Twintigers: tegenwoordig en toen
Over deze publicatie
De meeste twintigers zijn voor het eerst financieel op zichzelf aangewezen wanneer ze het onderwijs verlaten, beginnen met werken en op zichzelf gaan wonen. Lukt het twintigers om financieel op eigen benen te staan? Hebben ze een koop- of huurwoning als ze op zichzelf wonen? Zijn ze tevreden over hun omstandigheden? Dit artikel schetst een beeld van hun woon-, werk- en financiële situatie. Daarbij worden de twintigers van tegenwoordig vergeleken met de twintigers van een decennium terug.
Twintigers van tegenwoordig:
– gaan later uit huis en hebben dan minder vaak een koopwoning,
– volgen langer onderwijs en zijn vaker hbo- of universitair geschoold,
– werken vaker en zijn ook vaker economisch zelfstandig,
– ervaren meer werkgerelateerde psychische vermoeidheid,
– hebben meer inkomen, minder hypotheekschuld en meer studieschuld
dan twintigers van toen.
1. Inleiding
De meeste twintigers zijn voor het eerst financieel op zichzelf aangewezen wanneer ze het onderwijs verlaten, beginnen met werken en op zichzelf gaan wonen. Een deel koopt een huis en gaat een hypotheekschuld aan, begint met de aflossing van studieschuld, gaat samenwonen en krijgt kinderen. De gemiddelde leeftijd waarop twintigers deze mijlpalen bereiken is opgeschoven, concludeerde het CBS (2019) bij een vergelijking van de twintigers in 2018 met die van tien jaar daarvoor. Ze gingen later uit huis, volgden langer onderwijs en hadden minder snel een vaste arbeidsrelatie of koophuis.
Sinds 2018 is er veel veranderd. Naast de nasleep van de coronacrisis, spelen factoren zoals de woningcrisis, klimaatcrisis, en prestatiedruk steeds meer een rol in het leven van de twintiger (zie bijv. Heyden, 2022; Kloosterman et al., 2021; Trimbos-instituut, 2023). Zo liet een recent artikel zien dat jongeren die graag uit huis willen dat minder vaak lukt (CBS, 2024a). Daarnaast hebben veel twintigers van nu te maken gehad met de tijdelijke afschaffing van de basisbeurs toen zij gingen studeren en behoren daarmee tot de zogenoemde ‘pechgeneratie’ (zie bijv. Bajja, 2023). Verder zijn er zorgen over de mentale gezondheid van jongeren (Rijksoverheid, 2022; Van Veen et al., 2023). Tegen deze achtergronden rijst de vraag hoe de twintigers er tegenwoordig voor staan. Lukt het de twintigers van nu om financieel op eigen benen te staan?
In dit artikel worden de woon-, werk- en financiële situatie van de huidige twintigers onder de loep genomen. Een scala aan onderwerpen komt aan bod: woonsituatie, onderwijs, arbeidsmarkt, inkomen en vermogen. Om de situatie van de huidige twintigers in perspectief te brengen worden ze vergeleken met de twintigers van een decennium eerder. Daarnaast wordt, waar relevant, de ontwikkeling van 30- tot 65-jarigen vermeld als referentie. Gaat het om een ontwikkeling specifiek voor de twintigers, of gaat die ook op voor andere leeftijden waarin overwegend gewerkt wordt?
Centraal in dit artikel staat de vraag: wat is de woon-, werk- en financiële situatie van twintigers, en hoe heeft deze zich ontwikkeld? Specifieke deelvragen die daarbij aan bod komen zijn:
- Hoeveel twintigers wonen zelfstandig, al dan niet in een koopwoning? Zijn ze tevreden met hun woning?
- Hoeveel volgen een opleiding? Welk onderwijsniveau behalen ze? Zijn ze tevreden met hun opleidingskansen?
- Hoeveel hebben betaald werk? Werken ze in vol- of in deeltijd? Zijn ze tevreden met hun werk, en hoe ervaren ze hun werkomstandigheden?
- Hoeveel inkomen hebben twintigers te besteden? Hoeveel vermogen en schulden hebben uitwonende twintigers? Zijn ze tevreden met hun financiële situatie, en maken ze zich zorgen over hun toekomstige situatie?
2. Data
Om de situatie van de twintigers in kaart te brengen, zijn gegevens gebruikt uit de Bevolkingsstatistiek, de Enquête beroepsbevolking (EBB), het onderzoek Sociale Samenhang en Welzijn (SocSam), de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) en het Integraal inkomens- en vermogensonderzoek (IIV). Voor het volgen van de recente ontwikkelingen wordt per bron telkens de stand van het meest actuele jaar (‘tegenwoordig’) vergeleken met de situatie van een tiental jaren eerder (‘toen’). De beschikbare jaren met consistent vergelijkbare cijfers verschillen van bron tot bron. Daardoor fluctueren de peilmomenten voor ‘tegenwoordig’ en ‘toen’ noodgedwongen per onderwerp. De geraadpleegde bronnen en jaargangen worden hieronder beschreven.
