Huishoudensprognose 2024-2070: bijna 10 miljoen huishoudens verwacht in 2070
Over deze publicatie
Hoeveel huishoudens zullen er in 2070 in Nederland zijn? Hoe groot is een gemiddeld huishouden dan, en hoeveel mensen wonen alleen? De Huishoudensprognose 2024-2070 beschrijft de verwachte ontwikkeling van de bevolking naar de positie in het huishouden en van huishoudens naar samenstelling en grootte tot aan 2070.
De belangrijkste bevindingen:
- Het aantal huishoudens in Nederland zal naar verwachting stijgen van 8,37 miljoen in 2024 tot 9,97 miljoen in 2070, een toename van 1,59 miljoen. De 9 miljoen wordt in 2034 bereikt.
- De groei komt grotendeels voor rekening van eenpersoonshuishoudens. Begin 2024 maakten deze 40 procent uit van alle huishoudens; in 2070 zal dit naar verwachting 44 procent zijn. Door de vergrijzing neemt vooral het aantal oudere alleenstaanden sterk toe.
- Het aantal mensen dat met een partner, kinderen, of ouders woont, is echter nog altijd aanzienlijk groter dan het aantal dat alleen woont. In 2070 woont naar verwachting 77 procent van de inwoners in een meerpersoonshuishouden, tegen 79 procent in 2024.
1. Inleiding
Het aantal huishoudens in Nederland is gegroeid: begin jaren zeventig telde Nederland ongeveer 4 miljoen huishoudens, en begin 2024 bijna 8,4 miljoen. Het aantal huishoudens is sneller gegroeid dan de bevolking doordat huishoudens kleiner zijn geworden. Dat komt omdat gezinnen minder kinderen hebben en meer mensen alleen wonen. Tegelijkertijd gaan jongeren later uit huis en keren minder vaak terug, trouwen jonge generaties minder en gaan minder mensen samenwonen, is ongehuwd samenwonen gangbaarder geworden, zijn er meer scheidingen en is er een daling van het aandeel ouderen dat in een instelling woont.
Centraal in dit artikel staat de vraag: hoeveel huishoudens heeft Nederland in de komende decennia, en wat voor soort huishoudens zullen dat zijn? Wonen mensen in de toekomst vaker alleen of met een partner, kinderen of ouders? De nationale Huishoudensprognose, die het CBS elke drie jaar publiceert, biedt een antwoord op deze vragen. De Huishoudensprognose 2024-2070 omvat de verwachte ontwikkeling van de bevolking naar de positie in het huishouden en van huishoudens naar samenstelling en grootte tot aan 2070.
Verschillende demografische ontwikkelingen zijn van invloed op de huishoudensvorming, zoals uit huis gaan van jongeren, trouwen en samenwonen, en scheiden en verweduwen. Een belangrijk onderdeel van de huishoudensprognose vormt dan ook de analyse van deze ontwikkelingen. Met kennis over hoe deze ontwikkelingen zich in het verleden hebben voltrokken, kunnen onderbouwde veronderstellingen worden gedaan over hoe ze zich zullen voortzetten in de toekomst. Alle veronderstellingen samen worden in een prognosemodel toegepast op de uitgangssituatie op 1 januari 2024, en daaruit volgt de jaar-op-jaar verandering in huishoudensposities die mensen innemen. De output van de huishoudensprognose bestaat uit de verwachte aantallen huishoudens per type, voor de jaren 2025 tot en met 2070, en ook de huishoudenspositie van alle personen in Nederland voor die periode.
De Huishoudensprognose 2024-2070 is een update van de Huishoudensprognose 2021-2070 die het CBS in december 2021 heeft gepubliceerd (Stoeldraijer et al., 2021). Het startpunt van de vorige prognose was 1 januari 2021. De Huishoudensprognose 2024-2070 is consistent met de Kernprognose 2024-2070 die tegelijk met deze prognose verschijnt (Stoeldraijer et al., 2024). Dat betekent dat de bevolkingsopbouw naar leeftijd en geslacht in beide prognoses hetzelfde is.
2. Model
Het model voor de Huishoudensprognose simuleert de toekomstige ontwikkeling van de bevolking naar burgerlijke staat en huishoudenspositie (Van Duin & Harmsen, 2009). Het prognosemodel is geïmplementeerd in het macrosimulatiepakket LIPRO (“LIfestyle PROjections”, Van Imhoff & Keilman, 1991), dat door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) ter beschikking is gesteld.
In het prognosemodel worden zeven huishoudensposities onderscheiden:
- Thuiswonend kind
- Alleenstaande
- Samenwonende zonder thuiswonende kinderen
- Samenwonende met thuiswonende kinderen
- Alleenstaande ouder
- Overig lid van particulier huishouden
- Instellingsbewoner
Alle huishoudensposities behalve thuiswonend kind worden daarnaast onderscheiden naar vier burgerlijke staten:
- Ongehuwd
- Gehuwd (inclusief personen met een geregistreerd partnerschap)
- Verweduwd
- Gescheiden
In totaal geeft dit 25 posities waarin iemand zich kan bevinden. Het model maakt daarnaast onderscheid naar leeftijd en geslacht.
De overgangsfrequenties tussen de 25 posities bieden input voor het model. De overgangsfrequentie is, op persoonsniveau, de kans per jaar dat iemand van de ene positie naar de andere positie over gaat, bijvoorbeeld van thuiswonend kind naar alleenstaand. De overgangsfrequenties beschrijven zo het gedrag op het gebied van onder andere uit huis gaan, gaan samenwonen, scheiden en trouwen. Ook geboorte, sterfte en migratie spelen in het model een rol. De veronderstellingen hierover komen uit de Kernprognose 2024-2070 (Stoeldraijer et al., 2024). Voor de Huishoudensprognose worden ze verder uitgesplitst naar huishoudenspositie en burgerlijke staat. De overgangsfrequenties voor de Huishoudensprognose 2024-2070 zijn geschat op basis van gegevens over de periode 2014-2024. Een uitgebreide beschrijving van de manier waarop de overgangsfrequenties zijn afgeleid, is te vinden in Van Duin en Harmsen (2009).
Uitkomsten van het model
De uitkomsten van het model beschrijven de verwachte ontwikkeling van het aantal inwoners naar huishoudenspositie en burgerlijke staat. Hieruit worden vervolgens de huishoudens samengesteld om tot een prognose van het aantal huishoudens naar type te komen. Elke alleenstaande staat voor een eenpersoonshuishouden, elke alleenstaande ouder voor een eenouderhuishouden. Elke twee samenwonenden staan voor één paar. Een beperkt aantal meerpersoonshuishoudens is geen paar en geen eenouderhuishouden: dit zijn de ‘overige huishoudens’. Deze bestaan bijvoorbeeld uit broers en zussen of uit studiegenoten die een gezamenlijke huishouding voeren. De prognose schat het aantal overige huishoudens uit het aantal personen in de huishoudenspositie ‘overig lid van huishouden’, onderscheiden naar leeftijd en geslacht.
De paren en eenouderhuishoudens worden verder onderscheiden naar het aantal kinderen binnen het huishouden. Hiervoor wordt een model gebruikt dat aan de hand van vruchtbaarheidscijfers doorrekent hoeveel vrouwen van een bepaalde leeftijd in een gegeven kalenderjaar moeder zijn van een, twee, drie of meer kinderen. Op basis van de leeftijdsspecifieke kans om uit huis te gaan, wordt berekend welk deel van die kinderen nog thuiswonend is (De Jong, 1994).
Om een prognose van het aantal huishoudens naar grootte te maken, moeten ten slotte nog de personen met positie ‘overig lid’ die geen referentiepersoon zijn, over de verschillende huishoudenstypen verdeeld worden. Daarbij wordt als richtlijn de kans gebruikt dat een huishouden van een bepaald type een inwonend overig lid heeft op basis van recente waarnemingen. Bij een overig lid dat inwoont bij een paar, kan het bijvoorbeeld gaan om een pleegkind of om een ouder van één van de partners die bij het paar inwoont.
Onzekerheid
De uitkomsten van de prognose hebben een bepaalde onzekerheid. Zo veronderstelt de prognose dat het huidige gedrag op het gebied van relatievorming- en ontbinding, uit huis gaan en kinderen krijgen blijft zoals het in het recente verleden was. Dit is uiteraard niet zeker. Ook de onzekerheid in de demografische ontwikkelingen werkt door in de huishoudenssamenstelling. Een sterker dan veronderstelde stijging van de levensverwachting zou kunnen leiden tot meer ouderen en dus meer alleenstaanden, en meer immigratie tot meer twintigers en jonge dertigers, die vaak alleenstaand zijn of samenwonend zonder kinderen. Voor de bevolking in instellingen is een belangrijke bron van onzekerheid hoe de ouderenzorg in de toekomst wordt ingericht en of mogelijk nieuwe woonvormen onder het kopje particuliere of institutionele huishoudens gaan vallen.
Om inzicht te geven in de mate van onzekerheid van de cijfers worden prognose-intervallen bepaald. Op grond van veronderstellingen over onder meer de onzekerheid van ontwikkelingen in het moment waarop jongeren het ouderlijk huis verlaten en veranderingen in het percentage alleenstaanden, kan de mate van onzekerheid van toekomstige ontwikkelingen worden gekwantificeerd (Alders, 2001). Daartoe zijn duizend varianten van de prognose doorgerekend, elk met een andere combinatie van verwachtingen als uitgangspunt. Uit de uitkomsten zijn 67-procent en 95-procent prognose-intervallen afgeleid. Het 67-procent prognose-interval kan geïnterpreteerd worden als het bereik waarbinnen de uiteindelijke cijfers waarschijnlijk liggen, het 95-procent prognose-interval als het bereik waarbinnen ze zeer waarschijnlijk liggen. Voor deze prognose zijn de veronderstellingen over de onzekerheid in de aandelen van de verschillende huishoudensposities bijgesteld. Hiervoor is gekeken naar de afwijkingen tussen de werkelijke ontwikkelingen en de verwachtingen van de voorgaande Huishoudensprognoses van het CBS. Voor de meeste uitkomsten zijn de onzekerheidsintervallen rond de nieuwe prognose door de bijstelling iets smaller dan rond de vorige, vooral voor de korte termijn.
3. Veronderstellingen
De Huishoudensprognose bestaat in grote lijnen uit een vooruitberekening van de consequenties van het huidige gedrag op de toekomstige huishoudenssamenstelling van de bevolking (Van Duin & Harmsen, 2009). Het is echter niet altijd voor alle overgangen plausibel om te veronderstellen dat dit gedrag ongewijzigd blijft. In die gevallen worden veronderstellingen over de toekomstige waarden voor de betreffende overgangen opgesteld. Deze paragraaf beschrijft recente ontwikkelingen in de overgangen en de oorzaken daarvan. En welke veronderstellingen daaruit zijn afgeleid voor deze prognose en hoe ze afwijken van die van de voorgaande prognose.
De veronderstellingen over de huishoudensovergangen voor de Huishoudensprognose 2024-2070 kunnen als volgt worden samengevat:
- Vanwege de krapte op de woningmarkt voor starters wordt verwacht dat de leeftijd waarop jongeren uit huis gaan, die in 2023 daalde door de herinvoering van de basisbeurs, de komende jaren weer iets oploopt;
- Het aandeel kinderen dat het ouderlijk huis verlaat en binnen 10 jaar daar weer naar terugkeert, zal op het niveau van 2023 blijven (ongeveer 1 op de 5);
- De jaarlijkse kans dat iemand gehuwd of niet-gehuwd gaat samenwonen, zal nog iets verder dalen.
- Het scheidingsrisico voor zowel een gehuwde als een niet-gehuwde relatie zal ongeveer hetzelfde blijven als in 2023. Het jaarlijkse risico op verweduwing zal verder afnemen door de stijgende levensverwachting.
- Met het stijgen van de levensverwachting zal ook de leeftijd waarop ouderen zodanig beperkt worden dat ze institutionele zorg nodig hebben, geleidelijk verder stijgen. Voor de lange termijn wordt aangenomen dat het aantal plekken in verpleeghuizen mee zal stijgen met de behoefte daaraan.
3.1 Jongeren gaan later uit huis en keren minder vaak terug
Tussen 2008 en 2022 nam de leeftijd waarop jongeren uit huis gaan, toe. Niet alleen studenten maar ook andere jongeren gingen later uit huis. Alleen in het coronajaar 2020 was er een dipje in de gemiddelde leeftijd, waarschijnlijk doordat er tijdelijk meer ruimte op de woningmarkt was door de lage immigratie in dat jaar. In 2023 was er een sterkere daling: jongeren gingen in 2023 met gemiddeld 23,8 jaar uit huis, ruim een half jaar eerder dan in 2022. Dit viel samen met de herinvoering van de basisbeurs in 2023. Studerende jongeren gingen daardoor vaker of eerder uit huis dan in de jaren daarvoor. In 2015, toen het leenstelsel werd ingevoerd, was een omgekeerde beweging te zien: de gemiddelde leeftijd waarop ze uit huis gingen, nam plotseling met 0,3 jaar toe van 23,8 naar 24,1 jaar.
Jaar | Gemiddelde leeftijd (leeftijd) | Prognose 2021-2070 (leeftijd) | Bijzonderheden (leeftijd) |
---|---|---|---|
1995 | 23,62 | ||
1996 | 23,62 | ||
1997 | 23,58 | ||
1998 | 23,38 | ||
1999 | 23,44 | ||
2000 | 23,51 | ||
2001 | 23,60 | ||
2002 | 23,54 | ||
2003 | 23,41 | ||
2004 | 23,48 | ||
2005 | 23,49 | ||
2006 | 23,53 | ||
2007 | 23,54 | ||
2008 | 23,58 | ||
2009 | 23,57 | ||
2010 | 23,65 | ||
2011 | 23,73 | ||
2012 | 23,78 | ||
2013 | 23,68 | ||
2014 | 23,76 | ||
2015 | 24,07 | ||
2016 | 24,21 | ||
2017 | 24,30 | ||
2018 | 24,40 | ||
2019 | 24,46 | ||
2020 | 24,37 | ||
2021 | 24,47 | 24,48 | |
2022 | 24,43 | 24,49 | |
2023 | 23,84 | 24,49 | |
2024 | 23,98 | 24,49 | Prognose |
2025 | 24,09 | 24,49 | Prognose |
2026 | 24,20 | 24,49 | Prognose |
2027 | 24,31 | 24,49 | Prognose |
2028 | 24,42 | 24,48 | Prognose |
2029 | 24,42 | 24,48 | Prognose |
2030 | 24,42 | 24,48 | Prognose |
2031 | 24,42 | 24,48 | Prognose |
2032 | 24,42 | 24,48 | Prognose |
2033 | 24,42 | 24,48 | Prognose |
2034 | 24,42 | 24,48 | Prognose |
2035 | 24,41 | 24,48 | Prognose |
2036 | 24,41 | 24,48 | Prognose |
2037 | 24,41 | 24,48 | Prognose |
2038 | 24,41 | 24,48 | Prognose |
2039 | 24,41 | 24,48 | Prognose |
2040 | 24,41 | 24,48 | Prognose |
1) gestandaardiseerd naar geslacht- en leeftijdprofiel (tot 50 jaar) in 2023 |
Het aandeel thuiswonende jongeren dat jaarlijks uit huis gaat, daalde sinds 2008 voor leeftijden tot 30 jaar, en was voor leeftijden vanaf 30 jaar stabiel. Tijdens de coronajaren 2020 en 2021 was er een tijdelijke toename, en in 2022 kwam het terug naar het niveau van vóór corona. De stijging bij de 15- tot 23-jarigen in 2023 was vooral te zien bij personen die vanuit het ouderlijk huis vertrokken zonder te gaan samenwonen. Dit wijst erop dat de herinvoering van de basisbeurs de reden is voor de toename in 2023 van het aantal jonge thuiswonenden die het ouderlijk huis verlaten. De herinvoering van de basisbeurs zorgt structureel voor extra financiële ruimte en voor studenten om uit huis te gaan. Om in aanmerking te komen voor het hogere beursbedrag voor uitwonende studenten, moeten zij op een ander adres ingeschreven zijn dan hun ouders.
De mogelijkheden voor jongeren die uit huis willen gaan, verschillen afhankelijk van of zij alleen of met een partner willen gaan wonen. Voor jongeren zonder partner blijft het de komende jaren moeilijk om betaalbare, zelfstandige woonruimte te vinden (De Hypotheker, 2024; CBS, 2024a). Specifiek voor studenten is de verwachting dat het tekort aan studentenhuisvesting zal blijven bestaan in de komende jaren (ABF, 2024a; CBRE, 2024). Paren hebben over het algemeen een betere positie op de woningmarkt, omdat zij samen een hoger huishoudensinkomen hebben en daardoor een hoger bedrag aan hypotheek kunnen lenen. Een verdere stijging van de woningprijzen zal daarom voor deze groep een minder grote belemmering zijn. Vanwege deze verschillende verwachtingen wordt voor de huidige prognose aangenomen dat de frequentie van uit huis gaan voor jongeren die niet gaan samenwonen, zal dalen naar het niveau van vóór corona in 2019, terwijl het voor jongeren die wel gaan samenwonen, op het (lage) niveau van 2023 zal blijven.
