Auteur: Lenny Stoeldraijer, Coen van Duin, Peteke Feijten, Marlien Wennekes, Han Nicolaas
Kernprognose 2024–2070: een miljoen inwoners erbij in 2037

2. Recente ontwikkelingen en bijgestelde veronderstellingen

De veronderstellingen voor geboorte (vruchtbaarheid), sterfte (levensverwachting) en migratie zijn op basis van de recente ontwikkelingen geactualiseerd:

  • De veronderstelling voor de vruchtbaarheid is voor de korte termijn licht naar boven bijgesteld, omdat het vruchtbaarheidscijfer in 2024 iets hoger uitkomt dan verwacht. Vanaf 2041 zijn de veronderstellingen weer gelijk aan die in de Bevolkingsprognose 2023-2070.
  • De veronderstellingen voor de levensverwachting zijn voor de korte termijn iets verlaagd, omdat deze minder is gestegen dan verwacht. Op de lange termijn zijn de verwachtingen iets hoger dan in de Bevolkingsprognose 2023-2070.
  • De veronderstellingen voor de immigratie zijn voor de korte termijn aangepast: meer asielmigratie en minder overige immigratie. Voor de lange termijn wordt aangesloten bij de migratieveronderstelling uit de Bevolkingsprognose 2023-2070.

2.1 Geboorte

Na de scherpe geboortedaling in de jaren zeventig schommelde het aantal kinderen dat jaarlijks geboren wordt lang tussen de 180 duizend en 200 duizend. Vanaf 2010 daalde het aantal geboorten naar rond de 170 duizend per jaar. In 2021 werden tijdelijk meer kinderen geboren (179 duizend), maar in 2022 daalde het aantal geboorten opnieuw naar 168 duizend en verder naar 165 duizend in 2023 en 2024 (raming op basis van voorlopige cijfers tot en met september). De daling betreft vooral eerste kinderen.

Ontwikkeling van de TFR

De ontwikkeling van het aantal kinderen dat jaarlijks wordt geboren, hangt deels af van de ontwikkeling van het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd. Om hiervoor te corrigeren kan worden gekeken naar het totale vruchtbaarheidscijfer (Total Fertility Rate, afgekort TFR). De TFR kan worden beschouwd als het gemiddeld kindertal dat vrouwen zouden hebben als de vruchtbaarheidscijfers van dat jaar van hun vijftiende tot hun vijftigste zouden gelden. De TFR daalde van 1,80 in 2010 naar 1,54 in 2020. Na een opleving in 2021 van 1,62, daalde deze verder naar 1,43 in 2023. In 2024 komt de TFR naar verwachting uit op 1,42 (raming op basis van voorlopige cijfers tot en met september 2024). Sinds 2010 werden er dus gemiddeld steeds minder kinderen per vrouw geboren.

De TFR wordt beïnvloed door de leeftijd waarop vrouwen kinderen krijgen. Als die stijgt (uitstel), ligt de TFR tijdelijk lager. Wanneer vrouwen op latere leeftijd alsnog kinderen krijgen (inhaal), herstelt de TFR. De daling sinds 2010 wijst mogelijk op verder uitstel van het moederschap. In eerste instantie werd de verklaring daarvoor gezocht in de neergaande economische conjunctuur in de jaren na 2008. Eerdere schommelingen in de TFR leken ook met conjuncturele schommelingen samen te hangen (De Beer, 2012). De TFR daalde echter verder na 2013, toen de economie er steeds beter voor kwam te staan (De Beer & Latten, 2018). Verondersteld werd dat er meer structurele veranderingen aan de daling van de TFR ten grondslag lagen.

De afname sinds 2010 in de TFR heeft vooral betrekking op het aantal geboorten bij twintigers en jonge dertigers. Deze groep deed er ook in andere opzichten langer over om gesetteld te raken. Twintigers van nu gaan later uit huis en later samenwonen en hebben minder snel een vaste baan en een koopwoning (CBS, 2019; Van den Berg et al., 2023). Ze hebben in toenemende mate te maken met onzekerheid. De flexibilisering van de arbeidsmarkt leidt tot meer inkomens- en baanonzekerheid, terwijl een stabiel en voldoende hoog inkomen als een belangrijke voorwaarde wordt beschouwd om aan kinderen te beginnen (Loozen & Kloosterman, 2019). Betaalbare woningen voor starters zijn schaars en hun woonlasten zijn vaak hoog (De Hypotheker, 2024; CBS, 2024). De stap naar het ouderschap werd daardoor mogelijk verder opgeschoven (zie ook Van Wijk, 2023).

De dalende vruchtbaarheid bij jonge vrouwen heeft ook te maken met de stijgende deelname aan hoger onderwijs. Vrouwen die studeren krijgen zelden kinderen, omdat studeren lastig te combineren is met kinderen opvoeden. Patronen in het verleden laten zien dat veel vrouwen met een hbo- of universitair diploma na hun dertigste alsnog kinderen kregen, en uiteindelijk evenveel als of iets meer dan vrouwen met hoogstens een mbo-diploma of vergelijkbaar (Van Duin & Feijten, 2023). De jonge vrouwen van nu hebben nog tijd om een eventuele uitgestelde kinderwens alsnog te realiseren, waardoor de TFR in de toekomst weer omhoog zou kunnen gaan.

Model en veronderstellingen voor geboorte

In de Bevolkingsprognose 2023–2070 zijn aparte veronderstellingen opgesteld voor in Nederland geboren vrouwen en voor in het buitenland geboren vrouwen (Stoeldraijer et al., 2023). Het totaal wordt afgeleid uit deze veronderstellingen. Deze methode is ook voor de Kernprognose 2024-2070 toegepast.

De Bevolkingsprognose 2023–2070 veronderstelde een lichte daling van de TFR naar 1,40 in de jaren tot en met 2026, om daarna te stijgen naar 1,65 op de lange termijn. De verwachte stijging hangt samen met gedeeltelijke inhaal van uitgestelde geboorten door vrouwen van de generaties na 1985. Omdat de TFR in 2024 (1,42) iets minder laag is dan verondersteld (1,41), wordt de veronderstelling voor de TFR voor de korte termijn licht naar boven bijgesteld.