Demografie
De Bevolkingsstatistiek geeft informatie over de omvang en samenstelling van de bevolking op 1 januari en wordt in dit artikel gebruikt om het aantal twintigers te bepalen in 2023 en 2013. De gegevens hebben betrekking op alle personen die in het bevolkingsregister zijn opgenomen. Het CBS ontvangt deze gegevens uit de bevolkingsregisters van gemeenten. Voor dit artikel worden naast twintigers ook 30- tot 65-jarigen geselecteerd, ter vergelijking met de twintigers. Hiermee kan worden nagegaan of ontwikkelingen voor twintigers ook opgaan voor andere leeftijden waarin overwegend wordt gewerkt. Bevolkingsgegevens worden in dit artikel doorgaans in combinatie met materiële welvaart geanalyseerd, en zijn dan van toepassing op de niet-institutionele bevolking met waargenomen inkomen.
Beroepsbevolking
De Enquête beroepsbevolking (EBB) bevat gegevens over de arbeidspositie van mensen (de werkzame, werkloze en niet-beroepsbevolking) en hun binding met de arbeidsmarkt. In dit artikel worden gegevens uit de EBB gebruikt om te bepalen hoeveel twintigers onderwijs volgen, wat hun hoogst behaalde onderwijsniveau is, hoeveel aan het werk zijn en of ze in vol- of deeltijd werken. Er wordt gebruik gemaakt van de meest recente jaarcijfers (2023) en vergeleken met tien jaar eerder (2013). In 2021 zijn het onderzoeksontwerp en de vragenlijst van de EBB gewijzigd. Hierdoor zijn de cijfers over 2021 niet zonder meer vergelijkbaar met de cijfers tot en met 2020. Wel zijn de uitkomsten voor de periode 2013-2020 herberekend, om aan te sluiten op de uitkomsten vanaf 2021. Bij verdere detaillering van de uitkomsten naar baan- en persoonskenmerken kunnen er desondanks verschillen zijn als gevolg van de nieuwe methode.
Welzijn
De enquête Sociale Samenhang en Welzijn (SocSam) is een jaarlijks onderzoek om ontwikkelingen in sociale samenhang en welzijn van personen in Nederland vast te stellen. In dit artikel worden gegevens uit SocSam gebruikt over de tevredenheid van twintigers over hun woning, opleidingskansen, werk en financiële situatie. Om dit te bepalen is respondenten gevraagd om aan te geven hoe tevreden ze zijn op een schaal van 1 tot 10 met de respectievelijke situatie. Scores van 7 tot en met 10 worden geclassificeerd als tevreden. De vraag over werk is alleen gesteld aan personen die minimaal 12 uur per week werkten. Er wordt gebruik gemaakt van de meest recente gegevens (2023) en vergeleken met die van tien jaar eerder (2013).
Werkomstandigheden
De Nationale enquête arbeidsomstandigheden (NEA) is een jaarlijks onderzoek van het CBS en TNO, waarbij werknemers in Nederland worden gevraagd hoe zij hun werk beleven. In dit artikel worden gegevens uit de NEA gebruikt voor uitkomsten over de arbeidsomstandigheden van de twintigers: hoeveel werkdruk zij ondervinden, en of zij werkgerelateerde psychische vermoeidheid ervaren. Er wordt gebruik gemaakt van de meest recente cijfers (2023) en deze worden vergeleken met cijfers uit 2014. Door wijzigingen in de onderzoeksopzet in 2014 zijn cijfers van daarvoor over werkdruk en werkgerelateerde psychische vermoeidheid niet goed vergelijkbaar.
Van werkdruk is sprake wanneer de balans tussen de werkbelasting en de belastbaarheid van de werknemer verstoord is. Werkdruk treedt dus op als een werknemer het werk niet binnen de gestelde tijd af kan krijgen of niet meer aan de gestelde eisen kan voldoen. De werkdruk is vastgesteld door in de NEA te vragen in hoeverre mensen erg snel moeten werken, heel veel werk moeten doen en extra hard moeten werken.
Psychische vermoeidheid door het werk wordt in de NEA gemeten aan de hand van vijf uitspraken:
- Ik voel me emotioneel uitgeput door mijn werk.
- Aan het einde van een werkdag voel ik me leeg.
- Ik voel me moe als ik 's morgens opsta en geconfronteerd word met mijn werk.
- Het vergt heel veel van mij om de hele dag met mensen te werken.
- Ik voel me compleet uitgeput door mijn werk.
De antwoordmogelijkheden hierbij zijn: nooit, enkele keren per jaar, maandelijks, enkele keren per maand, wekelijks, enkele keren per week of elke dag. Als iemand gemiddeld op de vijf uitspraken enkele keren per maand of vaker antwoordt, dan is sprake van werkgerelateerde psychische vermoeidheid.