Jaar | Totaal (frequentie) | Totaal, prognose 2021-2070 (frequentie) | Naar niet-samenwonend (frequentie) | Naar niet-samenwonend, prognose 2021-2070 (frequentie) | Naar samenwonend (frequentie) | Naar samenwonend, prognose 2021-2070 (frequentie) | Bijzonderheden (frequentie) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1995 | 0,148 | 0,075 | 0,073 | ||||
1996 | 0,152 | 0,079 | 0,072 | ||||
1997 | 0,156 | 0,081 | 0,074 | ||||
1998 | 0,168 | 0,092 | 0,077 | ||||
1999 | 0,157 | 0,083 | 0,074 | ||||
2000 | 0,152 | 0,079 | 0,073 | ||||
2001 | 0,150 | 0,077 | 0,073 | ||||
2002 | 0,158 | 0,084 | 0,074 | ||||
2003 | 0,160 | 0,088 | 0,072 | ||||
2004 | 0,160 | 0,089 | 0,071 | ||||
2005 | 0,164 | 0,093 | 0,071 | ||||
2006 | 0,165 | 0,094 | 0,071 | ||||
2007 | 0,165 | 0,093 | 0,072 | ||||
2008 | 0,165 | 0,092 | 0,072 | ||||
2009 | 0,162 | 0,094 | 0,068 | ||||
2010 | 0,153 | 0,090 | 0,063 | ||||
2011 | 0,148 | 0,089 | 0,059 | ||||
2012 | 0,152 | 0,092 | 0,060 | ||||
2013 | 0,150 | 0,091 | 0,059 | ||||
2014 | 0,148 | 0,090 | 0,057 | ||||
2015 | 0,139 | 0,084 | 0,056 | ||||
2016 | 0,134 | 0,079 | 0,055 | ||||
2017 | 0,133 | 0,080 | 0,053 | ||||
2018 | 0,126 | 0,075 | 0,050 | ||||
2019 | 0,122 | 0,073 | 0,049 | ||||
2020 | 0,127 | 0,076 | 0,051 | ||||
2021 | 0,124 | 0,122 | 0,074 | 0,073 | 0,050 | 0,049 | |
2022 | 0,109 | 0,122 | 0,066 | 0,073 | 0,044 | 0,049 | |
2023 | 0,124 | 0,122 | 0,079 | 0,073 | 0,045 | 0,049 | |
2024 | 0,122 | 0,122 | 0,078 | 0,073 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2025 | 0,121 | 0,122 | 0,076 | 0,073 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2026 | 0,119 | 0,122 | 0,075 | 0,073 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2027 | 0,118 | 0,122 | 0,073 | 0,073 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2028 | 0,117 | 0,122 | 0,072 | 0,073 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2029 | 0,117 | 0,122 | 0,072 | 0,073 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2030 | 0,117 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2031 | 0,117 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2032 | 0,117 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2033 | 0,117 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2034 | 0,117 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2035 | 0,117 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2036 | 0,116 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2037 | 0,116 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2038 | 0,116 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2039 | 0,116 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
2040 | 0,116 | 0,121 | 0,072 | 0,072 | 0,045 | 0,049 | Prognose |
1) gestandaardiseerd naar geslacht- en leeftijdprofiel in 2023 |
In de Huishoudensprognose 2021-2070 werd verondersteld dat de frequentie van uit huis gaan weer naar het niveau van 2019 (vóór corona) zou terugkeren. De veranderingen door de coronapandemie zouden tijdelijk zijn: een gevolg van tijdelijk meer ruimte op de woningmarkt door een lager migratiesaldo en een hoog aantal afgestudeerden van de middelbare school door het vervallen van de eindexamens in 2020. In 2021 lag de frequentie van uit huis gaan inderdaad dicht bij de waarde uit 2019. In 2023 lag het voor personen die vanuit het ouderlijk huis gaan samenwonen, lager dan voorzien in de vorige prognose, en voor personen die niet gaan samenwonen, juist hoger.
Na verlaten ouderlijk huis keert ongeveer 20 procent van de jongeren weer terug
Sinds 2000 tot 2012 nam het aandeel uitwonenden dat jaarlijks terugkeerde naar het ouderlijk huis toe, om daarna enkele jaren op een stabiel hoog niveau van 23 procent te blijven. Vanaf 2017 daalde het aandeel personen dat terugkeerde naar het ouderlijk huis. Uit analyses voor de Huishoudensprognose 2021-2070 leek de invoering van het leenstelsel in 2015 hier geen verklaring voor te zijn (Stoeldraijer et al. 2021). In de coronajaren 2020 en vooral in 2021 was er een nog sterkere daling. In 2022 nam de terugkeerkans weer toe, naar bijna 20 procent, en in 2023 en 2024 bleef het op dat niveau.
Jaar | Terugkeerpercentage (%) | Prognose 2021-2070 (%) | Bijzonderheden (%) |
---|---|---|---|
1995 | 15,6 | ||
1996 | 15,2 | ||
1997 | 15,1 | ||
1998 | 15,2 | ||
1999 | 15,3 | ||
2000 | 15,8 | ||
2001 | 16,3 | ||
2002 | 16,2 | ||
2003 | 16,5 | ||
2004 | 17,4 | ||
2005 | 18,5 | ||
2006 | 18,3 | ||
2007 | 18,6 | ||
2008 | 19,3 | ||
2009 | 19,9 | ||
2010 | 20,9 | ||
2011 | 21,9 | ||
2012 | 22,7 | ||
2013 | 22,6 | ||
2014 | 23,0 | ||
2015 | 23,1 | ||
2016 | 23,2 | ||
2017 | 23,5 | ||
2018 | 22,5 | ||
2019 | 21,7 | ||
2020 | 20,6 | ||
2021 | 18,1 | 20,6 | |
2022 | 19,8 | 20,5 | |
2023 | 19,7 | 20,5 | |
2024 | 19,8 | 20,5 | Prognose |
2025 | 19,8 | 20,5 | Prognose |
2026 | 19,8 | 20,5 | Prognose |
2027 | 19,8 | 20,5 | Prognose |
2028 | 19,8 | 20,5 | Prognose |
2029 | 19,8 | 20,5 | Prognose |
2030 | 19,8 | 20,5 | Prognose |
2031 | 19,7 | 20,4 | Prognose |
2032 | 19,7 | 20,4 | Prognose |
2033 | 19,7 | 20,4 | Prognose |
2034 | 19,7 | 20,4 | Prognose |
2035 | 19,7 | 20,4 | Prognose |
2036 | 19,7 | 20,4 | Prognose |
2037 | 19,7 | 20,4 | Prognose |
2038 | 19,7 | 20,4 | Prognose |
2039 | 19,7 | 20,4 | Prognose |
2040 | 19,7 | 20,5 | Prognose |
1) gestandaardiseerd naar uit huis gaande kinderen jonger dan 50 jaar in 2023 |
Anders dan bij uit huis gaan heeft het patroon van terugkeer naar huis geen eenduidig verband met de ontwikkelingen op de woningmarkt. Mogelijk komt dat doordat een gebrek aan geschikte woonruimten de terugkeer naar het ouderlijk huis op verschillende manieren kan beïnvloeden. Enerzijds kan de krappe woningmarkt belemmeren dat jongeren een nieuwe woonplek vinden als ze hun huidige woning uit moeten, en keren ze daarom vaker terug naar hun ouders. Anderzijds zullen jongeren misschien meer gehecht zijn aan hun huidige woonplek, omdat ze weten dat het niet makkelijk zal zijn om iets nieuws te vinden als ze naar hun ouderlijk huis zouden terugkeren.
Voor de Huishoudensprognose 2024-2070 wordt aangenomen dat de terugkeerfrequentie in de toekomst op het niveau van 2023 zal liggen. Voor personen die na samenwonen terugkeren naar het ouderlijk huis, komt dat overeen met de Huishoudensprognose 2021-2070, en voor de groep die niet samenwoonde, ligt het iets lager.
3.2 Kans op paarvorming daalt
Jonge mensen trouwen minder vaak en later
De eerstehuwelijkskans (periodecijfer) is een samenvattende maat voor de kans om te trouwen in een jaar. Het geeft het aandeel vrouwen en mannen dat voor hun zestigste tenminste één keer zal trouwen, uitgaande van de trouwfrequenties naar geslacht en leeftijd in het betreffende jaar. De eerstehuwelijkskans voor mannen ligt structureel lager dan voor vrouwen, omdat er meer jongetjes dan meisjes geboren worden, en doordat mannen vaker dan vrouwen op latere leeftijd hertrouwen. Jonge, ongehuwde mannen ondervinden daardoor concurrentie op de huwelijksmarkt van oudere, al eerder gehuwde mannen.
De eerstehuwelijkskans daalde tussen 2009 en 2013, en stabiliseerde daarna min of meer. In 2020 was er een plotselinge scherpe daling. Dat kwam door de restricties tijdens de coronapandemie op het aantal mensen dat bij een bruiloft aanwezig mocht zijn. Hierdoor stelden veel paren hun bruiloft uit. In 2021 en 2022 was een inhaaleffect te zien. De uitgestelde huwelijken werden in deze jaren ingehaald en de huwelijkskans lag daardoor tijdelijk hoger dan vóór corona. In 2023 lag de kans weer op hetzelfde niveau als in 2019 (0,63 voor mannen en 0,66 voor vrouwen). In 2024 nam het, op grond van de cijfers tot en met augustus, iets toe naar 0,64 voor mannen en 0,67 voor vrouwen.
Jaar | Mannen (%) | Mannen, prognose 2021-2070 (%) | Vrouwen (%) | Vrouwen, prognose 2021-2070 (%) | Bijzonderheden (%) |
---|---|---|---|---|---|
1995 | 66,4 | 72,2 | |||
1996 | 67,4 | 72,9 | |||
1997 | 66,8 | 72,8 | |||
1998 | 66,9 | 73,0 | |||
1999 | 68,4 | 74,1 | |||
2000 | 67,3 | 73,0 | |||
2001 | 68,2 | 72,9 | |||
2002 | 69,2 | 74,6 | |||
2003 | 67,4 | 72,7 | |||
2004 | 64,7 | 70,2 | |||
2005 | 65,6 | 70,4 | |||
2006 | 66,0 | 70,7 | |||
2007 | 66,7 | 71,1 | |||
2008 | 67,9 | 72,4 | |||
2009 | 67,4 | 71,9 | |||
2010 | 66,1 | 70,2 | |||
2011 | 64,6 | 68,6 | |||
2012 | 63,2 | 67,2 | |||
2013 | 60,1 | 63,6 | |||
2014 | 60,7 | 64,0 | |||
2015 | 61,0 | 64,3 | |||
2016 | 62,5 | 65,9 | |||
2017 | 62,6 | 66,1 | |||
2018 | 63,1 | 66,2 | |||
2019 | 63,0 | 66,0 | |||
2020 | 56,7 | 60,0 | |||
2021 | 60,4 | 62,7 | 63,9 | 65,9 | |
2022 | 65,1 | 62,7 | 68,6 | 65,9 | |
2023 | 62,8 | 62,7 | 65,9 | 65,9 | |
2024 | 63,9 | 62,6 | 67,2 | 65,7 | Prognose |
2025 | 63,6 | 62,4 | 66,9 | 65,5 | Prognose |
2026 | 63,5 | 62,4 | 66,8 | 65,4 | Prognose |
2027 | 63,4 | 62,2 | 66,7 | 65,1 | Prognose |
2028 | 63,1 | 62,0 | 66,6 | 65,0 | Prognose |
2029 | 63,0 | 61,8 | 66,4 | 64,8 | Prognose |
2030 | 62,7 | 61,6 | 66,1 | 64,7 | Prognose |
2031 | 62,5 | 61,5 | 65,8 | 64,6 | Prognose |
2032 | 62,4 | 61,4 | 65,5 | 64,5 | Prognose |
2033 | 62,2 | 61,3 | 65,3 | 64,5 | Prognose |
2034 | 62,1 | 61,2 | 65,1 | 64,5 | Prognose |
2035 | 62,0 | 61,2 | 64,9 | 64,5 | Prognose |
2036 | 61,9 | 61,1 | 64,8 | 64,5 | Prognose |
2037 | 61,8 | 61,1 | 64,7 | 64,5 | Prognose |
2038 | 61,7 | 61,1 | 64,6 | 64,5 | Prognose |
2039 | 61,6 | 61,1 | 64,6 | 64,6 | Prognose |
2040 | 61,6 | 61,0 | 64,6 | 64,6 | Prognose |
1) Aandeel van de mannen en vrouwen dat voor hun zestigste zou trouwen op grond van de huwelijksfrequenties van dat kalenderjaar (incl. geregistreerde partnerschappen) |
Jonge generaties blijven vaker ongehuwd. Van de mannen geboren in 1955 trouwde nog 85 procent voor hun zestigste, van de mannen geboren vanaf 2005 wordt verondersteld dat dat nog maar 61 procent zal zijn. Bij de vrouwen liggen deze percentages op respectievelijk 90 procent en 65 procent. Ook trouwen jongere generaties pas op latere leeftijd. In 2023 lag de gemiddelde leeftijd bij het eerste huwelijk voor vrouwen op 32,9 jaar en voor mannen op 35,1 jaar. De gemiddelde trouwleeftijd steeg sinds 2013 met ruim 2 jaar (CBS Emancipatiemonitor, 2024).
Jaar | Mannen, gerealiseerd (%) | Mannen, prognose (%) | Vrouwen, gerealiseerd (%) | Vrouwen, prognose (%) |
---|---|---|---|---|
1955 | 85,2 | 85,2 | 90,3 | 90,3 |
1965 | 76,9 | 77,2 | 83,6 | 83,8 |
1975 | 62,5 | 67,3 | 70,3 | 74,1 |
1985 | 50,3 | 64,8 | 57,7 | 68,8 |
1995 | 16,8 | 62,0 | 26,6 | 65,7 |
2005 | 0,0 | 61,1 | 0,2 | 65,0 |
1) inclusief geregistreerde partnerschappen |
Voor de huidige prognose wordt aangenomen dat de eerstehuwelijkskans (periodecijfer) tot aan 2040 geleidelijk zal dalen naar de langetermijnwaarde van 61 procent voor mannen en 65 procent voor vrouwen.
Bijna 1 op de 3 huwelijken zal naar verwachting eindigen in een echtscheiding, waarna 43 procent van de mannen en 38 procent van de vrouwen uiteindelijk weer hertrouwt. Het hertrouwpercentage na verweduwing ligt veel lager, voornamelijk omdat weduwen en weduwnaars doorgaans al een stuk ouder zijn. Naar verwachting zal 7 procent van de weduwnaars hertrouwen en 3 procent van de weduwen. De verwachting voor het hertrouwpercentage is vrijwel hetzelfde als in de vorige prognose. Het aantal tweede en derde huwelijken lag lager in 2020 en 2021 dan in de jaren daarvoor. Dit herstelde zich in 2022 en 2023, een patroon dat ook te zien was bij eerste huwelijken.
Steeds meer nooit-gehuwde paren
Sinds de jaren zeventig is het aandeel nooit-gehuwd samenwonenden binnen de paren toegenomen, en het aandeel gehuwden (inclusief geregistreerd partnerschap) nam af. Ten eerste doordat steeds meer paren een tijd samenwonen alvorens te trouwen (Loozen & Nicolaas, 2009). En ten tweede doordat steeds meer paren ervoor kiezen om langdurig samen te wonen zonder ooit te trouwen (CBS, 2018). Het demografisch gedrag van mensen die nooit-gehuwd samenwonen, is steeds meer op dat van gehuwden gaan lijken. Zo is het vruchtbaarheidscijfer van nooit-gehuwd samenwonende vrouwen, dat vroeger veel lager lag dan voor gehuwde vrouwen, sterk toegenomen. Ook is het risico op uit elkaar gaan voor nooit-gehuwd samenwonenden gedaald. Alleenstaanden die gescheiden of verweduwd zijn, en die dus al eerder getrouwd waren, hebben nog steeds een beduidend grotere kans om te gaan samenwonen dan nooit-gehuwde leeftijdsgenoten. Ook op dit vlak is het verschil tussen nooit-gehuwden en ooit-gehuwden echter afgenomen.
Voor de prognose worden deze ontwikkelingen gemodelleerd als een samenstellingseffect. De aanname is dat de toename van het aandeel nooit-gehuwden veroorzaakt wordt door een groep mensen die wat betreft demografisch gedrag meer op ooit-gehuwden lijkt dan de huidige nooit-gehuwden. Deze groep, in het vervolg ‘nieuwe nooit-gehuwden’ genoemd, heeft een hoger vruchtbaarheidscijfer, een lager scheidingsrisico en een grotere kans om te gaan samenwonen dan de huidige nooit-gehuwden met dezelfde leeftijd, hetzelfde geslacht en dezelfde huishoudenspositie.
Voor de vruchtbaarheidscijfers is aangenomen dat de toename van het aandeel nooit-gehuwde vrouwen geen invloed heeft op het toekomstige geboortecijfer. Dit betekent dat de nieuwe nooit-gehuwden dezelfde vruchtbaarheidscijfers hebben als gehuwde vrouwen. Deze aanname werd ook in de vorige prognoses gebruikt. Voor paarvorming en scheiden wordt aangenomen dat het effect van de toename van het aandeel nooit-gehuwden voor 75 procent doorwerkt in lagere paarvormings- en hogere scheidingsfrequenties en voor 25 procent gecompenseerd wordt, doordat nieuwe nooit-gehuwden hogere paarvormings- en lagere scheidingsfrequenties hebben. De scheidingsfrequentie van nooit-gehuwden daalt sinds een aantal jaar steeds meer richting die van ooit-gehuwden.
Jaarlijkse kans op gaan samenwonen is afgenomen
Het aandeel van de niet-samenwonenden dat per jaar gaat samenwonen, ligt voor 25- tot 29-jarigen het hoogst: 15 tot 20 procent van de personen in deze leeftijdsgroep die aan het begin van 2023 niet met een partner woonden, deden dat aan het eind van het jaar wel. Voor vijftigers is dat aandeel afgenomen tot ongeveer 5 procent, en voor 75-plussers tot 1 procent of minder. Vrouwen gaan op jongere leeftijden vaker samenwonen dan mannen, op oudere leeftijden juist minder vaak.
De totale frequentie van paarvorming is een maat die aangeeft welk deel van de niet-samenwonenden per jaar gaat samenwonen, ongeacht burgerlijke staat. Deze frequentie lag in 2023 op het laagste niveau sinds 1995. Na een scherpe daling in 2009-2011 lag het tussen 2011 en 2020 rond een stabiel niveau ongeveer 0,07 per persoon per jaar. In 2020 was er een stijging, gevolgd door een scherpe daling in de jaren daarna. Omdat de bevolking is gegroeid, is het totaal aantal paren dat jaarlijks is gevormd, sinds 2000 niet sterk veranderd. Dat blijven er ongeveer 200 duizend per jaar.
De stijging van de paarvorming in 2020 en de daaropvolgende daling is niet zichtbaar bij paarvorming waarbij de ene partner bij de andere intrekt, maar wel bij paarvorming op een nieuw adres. De partners moeten dan immers een nieuwe woning vinden, en hebben daarbij te maken met fluctuaties op de woningmarkt (zie ook Van Duin et al., 2016). De ontwikkeling bij de paarvorming op een nieuw adres spiegelt sinds 2018 ook die van het statistische woningtekort (ABF, 2024b).