2.1.1 Totaal vruchtbaarheidscijfer
JaarWaarnemingPrognose 2023-2070Prognose 2024-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
19801,6
19811,56
19821,5
19831,47
19841,49
19851,51
19861,55
19871,56
19881,55
19891,55
19901,62
19911,61
19921,59
19931,57
19941,57
19951,53
19961,53
19971,56
19981,63
19991,65
20001,72
20011,71
20021,73
20031,75
20041,73
20051,71
20061,72
20071,72
20081,77
20091,79
20101,8
20111,76
20121,72
20131,68
20141,71
20151,66
20161,66
20171,62
20181,59
20191,57
20201,54
20211,62
20221,49
20231,431,43
20241,421,411,421,34 – 1,491,38 – 1,45
20251,41,41,3 – 1,511,35 – 1,46
20261,41,41,27 – 1,531,34 – 1,47
20271,421,421,27 – 1,571,34 – 1,49
20281,441,441,27 – 1,611,36 – 1,52
20291,461,471,28 – 1,651,38 – 1,56
20301,491,51,3 – 1,71,4 – 1,6
20311,521,531,31 – 1,741,42 – 1,63
20321,541,551,32 – 1,771,43 – 1,66
20331,561,571,33 – 1,81,45 – 1,68
20341,581,581,33 – 1,831,46 – 1,71
20351,591,61,34 – 1,861,47 – 1,73
20361,611,611,34 – 1,881,48 – 1,74
20371,621,621,34 – 1,91,48 – 1,76
20381,621,631,34 – 1,921,48 – 1,77
20391,631,631,33 – 1,931,48 – 1,78
20401,631,641,32 – 1,951,48 – 1,79
20411,641,641,32 – 1,961,48 – 1,8
20421,641,641,31 – 1,971,48 – 1,8
20431,641,641,3 – 1,981,47 – 1,81
20441,641,641,3 – 1,991,47 – 1,81
20451,641,641,29 – 2,01,47 – 1,82
20461,641,641,28 – 2,01,46 – 1,82
20471,641,641,27 – 2,011,46 – 1,83
20481,641,641,27 – 2,021,46 – 1,83
20491,641,641,26 – 2,031,45 – 1,83
20501,641,641,25 – 2,031,45 – 1,84
20511,641,641,24 – 2,041,45 – 1,84
20521,641,641,24 – 2,051,44 – 1,84
20531,641,641,23 – 2,061,44 – 1,85
20541,641,641,22 – 2,061,44 – 1,85
20551,641,641,22 – 2,071,43 – 1,85
20561,641,641,21 – 2,081,43 – 1,86
20571,641,641,2 – 2,081,43 – 1,86
20581,641,641,2 – 2,091,42 – 1,87
20591,641,641,19 – 2,11,42 – 1,87
20601,641,651,19 – 2,11,42 – 1,87
20611,651,651,18 – 2,111,42 – 1,88
20621,651,651,18 – 2,121,41 – 1,88
20631,651,651,17 – 2,131,41 – 1,88
20641,651,651,17 – 2,131,41 – 1,89
20651,651,651,16 – 2,141,41 – 1,89
20661,651,651,16 – 2,141,41 – 1,9
20671,651,651,15 – 2,151,4 – 1,9
20681,651,651,15 – 2,161,4 – 1,9
20691,651,651,14 – 2,161,4 – 1,9
20701,651,651,13 – 2,171,4 – 1,91

In 2024 waren vrouwen gemiddeld 32,1 jaar oud bij de geboorte van hun kind (raming op basis van voorlopige cijfers tot en met september 2024). Voor de lange termijn wordt een verdere stijging verondersteld van de gemiddelde leeftijd waarop vrouwen kinderen krijgen, naar 32,5 jaar vanaf 2033 en verder toenemend naar 32,9 jaar in 2070. Dat komt overeen met de verwachting in de Bevolkingsprognose 2023-2070.

Verwachting geboorte: toename tot 2039, daarna daling

Onder de veronderstellingen voor de TFR en de leeftijd waarop vrouwen kinderen krijgen, gecombineerd met het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijd, neemt het jaarlijks aantal geboorten toe van 165 duizend in 2024 (raming op basis van voorlopige cijfers tot en met september) naar 199 duizend rond 2038. Daarna wordt een daling verwacht tot 190 duizend rond 2053. De kleinere generaties van de afgelopen jaren komen dan in de leeftijd waarop ze kinderen krijgen.

Ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2023-2070 worden er volgens de Kernprognose net iets minder geboorten verwacht tot 2029. Voor de jaren daarna is de verwachting wat hoger, oplopend tot een verschil van bijna 500 in 2032. Voor de jaren daarna daalt het verschil naar minder dan 300 geboorten per jaar.

2.1.2 Levend geboren kinderen
JaarWaarnemingPrognose 2023-2070Prognose 2024-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
1980181,3
1981178,6
1982172,1
1983170,2
1984174,4
1985178,1
1986184,5
1987186,7
1988186,6
1989189,0
1990198,0
1991198,7
1992196,7
1993195,7
1994195,6
1995190,5
1996189,5
1997192,4
1998199,4
1999200,4
2000206,6
2001202,6
2002202,1
2003200,3
2004194,0
2005187,9
2006185,1
2007181,3
2008184,6
2009184,9
2010184,4
2011180,1
2012176,0
2013171,3
2014175,2
2015170,5
2016172,5
2017169,8
2018168,5
2019169,7
2020168,7
2021179,4
2022167,5
2023164,5164,9
2024165,2165,3165,2156,3 – 173,5160,9 – 169,6
2025166,1165,4153,4 – 177,3159,6 – 171,6
2026168,0167,2152,2 – 182,3160,1 – 175,2
2027170,9170,4152,8 – 188,2161,8 – 179,6
2028174,3174,1153,5 – 194,4164,1 – 184,6
2029178,5178,6155,2 – 201,6167,3 – 189,9
2030182,8183,1156,8 – 209,2171,0 – 195,9
2031186,5187,0158,4 – 216,4173,9 – 200,6
2032189,7190,1159,5 – 222,7175,7 – 204,9
2033192,3192,8160,7 – 227,5176,7 – 208,5
2034194,6195,0161,3 – 232,1177,5 – 211,7
2035196,4196,7161,0 – 235,9178,3 – 214,3
2036197,7197,9160,0 – 239,3178,9 – 216,3
2037198,5198,6159,0 – 241,9179,0 – 217,8
2038198,7198,7157,7 – 244,0178,2 – 218,9
2039198,4198,4156,1 – 245,2177,0 – 219,8
2040197,8197,9154,5 – 246,0175,9 – 220,5
2041197,2197,3152,6 – 246,5174,8 – 220,8
2042196,4196,6150,6 – 247,7173,7 – 220,5
2043195,6195,8148,5 – 248,9172,3 – 220,4
2044194,8195,0146,5 – 250,4170,6 – 220,4
2045194,1194,2144,8 – 251,2168,9 – 220,7
2046193,3193,4143,9 – 251,7167,4 – 221,0
2047192,6192,7143,0 – 251,0165,9 – 221,0
2048191,9192,0142,0 – 250,2164,5 – 220,7
2049191,4191,5140,8 – 250,3163,2 – 220,7
2050190,9191,0140,3 – 251,4162,1 – 220,6
2051190,6190,6139,4 – 252,7160,9 – 220,6
2052190,3190,3138,1 – 253,5160,3 – 220,4
2053190,2190,2136,6 – 254,1159,8 – 220,9
2054190,2190,2135,7 – 254,9159,5 – 221,3
2055190,4190,4135,1 – 255,2159,0 – 222,0
2056190,8190,7134,8 – 256,0158,5 – 222,9
2057191,4191,3134,5 – 258,0158,5 – 224,4
2058192,2192,2134,4 – 260,5158,4 – 225,9
2059193,3193,2134,1 – 263,5158,9 – 227,9
2060194,6194,6133,6 – 266,0159,0 – 229,3
2061196,0196,1133,2 – 269,6159,4 – 231,5
2062197,7197,8133,2 – 272,5160,2 – 234,0
2063199,5199,7133,1 – 276,1161,3 – 237,1
2064201,3201,5132,6 – 279,1162,1 – 239,8
2065203,0203,3132,2 – 283,3162,4 – 242,5
2066204,7205,0132,5 – 287,3163,1 – 245,4
2067206,2206,5132,6 – 290,9163,8 – 248,2
2068207,5207,8132,2 – 294,2164,5 – 250,4
2069208,6208,8130,9 – 296,9164,9 – 252,4
2070209,5209,6130,7 – 298,9165,4 – 253,8

2.2 Sterfte

Door het toenemend aantal ouderen neemt het aantal overledenen jaarlijks toe, met zo nu en dan fluctuaties van jaar op jaar. In 2019 overleden er 152 duizend mensen in Nederland, een verdubbeling van het aantal overledenen in 1950.