Materiële welvaart
Het Integraal inkomens- en vermogensonderzoek (IIV) bevat jaargegevens over de financiële positie van personen in particuliere huishoudens in Nederland. In dit artikel worden de meeste recente gegevens (jaargang 2022, voorlopige cijfers gemarkeerd met een *) gebruikt en vergeleken met de jaargegevens van een decennium eerder (definitieve cijfers 2011). De onderzoekspopulatie omvat alle particuliere huishoudens gepeild op 1 januari, met een bekend jaarinkomen. De IIV-gegevens zijn voornamelijk afkomstig van de Belastingdienst. Voor de positie in de voornaamste werkkring en het onderscheid vast/flexibel dienstverband is het Stelstel van Sociaal-statische bestanden (SSB) gebruikt. Er wordt gekeken naar de laatst waargenomen positie in de werkkring in het verslagjaar, zie sociaaleconomische categorie (SECM). SECM is op haar beurt voor werknemers gebaseerd op de zogenaamde Polisadministratie. In dit artikel wordt bij het bepalen van mediane bedragen per persoon het besteedbaar inkomen of vermogen van het hele huishouden geteld.
3. Resultaten
3.1 Woonsituatie
Later uit huis
De meeste twintigers verlaten op enig moment het ouderlijk huis. Begin 2022 woonde 24 procent van de 20-jarigen op zichzelf, terwijl dat voor 89 procent van de 29-jarigen gold. Vergeleken met 2011 gaan twintigers tegenwoordig wel later uit huis. Begin 2022 woonde de helft van de 23-jarigen niet meer in het ouderlijk huis, begin 2011 was dit nog zo op 22-jarige leeftijd. Wanneer jonge twintigers uit huis gaan, zijn ze vaker alleenstaand. In 2022 woonde 65 procent van alle uitwonende 20-jarigen alleen, in 2011 was dit nog 63 procent.
Leeftijd | 2011 (%) | 2022* (%) |
---|---|---|
20 | 32 | 24,3 |
21 | 40,9 | 32,2 |
22 | 49,4 | 40,5 |
23 | 57,8 | 50 |
24 | 66,5 | 59,6 |
25 | 74,4 | 68,4 |
26 | 80,8 | 76 |
27 | 85,7 | 81,8 |
28 | 89 | 86 |
29 | 91,5 | 88,9 |
Bron: CBS, IIV |
Minder twintigers met koopwoning
Bij het uit huis gaan huren twintigers meestal een woonruimte. In 2022 woonde 22 procent van de 20-jarigen in een huurhuis buiten het ouderlijk huis, terwijl 2 procent in een koopwoning woonde. Hoe ouder, hoe meer twintigers eigenaar zijn van een woning. Zo woonde 43 procent van de 29-jarigen in een koopwoning buiten het ouderlijk huis in 2022. Ten opzichte van 2011 wonen uitwonende twintigers wel minder vaak in een koopwoning: toen was dit voor 3 procent van de 20-jarigen en 54 procent van de 29-jarigen het geval.
Leeftijd | 2011 (%) | 2022* (%) |
---|---|---|
20 | 3,4 | 1,8 |
21 | 5,8 | 2,9 |
22 | 9,8 | 5 |
23 | 15,1 | 8,2 |
24 | 21,7 | 13 |
25 | 28,7 | 19 |
26 | 35,9 | 25,8 |
27 | 42,4 | 32,1 |
28 | 48,6 | 37,8 |
29 | 54 | 42,9 |
Bron: CBS, IIV |
Tevredenheid over woning niet veranderd
77 procent van de twintigers in 2023 was tevreden met de woning waarin ze woonde. Tien jaar eerder was dat aandeel niet aantoonbaar anders (80 procent). Twintigers zijn minder tevreden over hun woning dan 30- tot 65-jarigen. Van hen was 85 procent hierover tevreden in 2023 en 88 procent in 2013.
3.2 Opleidingssituatie
Langer in onderwijs
Jongeren van begin twintig volgen meestal nog onderwijs. Van de 20-jarigen in 2023 volgde 75 procent onderwijs, met 29 jaar was dat 14 procent. De twintigers in 2023 volgden gemiddeld langer onderwijs dan tien jaar eerder. In 2023 volgde ruim de helft van de twintigers met 23 jaar onderwijs, in 2013 was dat nog met 22 jaar.
2013 (%) | 2023 (%) | |
---|---|---|
20 | 71,6 | 75,2 |
21 | 64,2 | 71,4 |
22 | 52 | 64,6 |
23 | 45,4 | 53 |
24 | 37,8 | 44,6 |
25 | 31,4 | 35,5 |
26 | 26,3 | 29,7 |
27 | 21,2 | 21,6 |
28 | 16,8 | 18,1 |
29 | 13 | 13,7 |
Bron: CBS, EBB |
Meer hbo- en universitair geschoolden
Dat jongeren langer onderwijs volgen, resulteert in meer hbo- en universitair geschoolden. Van de 29-jarigen in 2023 had 56 procent een hbo- of universitaire opleiding afgerond. Tien jaar eerder was dat voor 43 procent van de 29-jarigen het geval. Vrouwen zijn vaker hbo- of universitair geschoold dan mannen. In 2023 had 59 procent van de 29-jarige vrouwen een hbo- of universitaire opleiding afgerond, van de mannen in die leeftijd was dat 53 procent. Wel is het verschil tussen mannen en vrouwen kleiner geworden, tien jaar eerder was 49 procent van de vrouwen en 38 procent van de mannen hbo- of universitair geschoold.
