormen van educatie. Begin 2023 is het Gezond Actief Leven Akkoord (GALA) getekend (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2023). Het GALA bouwt onder andere voort op doelen over leefstijl in het NPA, waaronder het terugdringen van gezondheidsachterstanden. De nadruk ligt op preventie en er zijn afspraken gemaakt om mensen gezonder en actiever te laten leven. De overheidsmaatregelen blijken niet bij alle bevolkingsgroepen even effectief te zijn geweest en de overheid wil zich meer richten op de kenmerkende groepen die er het meeste baat bij kunnen hebben (RIVM, 2024). 

De sociaaleconomische status (ses) van mensen hangt samen met hun leefstijl. De ses van een persoon zegt iets over iemands positie in de maatschappij. Deze wordt meestal gemeten met het onderwijsniveau, inkomen en beroep, waarbij elk van deze indicatoren een ander aspect van die status omvat en de indicatoren daarom niet uitwisselbaar zijn (Shavers, 2007). Er zijn verschillende factoren die verband houden met het verschil in leefstijl. Te denken valt aan verschillen in financiële mogelijkheden, werkomstandigheden, sociaal netwerk, fysieke omgeving, cultuur, of kennis en competenties tussen mensen met verschillende onderwijsniveaus (André et al., 2018). Daarnaast hebben mensen met een lagere ses over het algemeen vaker te maken met langdurige stress dan mensen met een hogere ses en heeft chronische stress een grote invloed op gedrag en leefstijl (Stults-Kolehmainen & Sinha, 2014; Van der Valk et al., 2018; Hosper & Van Loenen, 2021). Bij de oorzaken van gezondheidsverschillen speelt een complex van factoren een rol. Het gaat niet enkel om sociaaleconomische factoren, maar om een interactie tussen verschillende factoren en problemen die zich gedurende een langere periode opstapelen (Raad voor Volksgezondheid & Samenleving, 2025). 

Niet ieder aspect van leefstijl hangt even sterk samen met ses, en niet ieder aspect van ses hangt even sterk samen met leefstijl. Daarnaast zijn er ook tussen diverse achtergrondkenmerken onderlinge samenhangen. Zo hebben 25-plussers met hoogstens een vmbo-diploma over het algemeen een lager inkomen dan hbo’ers en universitair geschoolden. De samenhang tussen het inkomen en een leefstijlaspect kan dan deels toe te schrijven zijn aan het onderwijsniveau. Hiermee is in de analyse van de relatie tussen inkomen en leefstijl rekening gehouden door te ‘corrigeren’ voor deze onderlinge samenhang tussen onderwijsniveau en inkomen. Zie paragraaf 2.3 voor de methode die daarvoor is gebruikt. 

Dit artikel brengt deze samenhangen op basis van data uit de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor in beeld en biedt daarmee wellicht aanknopingspunten voor beleid dat zich richt op het terugdringen van gezondheidsachterstanden. De volgende leefstijlindicatoren worden meegenomen: dagelijks roken, overmatig alcoholgebruik, overgewicht, niet voldoen aan de beweegrichtlijnen, minder gezond eten en het hebben van risicovolle seks. De ses wordt in dit onderzoek gemeten via het onderwijsniveau, het inkomen en de voornaamste inkomensbron. 

Het gaat in dit onderzoek primair over de samenhang tussen leefstijl en verschillende indicatoren van ses bij de bevolking van 25 jaar of ouder, waarbij de vraag wordt gesteld of de relaties veranderen als rekening gehouden wordt met de andere onderzochte ses-indicatoren of andere achtergrondkenmerken. Daarbij zijn kenmerken meegenomen waarvan bekend is dat ze zowel een relatie met ses als met leefstijl vertonen: geslacht, leeftijd, herkomst en samenstelling van het huishouden (CBS StatLine, 2025a en 2025b). Met deze analyses kunnen geen uitspraken worden gedaan over causaliteit tussen leefstijl en ses. Ze kunnen wel handvatten bieden voor beleid, bijvoorbeeld voor een antwoord op de vraag op welke sociaaleconomische groepen beleidsmaatregelen zich het best kunnen richten.

De onderzoeksvragen zijn:

  • Hoe hangen de verschillende leefstijlindicatoren met de sociaaleconomische status samen?
  • Welk aspect (onderwijsniveau, inkomen, of voornaamste inkomensbron) van de sociaaleconomische status hangt het meest samen met leefstijl rekening houdend met geslacht, leeftijd, huishoudsamenstelling en herkomst?
 