In februari 2020 kreeg Nederland voor het eerst te maken met het coronavirus SARS-CoV-2 dat de ziekte COVID-19 veroorzaakt. Een maand later waren de gevolgen te zien in de sterfte. In maart 2020 werd de uitbraak erkend als een pandemie door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Het aantal overledenen in Nederland steeg naar 169 duizend in 2020 en 171 duizend in 2021. Er waren in die jaren drie golven met hogere sterfte die samenvielen met perioden waarin relatief veel mensen aan COVID-19 overledenen (CBS en RIVM, 2022). In 2022 en 2023 overleden er minder mensen aan COVID-19, en de totale sterfte bleef in die jaren rond de 170 duizend. In 2024 komt het totaal aantal overledenen uit op 175 duizend (raming op basis van voorlopige cijfers tot en met september 2024).

In de jaren 2020 tot en met 2022 overleden in Nederland naar schatting 10 procent meer mensen dan wanneer er geen coronapandemie was geweest (CBS, 2023). De WHO maakte in mei 2023 bekend dat alhoewel het coronavirus ingeburgerd en aanhoudend is (WHO, 2023), er geen sprake meer is van een noodsituatie.

Ontwikkeling van de levensverwachting tot en met 2019

Het aantal mensen dat overlijdt, wordt beïnvloed door de veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking en het feit dat mensen steeds ouder worden. Om de ontwikkelingen in de sterfte te volgen wordt in plaats van naar de absolute aantallen overledenen gekeken naar de levensverwachting (Stoeldraijer & Harmsen, 2017). Deze periode-levensverwachting of virtuele levensduur geeft aan hoe oud een pasgeborene gemiddeld zal worden als vanaf dat moment de vooruitgang op het gebied van gezondheid en medische kennis zou stilvallen.

De levensverwachting vertoont op de lange termijn een stijgende trend (Stoeldraijer, 2020). Waar in 1980 voor mannen een levensverwachting van 72,5 jaar gold en voor vrouwen van 79,2 jaar, was dit in 2019 gestegen tot 80,5 jaar voor mannen en 83,6 jaar voor vrouwen. Er zijn wel schommelingen in de levensverwachting. Incidentele ontwikkelingen zoals griepgolven of extreme zomers of winters kunnen tot fluctuaties leiden. Zo was de toename van de levensverwachting in 2018 zeer beperkt vanwege de hoge sterfte tijdens de lange griepepidemie aan het begin van het jaar. Ook over langere perioden zijn schommelingen waarneembaar door veranderingen in onder meer leefstijl, gezondheidszorg en economie. Voor de toekomst wordt vooral gekeken naar de ontwikkelingen over een lange periode.

Omdat de trend in de levensverwachting voor alle West-Europese landen stabieler is dan die voor Nederland, wordt deze aanvullend gebruikt om de toekomstige trend van de levensverwachting voor Nederland te bepalen. De levensverwachting van Nederlandse mannen lag in 2019 met 80,5 jaar 0,4 jaar boven het gemiddelde in Denemarken, Duitsland, Engeland en Wales, Finland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Spanje, Zweden en Zwitserland. De levensverwachting van Nederlandse vrouwen, die tot 1992 hoger was dan het gemiddelde van andere West-Europese vrouwen, lag in 2019 met 83,6 jaar 1,1 jaar onder het gemiddelde in West-Europa. Het rookgedrag in het verleden heeft een belangrijke rol gespeeld bij de verklaring van de verschillen tussen West-Europese landen (Janssen, 2019). Ondanks de verschillen zijn de trends in de sterfte van West-Europese landen in de afgelopen vijftig jaar redelijk vergelijkbaar.

Het rookgedrag verklaart ook de verschillende ontwikkeling van de levensverwachting van mannen en vrouwen. Tot het midden van de jaren tachtig nam het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen toe, omdat mannen eerder en massaler rookten dan vrouwen. Daarna nam het verschil af omdat meer vrouwen gingen roken. Doordat rookgedrag vertraagd doorwerkt op de sterfte, zijn ook voor de toekomst nog afwijkende trends in de levensverwachting te verwachten voor mannen en vrouwen.

2.2.1 Levensverwachting bij geboorte
 West-Europa1) - Mannen (jaren)Nederland - Mannen (jaren)West-Europa1) - Vrouwen (jaren)Nederland - Vrouwen (jaren)
197068,5770,8174,7876,50
197168,6970,9974,9876,77
197268,8970,8175,2676,79
197369,0371,3075,4077,13
197469,3571,6175,7877,61
197569,4071,4575,8977,71
197669,6371,5376,1877,92
197770,1072,0876,7678,52
197870,1471,9576,8678,50
197970,4272,4677,1578,93
198070,6472,4877,3779,18
198170,9372,7177,6079,32
198271,2772,7377,9179,41
198371,3372,9377,9779,56
198471,7872,9678,4579,68
198571,8473,0878,4779,66
198672,1173,0978,7079,61
198772,4673,5179,1180,06
198872,6173,6879,2380,24
198972,7973,6679,4279,92
199072,8773,8479,5780,11
199173,0374,0579,7680,15
199273,4174,3080,1280,28
199373,5273,9880,1180,00
199473,9074,5880,4880,31
199574,0474,6080,6180,36
199674,3574,6680,8080,35
199774,7675,1681,0680,55
199874,9675,1981,2080,69
199975,1975,3481,3380,45
200075,5975,5481,6780,58
200175,9175,8081,9280,71
200276,1175,9981,9880,69
200376,2376,2481,9780,93
200476,8976,8782,6281,44
200577,0677,1982,6981,60
200677,4877,6383,0581,89
200777,6778,0183,1682,31
200877,8978,3283,1982,28
200978,1278,5383,3782,65
201078,4378,7783,6182,72
201178,7779,1883,8582,85
201278,8879,1483,8182,82
201379,1079,4183,9883,04
201479,4679,8784,2983,29
201579,2479,7383,9983,13
201679,5479,8884,2983,13
201779,6080,0684,2583,32
201879,7180,1684,3483,33
201980,0080,4684,6183,56
202079,2179,6784,0183,08
202179,3479,6884,1682,99
202279,4880,1084,0783,09
202380,3183,33
2024*80,5383,22
1) Denemarken, Duitsland, Engeland en Wales, Finland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Spanje, Zweden en Zwitserland

Ontwikkeling van de levensverwachting vanaf 2020

Tijdens de coronapandemie in 2020 en 2021 daalde de levensverwachting voor mannen en vrouwen samen naar 81,4 jaar, dat is 0,7 jaar lager dan in 2019. In 2022 nam de levensverwachting toe naar 81,6 jaar en in 2023 naar 81,8 jaar.