Mannen 2013 (%) | Mannen 2023 (%) | Vrouwen 2013 (%) | Vrouwen 2023 (%) | |
---|---|---|---|---|
20 | 2 | 3,1 | 1,5 | 4,7 |
21 | 6,1 | 10,2 | 10,8 | 13,7 |
22 | 10,9 | 19,8 | 20,4 | 28,2 |
23 | 20,2 | 33 | 32,1 | 42,2 |
24 | 26,6 | 41,2 | 41,6 | 51,4 |
25 | 34,7 | 48,5 | 45,7 | 57,9 |
26 | 33,7 | 50 | 50 | 56,2 |
27 | 39,8 | 52,5 | 49,3 | 60,5 |
28 | 38,7 | 50,4 | 47,4 | 58,1 |
29 | 38,3 | 53 | 48,5 | 58,9 |
Bron: CBS, EBB |
Net zo tevreden met opleidingskansen
84 procent van de twintigers in 2023 was tevreden met de opleidingskansen die ze gehad hebben. Ten opzichte van 2013 is dat aandeel niet aantoonbaar anders, toen ging het om 82 procent. 30- tot 65-jarigen waren ongeveer net zo vaak als de twintigers tevreden met de opleidingskansen die ze gehad hebben, respectievelijk 84 procent en 80 procent.
3.3 Werksituatie
Vaker aan het werk
Twintigers volgen niet alleen langer onderwijs, ze zijn ook vaker aan het werk. In 2023 was de nettoarbeidsparticipatie van twintigers 84 procent, in 2013 was dat 80 procent. Voor niet-onderwijsvolgenden vond in alle afzonderlijke levensjaren een toename plaats. Voor onderwijsvolgenden zat de toename met name bij begintwintigers. Vooral mannen van begin twintig waren vaker werkzaam. Zo was 79 procent van de 20-jarige mannen aan het werk in 2023 en 65 procent in 2013. Ter vergelijking: van de 20-jarige vrouwen was 76 procent aan het werk in 2023 en 74 procent in 2013. Niet alleen twintigers zijn vaker aan het werk. Ook onder 30- tot 65-jarigen nam de nettoarbeidsparticipatie toe: van 76 procent in 2013 naar 84 procent in 2023. In deze leeftijdscategorie was de stijging juist groter bij vrouwen dan bij mannen.
Twintigers die aan het werk zijn als werknemer hebben relatief vaak een flexibele arbeidsrelatie. In 2022 was dit voor 53 procent het geval, tegenover 17 procent van de 30- tot 65-jarige werknemers. Vooral werknemers van begin twintig werken vaak in flexibele arbeidscontracten, en dit komt tegenwoordig ook vaker voor dan een decennium eerder. In 2022 had 81 procent van de 20-jarige werknemers een flexibele arbeidsrelatie, in 2011 was dat 70 procent. Hierbij speelt een rol dat jongeren tegenwoordig langer studeren dan tien jaar eerder. Het gaat bij deze jongeren dus iets vaker om een bijbaan naast de studie en dat is meestal in de vorm van een flexibele arbeidsrelatie.
Volgt formeel onderwijs in 2013 (%) | Volgt formeel onderwijs in 2023 (%) | Volgt geen formeel onderwijs in 2013 (%) | Volgt geen formeel onderwijs in 2023 (%) | |
---|---|---|---|---|
20 | 67 | 76,6 | 75,8 | 81,4 |
21 | 70,4 | 78,6 | 78 | 83,4 |
22 | 73,8 | 79,6 | 83,2 | 87,1 |
23 | 75,2 | 78,1 | 83,2 | 87,9 |
24 | 76,1 | 77,4 | 83,8 | 89,2 |
25 | 72 | 76,8 | 84,4 | 87,5 |
26 | 72,8 | 74,9 | 85,5 | 89,5 |
27 | 81,8 | 81,7 | 85,5 | 89,7 |
28 | 75,9 | 80,1 | 84,2 | 89 |
29 | 82,7 | 80,5 | 84,5 | 89 |
Bron: CBS, EBB |
Voltijdwerk blijft norm voor mannen
De meeste jonge twintigers die werken, doen dat in deeltijd naast hun studie. In 2023 werkte 29 procent van de 20-jarige mannen en 16 procent van de 20-jarige vrouwen in een voltijdbaan (minstens 35 uur per week). Bij mannen neemt het aandeel twintigers dat in voltijd werkt per levensjaar toe. In 2023 werkte met 29 jaar 85 procent van de mannen in voltijd. Bij vrouwen neemt het aandeel voltijders aanvankelijk met de leeftijd toe, om op latere leeftijd weer te krimpen. In 2023 werkte 55 procent van de 27-jarige vrouwen jaar in voltijd, met 29 jaar was dat 50 procent. Ten opzichte van tien jaar eerder blijft voltijdwerken gebruikelijker voor mannen dan voor vrouwen.