2. Data en methode

2.1 Bron en onderzoekspopulatie

De data voor dit onderzoek komen uit de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor van het CBS in samenwerking met het RIVM, het Trimbos Instituut, Pharos, Rutgers, Soa Aids Nederland en het Voedingscentrum. Deze enquête geeft een beeld van (ontwikkelingen in) de gezondheid, het zorggebruik en de leefstijl van de Nederlandse bevolking. In het onderzoek wordt gevraagd naar leefstijl en (afgerond) onderwijsniveau. Demografische kenmerken en gegevens over inkomen en voornaamste inkomensbron zijn afkomstig uit registerinformatie van het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB, Bakker et al., 2014). De Gezondheidsenquête betreft een steekproefonderzoek met een representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking. Er worden jaarlijks ongeveer 10 duizend respondenten ondervraagd. 

Voor de verdiepende analyses zijn de edities van 2023 en 2024 samengenomen voor meer massa. De analyses beperken zich tot de leefstijl en ses van de bevolking van 25 jaar of ouder (14 duizend personen), omdat mensen dan meestal hun opleiding hebben afgerond, een baan hebben gevonden, niet meer bij hun ouders wonen en een stabieler inkomen hebben. 

2.2 Leefstijl en sociaaleconomische status

In dit onderzoek wordt gekeken naar de samenhang tussen leefstijl en ses. Zowel voor leefstijl als ses kan naar verschillende indicatoren gekeken worden. Bij dit onderzoek is gekozen voor de volgende leefstijlindicatoren:

1. Dagelijks roken
Het gaat hierbij om het dagelijks roken van een tabaksproduct en dus niet over het gebruik van een elektronische sigaret of het verhitten van tabak of heatsticks met een apparaat. 

2. Overmatig alcohol drinken 
Bij mannen is er sprake van overmatig drinken bij meer dan 21 glazen alcohol per week, bij vrouwen is dat bij meer dan 14 glazen. Er is gekozen voor overmatig drinken omdat dit ernstiger is dan het niet voldoen aan de richtlijnen. Bovendien komt zwaar drinken vooral bij jongeren voor (CBS 2025a), terwijl de analyse zich richt op 25-plussers.

3. Hebben van overgewicht
Overgewicht is bepaald op basis van de Body Mass Index (BMI), een maat gebaseerd op gegevens over het zelfgerapporteerde gewicht en de lengte van een persoon (in het kwadraat). Bij een BMI van 25 kg/m2 of hoger is er sprake van overgewicht.

4. Niet voldoen aan de beweegrichtlijnen 
Volwassenen voldoen aan de beweegrichtlijnen als ze minstens 2,5 uur per week matig intensieve inspanning (zoals wandelen en fietsen) verrichten, verspreid over diverse dagen én minstens tweemaal per week spier- en botversterkende activiteiten doen. Dit is in de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor gemeten met de SQUASH-vragenset (RIVM, 2020). 

5. Minder gezond eten 
In de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor worden sinds 2023 vragen gesteld over in hoeverre men voldoet aan de adviezen van het Voedingscentrum voor enkele indicatoren van gezonde voeding: de consumptie van vlees en vis, fruit, groente, suikerhoudende dranken, brood, ongezonde snacks en alcohol. Op basis hiervan wordt een voedingsscore berekend waarmee personen onderling vergeleken kunnen worden en trendanalyses kunnen worden gemaakt (zie ook CBS, 2024). De score loopt van 0 tot 10. In dit artikel is een score lager dan 8 gebruikt. Dit geeft aan dat de voeding voor de gemeten indicatoren minder goed voldoet aan de adviezen van het Voedingscentrum dan de voeding van de mensen met een hogere score. In het vervolg wordt dit ‘minder gezond eten’ genoemd.

6. Risicovolle seks 
Het gaat hierbij om personen die risicovolle seks hadden in de twaalf maanden voorafgaande aan de enquête. Risicovolle seks is gedefinieerd als vaginale of anale seks zonder condoom met iemand waar men geen vaste relatie mee heeft. Vanwege aanpassingen in de vragenlijst in 2024 is er van deze indicator geen informatie over eerdere jaren en beperkt de analyse zich tot de gegevens over 2024. 

Sociaaleconomische status

De sociaaleconomische status geeft een beeld van de sociale en economische positie van een persoon binnen de samenleving. In dit onderzoek zijn de volgende drie indicatoren voor de ses meegenomen:
 
1. Het behaalde onderwijsniveau 
Het onderwijsniveau is ingedeeld in vijf categorieën:

  • Basisonderwijs
  • Vmbo, avo onderbouw, mbo1
  • Havo, vwo, mbo
  • Hbo-, wo-bachelor
  • Hbo-, wo-master, doctor

2. Het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen 
Dit is het besteedbaar huishoudinkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Deze correctie vindt plaats met zogenoemde equivalentiefactoren. Daarin komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de inkomensniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. De huishoudens zijn naar hoogte van hun gestandaardiseerd inkomen in vijf groepen (kwintielen) met een gelijk aantal huishoudens verdeeld. Het eerste inkomenskwintiel betreft de groep met de laagste inkomens. In de tekst wordt voor de leesbaarheid de term ‘inkomen’ gebruikt.