Ook wereldwijd was de levensverwachting vanaf 2020 lager dan gewoonlijk. Tegelijkertijd zijn de verschillen in levensverwachting tussen de landen vergroot. In een aantal West-Europese landen (Frankrijk, België, Zwitserland en Zweden) was de sterfte in 2021 weer op het niveau van voor de coronapandemie (Schöley et al., 2022). De cijfers van 2022 laten een verschillend beeld zien, waarbij in sommige landen sprake is van herstel, terwijl in andere landen juist weer een daling in de levensverwachting heeft plaatsgevonden (Eurostat, 2024a). In 2023 is in alle landen in Europa de levensverwachting toegenomen, waarbij de meeste landen net boven het niveau van 2019 uitkomen.

Op basis van de voorlopige cijfers tot en met september 2024 neemt de levensverwachting voor mannen in Nederland in 2024 iets toe ten opzichte van 2023, maar voor vrouwen iets af. Het verwachte herstel loopt daarmee achter. Andere landen in Europa laten wel meer herstel zien (Eurostat, 2024b).

Model en veronderstellingen voor de sterfte

Momenteel wordt er – wereldwijd en in Nederland, ook door het CBS – veel onderzoek gedaan naar COVID-19 en de (langetermijn)effecten ervan op de gezondheid en de sterfte. Toch is er bij het opstellen van de Kernprognose 2024–2070, net als bij de vorige prognoses, nog veel onzeker over de verdere impact van COVID-19 op de sterfte.

Over het algemeen is de verwachting dat het effect van COVID-19 op de levensverwachting (zowel direct als indirect) op de lange termijn gering zal zijn. Goldstein en Lee (2024) lieten zien dat dalingen in de levensverwachting voor de coronapandemie vaak werden gevolgd door groter dan gemiddelde verbeteringen, waaruit kan worden opgemaakt dat de meeste omkeringen tijdelijk zijn met weinig invloed op de lange termijn. Na eerdere perioden met hoge sterfte, zoals bij de Spaanse griep en de Tweede Wereldoorlog, was de levensverwachting weer snel terug op het oude niveau. Vervolgens zette de trend van vóór de periode met hoge sterfte door. De organisaties die prognoses van de levensverwachting maken, zoals het Koninklijke Actuarieel Genootschap (2024), Eurostat (2024c) en de Verenigde Naties (2024), gaan dan ook uit van dezelfde toekomstige levensverwachting als voor de coronapandemie, of nemen de gegevens van de coronapandemie niet mee in hun langetermijnberekeningen.

Voor de korte termijn wordt over het algemeen wel rekening gehouden met meer sterfte (en dus een lagere levensverwachting) om het effect van de pandemie te weerspiegelen. Zo houdt het Koninklijke Actuarieel Genootschap rekening met een halfwaardetijd van 2,4 jaar van de verhoogde sterfte (Koninklijke Actuarieel Genootschap, 2024) en het Swiss Re Institute (2024) houdt rekening met een terugkeer naar de verwachtingen van voor de pandemie tussen 2028 (optimistisch scenario) en 2033 (pessimistisch scenario).

In de Kernprognose 2024-2070 wordt, net als in de vorige prognose, verondersteld dat ook voor Nederland de trend van voor de coronapandemie weer bereikt wordt. Omdat het herstel van de levensverwachting langzamer verloopt dan eerder verwacht en in Nederland achterblijft bij andere landen, wordt aangenomen dat er geen volledig herstel is naar hetzelfde niveau als voor de coronapandemie.

Het CBS gebruikt voor de prognose van de sterftekansen een extrapolatiemodel: er wordt van uitgegaan dat de toekomstige trends een voortzetting zijn van de trends uit het verleden (Stoeldraijer et al., 2013). In het model wordt niet alleen uitgegaan van de trends in Nederland, maar ook van de meer stabiele trends in andere West-Europese landen. Tijdelijke versnellingen en vertragingen in de Nederlandse trends hebben zo een minder groot effect op de toekomstverwachtingen. Het model houdt ook rekening met het effect van rookgedrag op de sterfte, wat voor Nederland met name belangrijk is om de verschillen tussen mannen en vrouwen in sterftetrends goed te beschrijven.

Om de toekomstige langetermijntrend te bepalen worden, net als in de vorige prognoses, gegevens van de totale sterfte en de longkankersterfte vanaf 1970 tot aan de coronapandemie gebruikt voor Nederland en de West-Europese landen. Daarnaast wordt de Nederlandse longkankersterfte over de periode 1950-1970 gebruikt in het model. De modeluitkomsten van de sterftekansen voor Nederland worden geëxtrapoleerd vanaf het gemiddelde niveau in 2018 en 2019 (half gewicht) en 2023 en 2024 (half gewicht). Tussen 2024 (raming op basis van de voorlopige cijfers tot en met september 2024) en 2030 wordt er geïnterpoleerd. Vanaf 2030 zijn de sterftekansen gelijk aan de sterftekansen uit het geëxtrapoleerde model.

In de Kernprognose 2024-2070 wordt verwacht dat de levensverwachting van mannen zal toenemen naar 87,5 jaar en voor vrouwen naar 90,6 jaar in 2070. Dit is een toename van 7,2 jaar voor mannen en 7,3 jaar voor vrouwen ten opzichte van 2023.

De langetermijnontwikkeling in de Kernprognose 2024–2070 is nagenoeg gelijk aan die in de Bevolkingsprognose 2023–2070, maar het niveau ligt voor mannen iets hoger. In 2070 is het verschil 0,24 jaar voor mannen en -0,09 jaar voor vrouwen.