Mannen 2013 (%) | Mannen 2023 (%) | Vrouwen 2013 (%) | Vrouwen 2023 (%) | |
---|---|---|---|---|
20 | 29,3 | 29,4 | 11 | 15,8 |
21 | 37,9 | 31,4 | 17 | 19,2 |
22 | 47,6 | 41,4 | 23,7 | 23,9 |
23 | 56,3 | 51,2 | 30,1 | 36,9 |
24 | 60,5 | 60,1 | 39,7 | 43,8 |
25 | 69,5 | 68,6 | 41,7 | 47,2 |
26 | 73 | 74 | 46,1 | 51,9 |
27 | 75,4 | 79,6 | 48 | 54,9 |
28 | 82,7 | 81,3 | 50,2 | 50,4 |
29 | 86,9 | 85,3 | 43,9 | 50,4 |
Bron: CBS, EBB |
Tevredenheid met werk niet veranderd
84 procent van de werkende twintigers was tevreden met hun werk in 2023. Tien jaar eerder was dat aandeel niet aantoonbaar anders (80 procent). Werkende 30- tot 65-jarigen waren iets vaker tevreden met hun werk dan twintigers, zowel in 2023 (88 procent) als 2013 (85 procent).
Minder ervaren werkdruk
Ten opzichte van een decennium eerder ervoeren 20- tot 30-jarige werknemers in 2023 iets minder vaak werkdruk: 30 procent tegenover 34 procent in 2013. De afname zat met name bij de 25-plussers. Het aandeel 30- tot 65-jarigen dat vaak of altijd werkdruk ervoer in 2023 lag iets hoger dan bij de twintigers (34 procent) en is ook afgenomen ten opzichte van 2014 (41 procent).
2014 (% werknemers) | 2023 (% werknemers) | |
---|---|---|
20 | 30 | 26,2 |
21 | 27,7 | 31,4 |
22 | 28,5 | 27,3 |
23 | 27,2 | 28 |
24 | 31,4 | 28,4 |
25 | 36,2 | 28,4 |
26 | 34 | 29,6 |
27 | 38,8 | 34,6 |
28 | 38,3 | 30,1 |
29 | 44,2 | 35,4 |
Bron: CBS, TNO (NEA) |
Vaker werkgerelateerde psychische vermoeidheidsklachten
Ondanks dat 20- tot 30-jarige werknemers tegenwoordig minder vaak werkdruk ervaren, ervaren ze vaker werkgerelateerde psychische vermoeidheid. In 2023 zei 24 procent van hen zich enkele keren per maand of vaker psychisch vermoeid te voelen door het werk, in 2014 ging dat nog om 14 procent. De toename was groter bij vrouwen dan bij mannen. In 2023 ervoer 27 procent van de vrouwen en 20 procent van de mannen werkgerelateerde psychische vermoeidheidsklachten, in 2014 ging dat om respectievelijk 14 procent en 13 procent. Ook 30- tot 65-jarigen ervoeren vaker werkgerelateerde psychische vermoeidheid in 2023, maar hij hen was het verschil minder groot: 19 procent tegenover 16 procent in 2014.
In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deed TNO verdiepend kwalitatief onderzoek naar psychische vermoeidheidsklachten onder jongvolwassenen van 18 tot 34 jaar (Van Veen et al., 2023). Hieruit werd geconcludeerd dat prestatiedruk, onzekerheden in het leven en sociale druk de belangrijkste bronnen zijn van de ervaren stress onder werkende jongeren.
2014 (% werknemers) | 2023 (% werknemers) | |
---|---|---|
20 | 9,7 | 18,5 |
21 | 5,3 | 19,4 |
22 | 11,8 | 19,4 |
23 | 14,7 | 19,6 |
24 | 13,7 | 23,4 |
25 | 15,2 | 27,3 |
26 | 12,3 | 28,6 |
27 | 16,8 | 28 |
28 | 16,3 | 23 |
29 | 17,3 | 26,2 |
Bron: CBS, TNO (NEA) |
3.4 Financiële situatie
Vaker actief als zelfstandige, minder aangewezen op uitkeringen
De belangrijkste bron van inkomen gedurende het jaar bepaalt de sociaaleconomische categorie. In 2022 waren de meeste twintigers werknemer (65 procent) of student (21 procent). Een kleiner deel was zelfstandige (6 procent), had een uitkering (5 procent), of had geen inkomen (2 procent). Ten opzichte van tien jaar eerder zijn twintigers iets vaker actief als zelfstandige, en minder vaak op een uitkering aangewezen. Ter vergelijking: 30- tot 65-jarigen waren eveneens iets vaker zelfstandige, maar net zo vaak op een uitkering aangewezen.