3. Voornaamste inkomensbron
De onderscheiden categorieën zijn:

  • Werknemer
  • Zelfstandige
  • Ontvanger uitkering, anders dan pensioen
  • Ontvanger pensioenuitkering
  • Overig (studenten, meewerkende gezinsleden, niet weergegeven in de resultatenparagraaf)
  • Overig zonder inkomen, bijvoorbeeld huismannen/huisvrouwen. In de resultaten wordt deze groep weergegeven onder de naam ‘Zonder inkomen’.

2.3 Methode

Het gaat in dit onderzoek primair over de samenhang tussen leefstijl en verschillende indicatoren van ses, waarbij de vraag wordt gesteld of de samenhang al dan niet daadwerkelijk toe te schrijven is aan de onderzochte ses-indicatoren, of dat er een van de andere kenmerken aan ten grondslag ligt. 

De verbanden tussen het kenmerk en leefstijl zijn daarom ook multivariabel geanalyseerd. Correctie vond plaats voor de drie onderzochte ses-indicatoren en andere persoonskenmerken waarvan bekend is dat ze zowel met leefstijl als met ses samenhangen (CBS StatLine, 2025a en 2025b): geslacht, leeftijd, herkomst en huishoudsamenstelling (zie de bijlagetabel voor de onderscheiden categorieën). Bij de multivariabele analyse van dagelijks roken naar inkomen betekent dit bijvoorbeeld dat er gecorrigeerd is voor verschillen tussen de inkomensgroepen in geslacht, leeftijd, herkomst, huishoudsamenstelling, onderwijsniveau en voornaamste inkomensbron. 

Hiervoor zijn twee analysemethoden gebruikt: logistische regressieanalyse en multipele classificatieanalyse. Op basis van de uitkomsten van de logistische regressieanalyse worden de conclusies getrokken. Deze analyse geeft ook aan in welke mate de onderzochte kenmerken verband houden met verschillen in leefstijl (weergegeven door de Nagelkerke R2, zie bijlagetabellen). De multipele classificatieanalyse geeft een schatting van de percentages na correctie voor de onderlinge samenhang tussen de achtergrondkenmerken.

De resultaten van de analyses zijn opgenomen in de bijlagetabellen. In de resultatenparagraaf worden de uitkomsten van de leefstijlindicatoren gepresenteerd onderverdeeld naar sociaaleconomische status (onderwijsniveau, inkomen en voornaamste inkomensbron). Hierbij wordt de volgorde (na corrigeren) van de meest samenhangende naar minst samenhangende ses-indicator aangehouden. De WALD-statistic is hierbij leidend (zie tabellenbijlage). 

Voor het begrip en de leesbaarheid worden in de figuren alleen percentages weergegeven. Per ses-indicator worden de percentages weergegeven, zowel voor als na correctie voor de samenhang met de andere achtergrondkenmerken. Wanneer de samenhang tussen ses-indicator en leefstijlaspect statistisch significant is en de ongecorrigeerde en gecorrigeerde cijfers nauwelijks van elkaar afwijken, speelt de betreffende ses-indicator duidelijk een rol in de relatie met het onderzochte leefstijlaspect, ook los van de andere kenmerken. In een dergelijke situatie krijgt de betreffende ses-indicator een rol in de andere figuren over dat leefstijlaspect. In die andere figuren worden dan ook percentages gegeven uit een model waarin alleen voor de betreffende ses-indicator is gecorrigeerd. Voorbeeld: er is een statistisch significante relatie tussen onderwijsniveau en dagelijks roken en de ongecorrigeerde en gecorrigeerde cijfers wijken weinig van elkaar af. Dan worden in de figuur over de relatie tussen dagelijks roken en inkomen en in de figuur over de relatie tussen dagelijks roken en voornaamste inkomensbron ook percentages weergegeven waarin alleen gecorrigeerd is voor onderwijsniveau. 

Een verschil wordt alleen als verschil benoemd wanneer het statistisch significant is.

 

 

3. Resultaten

3.1 Dagelijks roken

In 2023/2024 rookte 13 procent van de 25-plussers dagelijks. Mannen doen dit vaker dan vrouwen, en jongeren vaker dan ouderen. Van de drie ses-indicatoren vertoont het onderwijsniveau de sterkste samenhang met roken. Mensen met basisonderwijs of een vmbo-diploma roken vaker dagelijks dan mensen met een hbo- of universitair diploma. Deze relatie staat op zichzelf en verandert ook niet na correctie voor de andere kenmerken. 