2.2.2a Periode-levensverwachting bij geboorte, mannen
JaarWaarnemingPrognose 2023-2070Prognose 2024-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
198072,48
198172,71
198272,73
198372,93
198472,96
198573,08
198673,09
198773,51
198873,68
198973,66
199073,84
199174,05
199274,3
199373,98
199474,58
199574,6
199674,66
199775,16
199875,19
199975,34
200075,54
200175,8
200275,99
200376,24
200476,87
200577,19
200677,63
200778,01
200878,32
200978,53
201078,77
201179,18
201279,14
201379,41
201479,87
201579,73
201679,88
201780,06
201880,16
201980,46
202079,66
202179,68
202280,1
202380,3180,39
202480,5380,6180,5379,76 – 81,380,15 – 80,92
202580,8380,7779,68 – 81,8580,23 – 81,3
202681,0681,079,67 – 82,3380,34 – 81,66
202781,2881,2379,69 – 82,7780,47 – 81,99
202881,581,4679,74 – 83,1880,61 – 82,31
202981,7281,6979,8 – 83,5780,75 – 82,62
203081,8781,9179,87 – 83,9480,9 – 82,92
203182,0382,0779,89 – 84,2580,99 – 83,15
203282,1882,2379,93 – 84,5481,09 – 83,38
203382,3482,479,96 – 84,8381,19 – 83,6
203482,4982,5680,01 – 85,1181,29 – 83,82
203582,6482,7280,05 – 85,3881,4 – 84,04
203682,7982,8880,1 – 85,6581,5 – 84,25
203782,9483,0480,16 – 85,9281,61 – 84,46
203883,0983,1980,21 – 86,1781,72 – 84,67
203983,2483,3580,27 – 86,4381,82 – 84,87
204083,3983,580,33 – 86,6781,93 – 85,07
204183,5383,6580,39 – 86,9282,04 – 85,27
204283,6883,880,45 – 87,1682,14 – 85,46
204383,8283,9580,51 – 87,482,25 – 85,66
204483,9684,180,57 – 87,6382,36 – 85,85
204584,184,2580,64 – 87,8682,46 – 86,04
204684,2484,3980,7 – 88,0982,57 – 86,22
204784,3884,5480,77 – 88,3182,67 – 86,4
204884,5284,6880,83 – 88,5382,78 – 86,59
204984,6684,8280,9 – 88,7582,88 – 86,77
205084,7984,9680,96 – 88,9682,98 – 86,94
205184,9385,181,03 – 89,1883,09 – 87,12
205285,0685,2481,1 – 89,3983,19 – 87,29
205385,1985,3881,16 – 89,5983,29 – 87,46
205485,3285,5181,23 – 89,883,39 – 87,63
205585,4685,6581,29 – 90,083,49 – 87,8
205685,5885,7881,36 – 90,283,59 – 87,97
205785,7185,9181,43 – 90,483,69 – 88,14
205885,8486,0481,49 – 90,683,79 – 88,3
205985,9786,1781,56 – 90,7983,89 – 88,46
206086,0986,381,62 – 90,9983,99 – 88,62
206186,2286,4381,69 – 91,1884,08 – 88,78
206286,3486,5681,75 – 91,3684,18 – 88,94
206386,4686,6881,81 – 91,5584,27 – 89,09
206486,5886,8181,88 – 91,7384,37 – 89,25
206586,786,9381,94 – 91,9284,46 – 89,4
206686,8287,0582,0 – 92,184,55 – 89,55
206786,9487,1782,07 – 92,2884,65 – 89,7
206887,0687,2982,13 – 92,4684,74 – 89,85
206987,1787,4182,19 – 92,6384,83 – 89,99
207087,2987,5382,25 – 92,8184,92 – 90,14

2.2.2b Periode-levensverwachting bij geboorte, vrouwen
JaarWaarnemingPrognose 2023-2070Prognose 2024-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
198079,18
198179,32
198279,41
198379,56
198479,68
198579,66
198679,61
198780,06
198880,24
198979,92
199080,11
199180,15
199280,28
199380,0
199480,31
199580,36
199680,35
199780,55
199880,69
199980,45
200080,58
200180,71
200280,69
200380,93
200481,44
200581,6
200681,89
200782,31
200882,28
200982,65
201082,72
201182,85
201282,82
201383,04
201483,29
201583,13
201683,13
201783,32
201883,33
201983,57
202083,07
202182,99
202283,09
202383,3383,46
202483,2283,783,2282,45 – 83,9982,84 – 83,6
202583,9383,5182,42 – 84,682,97 – 84,05
202684,1683,7982,46 – 85,1283,13 – 84,45
202784,3984,0782,53 – 85,683,3 – 84,83
202884,6284,3482,62 – 86,0683,49 – 85,19
202984,8584,6182,73 – 86,583,68 – 85,55
203085,0284,8882,85 – 86,9283,88 – 85,89
203185,1985,0682,88 – 87,2383,98 – 86,13
203285,3685,2382,92 – 87,5484,09 – 86,37
203385,5485,482,97 – 87,8484,2 – 86,61
203485,7185,5783,02 – 88,1384,31 – 86,84
203585,8885,7483,08 – 88,4184,42 – 87,06
203686,0485,9183,14 – 88,6984,54 – 87,29
203786,2186,0883,2 – 88,9684,66 – 87,51
203886,3786,2583,26 – 89,2384,77 – 87,72
203986,5386,4183,33 – 89,4984,88 – 87,93
204086,6986,5783,39 – 89,7485,0 – 88,14
204186,8586,7383,46 – 89,9985,11 – 88,34
204287,086,8883,53 – 90,2485,22 – 88,54
204387,1687,0483,59 – 90,4885,33 – 88,74
204487,3187,1983,66 – 90,7285,44 – 88,93
204587,4687,3483,73 – 90,9585,55 – 89,13
204687,6187,4983,8 – 91,1885,66 – 89,31
204787,7587,6483,86 – 91,4185,77 – 89,5
204887,987,7883,93 – 91,6385,88 – 89,69
204988,0487,9284,0 – 91,8585,98 – 89,87
205088,1888,0784,07 – 92,0786,09 – 90,05
205188,3288,2184,13 – 92,2886,19 – 90,22
205288,4688,3584,2 – 92,4986,29 – 90,4
205388,5988,4884,27 – 92,786,4 – 90,57
205488,7388,6284,33 – 92,986,5 – 90,74
205588,8688,7584,4 – 93,1186,6 – 90,91
205688,9988,8884,46 – 93,3186,7 – 91,07
205789,1289,0284,53 – 93,586,79 – 91,24
205889,2589,1584,59 – 93,786,89 – 91,4
205989,3889,2784,66 – 93,8986,99 – 91,56
206089,589,484,72 – 94,0887,08 – 91,72
206189,6389,5384,78 – 94,2787,18 – 91,87
206289,7589,6584,84 – 94,4687,27 – 92,03
206389,8789,7784,9 – 94,6487,36 – 92,18
206489,9989,8984,96 – 94,8287,45 – 92,33
206590,1190,0185,02 – 95,087,54 – 92,48
206690,2390,1385,08 – 95,1887,63 – 92,63
206790,3490,2485,14 – 95,3587,72 – 92,77
206890,4690,3685,2 – 95,5287,8 – 92,91
206990,5790,4785,25 – 95,6987,89 – 93,06
207090,6890,5985,31 – 95,8687,97 – 93,2

Verwachting sterfte: toename overledenen tot aan 2055

Het aantal overledenen neemt geleidelijk toe, tot een maximum van 211 duizend rond 2055. Ten opzichte van de Bevolkingsprognose 2023–2070 ligt het aantal overledenen de eerstkomende jaren wat hoger, maar vanaf 2028 zijn de verschillen kleiner dan 2 duizend.