De prognose uit 2021 veronderstelde dat de stijging van de paarvormingsfrequentie in 2020 tijdelijk zou zijn en nam de paarvormingsfrequentie uit 2019 als uitgangspunt. Inderdaad was de stijging in 2020 tijdelijk, en kwam de paarvormingsfrequentie in 2021 uit op het niveau van 2019. Maar in 2022 en 2023 daalde het nog verder. Voor de huidige prognose worden voor de paarvorming de lagere frequenties van 2023 als startpunt genomen. Dit wordt mede ingegeven door de verwachting dat het woningtekort de komende vijf jaar hoog zal blijven (ABF, 2024b). Op langere termijn is de ontwikkeling van de woningmarkt erg onzeker. In de prognose zal de paarvormingsfrequentie in de toekomst nog iets verder dalen, doordat het aandeel nooit-gehuwden onder de groep niet-samenwonenden verder toeneemt.
Jaar | Paarvormingsfrequentie (frequentie) | Prognose 2021-2070 (frequentie) | Bijzonderheden (frequentie) |
---|---|---|---|
1995 | 0,087 | ||
1996 | 0,086 | ||
1997 | 0,086 | ||
1998 | 0,088 | ||
1999 | 0,086 | ||
2000 | 0,084 | ||
2001 | 0,083 | ||
2002 | 0,084 | ||
2003 | 0,081 | ||
2004 | 0,081 | ||
2005 | 0,080 | ||
2006 | 0,080 | ||
2007 | 0,080 | ||
2008 | 0,080 | ||
2009 | 0,075 | ||
2010 | 0,073 | ||
2011 | 0,070 | ||
2012 | 0,074 | ||
2013 | 0,074 | ||
2014 | 0,072 | ||
2015 | 0,073 | ||
2016 | 0,073 | ||
2017 | 0,073 | ||
2018 | 0,069 | ||
2019 | 0,069 | ||
2020 | 0,073 | ||
2021 | 0,067 | 0,068 | |
2022 | 0,064 | 0,068 | |
2023 | 0,063 | 0,068 | |
2024 | 0,062 | 0,068 | Prognose |
2025 | 0,062 | 0,068 | Prognose |
2026 | 0,062 | 0,067 | Prognose |
2027 | 0,061 | 0,067 | Prognose |
2028 | 0,061 | 0,067 | Prognose |
2029 | 0,061 | 0,067 | Prognose |
2030 | 0,061 | 0,067 | Prognose |
2031 | 0,060 | 0,066 | Prognose |
2032 | 0,060 | 0,066 | Prognose |
2033 | 0,060 | 0,066 | Prognose |
2034 | 0,060 | 0,066 | Prognose |
2035 | 0,060 | 0,066 | Prognose |
2036 | 0,060 | 0,066 | Prognose |
2037 | 0,060 | 0,065 | Prognose |
2038 | 0,060 | 0,065 | Prognose |
2039 | 0,059 | 0,065 | Prognose |
2040 | 0,059 | 0,065 | Prognose |
1) gestandaardiseerd naar geslacht- en leeftijdprofiel in 2023 |
3.3 Kans op paarontbinding daalt licht
Gehuwde en ongehuwde samenwoonrelaties kunnen eindigen op meerdere manieren: door scheiding of doordat een van de partners overlijdt of naar een instelling verhuist. Tot ongeveer 65 jaar is scheiding de belangrijkste oorzaak van paarontbinding. Daarna neemt paarontbinding door verweduwing snel toe. Boven de 70 jaar komt daar verhuizing van de partner naar een instelling als oorzaak van paarontbinding bij, maar verweduwing blijft de belangrijkste oorzaak. Sinds begin jaren zeventig is de jaarlijkse kans op beëindiging van een samenwoonrelatie door een scheiding toegenomen. De kans op paarontbinding door overlijden van de partner nam juist af en de kans dat de partner naar een instelling ging, ook (vanaf midden jaren tachtig). Mede vanwege deze verschillende ontwikkelingen wordt voor elk van de soorten paarontbinding een eigen veronderstelling opgesteld (Van Duin & Harmsen, 2009).
De stijging van het risico om te scheiden hing de afgelopen decennia deels samen met een toename van nooit-gehuwd samenwonen onder jongere generaties. Relaties van nooit-gehuwd samenwonenden zijn minder stabiel dan die van gehuwden, ook nu langdurige samenwoonrelaties vaker voorkomen. De veronderstelling is dat het bij de verdere toename van het nooit-gehuwd samenwonen gaat om paren waarvoor de scheidingsfrequentie ook nog ruim boven die van echtparen van dezelfde leeftijd ligt (zie paragraaf 3.2). Met name onder 50-plussers, waar het aandeel nooit-gehuwden naar verwachting nog gaat stijgen, zorgt dit voor een toename van het scheidingsrisico.
De frequentie van paarontbinding van jongvolwassenen steeg sinds het jaar 2000, maar is sinds 2016 redelijk stabiel. De Huishoudensprognose 2021-2070 veronderstelde dat deze frequentie van jongvolwassenen structureel op het niveau van de jaren 2016-2019 zou blijven. In de Huishoudensprognose 2024-2070 wordt deze veronderstelling gehandhaafd, omdat de paarontbindingsfrequentie van deze groep in de afgelopen jaren fluctueerde rond dat niveau.
Op middelbare leeftijden speelt scheiding de belangrijkste rol in paarontbinding. De paren in deze leeftijdsgroep zijn doorgaans stabieler dan de jongvolwassenen; hun scheidingskansen liggen aanzienlijk lager. Voor paren zonder kinderen wordt de veronderstelling van de vorige prognose voortgezet: het niveau van de periode vóór 2020 wordt als startpunt gebruikt. Door de verdere stijging van de levensverwachting zal de frequentie van paarontbinding ook in deze leeftijdscategorie in de prognose op de langere termijn nog verder dalen. Stellen met kinderen blijven sinds 2021 vaker bij elkaar dan in de periode tot 2021. Hun kans op het einde van de samenwoonrelatie ligt daardoor lager dan in de vorige prognose werd verondersteld. De huidige prognose neemt het niveau van 2023 als startpunt voor paren met kinderen.
Het risico op paarontbinding door verweduwing volgt de ontwikkeling van de sterftekansen waarmee de levensverwachting wordt berekend: hoe langer mensen leven en hoe kleiner de kans op overlijden, hoe kleiner ook de kans dat de partner overlijdt. In de meest recente sterfteprognose wordt verondersteld dat de levensverwachting zal blijven stijgen, maar door de hogere sterfte na de coronapandemie zal het niveau van de levensverwachting op korte termijn wel lager liggen dan ten tijde van de Huishoudensprognose 2021-2070 werd verondersteld (Stoeldraijer et al., 2024). In de huidige prognose zal daardoor ook de paarontbinding door verweduwing tijdelijk iets hoger blijven liggen dan in de prognose uit 2021. Dit betreft vooral de oudste leeftijdsgroep, omdat daar verweduwing de belangrijkste oorzaak is van paarontbinding.
De kans dat een oudere uit een samenwonend paar naar een instelling verhuisde, viel in de periode 2021-2023 hoger uit dan was verondersteld (CBS, 2024b). Daarmee was ook de kans op paarontbinding doordat een van de partners naar een instelling verhuist, hoger dan verondersteld.
De totale veronderstelde frequentie van paarontbinding in de Huishoudensprognose 2024-2070 komt iets lager uit dan in de Huishoudensprognose 2021-2070.
Jaar | Paarontbindingsfrequentie (frequentie) | Prognose 2021-2070 (frequentie) | Bijzonderheden (frequentie) |
---|---|---|---|
1995 | 0,0348 | ||
1996 | 0,0354 | ||
1997 | 0,0349 | ||
1998 | 0,0352 | ||
1999 | 0,0341 | ||
2000 | 0,0355 | ||
2001 | 0,0363 | ||
2002 | 0,0371 | ||
2003 | 0,0370 | ||
2004 | 0,0366 | ||
2005 | 0,0384 | ||
2006 | 0,0368 | ||
2007 | 0,0362 | ||
2008 | 0,0369 | ||
2009 | 0,0354 | ||
2010 | 0,0356 | ||
2011 | 0,0357 | ||
2012 | 0,0372 | ||
2013 | 0,0380 | ||
2014 | 0,0387 | ||
2015 | 0,0392 | ||
2016 | 0,0397 | ||
2017 | 0,0395 | ||
2018 | 0,0387 | ||
2019 | 0,0384 | ||
2020 | 0,0389 | ||
2021 | 0,0371 | 0,0385 | |
2022 | 0,0373 | 0,0378 | |
2023 | 0,0383 | 0,0376 | |
2024 | 0,0380 | 0,0376 | Prognose |
2025 | 0,0376 | 0,0376 | Prognose |
2026 | 0,0375 | 0,0375 | Prognose |
2027 | 0,0372 | 0,0375 | Prognose |
2028 | 0,0371 | 0,0374 | Prognose |
2029 | 0,0369 | 0,0374 | Prognose |
2030 | 0,0368 | 0,0373 | Prognose |
2031 | 0,0367 | 0,0372 | Prognose |
2032 | 0,0366 | 0,0372 | Prognose |
2033 | 0,0365 | 0,0371 | Prognose |
2034 | 0,0364 | 0,0371 | Prognose |
2035 | 0,0363 | 0,0370 | Prognose |
2036 | 0,0362 | 0,0369 | Prognose |
2037 | 0,0362 | 0,0369 | Prognose |
2038 | 0,0361 | 0,0368 | Prognose |
2039 | 0,0360 | 0,0367 | Prognose |
2040 | 0,0359 | 0,0367 | Prognose |
2041 | 0,0358 | 0,0366 | Prognose |
2042 | 0,0358 | 0,0366 | Prognose |
2043 | 0,0357 | 0,0365 | Prognose |
2044 | 0,0356 | 0,0365 | Prognose |
2045 | 0,0356 | 0,0365 | Prognose |
2046 | 0,0355 | 0,0364 | Prognose |
2047 | 0,0354 | 0,0364 | Prognose |
2048 | 0,0354 | 0,0363 | Prognose |
2049 | 0,0353 | 0,0363 | Prognose |
2050 | 0,0353 | 0,0362 | Prognose |
2051 | 0,0353 | 0,0362 | Prognose |
2052 | 0,0352 | 0,0361 | Prognose |
2053 | 0,0352 | 0,0361 | Prognose |
2054 | 0,0352 | 0,0361 | Prognose |
2055 | 0,0351 | 0,0360 | Prognose |
2056 | 0,0351 | 0,0360 | Prognose |
2057 | 0,0351 | 0,0359 | Prognose |
2058 | 0,0350 | 0,0359 | Prognose |
2059 | 0,0350 | 0,0358 | Prognose |
2060 | 0,0350 | 0,0357 | Prognose |
2061 | 0,0349 | 0,0357 | Prognose |
2062 | 0,0349 | 0,0356 | Prognose |
2063 | 0,0349 | 0,0356 | Prognose |
2064 | 0,0348 | 0,0355 | Prognose |
2065 | 0,0348 | 0,0355 | Prognose |
2066 | 0,0348 | 0,0354 | Prognose |
2067 | 0,0347 | 0,0353 | Prognose |
2068 | 0,0347 | 0,0353 | Prognose |
2069 | 0,0346 | 0,0352 | Prognose |
2070 | Prognose | ||
1) gestandaardiseerd naar geslacht- en leeftijdprofiel in 2023 |
3.4 Alleen ouderen met ernstige gezondheidsklachten gaan nog naar instelling
De instroom van ouderen naar instellingen, zoals verpleeghuizen, is sinds de jaren tachtig sterk gedaald. In 1980 woonde nog 23 procent van de 75-plussers in een institutioneel huishouden, begin 2024 was dat afgenomen tot 7 procent.
De daling van het aandeel ouderen dat in een instelling woont, is vooral een gevolg van overheidsbeleid dat langer zelfstandig wonen stimuleerde. Verblijf in een instelling werd steeds meer beperkt tot ouderen met ernstige gezondheidsproblemen. Sinds 2013 is het beleid om intramurale zorg te beperken, versterkt doorgezet (Tweede Kamer, 2012/2013). In 2022 is daardoor het aandeel oudere inwoners (75 jaar en ouder) met een lichtere indicatie dan zorgzwaartepakket VV4 (“beschut wonen met intensieve begeleiding en verzorging”) afgenomen naar minder dan 1 procent (CBS Statline, 2024). In 2012 was dit aandeel nog 27 procent.
De veranderingen in het beleid hebben geleid tot een toenemend verschil in sterfterisico tussen instellingbewoners en hun leeftijdsgenoten. Vooral in 2015 en 2016 is een scherpe daling te zien van de levensverwachting op 75-jarige leeftijd van instellingbewoners. In de jaren daarna neemt vooral voor vrouwen het verschil nog iets toe. Door de hoge COVID-19-sterfte in instellingen in 2020, daalde de levensverwachting in dat jaar meer voor instellingbewoners dan voor de totale bevolking. In 2023 was het verschil in levensverwachting tussen instellingsbewoners en de totale bevolking gelijk aan 8,0 jaar voor mannen en 8,8 jaar voor vrouwen. In 1995 was dit verschil nog 4,4 en 5,3 jaar.
Jaar | Vrouw, totaal (jaren) | Vrouw, instelling (jaren) | Man, totaal (jaren) | Man, instelling (jaren) |
---|---|---|---|---|
1995 | 11,88 | 6,61 | 8,89 | 4,46 |
1996 | 11,91 | 6,56 | 8,88 | 4,39 |
1997 | 11,99 | 6,41 | 9,10 | 4,19 |
1998 | 12,02 | 6,41 | 9,13 | 4,26 |
1999 | 11,93 | 6,10 | 9,13 | 4,17 |
2000 | 11,97 | 6,14 | 9,21 | 4,22 |
2001 | 12,02 | 6,03 | 9,37 | 4,38 |
2002 | 12,00 | 5,88 | 9,37 | 4,37 |
2003 | 12,12 | 5,80 | 9,47 | 4,15 |
2004 | 12,43 | 6,09 | 9,86 | 4,35 |
2005 | 12,53 | 6,31 | 9,87 | 4,28 |
2006 | 12,62 | 5,94 | 10,13 | 4,19 |
2007 | 12,94 | 6,17 | 10,30 | 4,56 |
2008 | 12,90 | 6,16 | 10,47 | 4,39 |
2009 | 13,16 | 6,52 | 10,63 | 4,38 |
2010 | 13,18 | 6,19 | 10,76 | 4,59 |
2011 | 13,32 | 6,31 | 11,00 | 4,76 |
2012 | 13,25 | 5,95 | 10,97 | 4,51 |
2013 | 13,37 | 6,13 | 11,15 | 4,54 |
2014 | 13,60 | 6,63 | 11,44 | 5,00 |
2015 | 13,35 | 5,25 | 11,28 | 4,07 |
2016 | 13,44 | 5,07 | 11,36 | 3,62 |
2017 | 13,43 | 4,90 | 11,50 | 3,86 |
2018 | 13,43 | 4,75 | 11,56 | 3,83 |
2019 | 13,63 | 4,86 | 11,70 | 3,98 |
2020 | 13,13 | 4,11 | 11,06 | 3,32 |
2021 | 13,24 | 4,49 | 11,20 | 3,68 |
2022 | 13,23 | 4,58 | 11,51 | 3,88 |
2023 | 13,35 | 4,54 | 11,67 | 3,69 |
Het beperken van de intramurale zorg sinds 2013 heeft er niet toe geleid dat de instroomfrequentie van ouderen naar instellingen verder is gedaald. De reden daarvoor lijkt toegenomen sterfte te zijn. Hierdoor kwamen sneller plekken in instellingen vrij, waardoor nieuwe bewoners konden instromen. Ook tijdens de coronapandemie nam de instroomfrequentie (vertraagd) iets toe, samenvallend met de hogere sterfte en extra ruimte die daardoor vrijkwam.
De verdere ontwikkeling van de instroomkans naar instellingen voor ouderen wordt in de prognose gekoppeld aan de ontwikkeling van de sterftekans. Dit sluit aan bij de bevinding dat het optreden van ernstige gezondheidsbeperkingen niet zozeer met de leeftijd (tijdsduur sinds de geboorte) samenhangt, maar vooral met de tijdsduur tot de dood (Klijs, 2012). Dit suggereert dat de leeftijd waarop deze beperkingen optreden, mee schuift met de toenemende levensduur. Door de koppeling aan de sterftekans wordt aangenomen dat het aandeel ouderen dat naar een instelling gaat, zal gaan dalen in een tempo dat gedicteerd wordt door verdere verbetering van hun gezondheid. Als maat voor gezondheid wordt daarbij uitgegaan van de kans om binnen vier jaar te overlijden. Voor de verdere ontwikkeling van de instroomkans naar een instelling wordt de trend vanaf 2023 doorgetrokken.
Ten opzichte van de ontwikkeling sinds 1995 veronderstelt de prognose dat de verdere daling van de instroom van ouderen naar instellingen in een langzamer tempo gaat. Vergeleken met de vorige prognose wordt voor de lange termijn een soortgelijk dalingstempo verondersteld, maar bij een hogere instroom. Door de afgenomen levensduur van instellingsbewoners ligt ook de uitstroom hoger.
De huishoudenssamenstelling heeft invloed op de instroom van ouderen naar een instelling. Samenwonenden hebben een kleinere kans om naar een instelling te gaan dan alleenstaanden. In de prognose wordt aangenomen dat dit ook in de toekomst het geval is. De toename van het aandeel alleenstaanden onder jongere ouderen leidt tot extra instroom naar instellingen onder deze groep, wat de daling van het instroomcijfer afremt.