Ook het inkomen en de voornaamste inkomensbron hangen samen met dagelijks roken. Mensen met een lager inkomen roken vaker dagelijks dan mensen met een hoger inkomen, en niet-gepensioneerden met een uitkering vaker dan anderen. Deze verbanden blijven ook bestaan maar worden minder sterk na corrigeren voor kenmerken die zowel met roken als met het inkomen of de voornaamste inkomensbron samenhangen.

Van de verschillen in dagelijks roken houdt in totaal 14 procent verband met de onderzochte kenmerken. Ongeveer 86 procent van de verschillen in dagelijks roken hangt dus samen met andere kenmerken.

Onderwijsniveau en dagelijks roken 

25-plussers met basisonderwijs als onderwijsniveau roken het vaakst dagelijks en degenen met een afgeronde masteropleiding het minst vaak. Zo rookte 24 procent van degenen met alleen basisonderwijs in 2023/2024 dagelijks, terwijl dit bij degenen met een master 4 procent was. Deze relatie staat op zichzelf en blijft even sterk na correctie voor de andere kenmerken.

3.1.1 Dagelijks roken naar onderwijsniveau, 2023/2024
OnderwijsniveauOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
Basisonderwijs24,224,5
Vmbo, avo onderbouw, mbo117,819,2
Havo, vwo, mbo16,115,6
Hbo-, wo-bachelor7,06,9
Hbo-, wo-master, doctor4,24,3

Inkomen en dagelijks roken

Mensen met een lager inkomen roken vaker dan mensen met een hoger inkomen. In het laagste inkomenskwintiel rookte 22 procent dagelijks, in het hoogste 7 procent. De samenhang tussen dagelijks roken en inkomen is minder sterk na correctie voor andere kenmerken, waaronder het onderwijsniveau.

3.1.2 Dagelijks roken naar inkomen, 2023/2024
InkomensgroepOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor onderwijsniveau (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
1e kwintiel (laag)22,019,716,3
2e kwintiel16,314,015,2
3e kwintiel14,914,314,7
4e kwintiel9,710,611,0
5e kwintiel (hoog)7,09,610,2

Voornaamste inkomensbron en dagelijks roken

Niet-gepensioneerden met een uitkering roken vaker dagelijks dan werkenden (werknemers of zelfstandigen) of mensen zonder inkomen of met pensioen. Van de 25-plussers met een uitkering rookt 27 procent. Bij degenen met inkomen uit werk is dat 13 procent (werknemers) en 14 procent (zelfstandigen). Van degenen met een pensioenuitkering rookt 8 procent dagelijks. Na correctie voor de andere kenmerken wordt het verschil tussen mensen met een uitkering en werkenden duidelijk kleiner. De daling bij de niet-pensioenuitkeringen komt vooral door de correctie voor verschillen in onderwijsniveau. In deze groep is komt een hbo- of wo-onderwijsniveau relatief weinig voor, vergeleken met de groepen werkenden. 

3.1.3 Dagelijks roken naar voornaamste inkomensbron, 2023/2024
InkomensbronOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor onderwijs (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
Werknemer12,814,312,0
Zelfstandige13,715,213,7
Uitkering26,624,019,0
Pensioen8,05,513,1
Zonder inkomen14,313,011,6

3.2 Overmatig alcoholgebruik

In 2023/2024 dronk 6 procent van de 25-plussers overmatig alcohol. Mannen doen dit vaker dan vrouwen, ondanks dat de grens voor overmatig drinken voor mannen hoger ligt dan voor vrouwen (meer dan 21 versus meer dan 14 glazen per week). Onder de 65- tot 75-jarigen zijn er relatief veel mensen die overmatig alcohol drinken.
 
Er is geen of nauwelijks een samenhang tussen de drie onderzochte ses-indicatoren en overmatig drinken. Van de verschillen in overmatig drinken houdt in totaal 4 procent verband met de onderzochte kenmerken. 

3.3 Overgewicht

Meer dan de helft (53 procent) van de 25-plussers had in 2023/2024 overgewicht. Bij mannen komt dit vaker voor dan bij vrouwen, en bij 45-tot 75-jarigen meer dan bij 45-minners en 75-plussers. Overgewicht hangt sterk samen met ses. Van de drie onderzochte ses-indicatoren is de samenhang met het onderwijsniveau het grootst: hbo’ers en universitair geschoolden hebben minder vaak overgewicht dan mensen met alleen basisonderwijs of een vmbo-diploma. Het verband met het onderwijsniveau staat op zichzelf en heeft dus niet te maken met andere factoren. Ook het inkomen en de voornaamste inkomensbron hangen samen met het al dan niet hebben van overgewicht, maar deze verbanden zijn grotendeels terug te voeren op andere factoren.