2.2.3 Overledenen
JaarWaarnemingPrognose 2023-2070Prognose 2024-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
1980114,3
1981115,5
1982117,3
1983117,8
1984119,8
1985122,7
1986125,3
1987122,2
1988124,2
1989128,9
1990128,8
1991130,0
1992129,8
1993137,8
1994133,5
1995135,7
1996137,6
1997135,8
1998137,5
1999140,5
2000140,5
2001140,4
2002142,4
2003141,9
2004136,6
2005136,4
2006135,4
2007133,0
2008135,1
2009134,2
2010136,1
2011135,7
2012140,8
2013141,2
2014139,2
2015147,1
2016149,0
2017150,2
2018153,4
2019151,9
2020168,7
2021171,0
2022170,1
2023169,5169,3
2024175,0169,5175,0162,2 – 190,9167,9 – 182,4
2025169,9174,2156,8 – 194,5164,8 – 183,9
2026170,6173,8152,9 – 197,9162,7 – 185,2
2027171,4173,8150,7 – 200,8161,5 – 186,1
2028172,4174,1148,9 – 203,5161,1 – 187,6
2029173,6174,7148,2 – 206,5161,4 – 189,5
2030176,1175,5147,2 – 209,1161,6 – 191,9
2031178,7178,0147,4 – 213,4163,1 – 195,3
2032181,2180,5148,2 – 217,1164,5 – 198,5
2033183,7183,0149,4 – 221,3166,2 – 201,8
2034186,2185,4151,5 – 224,7168,0 – 204,6
2035188,6187,8152,5 – 228,5169,6 – 207,5
2036190,8190,0153,8 – 231,7170,9 – 210,3
2037193,0192,1154,2 – 235,0172,5 – 213,3
2038195,0194,1154,9 – 236,5174,2 – 215,7
2039196,8195,9156,2 – 237,9176,0 – 216,9
2040198,5197,6157,8 – 239,8177,1 – 218,2
2041200,0199,0159,0 – 242,0177,8 – 219,3
2042201,3200,4160,0 – 242,5178,9 – 220,6
2043202,5201,6161,4 – 242,7180,3 – 221,6
2044203,6202,6163,2 – 242,8181,9 – 222,3
2045204,6203,7165,0 – 244,7183,1 – 223,5
2046205,5204,6166,2 – 246,8184,5 – 224,6
2047206,3205,5167,4 – 248,8185,3 – 225,9
2048207,2206,4167,5 – 251,6186,5 – 227,4
2049208,1207,3167,3 – 253,5187,1 – 228,7
2050208,9208,1167,3 – 255,5188,1 – 230,3
2051209,7208,9168,5 – 256,3188,6 – 231,0
2052210,4209,6169,9 – 256,6189,7 – 231,7
2053210,9210,2170,3 – 256,4190,1 – 232,6
2054211,2210,5170,9 – 256,1190,5 – 233,0
2055211,3210,6171,4 – 255,8190,6 – 233,4
2056211,1210,5171,8 – 255,0191,0 – 233,3
2057210,7210,2171,5 – 253,5190,9 – 233,2
2058210,1209,5171,1 – 253,1190,5 – 231,9
2059209,1208,6171,0 – 251,3189,7 – 230,2
2060208,0207,5170,1 – 250,7188,5 – 228,7
2061206,6206,2169,7 – 248,8187,1 – 227,6
2062205,0204,6169,1 – 248,6185,8 – 226,6
2063203,3202,9168,2 – 245,6184,6 – 224,5
2064201,5201,1166,7 – 242,9183,1 – 222,5
2065199,7199,3164,5 – 241,5181,5 – 220,4
2066197,9197,6162,6 – 240,6179,8 – 218,9
2067196,3195,9161,0 – 240,1178,0 – 217,2
2068194,8194,4159,4 – 238,5176,1 – 215,2
2069193,5193,2158,4 – 237,6174,1 – 213,9
2070192,6192,2157,4 – 236,8172,7 – 212,7

2.3 Immigratie

Immigratie naar Nederland kent een grillig verloop. Uiteenlopende gebeurtenissen en ontwikkelingen hebben in het verleden een sterke impact gehad op het aantal immigranten. Voorbeelden zijn de dekolonisatie van Indonesië (vanaf 1945) en Suriname (vanaf 1975), de werving van immigranten uit bijvoorbeeld Marokko en Turkije (vanaf eind jaar 1950) en de daaropvolgende gezinsimmigratie (vanaf 1970), en het toetreden van Oost-Europese landen tot de Europese Unie (vanaf 2004). Verschillende oorlogen en conflicten zorgden voor een toename van het aantal asielimmigranten. In 2022 brak de oorlog in Oekraïne uit, wat ervoor zorgde dat veel mensen uit dit land naar Nederland kwamen. Ook de coronapandemie (inclusief de maatregelen) heeft vanaf maart 2020 impact gehad op de immigratie.

Vanaf ongeveer 2005 nam het aantal immigranten jaarlijks toe. In 2020 was er voor het eerst sinds jaren een aanmerkelijke daling, gerelateerd aan de beperkende maatregelen tijdens de coronapandemie. In 2021 nam het aantal immigranten weer toe. In 2022 was het uitzonderlijk hoog (403 duizend totaal) door de ontheemden uit Oekraïne. In 2023 en 2024 nam het weer af, maar bleef verhoogd ten opzichte van de periode voor corona.