Jaar | Verhuizingsfrequentie (frequentie) | Prognose 2021-2070 (frequentie) | Bijzonderheden (frequentie) |
---|---|---|---|
1995 | 0,0080 | ||
1996 | 0,0076 | ||
1997 | 0,0076 | ||
1998 | 0,0069 | ||
1999 | 0,0069 | ||
2000 | 0,0066 | ||
2001 | 0,0067 | ||
2002 | 0,0070 | ||
2003 | 0,0070 | ||
2004 | 0,0065 | ||
2005 | 0,0062 | ||
2006 | 0,0062 | ||
2007 | 0,0059 | ||
2008 | 0,0060 | ||
2009 | 0,0061 | ||
2010 | 0,0060 | ||
2011 | 0,0063 | ||
2012 | 0,0058 | ||
2013 | |||
2014 | 0,0059 | ||
2015 | 0,0058 | ||
2016 | 0,0057 | ||
2017 | 0,0063 | ||
2018 | 0,0062 | ||
2019 | 0,0059 | ||
2020 | 0,0058 | ||
2021 | 0,0059 | 0,0059 | |
2022 | 0,0061 | 0,0061 | |
2023 | 0,0060 | 0,0060 | |
2024 | 0,0060 | 0,0057 | Prognose |
2025 | 0,0060 | 0,0056 | Prognose |
2026 | 0,0059 | 0,0056 | Prognose |
2027 | 0,0059 | 0,0056 | Prognose |
2028 | 0,0058 | 0,0055 | Prognose |
2029 | 0,0058 | 0,0055 | Prognose |
2030 | 0,0057 | 0,0055 | Prognose |
2031 | 0,0057 | 0,0054 | Prognose |
2032 | 0,0057 | 0,0054 | Prognose |
2033 | 0,0056 | 0,0053 | Prognose |
2034 | 0,0056 | 0,0053 | Prognose |
2035 | 0,0055 | 0,0053 | Prognose |
2036 | 0,0055 | 0,0052 | Prognose |
2037 | 0,0055 | 0,0052 | Prognose |
2038 | 0,0054 | 0,0052 | Prognose |
2039 | 0,0054 | 0,0051 | Prognose |
2040 | 0,0054 | 0,0051 | Prognose |
2041 | 0,0053 | 0,0051 | Prognose |
2042 | 0,0053 | 0,0050 | Prognose |
2043 | 0,0053 | 0,0050 | Prognose |
2044 | 0,0052 | 0,0050 | Prognose |
2045 | 0,0052 | 0,0050 | Prognose |
2046 | 0,0051 | 0,0049 | Prognose |
2047 | 0,0051 | 0,0049 | Prognose |
2048 | 0,0051 | 0,0049 | Prognose |
2049 | 0,0050 | 0,0048 | Prognose |
2050 | 0,0050 | 0,0048 | Prognose |
2051 | 0,0050 | 0,0048 | Prognose |
2052 | 0,0049 | 0,0047 | Prognose |
2053 | 0,0049 | 0,0047 | Prognose |
2054 | 0,0049 | 0,0047 | Prognose |
2055 | 0,0048 | 0,0047 | Prognose |
2056 | 0,0048 | 0,0046 | Prognose |
2057 | 0,0048 | 0,0046 | Prognose |
2058 | 0,0047 | 0,0046 | Prognose |
2059 | 0,0047 | 0,0045 | Prognose |
2060 | 0,0047 | 0,0045 | Prognose |
2061 | 0,0046 | 0,0045 | Prognose |
2062 | 0,0046 | 0,0045 | Prognose |
2063 | 0,0046 | 0,0044 | Prognose |
2064 | 0,0045 | 0,0044 | Prognose |
2065 | 0,0045 | 0,0044 | Prognose |
2066 | 0,0045 | 0,0044 | Prognose |
2067 | 0,0045 | 0,0043 | Prognose |
2068 | 0,0044 | 0,0043 | Prognose |
2069 | 0,0044 | 0,0043 | Prognose |
2070 | Prognose | ||
1) gestandaardiseerd naar geslacht- en leeftijdprofiel in 2023. Wegens trendbreuk in de waarneming ontbreken gegevens over 2013. |
Onder instellingbewoners jonger dan 75 jaar, waarbij verhuizingen naar en uit een instelling de belangrijkste stromen zijn die het aantal instellingsbewoners in deze leeftijdsgroep bepalen, is vooral de netto-migratie naar een instelling een bepalende factor in de grootte van de stromen. Sinds 2017 beweegt de instroom naar een instelling mee met de veranderingen in het aantal eerste asielverzoeken. De uitstroom uit de instelling beweegt ook mee, maar met enige vertraging, omdat statushouders soms langer in een asielzoekerscentrum verblijven, bijvoorbeeld wanneer zij wachten op een woning. Vanaf 2018 is zichtbaar dat asielmigranten langer in een asielzoekerscentrum verblijven (CBS Dashboard asiel en integratie, 2024). Vanwege het woningtekort dat de komende jaren ook nog aan zal houden, zal de verblijfsduur in een instelling de komende jaren waarschijnlijk ook nog hoger zijn. De toekomstige in- en uitstroom uit asielzoekerscentra zijn voor de korte termijn aangepast om aan te sluiten bij deze recente veranderingen.
4. Resultaten: verwachte huishoudensontwikkeling
4.1 Groei aantal huishoudens
Het aantal huishoudens in Nederland neemt toe. Begin jaren 1970 telde Nederland ongeveer 4 miljoen huishoudens, in 2000 waren dat er 6,8 miljoen en in 2024 8,4 miljoen. De Huishoudensprognose 2024-2070 voorziet een verdere toename van het aantal huishoudens. In 2034 wordt volgens de prognose het aantal van 9 miljoen huishoudens bereikt. In 2070, het laatste jaar van de huidige prognose, telt Nederland naar verwachting bijna 10 miljoen huishoudens, 1,6 miljoen meer dan in 2024.
De Huishoudensprognose beoogt de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkelingen te beschrijven. De onzekerheden in de prognosecijfers zijn echter groot. Gegeven de prognose-intervallen is een verdere toename van het aantal huishoudens tot de jaren 2040 erg waarschijnlijk. In de jaren daarna is verdere groei nog steeds waarschijnlijk, maar kunnen er ook perioden met een afnemend aantal huishoudens zijn.
Het aantal huishoudens neemt meer toe dan in de Huishoudensprognose 2021-2070 werd verondersteld. Voor een deel komt dat omdat er begin 2024 al 79 duizend meer huishoudens waren dan was verwacht in de vorige prognose. Een tweede reden is dat de voorziene buitenlandse migratie in de huidige prognose groter is dan ten tijde van de vorige prognose, waardoor in 2070 195 duizend meer inwoners van 18 jaar of ouder worden verwacht. Daarnaast hebben de aangepaste veronderstellingen zoals beschreven in het vorige hoofdstuk tot meer huishoudens in 2070 geleid. Het verschil in het aantal huishoudens met de vorige prognose, 189 duizend in 2070, valt binnen het 67-procent prognose-interval.
Jaar | Waarneming | Prognose 2021-2070 | Prognose 2024-2070 | Prognose-interval (95%) | Prognose-interval (67%) |
---|---|---|---|---|---|
1970 | |||||
1971 | 4,002 | ||||
1972 | 4,105 | ||||
1973 | 4,201 | ||||
1974 | 4,295 | ||||
1975 | 4,392 | ||||
1976 | 4,497 | ||||
1977 | 4,59 | ||||
1978 | 4,689 | ||||
1979 | 4,792 | ||||
1980 | 4,904 | ||||
1981 | 5,023 | ||||
1982 | 5,132 | ||||
1983 | 5,232 | ||||
1984 | 5,33 | ||||
1985 | 5,43 | ||||
1986 | 5,539 | ||||
1987 | 5,649 | ||||
1988 | 5,763 | ||||
1989 | 5,872 | ||||
1990 | 5,978 | ||||
1991 | 6,091 | ||||
1992 | 6,198 | ||||
1993 | 6,291 | ||||
1994 | 6,378 | ||||
1995 | 6,469 | ||||
1996 | 6,518 | ||||
1997 | 6,581 | ||||
1998 | 6,656 | ||||
1999 | 6,745 | ||||
2000 | 6,801 | ||||
2001 | 6,867 | ||||
2002 | 6,934 | ||||
2003 | 6,996 | ||||
2004 | 7,049 | ||||
2005 | 7,091 | ||||
2006 | 7,146 | ||||
2007 | 7,191 | ||||
2008 | 7,242 | ||||
2009 | 7,313 | ||||
2010 | 7,386 | ||||
2011 | 7,444 | ||||
2012 | 7,513 | ||||
2013 | 7,569 | ||||
2014 | 7,59 | ||||
2015 | 7,665 | ||||
2016 | 7,721 | ||||
2017 | 7,794 | ||||
2018 | 7,858 | ||||
2019 | 7,925 | ||||
2020 | 7,998 | ||||
2021 | 8,043 | ||||
2022 | 8,139 | 8,121 | |||
2023 | 8,27 | 8,213 | |||
2024 | 8,374 | 8,296 | |||
2025 | 8,466 | 8,364 | 8,466 | 8,397 – 8,56 | 8,437 – 8,519 |
2026 | 8,429 | 8,546 | 8,421 – 8,7 | 8,49 – 8,631 | |
2027 | 8,491 | 8,617 | 8,436 – 8,823 | 8,536 – 8,729 | |
2028 | 8,55 | 8,681 | 8,45 – 8,929 | 8,578 – 8,815 | |
2029 | 8,606 | 8,738 | 8,46 – 9,036 | 8,613 – 8,896 | |
2030 | 8,659 | 8,793 | 8,469 – 9,13 | 8,644 – 8,976 | |
2031 | 8,708 | 8,845 | 8,481 – 9,229 | 8,672 – 9,048 | |
2032 | 8,755 | 8,895 | 8,489 – 9,332 | 8,7 – 9,12 | |
2033 | 8,798 | 8,944 | 8,501 – 9,42 | 8,723 – 9,187 | |
2034 | 8,839 | 8,99 | 8,518 – 9,509 | 8,752 – 9,257 | |
2035 | 8,876 | 9,033 | 8,521 – 9,596 | 8,774 – 9,325 | |
2036 | 8,911 | 9,074 | 8,519 – 9,663 | 8,797 – 9,377 | |
2037 | 8,943 | 9,112 | 8,507 – 9,745 | 8,806 – 9,437 | |
2038 | 8,973 | 9,148 | 8,495 – 9,839 | 8,826 – 9,487 | |
2039 | 9,0 | 9,181 | 8,487 – 9,915 | 8,843 – 9,537 | |
2040 | 9,026 | 9,213 | 8,482 – 9,994 | 8,853 – 9,583 | |
2041 | 9,05 | 9,242 | 8,458 – 10,086 | 8,865 – 9,639 | |
2042 | 9,073 | 9,269 | 8,453 – 10,144 | 8,873 – 9,683 | |
2043 | 9,096 | 9,295 | 8,453 – 10,21 | 8,885 – 9,74 | |
2044 | 9,118 | 9,319 | 8,439 – 10,259 | 8,891 – 9,783 | |
2045 | 9,14 | 9,341 | 8,431 – 10,316 | 8,9 – 9,834 | |
2046 | 9,162 | 9,362 | 8,424 – 10,372 | 8,897 – 9,863 | |
2047 | 9,184 | 9,381 | 8,42 – 10,428 | 8,903 – 9,905 | |
2048 | 9,207 | 9,4 | 8,393 – 10,471 | 8,898 – 9,939 | |
2049 | 9,231 | 9,419 | 8,39 – 10,509 | 8,894 – 9,965 | |
2050 | 9,254 | 9,437 | 8,384 – 10,574 | 8,894 – 9,994 | |
2051 | 9,278 | 9,455 | 8,368 – 10,595 | 8,894 – 10,03 | |
2052 | 9,302 | 9,473 | 8,348 – 10,644 | 8,889 – 10,063 | |
2053 | 9,327 | 9,492 | 8,32 – 10,726 | 8,885 – 10,114 | |
2054 | 9,351 | 9,512 | 8,289 – 10,781 | 8,894 – 10,139 | |
2055 | 9,375 | 9,532 | 8,266 – 10,831 | 8,893 – 10,171 | |
2056 | 9,4 | 9,554 | 8,264 – 10,876 | 8,898 – 10,209 | |
2057 | 9,424 | 9,576 | 8,256 – 10,926 | 8,899 – 10,238 | |
2058 | 9,449 | 9,6 | 8,252 – 10,99 | 8,902 – 10,279 | |
2059 | 9,474 | 9,624 | 8,24 – 11,034 | 8,899 – 10,307 | |
2060 | 9,499 | 9,65 | 8,223 – 11,128 | 8,906 – 10,355 | |
2061 | 9,524 | 9,677 | 8,228 – 11,22 | 8,91 – 10,391 | |
2062 | 9,55 | 9,705 | 8,245 – 11,252 | 8,914 – 10,438 | |
2063 | 9,576 | 9,735 | 8,227 – 11,29 | 8,921 – 10,484 | |
2064 | 9,603 | 9,765 | 8,218 – 11,367 | 8,93 – 10,534 | |
2065 | 9,631 | 9,797 | 8,228 – 11,442 | 8,947 – 10,586 | |
2066 | 9,66 | 9,83 | 8,234 – 11,502 | 8,963 – 10,627 | |
2067 | 9,689 | 9,863 | 8,243 – 11,562 | 8,979 – 10,683 | |
2068 | 9,719 | 9,898 | 8,247 – 11,624 | 8,988 – 10,733 | |
2069 | 9,751 | 9,933 | 8,255 – 11,698 | 9,01 – 10,765 | |
2070 | 9,782 | 9,968 | 8,272 – 11,783 | 9,025 – 10,819 |
Op 1 januari 2024 waren er 3,3 miljoen eenpersoonshuishoudens en 5,0 miljoen meerpersoonshuishoudens. Het merendeel van de voorziene toename in het aantal huishoudens komt voor rekening van de eenpersoonshuishoudens, waarvoor een groei wordt voorzien, met 1,0 miljoen naar 4,3 miljoen in 2070. Het aantal meerpersoonshuishoudens neemt minder sterk toe, met 0,6 miljoen naar 5,6 miljoen in 2070.
Jaar | Totaal huishoudens (x mln) | Meerpersoonshuishoudens (x mln) | Eenpersoonshuishoudens (x mln) | Bijzonderheden (x mln) |
---|---|---|---|---|
1970 | ||||
1971 | 4,002 | 3,318 | 0,685 | |
1972 | 4,105 | 3,379 | 0,726 | |
1973 | 4,201 | 3,434 | 0,767 | |
1974 | 4,295 | 3,488 | 0,807 | |
1975 | 4,392 | 3,542 | 0,850 | |
1976 | 4,497 | 3,602 | 0,895 | |
1977 | 4,590 | 3,650 | 0,941 | |
1978 | 4,689 | 3,696 | 0,993 | |
1979 | 4,792 | 3,742 | 1,050 | |
1980 | 4,904 | 3,791 | 1,114 | |
1981 | 5,023 | 3,839 | 1,184 | |
1982 | 5,132 | 3,876 | 1,256 | |
1983 | 5,232 | 3,903 | 1,329 | |
1984 | 5,330 | 3,927 | 1,403 | |
1985 | 5,430 | 3,953 | 1,477 | |
1986 | 5,539 | 3,988 | 1,551 | |
1987 | 5,649 | 4,029 | 1,620 | |
1988 | 5,763 | 4,074 | 1,689 | |
1989 | 5,872 | 4,120 | 1,752 | |
1990 | 5,978 | 4,165 | 1,813 | |
1991 | 6,091 | 4,219 | 1,872 | |
1992 | 6,198 | 4,268 | 1,930 | |
1993 | 6,291 | 4,309 | 1,982 | |
1994 | 6,378 | 4,346 | 2,032 | |
1995 | 6,454 | 4,375 | 2,079 | |
1996 | 6,518 | 4,400 | 2,118 | |
1997 | 6,584 | 4,430 | 2,155 | |
1998 | 6,655 | 4,463 | 2,192 | |
1999 | 6,731 | 4,501 | 2,230 | |
2000 | 6,798 | 4,534 | 2,264 | |
2001 | 6,868 | 4,568 | 2,299 | |
2002 | 6,936 | 4,598 | 2,338 | |
2003 | 6,994 | 4,622 | 2,373 | |
2004 | 7,045 | 4,638 | 2,406 | |
2005 | 7,090 | 4,651 | 2,439 | |
2006 | 7,134 | 4,659 | 2,475 | |
2007 | 7,179 | 4,667 | 2,511 | |
2008 | 7,238 | 4,679 | 2,559 | |
2009 | 7,314 | 4,696 | 2,618 | |
2010 | 7,397 | 4,714 | 2,683 | |
2011 | 7,444 | 4,736 | 2,708 | |
2012 | 7,488 | 4,742 | 2,746 | |
2013 | 7,538 | 4,758 | 2,781 | |
2014 | 7,595 | 4,778 | 2,816 | |
2015 | 7,665 | 4,797 | 2,868 | |
2016 | 7,721 | 4,814 | 2,906 | |
2017 | 7,794 | 4,833 | 2,961 | |
2018 | 7,858 | 4,860 | 2,998 | |
2019 | 7,925 | 4,887 | 3,038 | |
2020 | 7,998 | 4,918 | 3,080 | |
2021 | 8,043 | 4,946 | 3,097 | |
2022 | 8,139 | 4,966 | 3,173 | |
2023 | 8,270 | 5,004 | 3,266 | |
2024 | 8,374 | 5,034 | 3,341 | |
2025 | 8,466 | 5,051 | 3,415 | Prognose |
2026 | 8,546 | 5,069 | 3,477 | Prognose |
2027 | 8,617 | 5,087 | 3,529 | Prognose |
2028 | 8,681 | 5,105 | 3,576 | Prognose |
2029 | 8,738 | 5,122 | 3,616 | Prognose |
2030 | 8,793 | 5,139 | 3,654 | Prognose |
2031 | 8,845 | 5,155 | 3,690 | Prognose |
2032 | 8,895 | 5,170 | 3,725 | Prognose |
2033 | 8,944 | 5,184 | 3,759 | Prognose |
2034 | 8,990 | 5,198 | 3,792 | Prognose |
2035 | 9,033 | 5,211 | 3,822 | Prognose |
2036 | 9,074 | 5,223 | 3,851 | Prognose |
2037 | 9,112 | 5,235 | 3,878 | Prognose |
2038 | 9,148 | 5,246 | 3,902 | Prognose |
2039 | 9,181 | 5,256 | 3,925 | Prognose |
2040 | 9,213 | 5,266 | 3,946 | Prognose |
2041 | 9,242 | 5,276 | 3,966 | Prognose |
2042 | 9,269 | 5,286 | 3,983 | Prognose |
2043 | 9,295 | 5,295 | 4,000 | Prognose |
2044 | 9,319 | 5,305 | 4,014 | Prognose |
2045 | 9,341 | 5,313 | 4,027 | Prognose |
2046 | 9,362 | 5,322 | 4,039 | Prognose |
2047 | 9,381 | 5,331 | 4,051 | Prognose |
2048 | 9,400 | 5,339 | 4,062 | Prognose |
2049 | 9,419 | 5,347 | 4,072 | Prognose |
2050 | 9,437 | 5,354 | 4,083 | Prognose |
2051 | 9,455 | 5,362 | 4,093 | Prognose |
2052 | 9,473 | 5,370 | 4,103 | Prognose |
2053 | 9,492 | 5,378 | 4,114 | Prognose |
2054 | 9,512 | 5,387 | 4,125 | Prognose |
2055 | 9,532 | 5,396 | 4,136 | Prognose |
2056 | 9,554 | 5,406 | 4,147 | Prognose |
2057 | 9,576 | 5,417 | 4,159 | Prognose |
2058 | 9,600 | 5,428 | 4,171 | Prognose |
2059 | 9,624 | 5,441 | 4,184 | Prognose |
2060 | 9,650 | 5,454 | 4,196 | Prognose |
2061 | 9,677 | 5,468 | 4,209 | Prognose |
2062 | 9,705 | 5,483 | 4,223 | Prognose |
2063 | 9,735 | 5,498 | 4,236 | Prognose |
2064 | 9,765 | 5,515 | 4,250 | Prognose |
2065 | 9,797 | 5,532 | 4,265 | Prognose |
2066 | 9,830 | 5,549 | 4,280 | Prognose |
2067 | 9,863 | 5,567 | 4,296 | Prognose |
2068 | 9,898 | 5,586 | 4,312 | Prognose |
2069 | 9,933 | 5,604 | 4,329 | Prognose |
2070 | 9,968 | 5,622 | 4,346 | Prognose |
De toename van het aantal huishoudens hangt enerzijds samen met de bevolkingsgroei. In de Kernprognose 2024-2070, die de basis vormt voor de Huishoudensprognose, wordt een bevolkingsgroei voorzien van 17,9 miljoen in 2024 naar 20,6 miljoen in 2070. Daarnaast speelt een rol dat huishoudens kleiner worden: in 1971 bestond een huishouden gemiddeld uit 3,20 personen; in 2024 was dat gedaald naar 2,11. Dit kwam niet alleen door de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens, maar ook doordat paren minder kinderen kregen. In de jaren zeventig was vooral het afnemend kindertal van belang, in de jaren tachtig en negentig droegen beide factoren ongeveer evenveel bij. Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw is de eerste factor dominant. De prognose voorziet dat de omvang van meerpersoonshuishoudens de komende jaren weinig verandert, maar dat huishoudens gemiddeld steeds kleiner worden, doordat steeds meer mensen alleen zullen wonen. De nog voortgaande vergrijzing, minder paarvorming en een toegenomen risico op scheiding spelen daarbij een rol. Er zullen meer ouderen zijn, die vaak hun partner hebben verloren, terwijl mensen van middelbare leeftijd vaker dan vroeger voor kortere of langere tijd alleen zullen wonen. In 2070 zal een gemiddeld huishouden naar verwachting uit 2,02 personen bestaan.