Van de verschillen in overgewicht houdt in totaal 8 procent verband met de onderzochte kenmerken. 

Onderwijsniveau en overgewicht

Van de mensen met alleen basisonderwijs heeft 66 procent overgewicht. Bij mensen met een vmbo-niveau of daarmee vergelijkbaar is dit 63 procent, terwijl dit bij 25-plussers met een afgeronde masteropleiding met 38 procent een stuk lager is. De verschillen naar onderwijsniveau blijven bestaan na correctie voor de andere kenmerken.

3.3.1 Overgewicht naar onderwijsniveau, 2023/2024
OnderwijsniveauOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
Basisonderwijs65,864,9
Vmbo, avo onderbouw, mbo162,861,6
Havo, vwo, mbo57,757,2
Hbo-, wo-bachelor46,146,8
Hbo-, wo-master, doctor37,939,9

Inkomen en overgewicht

Ook is er een verband tussen overgewicht en inkomen. Van de 25-plussers met inkomen in het laagste kwintiel heeft 58 procent overgewicht, van degenen met inkomen in het hoogste kwintiel 47 procent. Het verschil verdwijnt grotendeels na corrigeren voor de onderwijsverschillen tussen de inkomensgroepen.

3.3.2 Overgewicht naar inkomen, 2023/2024
InkomensgroepOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor onderwijs (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
1e kwintiel (laag)58,254,455,6
2e kwintiel57,052,754,9
3e kwintiel55,253,954,4
4e kwintiel52,553,953,2
5e kwintiel (hoog)47,552,450,3

Voornaamste inkomensbron en overgewicht

Mensen met een uitkering hebben vaker overgewicht dan mensen met betaald werk. Zo heeft 61 procent van de niet-gepensioneerden met een uitkering overgewicht, terwijl dit bij werknemers 51 procent is. Deze verschillen verdwijnen echter vrijwel geheel na corrigeren voor de andere kenmerken. Hierbij speelt het onderwijsniveau ook een grote rol.

3.3.3 Overgewicht naar voornaamste inkomensbron, 2023/2024
InkomensbronOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor onderwijs (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
Werknemer51,253,254,2
Zelfstandige53,255,253,6
Uitkering61,157,856,5
Pensioen55,452,150,6
Zonder inkomen51,549,950,1

3.4 Niet voldoen aan de beweegrichtlijnen

Meer dan de helft (57 procent) van de mensen van 25 jaar of ouder voldeed in 2023/2024 niet aan de beweegrichtlijnen. Vrouwen voldoen vaker niet aan de beweegrichtlijnen dan mannen, en 75-plussers vaker niet dan mensen jonger dan 75. Er is een duidelijke samenhang met ses, waarbij van de hier bekeken ses-indicatoren de samenhang met het onderwijsniveau het sterkst is. 

Van de verschillen in het voldoen aan de beweegrichtlijnen houdt in totaal 6 procent verband met de onderzochte kenmerken. 

Onderwijsniveau en niet voldoen aan beweegrichtlijnen

Van de 25-plussers met alleen basisonderwijs voldeed 73 procent in 2023/2024 niet aan de beweegrichtlijnen. Dit percentage loopt af met oplopend onderwijsniveau. Van degenen met een afgeronde masteropleiding voldoet 46 procent niet aan de beweegrichtlijnen. Deze samenhang staat op zichzelf en verandert dus maar weinig als er wordt gecorrigeerd voor de samenhang met andere kenmerken. 

3.4.1 Niet voldoen aan de beweegrichtlijnen naar onderwijsniveau, 2023/2024
OnderwijsniveauOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
Basisonderwijs72,669,1
Vmbo, avo onderbouw, mbo164,563,3
Havo, vwo, mbo57,958,2
Hbo-, wo-bachelor50,851,6
Hbo-, wo-master, doctor45,647,1

Inkomen en niet voldoen aan beweegrichtlijnen

Ook is er een samenhang met inkomen: mensen met een lager inkomen voldoen vaker niet aan de beweegrichtlijnen dan mensen met een hoger inkomen. Zo voldoet 64 procent van degenen met een inkomen in het laagste inkomenskwintiel niet aan de beweegrichtlijnen, tegen 52 procent van degenen in de twee hoogste kwintielen. Deze verschillen verdwijnen grotendeels na correctie voor de andere kenmerken, waarbij ook de verschillen in onderwijsniveau een grote rol spelen.