2.3.1 Immigranten
JaarWaarnemingPrognose 2023-2070Prognose 2024-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
194529,1
1946107,4
194754,4
194846,3
194936,3
195070,6
195158,0
195233,7
195335,4
195442,4
195552,1
195651,8
195750,1
195868,0
195937,2
196045,4
196155,1
196266,0
196355,1
196467,1
196576,6
196681,8
196755,8
196864,5
196976,4
197090,8
197197,1
197283,3
197386,7
197495,8
1975119,3
197683,0
197783,9
197889,2
1979104,6
1980112,5
198180,2
198270,7
198366,8
198466,9
198579,4
198687,4
198795,9
198891,2
198998,9
1990117,4
1991120,2
1992116,9
1993119,2
199499,3
199596,1
1996108,7
1997109,9
1998122,4
1999119,2
2000132,9
2001133,4
2002121,3
2003104,5
200494,0
200592,3
2006101,2
2007116,8
2008143,5
2009146,4
2010154,4
2011163,0
2012158,4
2013164,8
2014182,9
2015204,6
2016230,7
2017235,0
2018243,7
2019269,1
2020220,9
2021252,5
2022403,1
2023335,7336,9
2024319,2323,3319,2284,2 – 359,1300,6 – 338,8
2025314,6314,2263,1 – 368,5287,0 – 341,9
2026305,3308,1243,9 – 375,8274,2 – 342,2
2027305,5309,3237,8 – 387,4271,6 – 348,0
2028306,0310,3233,2 – 396,9269,7 – 352,3
2029307,8310,0229,7 – 402,3268,0 – 354,8
2030308,7308,9226,0 – 404,7264,3 – 357,5
2031309,7309,8223,4 – 408,2264,0 – 360,6
2032310,2310,2221,9 – 411,6263,2 – 361,8
2033309,8309,8219,8 – 415,5262,4 – 360,5
2034309,1309,1217,6 – 417,7259,2 – 361,2
2035309,3309,3217,7 – 418,8256,7 – 363,5
2036309,4309,4217,5 – 418,7255,1 – 365,8
2037309,4309,4216,1 – 419,7254,9 – 367,2
2038309,4309,4212,8 – 419,5254,8 – 367,9
2039309,5309,5209,5 – 418,7253,7 – 369,0
2040309,6309,6208,4 – 418,5252,8 – 368,4
2041309,6309,6208,7 – 420,5251,6 – 368,9
2042309,7309,7208,1 – 425,1251,1 – 369,7
2043309,8309,8207,8 – 429,8250,6 – 370,7
2044309,9309,9208,3 – 434,1250,8 – 372,0
2045309,9309,9208,5 – 436,1251,3 – 372,7
2046309,9309,9208,9 – 436,7251,3 – 374,3
2047309,9309,9207,7 – 438,5251,1 – 376,5
2048310,0310,0206,4 – 440,3250,4 – 378,4
2049310,0310,0205,8 – 441,5250,0 – 380,2
2050310,0310,0203,6 – 439,4250,1 – 380,8
2051310,0310,0203,6 – 437,0249,9 – 381,0
2052310,1310,1201,0 – 434,6249,9 – 381,7
2053310,1310,1200,4 – 434,0249,2 – 381,4
2054310,1310,1199,0 – 433,6249,7 – 380,5
2055310,1310,1200,5 – 432,7250,3 – 378,0
2056310,2310,2201,8 – 430,3250,5 – 376,9
2057310,2310,2202,6 – 429,9251,2 – 376,7
2058310,3310,3202,0 – 430,7249,5 – 377,0
2059310,4310,4200,9 – 434,4248,2 – 377,8
2060310,5310,5200,1 – 436,1245,4 – 379,2
2061310,6310,6199,1 – 439,0244,7 – 379,8
2062310,7310,7199,2 – 439,5243,4 – 379,8
2063310,9310,9199,4 – 438,5242,9 – 380,2
2064311,0311,0200,9 – 438,3242,6 – 381,7
2065311,1311,1201,2 – 439,0244,0 – 382,9
2066311,2311,2202,0 – 439,2245,2 – 382,7
2067311,3311,3200,1 – 438,1247,2 – 382,4
2068311,4311,4199,0 – 436,8247,8 – 382,4
2069311,5311,5198,7 – 437,0247,9 – 382,6
2070311,6311,5199,7 – 437,1247,2 – 382,7

Model en veronderstellingen voor de immigratie

In de Bevolkingsprognose 2023–2070 was de verwachting dat de immigratie in 2024 lager zou liggen dan in 2023, vooral omdat het aantal immigranten uit Oekraïne zou afnemen. De overige immigratie werd verwacht ongeveer even hoog te blijven (Stoeldraijer et al, 2023), met een beperkte daling van de asielmigratie (inclusief nareizigers) en een kleine toename van de immigratie uit de EU.

De totale immigratie in 2024 wordt op basis van de eerste negen maanden geraamd op 319 duizend personen. Dat is iets lager dan de verwachting in de Bevolkingsprognose 2023-2070 (323 duizend). De immigratie uit de Europese Unie en uit Oostelijk Aziatische landen nam iets af en lag tezamen 13 duizend personen lager dan voorzien. De immigratie uit Aziatisch Midden-Oosten nam toe en lag 7 duizend hoger dan was verondersteld door hogere asielmigratie (inclusief nareizigers).

Voor de langere termijn wordt in de Kernprognose 2024-2070 aangesloten bij de veronderstellingen uit de vorige Bevolkingsprognose 2023-2070. Voor de asielmigratie wordt aangenomen dat die ook in 2025 en 2026 op het huidige niveau van 33 duizend blijft. Hoewel het aantal asielverzoeken sinds het derde kwartaal van 2024 afneemt, is het aantal nareisverzoeken dat nog in behandeling is de afgelopen twaalf maanden sterk gestegen (IND, 2024). Daarom ligt een toename van het aantal nareizigers voor de hand voordat er op termijn een daling inzet. Vanaf 2030 wordt, net als in de Bevolkingsprognose 2023-2070, uitgegaan van ongeveer 25 duizend asielmigranten per jaar. Voor de overige immigratie wordt het verschil tussen de raming in 2024 en de verwachting uit de Bevolkingsprognose 2023-2070 in vier jaar tijd afgebouwd. Vanaf 2028 is de veronderstelling voor de overige immigratie weer gelijk aan de veronderstelling van de Bevolkingsprognose 2023-2070.

Verwachting immigratie: afname tot 2027, daarna lichte stijging

Op de korte termijn wordt, na de piek door de oorlog in Oekraïne en een daling in 2023, een verdere afname van het aantal immigranten verwacht van 319 duizend in 2024 naar 308 duizend in 2026. Net als in de Bevolkingsprognose 2023–2070 worden in de Kernprognose 2024–2070 voor de lange termijn jaarlijks 311 duizend immigranten per jaar verwacht.

2.4 Emigratie

De emigratie van mensen die in het buitenland geboren zijn, nam toe van 80 duizend in 2010 tot 122 duizend in 2019. Tijdens de coronapandemie nam de migratie tussen landen af: er kwamen minder mensen naar Nederland en daardoor keerden vervolgens ook minder mensen naar het buitenland terug. De groei van de emigratie van in het buitenland geboren personen stokte daardoor in 2020, daalde in 2021 tot 110 duizend en nam daarna van jaar op jaar toe tot 162 duizend in 2024 (raming op basis van voorlopige cijfers tot en met september).

De emigratie van mensen die in Nederland zijn geboren, daalde van 46 duizend in 2015 naar 39 duizend in 2019. In de coronajaren 2020 en 2021 daalde het tijdelijk verder, daarna keerde het weer terug naar een niveau van iets meer dan 40 duizend emigranten per jaar.

De Bevolkingsprognose 2023–2070 veronderstelde dat de emigratie van in het buitenland geboren mensen zou toenemen tot 159 duizend in 2024. Op basis van de voorlopige cijfers tot en met september komt deze emigratie in 2024 iets hoger uit, op 162 duizend. Vooral de emigratie van in de EU geboren migranten was hoger. De emigratie van in Nederland geboren mensen komt ongeveer uit zoals verwacht.

2.4.1 Geboorteland emigranten
 In Nederland geboren (x 1 000)In het buitenland geboren (x 1 000)
199539,942,3
199640,451,6
199737,844,1
199835,843,5
199935,843,0
200037,441,6
200139,443,2
200243,653,3
200345,958,9
200447,462,9
200553,766,0
200659,373,2
200756,366,3
200851,266,6
200940,071,9
201041,779,6
201145,987,3
201245,499,1
201344,6101,1
201446,6101,2
201546,4103,1
201645,2106,3
201743,4110,9
201841,4115,9
201939,3121,8
202030,6121,9
202135,0110,3
202243,3136,0
202342,5155,8
2024*42,5161,7

Model en veronderstellingen voor de emigratie

De toekomstige emigratie van mensen die in het buitenland zijn geboren, wordt geschat door veronderstellingen over het emigratiegedrag naar verblijfsduur te combineren met de immigratieveronderstellingen: hoeveel immigranten vertrekken weer, en na hoeveel jaar? De veronderstellingen voor het emigratiegedrag zijn gebaseerd op het waargenomen gedrag van de immigratiecohorten sinds 1999 (Stoeldraijer et al., 2023). Vanwege de afwijkende patronen tijdens de coronapandemie is de periode 2020-2022 niet meegenomen in het berekenen van het vertrekpercentage (het aandeel immigranten dat vertrekt gedurende een bepaalde periode).