Leeftijd | Jaar | Student (%) | Werknemer (%) | Zelfstandige (%) | Uitkering (%) | Gepensioneerd (%) | Geen inkomen (%) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
20 tot 30 jaar | 2011 | 21,7 | 64 | 4,4 | 7,2 | 0,2 | 2,4 |
20 tot 30 jaar | 2022* | 21,4 | 64,9 | 6,4 | 5,3 | 0,1 | 1,9 |
30 tot 65 jaar | 2011 | 0,2 | 61,9 | 12,1 | 12,4 | 6,8 | 6,6 |
30 tot 65 jaar | 2022* | 0,2 | 66,5 | 14,5 | 12,6 | 2 | 4,2 |
Bron: CBS, IIV |
Vooral vrouwen vaker economisch zelfstandig
65 procent van de niet-onderwijsvolgende twintigers was economisch zelfstandig in 2022. Er is sprake van economische zelfstandigheid als het netto inkomen uit arbeid of eigen onderneming hoger is dan het bijstandsniveau (1 100 euro netto per maand in 2022). Ter vergelijking: bij 75 procent van de 30- tot 65-jarigen was dat het geval. Ten opzichte van tien jaar eerder is de economische zelfstandigheid van zowel de twintigers als de 30- tot 65-jarigen toegenomen.
Mannen zijn vaker economisch zelfstandig dan vrouwen. Van de twintigers in 2022 was 67 procent van de mannen en 63 procent van de vrouwen economisch zelfstandig. Bij de 30- tot 65-jarigen was dat verschil groter, bij hen ging het om 83 procent van de mannen en 67 procent van de vrouwen. Wel is de economische zelfstandigheid onder vrouwen aanzienlijk toegenomen in de afgelopen decennia en wordt het verschil met mannen gestaag kleiner (CBS, 2024b).
MV | Leeftijd | 2011 (%) | 2022* (%) |
---|---|---|---|
Totaal | 20 tot 30 jaar | 57,9 | 65 |
Totaal | 30 tot 65 jaar | 66,7 | 74,9 |
Man | 20 tot 30 jaar | 62 | 67,4 |
Man | 30 tot 65 jaar | 79,3 | 83 |
Vrouw | 20 tot 30 jaar | 53,7 | 62,5 |
Vrouw | 30 tot 65 jaar | 54 | 66,9 |
Bron: CBS, IIV |
Mediane inkomen twintigers gestegen
Een belangrijke indicator voor de financiële situatie is het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, oftewel koopkracht van (alle leden in) het huishouden. In 2022 was het mediane gestandaardiseerd inkomen van thuiswonende twintigers tussen de 40 en 45 duizend. Het inkomen van de ouder(s) wordt hierbij meegerekend omdat de koopkracht bepaald wordt op huishoudensniveau. Wanneer twintigers op zichzelf gaan wonen, ligt het inkomen een stuk lager. Het mediane gestandaardiseerd inkomen van uitwonenden was 10 duizend euro voor 20-jarigen en liep op tot 35 duizend euro voor 29-jarigen in 2022. Dat het inkomen van uitwonenden met de leeftijd stijgt heeft ermee te maken dat de meeste jongvolwassenen in deze periode hun opleiding afronden en de overstap maken naar de arbeidsmarkt.
Ten opzichte van een decennium eerder ging het inkomen van thuiswonende twintigers er gemiddeld 14 procent op vooruit, evenveel als dat van de 30- tot 65-jarigen. Voor uitwonende 25- tot 30-jarigen nam het met 18 procent iets meer toe. Dit gold niet voor het inkomen van uitwonenden van 20 tot en met 23 jaar. Hun koopkracht lag in 2022 op een vergelijkbaar niveau als in 2011. Daarmee is voor begintwintigers het koopkrachtgat tussen uitwonenden en thuiswonenden groter geworden.
Leeftijd | Thuiswonend 2011 (duizend euro (prijspeil 2022)) | Thuiswonend 2022* (duizend euro (prijspeil 2022)) | Uitwonend 2011 (duizend euro (prijspeil 2022)) | Uitwonend 2022* (duizend euro (prijspeil 2022)) |
---|---|---|---|---|
20 | 34,9 | 40,4 | 11,2 | 10 |
21 | 36,4 | 41,7 | 13,7 | 13,7 |
22 | 37,6 | 43 | 17,4 | 17,8 |
23 | 38,7 | 43,9 | 21,2 | 22,3 |
24 | 39,3 | 44,5 | 24,1 | 26,4 |
25 | 39,4 | 44,5 | 26,3 | 30 |
26 | 39,1 | 44,4 | 27,7 | 32,5 |
27 | 38,9 | 43,8 | 28,7 | 34,1 |
28 | 38,1 | 43 | 29,4 | 34,9 |
29 | 37,5 | 41,8 | 29,9 | 35,4 |
Bron: CBS, IIV |
Vermogen eindtwintiger gestegen
Een andere indicator die een rol speelt in de financiële situatie van twintigers is het vermogen. Het vermogen van een huishouden bestaat uit het saldo van bezittingen en schulden. Bij thuiswonende twintigers is de financiële situatie van de ouders doorgaans bepalend voor dit vermogen. De doorsnee uitwonende twintiger is lid van een huishouden met vrijwel geen vermogen: de waarde van bezittingen wordt grotendeels opgeheven door de schulden. Zo wordt bijvoorbeeld de hypotheekschuld gesaldeerd met de waarde van de eigen woning. Wel zijn uitwonende eindtwintigers er qua vermogen op vooruit gegaan: het mediane vermogen van uitwonende 29-jarigen was 40 duizend euro in 2022 tegenover 0 euro in 2011. Ter vergelijking: het mediane vermogen van 30- tot 65-jarigen steeg van 80 duizend euro in 2011 naar 192 duizend euro in 2023. De belangrijkste drijvende factor achter deze vermogensgroei is de stijgende woningwaarde (CBS, 2023b).