3.4.2 Niet voldoen aan de beweegrichtlijnen naar inkomen, 2023/2024
InkomensgroepOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor onderwijs (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
1e kwintiel (laag)63,760,257,1
2e kwintiel62,859,458,3
3e kwintiel57,056,356,3
4e kwintiel51,853,154,0
5e kwintiel (hoog)52,356,057,7

Voornaamste inkomensbron en niet voldoen aan beweegrichtlijnen

Ontvangers van een uitkering voldoen minder vaak aan de beweegrichtlijnen dan anderen. Zo haalt 68 procent van de niet-gepensioneerde 25-plussers met een uitkering de richtlijnen niet, terwijl dat bij werknemers 54 procent is. Dit verschil hangt deels samen met onderwijsniveau. Zelfstandigen voldoen vaker aan de beweegrichtlijnen dan werknemers: 50 procent van de zelfstandigen haalt de richtlijnen niet. Dit verschil staat op zichzelf en verandert dus niet na correctie voor andere kenmerken. Van de gepensioneerden haalt 61 procent de beweegrichtlijnen niet. Na correctie voor leeftijd daalt dit percentage tot dat van werknemers.

3.4.3 Niet voldoen aan de beweegrichtlijnen naar voornaamste inkomensbron, 2023/2024
InkomensbronOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor onderwijs (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
Werknemer53,855,556,4
Zelfstandige49,751,452,4
Uitkering68,465,565,2
Pensioen6158,256,1
Zonder inkomen54,652,953,3

3.5 Minder gezond eten

Gezond eten hangt samen met een aantal kenmerken. Mannen eten over het algemeen ongezonder dan vrouwen, en jongeren ongezonder dan ouderen. Voeding heeft ook een sterke relatie met ses. Van de drie onderzochte indicatoren is de samenhang met het onderwijsniveau het sterkst, waarbij mensen met basisonderwijs het minst vaak en degenen met een masterdiploma het vaakst gezonder eten. Ook het inkomen en de voornaamste inkomensbron hangen samen met voeding, maar deze samenhang heeft voor een groot deel, respectievelijk volledig, te maken met andere kenmerken.

Van de verschillen in gezonde voeding houdt in totaal 10 procent verband met de onderzochte kenmerken. 

Onderwijsniveau en minder gezond eten

25-plussers met een afgeronde masteropleiding eten het gezondst: 45 procent had in 2023/2024 geen hoge voedingsscore. Degenen met alleen basisonderwijs of een (v)mbo-niveau of daarmee vergelijkbaar eten het ongezondst: 58 procent van hen heeft geen hoge voedingsscore. Na correctie voor de samenhang met andere kenmerken blijkt dat er ook een verschil is tussen mensen met een vmbo-diploma en mensen met een mbo-diploma: mbo’ers eten gezonder. Ook worden de verschillen tussen de onderwijscategorieën iets groter.

3.5.1 Minder gezond eten naar onderwijsniveau, 2023/2024
OnderwijsniveauOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
Basisonderwijs58,363,9
Vmbo, avo onderbouw, mbo157,662,4
Havo, vwo, mbo58,957,9
Hbo-, wo-bachelor48,646,8
Hbo-, wo-master, doctor44,841,9

Inkomen en minder gezond eten

De samenhang met inkomen is minder sterk en beperkt zich tot een minder gezonde score bij alleen de laagste inkomensgroep. Van de 25-plussers met een inkomen in het laagste kwintiel had 58 procent geen hoge voedingsscore, tegen 52 procent bij de hoogste inkomensgroep. De verschillen worden kleiner na corrigeren voor met name de verschillen in onderwijsniveau.

3.5.2 Minder gezond eten naar inkomen, 2023/2024
InkomensgroepOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor onderwijs (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
1e kwintiel (laag)58,456,356,9
2e kwintiel53,551,154
3e kwintiel55,754,754,6
4e kwintiel52,753,452,1
5e kwintiel (hoog)51,554,553,6

Voornaamste inkomensbron en minder gezond eten

Mensen met een pensioenuitkering hebben het minst vaak een lagere voedingsscore. Ook personen zonder inkomen hebben minder vaak een minder gezonde score voor voeding dan werkenden. De verschillen naar sociaaleconomische status verdwijnen echter na corrigeren voor de andere kenmerken, maar hangen niet samen met verschillen in onderwijsniveau.