Jaar | Meerpersoonshuishoudens (personen) | Alle huishoudens (personen) | Bijzonderheden (personen) |
---|---|---|---|
1970 | |||
1971 | 3,66 | 3,20 | |
1972 | 3,62 | 3,16 | |
1973 | 3,59 | 3,11 | |
1974 | 3,55 | 3,07 | |
1975 | 3,51 | 3,03 | |
1976 | 3,48 | 2,99 | |
1977 | 3,44 | 2,94 | |
1978 | 3,41 | 2,90 | |
1979 | 3,37 | 2,85 | |
1980 | 3,34 | 2,81 | |
1981 | 3,31 | 2,77 | |
1982 | 3,28 | 2,72 | |
1983 | 3,26 | 2,68 | |
1984 | 3,23 | 2,64 | |
1985 | 3,21 | 2,61 | |
1986 | 3,18 | 2,57 | |
1987 | 3,15 | 2,54 | |
1988 | 3,13 | 2,50 | |
1989 | 3,10 | 2,47 | |
1990 | 3,07 | 2,45 | |
1991 | 3,05 | 2,42 | |
1992 | 3,03 | 2,40 | |
1993 | 3,02 | 2,38 | |
1994 | 3,01 | 2,37 | |
1995 | 2,99 | 2,35 | |
1996 | 2,98 | 2,34 | |
1997 | 2,97 | 2,33 | |
1998 | 2,96 | 2,32 | |
1999 | 2,96 | 2,31 | |
2000 | 2,95 | 2,30 | |
2001 | 2,95 | 2,30 | |
2002 | 2,95 | 2,29 | |
2003 | 2,94 | 2,29 | |
2004 | 2,94 | 2,28 | |
2005 | 2,94 | 2,27 | |
2006 | 2,93 | 2,26 | |
2007 | 2,92 | 2,25 | |
2008 | 2,92 | 2,24 | |
2009 | 2,91 | 2,23 | |
2010 | 2,90 | 2,21 | |
2011 | 2,90 | 2,21 | |
2012 | 2,89 | 2,20 | |
2013 | 2,89 | 2,19 | |
2014 | 2,88 | 2,18 | |
2015 | 2,87 | 2,17 | |
2016 | 2,87 | 2,17 | |
2017 | 2,87 | 2,16 | |
2018 | 2,87 | 2,16 | |
2019 | 2,86 | 2,15 | |
2020 | 2,86 | 2,14 | |
2021 | 2,86 | 2,14 | |
2022 | 2,85 | 2,13 | |
2023 | 2,85 | 2,12 | |
2024 | 2,84 | 2,11 | |
2025 | 2,84 | 2,10 | Prognose |
2026 | 2,83 | 2,09 | Prognose |
2027 | 2,83 | 2,08 | Prognose |
2028 | 2,82 | 2,07 | Prognose |
2029 | 2,82 | 2,07 | Prognose |
2030 | 2,81 | 2,06 | Prognose |
2031 | 2,81 | 2,06 | Prognose |
2032 | 2,81 | 2,05 | Prognose |
2033 | 2,81 | 2,05 | Prognose |
2034 | 2,81 | 2,05 | Prognose |
2035 | 2,81 | 2,04 | Prognose |
2036 | 2,81 | 2,04 | Prognose |
2037 | 2,81 | 2,04 | Prognose |
2038 | 2,81 | 2,04 | Prognose |
2039 | 2,81 | 2,04 | Prognose |
2040 | 2,82 | 2,04 | Prognose |
2041 | 2,82 | 2,04 | Prognose |
2042 | 2,82 | 2,04 | Prognose |
2043 | 2,82 | 2,04 | Prognose |
2044 | 2,82 | 2,04 | Prognose |
2045 | 2,82 | 2,04 | Prognose |
2046 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2047 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2048 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2049 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2050 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2051 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2052 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2053 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2054 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2055 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2056 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2057 | 2,83 | 2,04 | Prognose |
2058 | 2,83 | 2,03 | Prognose |
2059 | 2,83 | 2,03 | Prognose |
2060 | 2,83 | 2,03 | Prognose |
2061 | 2,82 | 2,03 | Prognose |
2062 | 2,82 | 2,03 | Prognose |
2063 | 2,82 | 2,03 | Prognose |
2064 | 2,82 | 2,03 | Prognose |
2065 | 2,82 | 2,03 | Prognose |
2066 | 2,82 | 2,03 | Prognose |
2067 | 2,82 | 2,02 | Prognose |
2068 | 2,82 | 2,02 | Prognose |
2069 | 2,82 | 2,02 | Prognose |
2070 | 2,82 | 2,02 | Prognose |
De grote meerderheid van de meerpersoonshuishoudens betreft paren: 4,4 miljoen in 2024. Naar verwachting zijn dit er 4,5 miljoen in 2045 en 4,8 miljoen in 2070. Het aandeel paren zonder thuiswonende kinderen nam tussen 1995 en 2024 toe doordat de grote naoorlogse generaties de leeftijden bereikten waarop hun kinderen uit huis gingen. Deze toename zet naar verwachting nog door tot begin jaren 2030. Inmiddels hebben deze naoorlogse generaties in toenemende mate met verweduwing te maken, waardoor het aantal eenpersoonshuishoudens verder stijgt. Het aantal eenouderhuishoudens is sinds de jaren zeventig gegroeid door een toenemend aantal scheidingen. De prognose voorziet een verdere toename naar 729 duizend in 2045 en 796 duizend in 2070.
Leeftijd | Paar zonder thuiswonende kinderen (x 1 000) | Paar met thuiswonende kinderen (x 1 000) | Eenpersoonshuishouden (x 1 000) | Eenouderhuishouden (x 1 000) |
---|---|---|---|---|
15 | 0,1 | 0,0 | 2,0 | 0,0 |
16 | 0,2 | 0,0 | 3,2 | 0,0 |
17 | 0,3 | 0,0 | 4,5 | 0,1 |
18 | 1,2 | 0,1 | 12,0 | 0,2 |
19 | 2,4 | 0,2 | 21,4 | 0,4 |
20 | 4,4 | 0,7 | 30,6 | 0,8 |
21 | 7,2 | 1,3 | 39,3 | 1,2 |
22 | 12,8 | 2,5 | 48,7 | 1,8 |
23 | 20,6 | 4,3 | 55,8 | 2,5 |
24 | 30,4 | 6,7 | 60,6 | 3,0 |
25 | 40,1 | 10,3 | 62,6 | 3,6 |
26 | 44,6 | 14,2 | 58,5 | 4,0 |
27 | 48,6 | 19,2 | 55,9 | 4,6 |
28 | 49,2 | 27,2 | 53,4 | 5,1 |
29 | 48,7 | 35,7 | 50,7 | 5,9 |
30 | 44,8 | 46,2 | 48,6 | 6,9 |
31 | 39,4 | 54,2 | 44,9 | 7,5 |
32 | 33,4 | 61,6 | 41,1 | 7,9 |
33 | 29,3 | 67,5 | 38,2 | 8,3 |
34 | 25,0 | 71,6 | 35,6 | 9,0 |
35 | 22,0 | 75,5 | 33,7 | 9,2 |
36 | 19,3 | 77,2 | 31,2 | 9,9 |
37 | 17,2 | 78,7 | 29,2 | 10,2 |
38 | 16,1 | 80,1 | 27,7 | 10,5 |
39 | 14,9 | 79,7 | 25,9 | 10,7 |
40 | 14,3 | 80,3 | 24,9 | 11,0 |
41 | 14,1 | 80,3 | 23,8 | 11,5 |
42 | 14,2 | 81,4 | 23,5 | 11,8 |
43 | 14,1 | 79,2 | 22,5 | 11,3 |
44 | 14,6 | 79,7 | 22,6 | 11,6 |
45 | 15,9 | 80,8 | 22,5 | 11,7 |
46 | 18,0 | 83,2 | 23,0 | 11,6 |
47 | 21,6 | 85,1 | 24,5 | 12,1 |
48 | 25,6 | 85,7 | 25,4 | 11,6 |
49 | 21,0 | 59,4 | 18,6 | 8,2 |
50 | 25,6 | 58,7 | 19,8 | 8,0 |
51 | 27,8 | 52,6 | 19,5 | 7,3 |
52 | 28,4 | 45,6 | 18,6 | 6,5 |
53 | 30,5 | 39,8 | 18,8 | 5,6 |
54 | 33,4 | 37,9 | 19,8 | 5,6 |
55 | 35,2 | 32,9 | 19,7 | 5,1 |
56 | 37,0 | 29,8 | 19,7 | 4,7 |
57 | 37,1 | 25,2 | 19,4 | 4,2 |
58 | 39,0 | 22,8 | 19,7 | 4,1 |
59 | 39,9 | 19,9 | 20,3 | 3,9 |
60 | 41,0 | 17,9 | 20,8 | 3,7 |
61 | 41,2 | 15,7 | 21,4 | 3,5 |
62 | 43,4 | 14,0 | 22,7 | 3,7 |
63 | 43,1 | 12,3 | 23,2 | 3,5 |
64 | 43,7 | 11,2 | 25,3 | 3,2 |
65 | 42,3 | 9,2 | 25,2 | 3,2 |
66 | 41,7 | 8,3 | 26,2 | 3,1 |
67 | 40,3 | 6,9 | 26,8 | 2,9 |
68 | 39,8 | 6,1 | 28,1 | 2,8 |
69 | 38,6 | 5,2 | 29,5 | 2,7 |
70 | 37,6 | 4,7 | 31,0 | 2,7 |
71 | 37,2 | 4,2 | 32,8 | 2,7 |
72 | 34,5 | 3,5 | 32,9 | 2,6 |
73 | 32,8 | 3,0 | 34,4 | 2,5 |
74 | 31,7 | 2,8 | 35,1 | 2,6 |
75 | 25,0 | 2,0 | 29,9 | 2,1 |
76 | 21,8 | 1,7 | 29,4 | 2,1 |
77 | 20,7 | 1,5 | 30,2 | 2,1 |
78 | 18,5 | 1,3 | 29,7 | 1,9 |
79 | 16,2 | 1,1 | 28,5 | 1,8 |
80 | 15,0 | 1,0 | 29,0 | 1,8 |
81 | 12,7 | 0,8 | 27,2 | 1,7 |
82 | 10,5 | 0,7 | 24,8 | 1,6 |
83 | 8,1 | 0,5 | 21,5 | 1,3 |
84 | 6,6 | 0,4 | 19,6 | 1,4 |
85 | 5,3 | 0,3 | 17,5 | 1,2 |
86 | 4,2 | 0,2 | 14,7 | 1,1 |
87 | 3,0 | 0,2 | 12,3 | 0,9 |
88 | 2,2 | 0,1 | 9,6 | 0,8 |
89 | 1,6 | 0,1 | 7,7 | 0,6 |
90 | 1,1 | 0,1 | 6,0 | 0,5 |
91 | 0,8 | 0,1 | 4,4 | 0,4 |
92 | 0,5 | 0,0 | 3,2 | 0,3 |
93 | 0,3 | 0,0 | 2,3 | 0,2 |
94 | 0,2 | 0,0 | 1,5 | 0,2 |
95+ | 0,3 | 0,0 | 2,7 | 0,4 |
1) Leeftijd van de referentiepersoon van het huishouden |
Leeftijd | Paar zonder thuiswonende kinderen (x 1 000) | Paar met thuiswonende kinderen (x 1 000) | Eenpersoonshuishouden (x 1 000) | Eenouderhuishouden (x 1 000) |
---|---|---|---|---|
15 | 0,2 | 0,0 | 0,1 | 0,0 |
16 | 0,2 | 0,0 | 1,5 | 0,0 |
17 | 0,4 | 0,1 | 4,1 | 0,0 |
18 | 0,9 | 0,1 | 18,9 | 0,1 |
19 | 2,3 | 0,3 | 36,8 | 0,2 |
20 | 4,2 | 0,5 | 49,7 | 0,4 |
21 | 6,4 | 1,0 | 57,0 | 0,7 |
22 | 9,3 | 1,8 | 62,6 | 1,1 |
23 | 14,0 | 3,0 | 68,7 | 1,7 |
24 | 19,5 | 4,3 | 69,6 | 2,1 |
25 | 26,0 | 6,2 | 70,9 | 2,7 |
26 | 31,6 | 8,8 | 69,2 | 3,2 |
27 | 36,8 | 12,3 | 67,8 | 3,7 |
28 | 40,4 | 17,1 | 65,8 | 4,7 |
29 | 42,7 | 23,6 | 64,5 | 5,7 |
30 | 41,4 | 30,7 | 61,0 | 6,7 |
31 | 39,1 | 39,1 | 57,2 | 7,9 |
32 | 35,7 | 48,0 | 54,6 | 9,0 |
33 | 31,9 | 56,5 | 51,2 | 10,3 |
34 | 27,2 | 61,5 | 46,8 | 11,0 |
35 | 23,8 | 67,2 | 43,2 | 12,2 |
36 | 20,5 | 72,6 | 40,7 | 13,2 |
37 | 17,6 | 76,8 | 38,9 | 14,5 |
38 | 16,0 | 77,7 | 37,0 | 15,0 |
39 | 14,2 | 79,2 | 35,8 | 15,7 |
40 | 12,8 | 78,8 | 34,1 | 16,3 |
41 | 12,1 | 80,3 | 33,6 | 16,8 |
42 | 11,6 | 82,8 | 33,2 | 18,0 |
43 | 11,8 | 84,7 | 33,3 | 18,8 |
44 | 11,1 | 81,9 | 32,8 | 18,6 |
45 | 11,3 | 82,2 | 32,4 | 18,9 |
46 | 11,4 | 80,9 | 32,1 | 19,2 |
47 | 11,9 | 81,1 | 32,6 | 19,2 |
48 | 12,6 | 80,7 | 33,2 | 19,6 |
49 | 13,6 | 83,1 | 34,9 | 20,1 |
50 | 15,1 | 85,1 | 35,9 | 20,8 |
51 | 17,7 | 89,4 | 39,4 | 22,0 |
52 | 20,9 | 91,3 | 41,7 | 22,1 |
53 | 24,1 | 91,3 | 44,2 | 21,9 |
54 | 28,0 | 88,9 | 46,1 | 20,9 |
55 | 30,3 | 80,9 | 44,9 | 19,1 |
56 | 34,2 | 74,0 | 45,7 | 16,8 |
57 | 38,9 | 68,6 | 47,0 | 15,5 |
58 | 44,2 | 63,4 | 49,0 | 14,3 |
59 | 50,4 | 57,4 | 51,0 | 13,0 |
60 | 54,4 | 49,8 | 51,2 | 11,1 |
61 | 58,2 | 42,7 | 51,5 | 9,6 |
62 | 61,8 | 36,8 | 51,4 | 8,5 |
63 | 63,8 | 31,1 | 50,8 | 7,4 |
64 | 66,0 | 26,2 | 51,1 | 6,4 |
65 | 67,1 | 21,9 | 50,3 | 5,4 |
66 | 67,1 | 18,6 | 49,9 | 4,8 |
67 | 67,5 | 15,6 | 49,4 | 4,2 |
68 | 66,7 | 12,9 | 48,6 | 3,7 |
69 | 66,4 | 11,2 | 48,3 | 3,3 |
70 | 65,7 | 9,7 | 47,8 | 3,1 |
71 | 66,0 | 8,4 | 48,3 | 2,9 |
72 | 63,3 | 7,3 | 47,0 | 2,6 |
73 | 62,6 | 6,7 | 48,3 | 2,5 |
74 | 62,3 | 6,1 | 49,2 | 2,4 |
75 | 63,3 | 5,7 | 50,9 | 2,3 |
76 | 64,3 | 5,4 | 54,7 | 2,3 |
77 | 64,3 | 5,2 | 57,2 | 2,4 |
78 | 43,1 | 3,6 | 41,5 | 1,7 |
79 | 42,8 | 3,5 | 44,1 | 1,8 |
80 | 38,2 | 3,2 | 42,3 | 1,6 |
81 | 32,5 | 2,9 | 39,2 | 1,6 |
82 | 28,1 | 2,5 | 37,3 | 1,5 |
83 | 25,7 | 2,4 | 37,7 | 1,4 |
84 | 21,8 | 2,2 | 35,3 | 1,4 |
85 | 18,7 | 2,0 | 33,7 | 1,3 |
86 | 14,8 | 1,6 | 29,5 | 1,1 |
87 | 12,1 | 1,5 | 27,1 | 1,1 |
88 | 9,4 | 1,3 | 24,2 | 1,0 |
89 | 7,0 | 1,1 | 20,8 | 0,8 |
90 | 4,9 | 0,9 | 17,6 | 0,8 |
91 | 3,6 | 0,7 | 14,7 | 0,6 |
92 | 2,5 | 0,6 | 11,3 | 0,5 |
93 | 1,6 | 0,5 | 8,8 | 0,4 |
94 | 1,0 | 0,3 | 6,2 | 0,3 |
95+ | 1,3 | 0,8 | 12,5 | 0,7 |
1) Leeftijd van de referentiepersoon van het huishouden |
Leeftijd | Paar zonder thuiswonende kinderen (x 1 000) | Paar met thuiswonende kinderen (x 1 000) | Eenpersoonshuishouden (x 1 000) | Eenouderhuishouden (x 1 000) |
---|---|---|---|---|
15 | 0,0 | 0,0 | 0,1 | 0,0 |
16 | 0,0 | 0,0 | 1,3 | 0,0 |
17 | 0,1 | 0,0 | 3,0 | 0,0 |
18 | 0,4 | 0,1 | 12,5 | 0,1 |
19 | 1,2 | 0,1 | 25,9 | 0,2 |
20 | 2,5 | 0,3 | 38,0 | 0,4 |
21 | 4,1 | 0,5 | 47,4 | 0,8 |
22 | 6,3 | 0,9 | 55,1 | 1,3 |
23 | 10,2 | 1,6 | 63,7 | 1,9 |
24 | 14,1 | 2,7 | 64,7 | 2,4 |
25 | 19,5 | 4,3 | 67,3 | 3,1 |
26 | 24,8 | 6,6 | 68,2 | 3,8 |
27 | 29,5 | 9,6 | 68,9 | 4,5 |
28 | 33,0 | 13,7 | 69,4 | 5,3 |
29 | 34,1 | 18,7 | 67,4 | 6,1 |
30 | 34,1 | 24,9 | 66,5 | 7,1 |
31 | 31,4 | 31,9 | 63,0 | 7,9 |
32 | 28,9 | 39,4 | 61,6 | 9,1 |
33 | 26,0 | 46,8 | 60,0 | 10,2 |