Leeftijd | 2011 (duizend euro (prijspeil 2022)) | 2022* (duizend euro (prijspeil 2022)) |
---|---|---|
20 | 0,6 | 0,2 |
21 | 0,4 | 0 |
22 | 0 | 0 |
23 | 0 | 0,1 |
24 | -0,3 | 0,9 |
25 | -0,5 | 2,9 |
26 | -0,5 | 7,5 |
27 | -0,1 | 14,6 |
28 | 0 | 25,2 |
29 | 0,1 | 39,6 |
Bron: CBS, IIV |
Minder hypotheekschuld
Tegenover een eigen woning staat doorgaans een hypotheekschuld. In 2022 was de mediane hypotheekschuld van twintigers met een eigen woning 200 duizend euro. Dat is, met name voor eindtwintigers, minder dan een decennium eerder. Waar 29-jarigen met een eigen woning in 2011 een mediane hypotheekschuld van 256 duizend euro hadden, was dat 211 duizend euro in 2022.
Leeftijd | 2011 (duizend euro (prijspeil 2022)) | 2022* (duizend euro (prijspeil 2022)) |
---|---|---|
20 | 198,6 | 193,5 |
21 | 203,2 | 197,8 |
22 | 211,6 | 200,8 |
23 | 218,1 | 203,8 |
24 | 225,1 | 209,5 |
25 | 231,5 | 210,0 |
26 | 239,5 | 212,3 |
27 | 245,0 | 211,6 |
28 | 250,1 | 211,3 |
29 | 255,6 | 211,0 |
Bron: CBS, IIV |
Meer studieschuld
Daarentegen hebben twintigers tegenwoordig vaker een studieschuld en is deze hoger dan een decennium eerder. De mediane studieschuld van twintigers met een studieschuld was 13 duizend euro in 2022 tegenover 11 duizend euro in 2011. De studieschuld steeg het meest bij middentwintigers. Met name na de invoering van het leenstelsel in 2015 is de studieschuld flink opgelopen (CBS, 2023a). In studiejaar 2023-2024 is een einde gekomen aan dit leenstelsel.
Leeftijd | 2011 (duizend euro (prijspeil 2022)) | 2022* (duizend euro (prijspeil 2022)) |
---|---|---|
20 | 4,0 | 4,2 |
21 | 5,5 | 7,1 |
22 | 6,8 | 10,5 |
23 | 8,8 | 14,4 |
24 | 11,1 | 17,2 |
25 | 14,3 | 18,2 |
26 | 16,3 | 18,2 |
27 | 17,1 | 18,3 |
28 | 17,5 | 17,6 |
29 | 17,5 | 16,7 |
Bron: CBS, IIV |
Zorgen over financiële toekomst niet veranderd
67 procent van de twintigers was tevreden met hun financiële situatie in 2023. Tien jaar eerder was dat aandeel niet aantoonbaar anders (62 procent). 30- tot 65-jarigen waren vaker tevreden met hun financiële situatie dan twintigers, zowel in 2023 (76 procent) als 2013 (68 procent).
Tegelijkertijd had 35 procent van de twintigers in 2023 veel zorgen over hun financiële toekomst. Ten opzichte van 2013 is dat aandeel niet aantoonbaar anders, toen ging het om 34 procent. 30- tot 65-jarigen hadden in 2023 minder vaak veel zorgen over hun financiële toekomst dan twintigers (29 procent). Voor hen is dat aandeel juist gedaald ten opzichte van 2013, toen was het nog vergelijkbaar met de twintigers (34 procent). Een kanttekening bij deze cijfers is dat het aandeel dat zich veel zorgen maakt over hun financiële situatie vanaf 2013 aan het dalen was, voordat dit in 2022 voor de eerste keer weer steeg (CBS, 2023c).
4. Conclusie
In dit artikel is een beeld geschetst van de woon-, werk- en financiële situatie van de huidige twintigers. Daarbij is een vergelijking gemaakt met de twintigers van een decennium eerder.
Bevindingen
De uitkomsten laten op meerdere aspecten van de leefsituatie verschillen zien tussen de twintigers van tegenwoordig en toen. Tegenwoordig gaan twintigers later uit huis en wonen ze minder vaak in een koopwoning wanneer zij zelfstandig wonen. Ze volgen langer onderwijs en zijn vaker hbo- of universitair geschoold. Ze werken vaker, maar jonge twintigers hebben daarbij minder vaak een vast contract. Ze ervaren minder werkdruk, maar meer werkgerelateerde psychische vermoeidheid. Uitwonende twintigers hebben een hoger inkomen dan tien jaar eerder, al geldt dit niet voor jonge uitwonende twintigers. Twintigers van tegenwoordig zijn vaker economisch zelfstandig, en uitwonende eindtwintigers hebben meer vermogen. Ze hebben minder hypotheek- en meer studieschuld. Verder zijn de twintigers van tegenwoordig ongeveer net zo tevreden over hun woon-, werk- en financiële situatie als de twintigers van toen.