3.5.3 Minder gezond eten naar voornaamste inkomensbron, 2023/2024
InkomensbronOngecorrigeerd (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor onderwijs (% van 25-plussers)Gecorrigeerd voor alle kenmerken (% van 25-plussers)
Werknemer57,358,855,4
Zelfstandige57,158,655,0
Uitkering59,656,955,6
Pensioen44,642,250,6
Zonder inkomen52,150,753,6

3.6 Risicovolle seks

In 2024 gaf 62 procent van de 25-plussers aan in de voorafgaande twaalf maanden vaginale of anale seks te hebben gehad, 12 procent gaf geen antwoord op de vraag en 26 procent zei dit niet te hebben gehad. 4 procent van alle 25-plussers gaf aan seks zonder condoom te hebben gehad met een losse partner, dat wil zeggen iemand waar men geen vaste relatie mee had. 

Het hebben van risicovolle seks hangt voornamelijk samen met de huishoudsamenstelling en leeftijd. Zo hebben mensen die alleen wonen vaker risicovolle seks dan anderen. 9 procent van hen gaf dit in 2024 aan, bij degenen met een partner was dit 2 procent en bij alleenstaande ouders 4 procent. Jongeren hebben vaker risicovolle seks dan ouderen, en mannen geven dit iets vaker aan dan vrouwen (4 tegen 3 procent).

Het hebben van risicovolle seks hangt licht samen met alle drie de onderzochte ses-indicatoren. Mensen zonder inkomen hebben, met 1 procent, minder vaak risicovolle seks dan anderen. Mensen met inkomen in het laagste kwintiel hebben vaker risicovolle seks dan mensen met hogere inkomens (5 tegen 3 procent). Verder hebben 25-plussers met een master vaker risicovolle seks dan degenen zonder (5 tegen 3 procent). Deze relaties hangen echter samen met andere kenmerken, bij inkomen vooral met huishoudsamenstelling en bij onderwijsniveau vooral met leeftijd. 

Van de verschillen in het hebben van risicovolle seks houdt in totaal 21 procent verband met de onderzochte kenmerken. 

4. Conclusie

Het onderwijsniveau hangt het sterkst samen met zowel dagelijks roken, het hebben van overgewicht, het voldoen aan de beweegrichtlijnen als met gezonder eten. Bij al deze leefstijlen blijken mensen met basisonderwijs of vmbo-diploma over het algemeen de minst gezonde leefstijl te hebben, en degenen met hbo, wo of master de gezondste. De onderzochte ses-indicatoren hangen nauwelijks samen met het overmatig drinken van alcohol en het hebben van risicovolle seks.

Inkomen heeft een relatie met roken – naarmate het inkomen lager is, rookt men vaker dagelijks – die maar ten dele berust op de verschillen in onderwijsniveau tussen inkomensgroepen. De relaties tussen inkomen enerzijds en overgewicht, beweging en voeding anderzijds weerspiegelen wel voornamelijk verschillen in onderwijsniveau. 

De voornaamste inkomensbron vertoont weinig samenhang met de onderzochte leefstijlindicatoren als rekening wordt gehouden met de andere factoren. Alleen mensen met een (niet-pensioen) uitkering roken vaker dagelijks en voldoen minder vaak aan de beweegrichtlijnen dan anderen. Daarnaast voldoen zelfstandigen het vaakst aan de beweegrichtlijnen. 

Gezondheidsverschillen tussen groepen bestaan en over de verschillen naar onderwijsniveau is al vaak geschreven (RIVM, 2024; André et al., 2018). De trends in de tijd voor leefstijl laten zien dat verschillen hardnekkig zijn. In de afgelopen twee decennia ontwikkelden roken, overgewicht en ervaren gezondheid zich in dezelfde richting voor verschillende onderwijsniveaus. Het percentage mensen dat rookt nam voor alle onderwijsniveaus af, het percentage mensen met overgewicht nam overal toe en de ervaren gezondheid bleef redelijk stabiel. De verschillen in deze leefstijlfactoren tussen onderwijsniveaus bleven echter gelijk of namen toe (RIVM, 2024). De WRR concludeerde al eerder dat het overheidsbeleid om de sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen in de afgelopen decennia vooral bij personen met een lage ses onvoldoende effect heeft gehad (Broeders et al., 2018). In het GALA wordt dan ook expliciet aandacht gegeven aan het gedifferentieerd aanbieden van interventies aan doelgroepen met een lage ses, bijvoorbeeld met de ketenaanpak Kansrijke Start of het Sportakkoord.  

Uit dit onderzoek blijkt dat vooral bij roken ook het inkomen en de voornaamste inkomensbron verband houden met het ongezonde gedrag. In een ander onderzoek werd het verband met roken al aangetoond en bleek dat het beroepsniveau (via bijvoorbeeld

Bij gezonde voeding, beweging en overgewicht blijkt de relatie met inkomen voornamelijk te maken te hebben met het onderwijsniveau. Zo eten mensen met een laag inkomen relatief ongezond, bewegen ze minder, en hebben ze relatief vaak overgewicht, maar dit komt grotendeels doordat ze over het algemeen een lager onderwijsniveau hebben.