34 | 23,3 | 53,7 | 58,2 | 11,7 |
35 | 20,5 | 59,7 | 55,8 | 12,9 |
36 | 17,7 | 64,7 | 53,4 | 14,2 |
37 | 14,2 | 68,7 | 50,3 | 15,4 |
38 | 13,8 | 71,9 | 49,4 | 16,8 |
39 | 12,6 | 74,1 | 48,7 | 18,1 |
40 | 12,7 | 75,9 | 48,6 | 19,7 |
41 | 13,0 | 77,4 | 49,1 | 21,1 |
42 | 12,5 | 78,1 | 48,6 | 22,3 |
43 | 12,3 | 78,4 | 48,4 | 23,3 |
44 | 13,0 | 78,3 | 48,7 | 24,4 |
45 | 12,1 | 77,4 | 47,5 | 24,6 |
46 | 12,0 | 76,1 | 47,0 | 25,0 |
47 | 11,2 | 74,3 | 45,4 | 24,8 |
48 | 12,0 | 72,6 | 45,0 | 24,7 |
49 | 13,1 | 70,7 | 45,0 | 24,9 |
50 | 15,3 | 69,5 | 46,0 | 25,2 |
51 | 16,3 | 67,4 | 45,8 | 24,8 |
52 | 18,3 | 65,4 | 46,1 | 24,2 |
53 | 20,4 | 63,3 | 46,7 | 23,5 |
54 | 23,1 | 60,5 | 47,0 | 22,3 |
55 | 24,6 | 55,7 | 46,0 | 20,2 |
56 | 27,5 | 51,6 | 46,3 | 18,4 |
57 | 30,9 | 47,9 | 47,0 | 16,8 |
58 | 33,8 | 43,5 | 47,6 | 15,3 |
59 | 36,5 | 38,6 | 47,4 | 13,4 |
60 | 39,3 | 34,4 | 47,5 | 11,8 |
61 | 40,9 | 30,0 | 47,0 | 10,3 |
62 | 44,0 | 26,7 | 47,8 | 9,2 |
63 | 47,4 | 23,9 | 49,3 | 8,3 |
64 | 50,6 | 21,1 | 50,5 | 7,4 |
65 | 50,5 | 18,0 | 49,6 | 6,4 |
66 | 52,1 | 15,6 | 49,8 | 5,6 |
67 | 52,4 | 13,4 | 49,7 | 4,9 |
68 | 54,1 | 11,7 | 50,3 | 4,4 |
69 | 54,8 | 10,1 | 51,1 | 4,0 |
70 | 57,6 | 8,9 | 53,3 | 3,9 |
71 | 60,0 | 7,9 | 55,5 | 3,7 |
72 | 64,6 | 7,1 | 60,4 | 3,7 |
73 | 67,8 | 6,4 | 63,9 | 3,6 |
74 | 69,7 | 5,8 | 66,9 | 3,6 |
75 | 70,3 | 5,2 | 68,7 | 3,4 |
76 | 65,8 | 4,6 | 66,2 | 3,2 |
77 | 63,6 | 4,1 | 65,9 | 3,0 |
78 | 61,9 | 3,7 | 66,2 | 3,0 |
79 | 60,5 | 3,3 | 67,3 | 2,9 |
80 | 58,9 | 2,9 | 68,5 | 2,9 |
81 | 55,0 | 2,6 | 67,4 | 2,8 |
82 | 50,5 | 2,2 | 65,7 | 2,7 |
83 | 46,5 | 2,0 | 64,2 | 2,6 |
84 | 41,4 | 1,7 | 61,0 | 2,5 |
85 | 36,9 | 1,4 | 58,8 | 2,4 |
86 | 32,0 | 1,2 | 54,9 | 2,2 |
87 | 27,2 | 1,0 | 50,8 | 2,0 |
88 | 22,6 | 0,8 | 46,2 | 1,9 |
89 | 18,1 | 0,6 | 41,0 | 1,7 |
90 | 14,4 | 0,4 | 35,8 | 1,4 |
91 | 11,0 | 0,3 | 30,5 | 1,2 |
92 | 8,3 | 0,2 | 25,6 | 1,0 |
93 | 5,7 | 0,2 | 19,9 | 0,8 |
94 | 3,9 | 0,1 | 15,6 | 0,6 |
95+ | 6,7 | 0,2 | 35,6 | 1,6 |
1) Leeftijd van de referentiepersoon van het huishouden |
Leeftijd | Paar zonder thuiswonende kinderen (x 1 000) | Paar met thuiswonende kinderen (x 1 000) | Eenpersoonshuishouden (x 1 000) | Eenouderhuishouden (x 1 000) |
---|---|---|---|---|
15 | 0,0 | 0,0 | 0,1 | 0,0 |
16 | 0,0 | 0,0 | 1,4 | 0,0 |
17 | 0,1 | 0,0 | 3,3 | 0,0 |
18 | 0,4 | 0,1 | 13,6 | 0,1 |
19 | 1,4 | 0,1 | 28,2 | 0,2 |
20 | 2,8 | 0,3 | 41,7 | 0,4 |
21 | 4,6 | 0,5 | 52,8 | 0,7 |
22 | 7,1 | 0,9 | 61,3 | 1,2 |
23 | 11,0 | 1,6 | 68,2 | 1,7 |
24 | 15,9 | 2,7 | 72,5 | 2,3 |
25 | 22,1 | 4,3 | 75,4 | 3,0 |
26 | 28,3 | 6,7 | 76,8 | 3,7 |
27 | 33,5 | 10,0 | 77,4 | 4,5 |
28 | 37,1 | 14,3 | 77,2 | 5,3 |
29 | 38,8 | 19,8 | 75,6 | 6,2 |
30 | 38,1 | 26,5 | 73,5 | 7,2 |
31 | 36,0 | 34,2 | 70,7 | 8,3 |
32 | 32,3 | 42,2 | 68,0 | 9,5 |
33 | 28,2 | 50,1 | 65,0 | 10,6 |
34 | 24,2 | 57,2 | 61,7 | 12,0 |
35 | 20,6 | 63,2 | 58,4 | 13,2 |
36 | 17,2 | 68,2 | 55,4 | 14,7 |
37 | 14,5 | 72,1 | 52,5 | 16,0 |
38 | 12,4 | 74,7 | 50,0 | 17,3 |
39 | 10,5 | 76,3 | 48,0 | 18,4 |
40 | 9,2 | 77,0 | 46,0 | 19,4 |
41 | 8,2 | 77,2 | 44,4 | 20,2 |
42 | 7,6 | 76,8 | 43,0 | 21,1 |
43 | 7,4 | 76,1 | 41,9 | 21,9 |
44 | 7,7 | 75,3 | 41,2 | 22,7 |
45 | 8,1 | 74,4 | 40,9 | 23,5 |
46 | 8,4 | 73,5 | 40,7 | 24,3 |
47 | 9,5 | 72,9 | 41,0 | 25,2 |
48 | 12,4 | 72,8 | 43,5 | 26,8 |
49 | 11,0 | 71,2 | 41,2 | 26,1 |
50 | 12,0 | 70,1 | 41,5 | 26,4 |
51 | 12,8 | 68,8 | 41,4 | 26,2 |
52 | 14,5 | 67,3 | 41,9 | 26,1 |
53 | 16,6 | 65,5 | 42,9 | 25,8 |
54 | 18,3 | 63,1 | 43,0 | 24,8 |
55 | 21,4 | 60,6 | 44,6 | 24,1 |
56 | 23,6 | 57,3 | 44,8 | 22,4 |
57 | 27,5 | 54,2 | 46,8 | 21,3 |
58 | 31,6 | 50,8 | 48,9 | 19,9 |
59 | 35,8 | 47,3 | 51,1 | 18,6 |
60 | 39,9 | 43,3 | 52,7 | 16,9 |
61 | 43,7 | 39,5 | 54,0 | 15,2 |
62 | 46,2 | 35,3 | 54,5 | 13,3 |
63 | 50,6 | 31,6 | 56,6 | 11,9 |
64 | 54,0 | 28,0 | 58,4 | 10,5 |
65 | 58,0 | 24,5 | 60,9 | 9,3 |
66 | 61,8 | 21,5 | 63,4 | 8,3 |
67 | 63,9 | 18,7 | 64,7 | 7,3 |
68 | 65,9 | 16,1 | 66,0 | 6,3 |
69 | 67,9 | 13,8 | 67,8 | 5,6 |
70 | 67,8 | 11,8 | 66,9 | 5,0 |
71 | 67,7 | 10,1 | 67,1 | 4,4 |
72 | 65,9 | 8,6 | 65,9 | 4,0 |
73 | 65,4 | 7,4 | 66,0 | 3,6 |
74 | 64,7 | 6,4 | 66,7 | 3,4 |
75 | 65,3 | 5,6 | 68,5 | 3,2 |
76 | 63,8 | 4,9 | 68,7 | 3,1 |
77 | 62,9 | 4,4 | 69,3 | 3,0 |
78 | 61,8 | 3,9 | 70,1 | 2,9 |
79 | 60,4 | 3,4 | 70,1 | 2,8 |
80 | 56,2 | 3,0 | 67,8 | 2,6 |
81 | 53,5 | 2,7 | 67,0 | 2,5 |
82 | 51,1 | 2,4 | 66,6 | 2,5 |
83 | 47,7 | 2,1 | 65,8 | 2,4 |
84 | 43,6 | 1,8 | 63,4 | 2,3 |
85 | 39,9 | 1,6 | 61,2 | 2,2 |
86 | 35,4 | 1,3 | 58,3 | 2,1 |
87 | 32,0 | 1,1 | 56,3 | 2,0 |
88 | 28,8 | 0,9 | 54,9 | 2,0 |
89 | 25,3 | 0,8 | 51,8 | 1,9 |
90 | 20,6 | 0,6 | 46,1 | 1,7 |
91 | 16,9 | 0,5 | 41,3 | 1,5 |
92 | 13,3 | 0,4 | 35,6 | 1,3 |
93 | 10,3 | 0,3 | 30,3 | 1,1 |
94 | 7,6 | 0,2 | 24,9 | 0,9 |
95+ | 17,4 | 0,2 | 76,7 | 3,5 |
1) Leeftijd van de referentiepersoon van het huishouden |
Begin jaren zeventig bestond 76 procent van de huishoudens uit een paar. Dit aandeel is flink gedaald doordat steeds meer mensen alleen wonen, maar anno 2024 is nog steeds 52 procent van de huishoudens een paar. Volgens de prognose zal het aandeel paren in het totaal aantal huishoudens verder afnemen, tot 48 procent in 2070. Het aandeel eenpersoonshuishoudens stijgt naar verwachting van 40 procent in 2024 naar 43 procent in 2045 en 44 procent in 2070.
Jaar | Eenpersoonshuishouden (%) | Paar (%) | Eenouderhuishouden (%) | Overig huishouden (%) | Bijzonderheden (%) |
---|---|---|---|---|---|
1970 | |||||
1971 | 17,1 | 76,4 | 5,0 | 1,5 | |
1972 | 17,7 | 75,9 | 4,9 | 1,4 | |
1973 | 18,3 | 75,5 | 4,9 | 1,4 | |
1974 | 18,8 | 75,1 | 4,8 | 1,3 | |
1975 | 19,4 | 74,6 | 4,8 | 1,2 | |
1976 | 19,9 | 74,1 | 4,8 | 1,2 | |
1977 | 20,5 | 73,5 | 4,9 | 1,1 | |
1978 | 21,2 | 72,9 | 4,9 | 1,1 | |
1979 | 21,9 | 72,1 | 5,0 | 1,0 | |
1980 | 22,7 | 71,2 | 5,1 | 1,0 | |
1981 | 23,6 | 70,2 | 5,2 | 1,0 | |
1982 | 24,5 | 69,1 | 5,4 | 1,0 | |
1983 | 25,4 | 68,0 | 5,6 | 1,0 | |
1984 | 26,3 | 66,9 | 5,8 | 1,0 | |
1985 | 27,2 | 65,9 | 5,9 | 1,0 | |
1986 | 28,0 | 65,1 | 6,0 | 1,0 | |
1987 | 28,7 | 64,4 | 6,0 | 0,9 | |
1988 | 29,3 | 63,8 | 6,0 | 0,9 | |
1989 | 29,8 | 63,4 | 5,9 | 0,9 | |
1990 | 30,3 | 63,0 | 5,8 | 0,8 | |
1991 | 30,7 | 62,8 | 5,7 | 0,8 | |
1992 | 31,1 | 62,5 | 5,6 | 0,8 | |
1993 | 31,5 | 62,2 | 5,5 | 0,7 | |
1994 | 31,9 | 62,0 | 5,5 | 0,7 | |
1995 | 32,2 | 61,6 | 5,5 | 0,6 | |
1996 | 32,5 | 61,4 | 5,6 | 0,6 | |
1997 | 32,7 | 61,1 | 5,6 | 0,6 | |
1998 | 32,9 | 60,9 | 5,6 | 0,6 | |
1999 | 33,1 | 60,7 | 5,6 | 0,6 | |
2000 | 33,3 | 60,5 | 5,6 | 0,6 | |
2001 | 33,5 | 60,2 | 5,7 | 0,6 | |
2002 | 33,7 | 59,8 | 5,9 | 0,6 | |
2003 | 33,9 | 59,5 | 6,0 | 0,6 | |
2004 | 34,2 | 59,1 | 6,1 | 0,6 | |
2005 | 34,4 | 58,8 | 6,2 | 0,6 | |
2006 | 34,7 | 58,5 | 6,3 | 0,6 | |
2007 | 35,0 | 58,1 | 6,3 | 0,6 | |
2008 | 35,4 | 57,7 | 6,4 | 0,6 | |
2009 | 35,8 | 57,2 | 6,4 | 0,6 | |
2010 | 36,3 | 56,6 | 6,5 | 0,6 | |
2011 | 36,4 | 56,4 | 6,7 | 0,6 | |
2012 | 36,8 | 55,9 | 6,8 | 0,6 | |
2013 | 37,0 | 55,5 | 6,9 | 0,6 | |
2014 | 36,9 | 55,4 | 7,1 | 0,6 | |
2015 | 37,4 | 54,9 | 7,1 | 0,5 | |
2016 | 37,6 | 54,6 | 7,2 | 0,5 | |
2017 | 38,0 | 54,3 | 7,2 | 0,5 | |
2018 | 38,1 | 54,1 | 7,3 | 0,5 | |
2019 | 38,3 | 53,8 | 7,3 | 0,5 | |
2020 | 38,5 | 53,6 | 7,4 | 0,5 | |
2021 | 38,5 | 53,6 | 7,4 | 0,5 | |
2022 | 39,0 | 53,2 | 7,3 | 0,5 | |
2023 | 39,5 | 52,6 | 7,4 | 0,5 | |
2024 | 39,9 | 52,2 | 7,4 | 0,6 | |
2025 | 40,3 | 51,7 | 7,4 | 0,6 | Prognose |
2026 | 40,7 | 51,4 | 7,4 | 0,5 | Prognose |
2027 | 41,0 | 51,1 | 7,4 | 0,5 | Prognose |
2028 | 41,2 | 50,9 | 7,4 | 0,5 | Prognose |
2029 | 41,4 | 50,7 | 7,4 | 0,5 | Prognose |
2030 | 41,6 | 50,5 | 7,4 | 0,5 | Prognose |
2031 | 41,7 | 50,4 | 7,4 | 0,5 | Prognose |
2032 | 41,9 | 50,2 | 7,4 | 0,5 | Prognose |
2033 | 42,0 | 50,0 | 7,4 | 0,5 | Prognose |
2034 | 42,2 | 49,9 | 7,4 | 0,5 | Prognose |
2035 | 42,3 | 49,7 | 7,4 | 0,5 | Prognose |
2036 | 42,4 | 49,6 | 7,5 | 0,5 | Prognose |
2037 | 42,6 | 49,4 | 7,5 | 0,5 | Prognose |
2038 | 42,7 | 49,3 | 7,5 | 0,5 | Prognose |
2039 | 42,8 | 49,2 | 7,5 | 0,5 | Prognose |
2040 | 42,8 | 49,1 | 7,6 | 0,5 | Prognose |
2041 | 42,9 | 49,0 | 7,6 | 0,5 | Prognose |
2042 | 43,0 | 48,8 | 7,7 | 0,5 | Prognose |
2043 | 43,0 | 48,8 | 7,7 | 0,5 | Prognose |
2044 | 43,1 | 48,7 | 7,8 | 0,5 | Prognose |
2045 | 43,1 | 48,6 | 7,8 | 0,5 | Prognose |
2046 | 43,1 | 48,5 | 7,9 | 0,5 | Prognose |
2047 | 43,2 | 48,4 | 7,9 | 0,5 | Prognose |
2048 | 43,2 | 48,3 | 8,0 | 0,5 | Prognose |
2049 | 43,2 | 48,3 | 8,0 | 0,5 | Prognose |
2050 | 43,3 | 48,2 | 8,0 | 0,5 | Prognose |
2051 | 43,3 | 48,1 | 8,1 | 0,5 | Prognose |
2052 | 43,3 | 48,1 | 8,1 | 0,5 | Prognose |
2053 | 43,3 | 48,0 | 8,2 | 0,5 | Prognose |
2054 | 43,4 | 47,9 | 8,2 | 0,5 | Prognose |
2055 | 43,4 | 47,9 | 8,2 | 0,5 | Prognose |
2056 | 43,4 | 47,9 | 8,2 | 0,5 | Prognose |
2057 | 43,4 | 47,8 | 8,2 | 0,5 | Prognose |
2058 | 43,5 | 47,8 | 8,2 | 0,5 | Prognose |
2059 | 43,5 | 47,8 | 8,2 | 0,5 | Prognose |
2060 | 43,5 | 47,8 | 8,2 | 0,5 | Prognose |
2061 | 43,5 | 47,8 | 8,2 | 0,5 | Prognose |
2062 | 43,5 | 47,8 | 8,2 | 0,5 | Prognose |
2063 | 43,5 | 47,8 | 8,1 | 0,5 | Prognose |
2064 | 43,5 | 47,8 | 8,1 | 0,5 | Prognose |
2065 | 43,5 | 47,9 | 8,1 | 0,5 | Prognose |
2066 | 43,5 | 47,9 | 8,1 | 0,5 | Prognose |
2067 | 43,6 | 47,9 | 8,0 | 0,5 | Prognose |
2068 | 43,6 | 47,9 | 8,0 | 0,5 | Prognose |
2069 | 43,6 | 47,9 | 8,0 | 0,5 | Prognose |
2070 | 43,6 | 47,9 | 8,0 | 0,5 | Prognose |
De cijfers over huishoudens kunnen de indruk wekken dat Nederland op weg is een land van eenlingen te worden. Het aantal mensen dat met een partner, kinderen, of ouders woont, is echter nog altijd aanzienlijk groter dan het aantal dat alleen woont. In 2024 is bijna 19 procent van alle inwoners van Nederland alleenstaand. Daarnaast woont 1,6 procent, doorgaans zonder partner of andere familie, in een instelling. Met 80 procent maakt de overgrote meerderheid van de Nederlanders deel uit van een meerpersoonshuishouden. Dit zal naar verwachting ook in de toekomst zo zijn, ondanks de opmars van het eenpersoonshuishouden. In 2070 woont 77 procent van de bevolking samen met één of meer anderen. Rond 2050 woont, in het dan sterker vergrijsde Nederland, naar verwachting 2,3 procent van de bevolking in een instelling.