Vergelijking
Dit artikel bouwt voort op vergelijkbare onderzoeken over twintigers die in het verleden door het CBS zijn uitgevoerd (Bierings et al., 2017; CBS, 2015). Daarnaast is het complementair aan een recent verschenen artikel waarin, gebaseerd op geaggregeerde gegevens, de economische positie van de huidige 25- tot 35-jarigen wordt vergeleken met die van tien en twintig jaar geleden (Van Wijk & Rouvroye, 2024). Omdat het in dat artikel een andere leeftijdsgroep betreft, zijn de conclusies niet één-op-één vergelijkbaar.
Verschillende andere onderzoeken gaan dieper in op één van de onderwerpen die hier globaal geschetst zijn voor de twintigers en betreffen een vergelijkbare populatie. Zo onderzochten Van den Berg et al. (2023) de kenmerken van groeiende groep jongvolwassen thuiswonenden (18 tot 31 jaar) tussen 2011 en 2021. Van der Mooren en De Vries (2022) gingen dieper in op de kenmerken van de groeiende groep hoogopgeleiden tussen 2013 en 2020. Gielen (2022) onderzocht de woonsituatie en woonbeleving van jongeren (18 tot 30 jaar) tussen 2012 en 2021.
Aanbevelingen vervolgonderzoek
In dit artikel zijn gegevens over twintigers uit diverse CBS-onderzoeken naast elkaar gelegd. Dat levert een breed plaatje op. Beperkingen van een dergelijke aanpak via uiteenlopende databronnen zijn dat de tijdsperiode niet altijd overeen komt en dat de verschillende fenomenen los van elkaar worden beschouwd. Verder verdiepend onderzoek is nodig om uit te wijzen in welke mate de geconstateerde verschuivingen in de woonsituatie, opleidingssituatie, arbeidssituatie en financiële situatie met elkaar verbonden zijn. Daarnaast zijn er diverse onderwerpen niet aan bod gekomen die ook relevant zijn voor een totaalplaatje over de twintiger, zoals bijvoorbeeld hun gezondheid, sociale participatie en veiligheidsbeleving.
Duidelijk is dat 20- tot 25-jarigen met studieschuld tegenwoordig meer studieschuld hebben. Het is relevant bij deze groep te onderzoeken of en in hoeverre hun financiële situatie een rol speelt bij het al dan niet kopen van een eigen woning. Voor het navolgende cohort kan op zijn beurt gekeken worden naar de gevolgen van de herinvoering van de basisbeurs.
Referenties
Bajja, F. (2023). “Pechgeneratie” demonstreert tegen hogere rente op studieschuld. NOS.
Berg, L. van den, Houdt, K. van & Gaalen, R. van (2023). De groeiende groep jongvolwassen thuiswonenden: Kenmerken van blijvers en terugkeerders tussen 2011 en 2021. Statistische Trends.
Bierings, H., Menger, J. & Gidding, K. (2017). Financiën van werkende twintigers en dertigers.
CBS (2015). Twintigerspublicatie.
CBS (2019). Mijlpalen twintigers schuiven op.
CBS (2023a). Studieschuld opgelopen tot 28 miljard euro.
CBS (2023b). Vermogen van huishoudens opnieuw gestegen.
CBS (2023c). Zorgen over financiële toekomst in jaar tijd flink toegenomen.
CBS (2024a). Jongeren die graag het huis uit willen lukt dat minder vaak.
CBS (2024b). Van 20 naar 70 procent economisch zelfstandige vrouwen in 45 jaar.
CBS (2024c). Iets meer verhuizingen in 2023.
Gielen, W. (2022). Woonsituatie en woonbeleving van jongeren, 2012-2021. Statistische Trends.
Heyden, W. (2022). Wooncrisis en prijsstijgingen vallen jongeren zwaar, mentale gezondheid nauwelijks verbeterd sinds corona. EenVandaag.
Kloosterman, R., Akkermans, M., Tummers-van der Aa, M., Wingen, M. & Reep, C. (2021). Welzijn en stress bij jongeren in coronatijd. CBS-publicatie.
Mooren, F. van der & Vries, R. de (2022). Steeds meer hoogopgeleiden in Nederland: wat voor beroep hebben ze?. Statistische Trends.
Rijksoverheid (2022). Kabinet start brede beweging voor betere mentale gezondheid.
Trimbos-instituut (2023). Studenten noemen opstapeling van onzekerheden als bron voor prestatiedruk.
Veen, M. van, Bruel, D., Bouwens, L., Held, N. & Soeter, M. (2023). Burn-outklachten onder jonge werknemers. Een groeiend probleem? TNO.
Wijk, D. van & Rouvroye, L. (2024). Economische positie jongvolwassenen afgelopen twintig jaar verslechterd. Demos: bulletin over bevolking en samenleving, 40(2), 5-7.