De sociaaleconomische status gerelateerd aan gezondheid(szorg) omvat de toegang van een individu of groep tot de middelen die nodig zijn om een goede gezondheid te krijgen en te houden (Shavers, 2007). Onderzoek richt zich daarbij meestal op onderwijs, inkomen en beroep. Bij beroep gaat het daarbij bijvoorbeeld om de arbeidssituatie (werkloos of niet), het beroepsniveau, de fysieke werkomgeving of het aanzien van een beroep (Shavers, 2007). In onderhavig onderzoek is gekeken naar de voornaamste inkomensbron - een proxy voor arbeidssituatie - omdat geschikte informatie over beroep ontbrak. Het zou van toegevoegde waarde zijn om deze relatie met beroep alsnog te onderzoeken op basis van geschiktere data. 

In dit onderzoek is ervoor gekozen om telkens maar één indicator per leefstijlthema te onderzoeken. Verwacht wordt dat de uitkomsten vergelijkbaar zijn met andere indicatoren (of afkapwaarden) voor alcoholgebruik, roken, voeding, beweging en overgewicht, maar dit zou nader onderzocht moeten worden.

Tot slot: in dit onderzoek wordt naar verbanden tussen leefstijl en ses gekeken. Op basis van de beschikbare gegevens kan niets gezegd worden over de oorzaken van de samenhangen. Nader onderzoek naar de mechanismen die ses-verschillen veroorzaken is gewenst.

Referenties

André, S., Kraaykamp, G. & Meuleman, R. (2018). Een (on)gezonde leefstijl: opleiding als scheidslijn. Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) ISBN 978 90 377 08 57

Bakker, B. F. M., Van Rooijen, J. & Van Toor, L. (2014). The system of social statistical datasets of Statistics Netherlands: An integral approach to the production of register-based social statistics. Journal of the International Association for Official Statistics, 30, 1-14.

Broeders, D.W.J., Das, H.D., Jennissen, R.P.W., Tiemeijer, W.L. & De Visser, M. (2018). Van verschil naar potentieel: een realistisch perspectief op de sociaaleconomische gezondheidsverschillen, WRR-Policy Brief 7. < Van verschil naar potentieel.

CBS (2024). Voeding in de Gezondheidsenquête.

CBS, StatLine (2025a). Leefstijl, persoonskenmerken.

CBS, StatLine (2025b). Welvaart van personen; kerncijfers.

Hosper, K., van Loenen, T. (2021). Leven met ongezonde stress. Aandacht voor chronische stress in de aanpak van gezondheidsverschillen. Pharos. Leven met ongezonde stress - Pharos

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2023). GALA Gezond en Actief Leven Akkoord.

Janssen, F., Vidra, N., & Trias-Llimós, S. (2020). De invloed van obesitas op de levensverwachting in Europa. Demos: bulletin over bevolking en samenleving 36 (1): 4-7.

Kunst, A.E. (2017). Sociaal-economische verschillen en roken. Sterke verbanden met implicaties voor tabaksbeleid. Ned Tijdschr Geneeskd. 2017;161:D1530.

Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (2025). Gezondheidsverschillen voorbij. Complexe ongelijkheid is een zaak van ons allemaal. 

Reep-van den Bergh, C.M.M., Harteloh, P.M. & Croes, E.A. (2017). Doodsoorzaak nr. 1 bij jonge Nederlanders: de sigaret. Ned Tijdschr Geneeskd. 2017;161:D1991.

RIVM (2024). Rapportage GALA-monitor 2024. Een eerste stand van zaken.

RIVM (2020). Beweegrichtlijnen en wekelijks sporter: van vragenlijst tot cijfer.

Rijksoverheid (2018). Nationaal Preventieakkoord.

Shavers, V.L. (2007). Measurement of socioeconomic status in health disparities research. J Natl Med Assoc.,99(9), 1013-23. 

Stults-Kolehmainen, M.A. & Sinha, R. (2014). The Effects of Stress on Physical Activity and Exercise. Sports Med 44, 81–121.

Valk, E.S. van der, Savas, M. & van Rossum, E.F.C. (2018). Stress and Obesity: Are There More Susceptible Individuals?. Curr Obes Rep 7, 193–203.

Verheij, T. (2002). Meer bewegen achtergronden, gevolgen en beleid hart- en vaatziekten morbiditeit mortaliteit preventie sport. HUWE 45, 481–486.

Bijlage

De cijfers en analyses zijn te vinden in de tabel Leefstijl en sociaaleconomische status