Jaar | Thuiswonend kind (x mln) | Alleenstaande (x mln) | Samenwonende (x mln) | Ouder in eenouderhuishouden (x mln) | Bijzonderheden (x mln) |
---|---|---|---|---|---|
1970 | |||||
1971 | 5,363 | 0,685 | 6,116 | 0,200 | |
1972 | 5,364 | 0,726 | 6,226 | 0,202 | |
1973 | 5,350 | 0,767 | 6,319 | 0,205 | |
1974 | 5,324 | 0,807 | 6,411 | 0,207 | |
1975 | 5,295 | 0,850 | 6,508 | 0,211 | |
1976 | 5,268 | 0,895 | 6,622 | 0,217 | |
1977 | 5,215 | 0,941 | 6,711 | 0,223 | |
1978 | 5,166 | 0,993 | 6,792 | 0,230 | |
1979 | 5,126 | 1,050 | 6,863 | 0,239 | |
1980 | 5,097 | 1,114 | 6,934 | 0,250 | |
1981 | 5,079 | 1,184 | 6,999 | 0,263 | |
1982 | 5,033 | 1,256 | 7,053 | 0,278 | |
1983 | 4,975 | 1,329 | 7,092 | 0,294 | |
1984 | 4,918 | 1,403 | 7,124 | 0,309 | |
1985 | 4,861 | 1,477 | 7,159 | 0,321 | |
1986 | 4,816 | 1,551 | 7,207 | 0,331 | |
1987 | 4,776 | 1,620 | 7,268 | 0,338 | |
1988 | 4,738 | 1,689 | 7,345 | 0,343 | |
1989 | 4,693 | 1,752 | 7,430 | 0,346 | |
1990 | 4,646 | 1,813 | 7,521 | 0,347 | |
1991 | 4,619 | 1,872 | 7,630 | 0,348 | |
1992 | 4,602 | 1,930 | 7,734 | 0,348 | |
1993 | 4,584 | 1,982 | 7,819 | 0,349 | |
1994 | 4,573 | 2,032 | 7,887 | 0,352 | |
1995 | 4,555 | 2,079 | 7,949 | 0,357 | |
1996 | 4,541 | 2,118 | 7,998 | 0,363 | |
1997 | 4,528 | 2,155 | 8,054 | 0,366 | |
1998 | 4,520 | 2,192 | 8,113 | 0,370 | |
1999 | 4,525 | 2,230 | 8,174 | 0,374 | |
2000 | 4,539 | 2,264 | 8,225 | 0,381 | |
2001 | 4,572 | 2,299 | 8,268 | 0,392 | |
2002 | 4,605 | 2,338 | 8,298 | 0,406 | |
2003 | 4,623 | 2,373 | 8,317 | 0,418 | |
2004 | 4,630 | 2,406 | 8,328 | 0,429 | |
2005 | 4,627 | 2,439 | 8,335 | 0,439 | |
2006 | 4,611 | 2,475 | 8,339 | 0,446 | |
2007 | 4,590 | 2,511 | 8,342 | 0,453 | |
2008 | 4,577 | 2,559 | 8,347 | 0,460 | |
2009 | 4,576 | 2,618 | 8,357 | 0,470 | |
2010 | 4,577 | 2,683 | 8,365 | 0,483 | |
2011 | 4,584 | 2,708 | 8,391 | 0,496 | |
2012 | 4,587 | 2,746 | 8,380 | 0,508 | |
2013 | 4,581 | 2,781 | 8,392 | 0,519 | |
2014 | 4,571 | 2,816 | 8,406 | 0,533 | |
2015 | 4,569 | 2,868 | 8,420 | 0,545 | |
2016 | 4,575 | 2,906 | 8,430 | 0,557 | |
2017 | 4,591 | 2,961 | 8,458 | 0,562 | |
2018 | 4,608 | 2,998 | 8,495 | 0,572 | |
2019 | 4,627 | 3,038 | 8,529 | 0,582 | |
2020 | 4,644 | 3,080 | 8,575 | 0,590 | |
2021 | 4,637 | 3,097 | 8,623 | 0,594 | |
2022 | 4,639 | 3,173 | 8,656 | 0,596 | |
2023 | 4,683 | 3,266 | 8,702 | 0,611 | |
2024 | 4,671 | 3,341 | 8,737 | 0,618 | |
2025 | 4,664 | 3,415 | 8,760 | 0,624 | Prognose |
2026 | 4,657 | 3,477 | 8,787 | 0,629 | Prognose |
2027 | 4,651 | 3,529 | 8,812 | 0,634 | Prognose |
2028 | 4,647 | 3,576 | 8,837 | 0,639 | Prognose |
2029 | 4,646 | 3,616 | 8,861 | 0,644 | Prognose |
2030 | 4,648 | 3,654 | 8,885 | 0,649 | Prognose |
2031 | 4,653 | 3,690 | 8,907 | 0,653 | Prognose |
2032 | 4,661 | 3,725 | 8,928 | 0,658 | Prognose |
2033 | 4,672 | 3,759 | 8,947 | 0,663 | Prognose |
2034 | 4,686 | 3,792 | 8,965 | 0,668 | Prognose |
2035 | 4,701 | 3,822 | 8,981 | 0,673 | Prognose |
2036 | 4,719 | 3,851 | 8,995 | 0,678 | Prognose |
2037 | 4,739 | 3,878 | 9,008 | 0,683 | Prognose |
2038 | 4,760 | 3,902 | 9,020 | 0,688 | Prognose |
2039 | 4,781 | 3,925 | 9,031 | 0,693 | Prognose |
2040 | 4,803 | 3,946 | 9,040 | 0,699 | Prognose |
2041 | 4,824 | 3,966 | 9,048 | 0,704 | Prognose |
2042 | 4,846 | 3,983 | 9,056 | 0,710 | Prognose |
2043 | 4,868 | 4,000 | 9,063 | 0,716 | Prognose |
2044 | 4,890 | 4,014 | 9,069 | 0,722 | Prognose |
2045 | 4,911 | 4,027 | 9,074 | 0,729 | Prognose |
2046 | 4,933 | 4,039 | 9,079 | 0,735 | Prognose |
2047 | 4,954 | 4,051 | 9,083 | 0,741 | Prognose |
2048 | 4,973 | 4,062 | 9,087 | 0,747 | Prognose |
2049 | 4,992 | 4,072 | 9,091 | 0,753 | Prognose |
2050 | 5,010 | 4,083 | 9,095 | 0,759 | Prognose |
2051 | 5,025 | 4,093 | 9,099 | 0,765 | Prognose |
2052 | 5,039 | 4,103 | 9,105 | 0,770 | Prognose |
2053 | 5,050 | 4,114 | 9,112 | 0,775 | Prognose |
2054 | 5,059 | 4,125 | 9,121 | 0,779 | Prognose |
2055 | 5,066 | 4,136 | 9,132 | 0,782 | Prognose |
2056 | 5,071 | 4,147 | 9,146 | 0,785 | Prognose |
2057 | 5,075 | 4,159 | 9,162 | 0,787 | Prognose |
2058 | 5,077 | 4,171 | 9,181 | 0,789 | Prognose |
2059 | 5,078 | 4,184 | 9,202 | 0,790 | Prognose |
2060 | 5,079 | 4,196 | 9,226 | 0,791 | Prognose |
2061 | 5,081 | 4,209 | 9,252 | 0,792 | Prognose |
2062 | 5,083 | 4,223 | 9,281 | 0,792 | Prognose |
2063 | 5,087 | 4,236 | 9,311 | 0,793 | Prognose |
2064 | 5,092 | 4,250 | 9,343 | 0,793 | Prognose |
2065 | 5,099 | 4,265 | 9,376 | 0,793 | Prognose |
2066 | 5,108 | 4,280 | 9,410 | 0,793 | Prognose |
2067 | 5,119 | 4,296 | 9,445 | 0,794 | Prognose |
2068 | 5,132 | 4,312 | 9,480 | 0,794 | Prognose |
2069 | 5,146 | 4,329 | 9,515 | 0,795 | Prognose |
2070 | 5,162 | 4,346 | 9,550 | 0,796 | Prognose |
4.2 Eenpersoonshuishoudens
Het totaal aantal eenpersoonshuishoudens is gegroeid van 685 duizend in 1971 tot 3,3 miljoen in 2024. Volgens de prognose zal het aantal mensen dat alleen woont, verder stijgen tot 4,0 miljoen in 2045, en tot 4,3 miljoen in 2070.
De toekomstige groei van het aantal eenpersoonshuishoudens komt bijna volledig voor rekening van ouderen. Het aantal alleenstaanden van 65 jaar of ouder neemt duidelijk toe: van de huidige 1,1 miljoen tot naar verwachting 1,6 miljoen in 2045 en 1,9 miljoen in 2070. Vooral de stijging van het aantal alleenstaanden van 75 jaar of ouder valt op. Tussen 1971 en 2024 is deze groep bijna 6 keer zo groot geworden, zodat er nu 647 duizend alleenstaande 75-plussers zijn. De verwachting is dat de omvang van deze groep verder stijgt tot 1,1 miljoen personen in 2050. Naar verwachting is vanaf dan 28 procent van alle alleenstaanden 75 jaar of ouder. In 2024 is dit nog 19 procent. De sterke groei van het aantal oudere alleenstaanden kan bijna geheel worden toegeschreven aan de toename van het aantal ouderen door de vergrijzing.
Jaar | 15 tot 25 jaar (x mln) | 25 tot 45 jaar (x mln) | 45 tot 65 jaar (x mln) | 65 tot 75 jaar (x mln) | 75 jaar of ouder (x mln) | Bijzonderheden (x mln) |
---|---|---|---|---|---|---|
1970 | ||||||
1971 | 0,100 | 0,148 | 0,166 | 0,160 | 0,111 | |
1972 | 0,105 | 0,162 | 0,174 | 0,168 | 0,117 | |
1973 | 0,111 | 0,176 | 0,182 | 0,176 | 0,122 | |
1974 | 0,118 | 0,189 | 0,188 | 0,184 | 0,128 | |
1975 | 0,125 | 0,203 | 0,195 | 0,192 | 0,135 | |
1976 | 0,134 | 0,217 | 0,203 | 0,200 | 0,142 | |
1977 | 0,143 | 0,233 | 0,209 | 0,206 | 0,150 | |
1978 | 0,152 | 0,253 | 0,217 | 0,212 | 0,159 | |
1979 | 0,160 | 0,278 | 0,224 | 0,218 | 0,169 | |
1980 | 0,169 | 0,308 | 0,232 | 0,224 | 0,180 | |
1981 | 0,179 | 0,342 | 0,241 | 0,228 | 0,192 | |
1982 | 0,187 | 0,380 | 0,251 | 0,233 | 0,205 | |
1983 | 0,195 | 0,421 | 0,261 | 0,236 | 0,216 | |
1984 | 0,203 | 0,463 | 0,272 | 0,238 | 0,228 | |
1985 | 0,211 | 0,504 | 0,283 | 0,240 | 0,240 | |
1986 | 0,221 | 0,540 | 0,293 | 0,246 | 0,251 | |
1987 | 0,231 | 0,573 | 0,302 | 0,252 | 0,262 | |
1988 | 0,241 | 0,602 | 0,313 | 0,258 | 0,276 | |
1989 | 0,252 | 0,626 | 0,323 | 0,263 | 0,289 | |
1990 | 0,261 | 0,648 | 0,337 | 0,268 | 0,301 | |
1991 | 0,269 | 0,668 | 0,350 | 0,274 | 0,312 | |
1992 | 0,274 | 0,685 | 0,367 | 0,281 | 0,323 | |
1993 | 0,274 | 0,704 | 0,383 | 0,288 | 0,332 | |
1994 | 0,273 | 0,725 | 0,401 | 0,294 | 0,339 | |
1995 | 0,267 | 0,746 | 0,418 | 0,299 | 0,348 | |
1996 | 0,259 | 0,763 | 0,436 | 0,301 | 0,360 | |
1997 | 0,252 | 0,775 | 0,453 | 0,301 | 0,373 | |
1998 | 0,249 | 0,786 | 0,471 | 0,302 | 0,384 | |
1999 | 0,251 | 0,792 | 0,488 | 0,302 | 0,396 | |
2000 | 0,253 | 0,796 | 0,507 | 0,302 | 0,406 | |
2001 | 0,255 | 0,801 | 0,526 | 0,302 | 0,415 | |
2002 | 0,258 | 0,806 | 0,546 | 0,303 | 0,423 | |
2003 | 0,264 | 0,808 | 0,567 | 0,304 | 0,429 | |
2004 | 0,270 | 0,808 | 0,587 | 0,305 | 0,436 | |
2005 | 0,275 | 0,805 | 0,606 | 0,307 | 0,445 | |
2006 | 0,281 | 0,803 | 0,628 | 0,310 | 0,454 | |
2007 | 0,287 | 0,803 | 0,649 | 0,311 | 0,462 | |
2008 | 0,296 | 0,807 | 0,671 | 0,314 | 0,471 | |
2009 | 0,307 | 0,818 | 0,694 | 0,320 | 0,478 | |
2010 | 0,319 | 0,834 | 0,718 | 0,327 | 0,485 | |
2011 | 0,319 | 0,826 | 0,739 | 0,333 | 0,491 | |
2012 | 0,327 | 0,834 | 0,745 | 0,350 | 0,490 | |
2013 | 0,327 | 0,834 | 0,756 | 0,369 | 0,496 | |
2014 | 0,328 | 0,830 | 0,770 | 0,383 | 0,505 | |
2015 | 0,333 | 0,830 | 0,788 | 0,397 | 0,520 | |
2016 | 0,328 | 0,831 | 0,805 | 0,411 | 0,530 | |
2017 | 0,325 | 0,842 | 0,824 | 0,427 | 0,544 | |
2018 | 0,325 | 0,852 | 0,832 | 0,440 | 0,549 | |
2019 | 0,318 | 0,866 | 0,840 | 0,452 | 0,561 | |
2020 | 0,315 | 0,884 | 0,846 | 0,463 | 0,573 | |
2021 | 0,304 | 0,882 | 0,851 | 0,477 | 0,582 | |
2022 | 0,320 | 0,908 | 0,859 | 0,478 | 0,608 | |
2023 | 0,336 | 0,950 | 0,868 | 0,483 | 0,629 | |
2024 | 0,369 | 0,972 | 0,866 | 0,487 | 0,647 | |
2025 | 0,381 | 1,005 | 0,871 | 0,496 | 0,663 | Prognose |
2026 | 0,382 | 1,035 | 0,874 | 0,506 | 0,680 | Prognose |
2027 | 0,376 | 1,065 | 0,874 | 0,518 | 0,697 | Prognose |
2028 | 0,366 | 1,093 | 0,872 | 0,529 | 0,716 | Prognose |
2029 | 0,352 | 1,119 | 0,868 | 0,541 | 0,736 | Prognose |
2030 | 0,341 | 1,140 | 0,864 | 0,554 | 0,756 | Prognose |
2031 | 0,333 | 1,155 | 0,861 | 0,565 | 0,776 | Prognose |
2032 | 0,329 | 1,165 | 0,861 | 0,574 | 0,798 | Prognose |
2033 | 0,326 | 1,172 | 0,861 | 0,581 | 0,819 | Prognose |
2034 | 0,323 | 1,178 | 0,860 | 0,589 | 0,841 | Prognose |
2035 | 0,320 | 1,183 | 0,858 | 0,598 | 0,864 | Prognose |
2036 | 0,318 | 1,184 | 0,859 | 0,605 | 0,885 | Prognose |
2037 | 0,316 | 1,184 | 0,861 | 0,608 | 0,908 | Prognose |
2038 | 0,314 | 1,182 | 0,866 | 0,609 | 0,931 | Prognose |
2039 | 0,314 | 1,179 | 0,875 | 0,604 | 0,954 | Prognose |
2040 | 0,313 | 1,175 | 0,885 | 0,596 | 0,976 | Prognose |
2041 | 0,313 | 1,172 | 0,896 | 0,588 | 0,997 | Prognose |
2042 | 0,313 | 1,168 | 0,906 | 0,580 | 1,017 | Prognose |
2043 | 0,312 | 1,164 | 0,917 | 0,571 | 1,036 | Prognose |
2044 | 0,312 | 1,158 | 0,928 | 0,562 | 1,054 | Prognose |
2045 | 0,312 | 1,152 | 0,938 | 0,551 | 1,076 | Prognose |
2046 | 0,312 | 1,144 | 0,947 | 0,541 | 1,095 | Prognose |
2047 | 0,309 | 1,141 | 0,955 | 0,534 | 1,112 | Prognose |
2048 | 0,310 | 1,135 | 0,964 | 0,528 | 1,125 | Prognose |
2049 | 0,312 | 1,128 | 0,972 | 0,527 | 1,133 | Prognose |
2050 | 0,315 | 1,123 | 0,978 | 0,529 | 1,138 | Prognose |
2051 | 0,319 | 1,119 | 0,981 | 0,533 | 1,141 | Prognose |
2052 | 0,323 | 1,115 | 0,983 | 0,540 | 1,142 | Prognose |
2053 | 0,328 | 1,114 | 0,983 | 0,547 | 1,142 | Prognose |
2054 | 0,332 | 1,112 | 0,984 | 0,554 | 1,142 | Prognose |
2055 | 0,336 | 1,112 | 0,985 | 0,561 | 1,142 | Prognose |
2056 | 0,339 | 1,113 | 0,984 | 0,569 | 1,143 | Prognose |
2057 | 0,342 | 1,116 | 0,981 | 0,578 | 1,142 | Prognose |
2058 | 0,344 | 1,120 | 0,979 | 0,588 | 1,141 | Prognose |
2059 | 0,345 | 1,126 | 0,976 | 0,597 | 1,139 | Prognose |
2060 | 0,346 | 1,132 | 0,973 | 0,606 | 1,138 | Prognose |
2061 | 0,347 | 1,140 | 0,971 | 0,613 | 1,139 | Prognose |
2062 | 0,347 | 1,147 | 0,970 | 0,618 | 1,141 | Prognose |
2063 | 0,347 | 1,154 | 0,967 | 0,623 | 1,145 | Prognose |
2064 | 0,346 | 1,162 | 0,963 | 0,630 | 1,149 | Prognose |
2065 | 0,346 | 1,169 | 0,958 | 0,636 | 1,155 | Prognose |
2066 | 0,345 | 1,177 | 0,951 | 0,642 | 1,165 | Prognose |
2067 | 0,345 | 1,181 | 0,948 | 0,646 | 1,176 | Prognose |
2068 | 0,344 | 1,188 | 0,942 | 0,650 | 1,188 | Prognose |
2069 | 0,344 | 1,195 | 0,936 | 0,654 | 1,201 | Prognose |
2070 | 0,343 | 1,202 | 0,931 | 0,655 | 1,215 | Prognose |
Het aantal alleenstaanden van 25 tot 45 jaar neemt de komende tien jaar ook nog toe, maar blijft daarna, net als bij de alleenstaanden jonger dan 65 jaar, redelijk constant. Wel zijn er lichte schommelingen, onder andere door veranderingen in de omvang van opeenvolgende generaties.