Sinds eind jaren 1990 is het aandeel immigranten dat weer vertrekt gestegen, onder meer als gevolg van het toegenomen aandeel arbeids- en studiemigratie. Door de hoge asielmigratie in 2015-2017 was het aandeel vertrekkers weer iets gedaald: de meeste asielmigranten blijven. Het deel dat wel vertrekt, doet dat vaak na een langer verblijf.

Voor de Kernprognose 2024-2070 wordt voor de vertrekpercentages voor in het buitenland geboren emigranten geleidelijk, in vier jaar, aangesloten bij de veronderstellingen van de Bevolkingsprognose 2023–2070. Het totale veronderstelde vertrekpercentage voor immigranten die in het buitenland zijn geboren bedraagt 73 procent. Voor in Nederland geboren emigranten wordt direct aangesloten bij de veronderstellingen uit de Bevolkingsprognose 2023–2070.

2.4.2 Immigranten en emigranten
 Immigranten (x 1 000)Emigranten (x 1 000)
199596,182,2
1996108,791,9
1997109,982,0
1998122,479,3
1999119,278,8
2000132,979,0
2001133,482,6
2002121,396,9
2003104,5104,8
200494,0110,2
200592,3119,7
2006101,2132,5
2007116,8122,6
2008143,5117,8
2009146,4111,9
2010154,4121,4
2011163,0133,2
2012158,4144,5
2013164,8145,7
2014182,9147,9
2015204,6149,5
2016230,7151,5
2017235,0154,3
2018243,7157,4
2019269,1161,0
2020220,9152,5
2021252,5145,3
2022403,1179,3
2023335,7198,3
2024*319,2204,2

Verwachting: meer emigratie tot 2030, daarna lichte stijging

Het aantal emigranten loopt volgens de Kernprognose 2024-2070 op van 204 duizend (raming op basis van voorlopige cijfers tot en met september) tot 241 duizend in 2030. Voor de lange termijn worden 257 duizend emigranten per jaar verwacht.

Doordat er in 2024 minder immigranten uit de EU en uit Oostelijk Azië kwamen dan werd verwacht, zal de emigratie in de komende jaren ook lager zijn, omdat de meerderheid van de immigranten uit deze landen doorgaans weer vertrekt. Daarentegen was de asielmigratie in 2024 juist hoger dan verwacht, wat op termijn tot meer emigratie leidt, maar die is beperkt, omdat een minderheid van de asielmigranten uiteindelijk weer vertrekt. Voor de jaren 2026 tot 2030 wordt daardoor in de Kernprognose voorzien dat de emigratie een paar duizend lager ligt dan volgens de Bevolkingsprognose 2023-2070. Op de lange termijn zijn de aantallen in beide prognoses nagenoeg gelijk.

2.4.3 Emigranten (inclusief administratieve correcties)
JaarWaarnemingPrognose 2023-2070Prognose 2024-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
199582,2
199691,9
199782,0
199879,3
199978,8
200079,0
200182,6
200296,9
2003104,8
2004110,2
2005119,7
2006132,5
2007122,6
2008117,8
2009111,9
2010121,4
2011133,2
2012144,5
2013145,7
2014147,9
2015149,5
2016151,5
2017154,3
2018157,4
2019161,0
2020152,5
2021145,3
2022179,3
2023198,3192,5
2024204,2201,2204,2184,2 – 229,8193,0 – 215,4
2025209,5209,5183,7 – 241,9196,2 – 223,6
2026217,6216,4185,9 – 254,7200,8 – 233,4
2027227,8225,9192,4 – 269,4208,4 – 245,9
2028238,4236,3199,7 – 284,9216,7 – 258,7
2029240,3239,1199,7 – 292,1217,6 – 263,7
2030241,7241,1199,3 – 297,6218,3 – 267,2
2031242,7242,4198,9 – 301,4218,8 – 269,8
2032243,3243,2197,6 – 305,4218,4 – 271,5
2033243,4243,5196,0 – 308,1217,9 – 272,7
2034244,1244,3194,9 – 310,3218,1 – 274,7
2035244,9245,1194,5 – 312,1218,2 – 276,2
2036245,8246,0193,8 – 314,6217,9 – 277,7
2037246,7246,9193,4 – 315,7218,1 – 278,9
2038247,5247,7193,2 – 315,5218,2 – 279,9
2039248,2248,4192,9 – 318,0218,2 – 280,7
2040248,9249,0192,1 – 320,1218,1 – 281,7
2041249,4249,6191,7 – 323,0218,1 – 283,3
2042249,9250,1191,9 – 325,7218,1 – 284,4
2043250,4250,5191,5 – 328,8218,2 – 285,5
2044250,8250,9191,3 – 330,7218,2 – 286,8
2045251,2251,3191,1 – 332,0218,1 – 288,0
2046251,5251,6191,0 – 333,1217,8 – 288,9
2047251,8251,9190,7 – 333,1218,1 – 290,3
2048252,1252,1190,5 – 334,3218,0 – 291,4
2049252,3252,4190,5 – 334,0218,3 – 292,3
2050252,5252,6189,7 – 334,9218,4 – 293,5
2051252,8252,9188,3 – 336,1218,7 – 294,3
2052253,1253,1187,3 – 337,9218,4 – 295,4
2053253,3253,3186,2 – 338,2218,3 – 296,2
2054253,5253,6185,4 – 340,7217,9 – 297,0
2055253,8253,8185,0 – 341,7218,1 – 297,4
2056254,0254,1184,9 – 342,4218,2 – 298,1
2057254,3254,3183,9 – 344,2218,5 – 298,4
2058254,6254,6183,2 – 346,2218,7 – 298,7
2059254,9254,9182,7 – 347,7218,8 – 298,7
2060255,2255,2182,8 – 349,2218,5 – 298,9
2061255,5255,5183,5 – 350,3218,2 – 299,0
2062255,7255,7184,9 – 349,1218,0 – 299,5
2063256,0256,0185,4 – 348,8217,6 – 299,8
2064256,3256,3185,5 – 347,7217,5 – 300,1
2065256,5256,5185,5 – 347,1217,9 – 300,4
2066256,8256,8185,0 – 347,5218,0 – 300,7
2067257,0257,0183,9 – 348,7218,0 – 300,3
2068257,3257,3183,4 – 348,9218,0 – 300,5
2069257,5257,5182,8 – 350,9217,5 – 300,6
2070257,7257,9182,4 – 350,0217,8 – 301,1