Leeftijd | 1971 (% van de bevolking) | 1995 (% van de bevolking) | 2024 (% van de bevolking) | 2045 (% van de bevolking) | 2070 (% van de bevolking) |
---|---|---|---|---|---|
15 | 0,1 | 1,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 |
16 | 0,1 | 1,7 | 0,8 | 0,7 | 0,7 |
17 | 0,5 | 2,5 | 2,1 | 1,6 | 1,6 |
18 | 2,1 | 6,5 | 9,1 | 6,6 | 6,4 |
19 | 4,2 | 11,3 | 16,6 | 13,1 | 12,8 |
20 | 5,8 | 15,3 | 21,3 | 18,7 | 18,3 |
21 | 7,2 | 18,7 | 24,3 | 23,1 | 22,7 |
22 | 7,8 | 21,1 | 26,5 | 26,1 | 26,0 |
23 | 7,7 | 22,7 | 28,4 | 28,3 | 28,5 |
24 | 7,1 | 23,5 | 29,3 | 29,7 | 29,9 |
25 | 6,6 | 23,4 | 29,9 | 30,4 | 30,6 |
26 | 6,0 | 22,8 | 29,9 | 30,5 | 30,8 |
27 | 5,5 | 21,9 | 29,3 | 30,3 | 30,6 |
28 | 5,3 | 20,7 | 28,3 | 29,8 | 30,1 |
29 | 5,0 | 19,2 | 26,9 | 28,8 | 29,1 |
30 | 5,2 | 18,0 | 25,4 | 27,7 | 28,0 |
31 | 4,9 | 16,8 | 23,7 | 26,4 | 26,7 |
32 | 4,7 | 15,7 | 22,4 | 25,2 | 25,5 |
33 | 4,6 | 14,6 | 21,0 | 24,1 | 24,3 |
34 | 4,5 | 14,0 | 19,8 | 22,9 | 23,0 |
35 | 4,3 | 13,3 | 18,6 | 21,8 | 21,9 |
36 | 4,0 | 12,6 | 17,6 | 20,9 | 20,9 |
37 | 4,0 | 12,0 | 16,9 | 19,9 | 19,9 |
38 | 3,7 | 11,5 | 16,5 | 19,4 | 19,2 |
39 | 3,4 | 11,0 | 16,3 | 18,9 | 18,7 |
40 | 3,5 | 10,7 | 16,0 | 18,6 | 18,2 |
41 | 3,4 | 10,3 | 15,8 | 18,4 | 17,8 |
42 | 3,3 | 10,1 | 15,4 | 18,2 | 17,5 |
43 | 3,3 | 10,0 | 15,2 | 18,1 | 17,3 |
44 | 3,4 | 10,0 | 15,5 | 18,1 | 17,1 |
45 | 3,5 | 9,8 | 15,4 | 18,1 | 17,1 |
46 | 3,6 | 9,7 | 15,5 | 18,1 | 17,0 |
47 | 3,7 | 9,8 | 15,6 | 18,0 | 17,0 |
48 | 3,9 | 9,8 | 15,9 | 18,1 | 17,3 |
49 | 3,8 | 9,9 | 16,1 | 18,1 | 17,1 |
50 | 4,0 | 10,1 | 16,0 | 18,3 | 17,2 |
51 | 4,3 | 10,5 | 16,4 | 18,4 | 17,3 |
52 | 4,6 | 10,8 | 16,6 | 18,6 | 17,5 |
53 | 5,0 | 11,5 | 16,9 | 18,9 | 17,8 |
54 | 5,4 | 11,8 | 17,3 | 19,1 | 18,0 |
55 | 5,7 | 12,2 | 17,7 | 19,5 | 18,5 |
56 | 6,4 | 12,5 | 18,2 | 20,0 | 19,0 |
57 | 7,1 | 13,1 | 18,7 | 20,5 | 19,6 |
58 | 7,7 | 13,4 | 19,4 | 21,1 | 20,3 |
59 | 8,4 | 14,2 | 19,9 | 21,7 | 21,0 |
60 | 9,3 | 14,7 | 20,4 | 22,3 | 21,7 |
61 | 10,2 | 15,5 | 21,0 | 22,9 | 22,4 |
62 | 11,2 | 16,2 | 21,3 | 23,5 | 23,1 |
63 | 12,0 | 17,0 | 21,7 | 24,0 | 23,9 |
64 | 13,3 | 18,4 | 22,2 | 24,5 | 24,6 |
65 | 14,5 | 19,3 | 22,6 | 25,1 | 25,4 |
66 | 15,2 | 20,4 | 23,1 | 25,6 | 26,1 |
67 | 16,2 | 21,9 | 23,6 | 26,1 | 26,8 |
68 | 17,7 | 23,2 | 24,0 | 26,6 | 27,5 |
69 | 19,0 | 24,9 | 24,5 | 27,2 | 28,2 |
70 | 20,2 | 26,5 | 24,9 | 27,6 | 28,7 |
71 | 21,0 | 28,2 | 25,4 | 28,2 | 29,3 |
72 | 21,8 | 29,9 | 26,0 | 28,8 | 29,9 |
73 | 22,3 | 32,0 | 26,9 | 29,5 | 30,6 |
74 | 23,2 | 33,5 | 27,6 | 30,2 | 31,3 |
75 | 23,6 | 35,1 | 28,3 | 30,9 | 32,0 |
76 | 24,1 | 37,4 | 29,6 | 31,7 | 32,7 |
77 | 24,2 | 39,0 | 30,8 | 32,4 | 33,4 |
78 | 24,4 | 40,7 | 32,5 | 33,3 | 34,2 |
79 | 24,0 | 42,1 | 34,2 | 34,4 | 34,9 |
80 | 23,6 | 43,5 | 35,9 | 35,4 | 35,8 |
81 | 23,2 | 44,6 | 37,8 | 36,6 | 36,8 |
82 | 22,9 | 45,0 | 39,8 | 37,9 | 37,8 |
83 | 21,9 | 45,8 | 41,8 | 39,2 | 38,9 |
84 | 21,9 | 45,8 | 43,6 | 40,6 | 40,1 |
85 | 20,9 | 45,5 | 45,8 | 42,1 | 41,3 |
86 | 20,1 | 44,3 | 47,5 | 43,5 | 42,6 |
87 | 19,3 | 43,4 | 49,4 | 45,0 | 43,9 |
88 | 17,5 | 41,1 | 51,3 | 46,4 | 45,2 |
89 | 16,8 | 39,8 | 52,2 | 47,6 | 46,2 |
90 | 15,6 | 38,3 | 54,1 | 48,6 | 47,3 |
91 | 15,9 | 36,2 | 53,8 | 49,5 | 48,1 |
92 | 14,2 | 34,2 | 52,9 | 49,9 | 48,7 |
93 | 16,6 | 31,2 | 52,4 | 50,0 | 48,8 |
94 | 14,7 | 30,3 | 51,5 | 49,6 | 48,7 |
95+ | 16,1 | 25,0 | 47,1 | 46,7 | 47,0 |
Door de hogere sterftecijfers van mannen zijn op oudere leeftijd alleenstaande vrouwen sterk in de meerderheid. Wel leidt de sneller stijgende levensverwachting van mannen (Stoeldraijer et al., 2024) tot een geleidelijk minder scheve verhouding tussen mannen en vrouwen in de hoogste leeftijdsgroepen: rond 2000 waren onder alleenstaande 75-plussers slechts 23 mannen per 100 vrouwen, rond 2030 zal dit aantal verdubbeld zijn. Ook daarna neemt het verschil nog af: tot 52 mannen per 100 vrouwen in 2045 en 56 per 100 vrouwen in 2070.
Ook onder 15- tot 25-jarigen zijn nu en in de toekomst iets meer alleenstaande vrouwen dan mannen. Dat hangt vooral samen met het feit dat vrouwen gemiddeld eerder uit huis gaan dan mannen. In 2024 waren er 115 duizend meer thuiswonende jongens dan thuiswonende meisjes. Jonge vrouwen zijn overigens ook in de meerderheid onder de samenwonenden (46 duizend meer vrouwen dan mannen in 2024). Onder alleenstaanden van 25 tot 65 jaar bevinden zich verhoudingsgewijs juist meer mannen. Dit komt vooral doordat na een scheiding de kinderen meestal bij de moeder blijven wonen. De vrouw wordt hierdoor geen alleenstaande, maar hoofd van een eenouderhuishouden.
Onder 45- tot 65-jarigen valt op dat er in de laatste drie decennia van de twintigste eeuw nog duidelijk meer alleenstaande vrouwen waren dan alleenstaande mannen, maar dat er in 2024 juist meer alleenstaande mannen zijn. De komende jaren neemt het aantal alleenstaande mannen per 100 alleenstaande vrouwen in deze leeftijdsgroep naar verwachting verder toe. Door de lagere levensverwachting van mannen kwam verweduwing van vrouwen op relatief jonge leeftijd vaker voor dan tegenwoordig. Daarnaast komt het inmiddels ook bij deze leeftijden vaker voor dat mensen scheiden en nog thuiswonende kinderen hebben die vaker bij de moeder blijven wonen. Stellen zijn in de loop van de jaren later aan kinderen begonnen en ook de gemiddelde leeftijd waarop kinderen uit huis gaan is toegenomen, waardoor de fase zonder thuiswonende kinderen pas op hogere leeftijden aanbreekt.
Jaar | 15 tot 25 jaar (aantal mannen per 100 vrouwen) | 25 tot 45 jaar (aantal mannen per 100 vrouwen) | 45 tot 65 jaar (aantal mannen per 100 vrouwen) | 65 tot 75 jaar (aantal mannen per 100 vrouwen) | 75 jaar of ouder (aantal mannen per 100 vrouwen) | Bijzonderheden (aantal mannen per 100 vrouwen) |
---|---|---|---|---|---|---|
1970 | ||||||
1971 | 122,2 | 184,6 | 39,8 | 23,1 | 35,4 | |
1972 | 116,3 | 170,0 | 40,7 | 23,5 | 33,3 | |
1973 | 109,4 | 162,7 | 42,2 | 23,1 | 32,6 | |
1974 | 105,3 | 152,0 | 43,2 | 23,3 | 30,6 | |
1975 | 101,6 | 146,3 | 44,4 | 23,1 | 29,8 | |
1976 | 98,5 | 141,1 | 45,3 | 23,5 | 29,1 | |
1977 | 95,9 | 140,2 | 47,2 | 23,4 | 27,4 | |
1978 | 94,9 | 136,4 | 47,9 | 23,3 | 27,0 | |
1979 | 92,8 | 135,6 | 50,3 | 23,2 | 25,2 | |
1980 | 91,0 | 135,4 | 50,6 | 23,1 | 25,0 | |
1981 | 89,4 | 134,9 | 52,8 | 22,6 | 24,7 | |
1982 | 88,0 | 136,6 | 54,9 | 22,6 | 23,6 | |
1983 | 86,7 | 139,2 | 57,2 | 22,9 | 23,3 | |
1984 | 86,2 | 143,2 | 59,1 | 22,7 | 22,6 | |
1985 | 85,1 | 145,9 | 61,7 | 22,4 | 22,4 | |
1986 | 85,7 | 147,7 | 64,0 | 22,4 | 22,3 | |
1987 | 86,3 | 149,1 | 66,9 | 22,8 | 22,0 | |
1988 | 88,3 | 149,8 | 69,2 | 23,0 | 22,1 | |
1989 | 90,2 | 150,4 | 70,9 | 23,5 | 21,9 | |
1990 | 93,3 | 150,2 | 73,2 | 24,1 | 22,0 | |
1991 | 95,6 | 152,7 | 75,4 | 25,1 | 21,9 | |
1992 | 95,7 | 154,6 | 77,7 | 26,0 | 21,9 | |
1993 | 97,1 | 158,8 | 79,4 | 26,9 | 22,1 | |
1994 | 97,8 | 162,7 | 81,4 | 27,8 | 21,9 | |
1995 | 97,8 | 166,1 | 83,0 | 28,9 | 21,7 | |
1996 | 96,2 | 167,7 | 85,1 | 30,3 | 22,0 | |
1997 | 96,9 | 169,4 | 86,0 | 31,3 | 22,3 | |
1998 | 96,1 | 170,1 | 87,3 | 32,5 | 22,3 | |
1999 | 97,6 | 172,2 | 88,8 | 33,2 | 22,6 | |
2000 | 97,7 | 173,5 | 90,3 | 34,4 | 22,7 | |
2001 | 97,7 | 174,7 | 92,0 | 35,4 | 23,1 | |
2002 | 97,7 | 175,8 | 93,3 | 37,1 | 23,3 | |
2003 | 97,0 | 176,7 | 94,8 | 38,2 | 23,6 | |
2004 | 95,7 | 175,8 | 96,6 | 39,3 | 24,1 | |
2005 | 94,4 | 174,1 | 98,7 | 40,2 | 24,4 | |
2006 | 92,5 | 173,5 | 100,3 | 41,6 | 25,1 | |
2007 | 91,3 | 172,2 | 102,2 | 42,7 | 25,5 | |
2008 | 89,7 | 172,3 | 104,6 | 44,0 | 25,9 | |
2009 | 89,0 | 172,1 | 106,8 | 45,0 | 26,5 | |
2010 | 87,6 | 172,5 | 109,3 | 46,2 | 27,0 | |
2011 | 88,0 | 172,1 | 110,9 | 47,5 | 27,7 | |
2012 | 87,5 | 170,5 | 113,8 | 49,4 | 28,4 | |
2013 | 87,5 | 169,7 | 115,9 | 51,0 | 29,2 | |
2014 | 87,7 | 169,4 | 118,0 | 52,7 | 29,9 | |
2015 | 89,0 | 168,5 | 119,9 | 54,4 | 30,7 | |
2016 | 90,6 | 169,1 | 121,6 | 56,1 | 31,6 | |
2017 | 92,1 | 168,9 | 123,2 | 57,7 | 32,5 | |
2018 | 91,9 | 168,6 | 124,1 | 59,1 | 33,4 | |
2019 | 90,9 | 168,4 | 124,8 | 60,5 | 34,3 | |
2020 | 89,8 | 168,3 | 125,6 | 62,0 | 35,3 | |
2021 | 89,0 | 168,3 | 126,4 | 63,0 | 36,2 | |
2022 | 87,9 | 167,4 | 126,9 | 64,3 | 37,4 | |
2023 | 87,5 | 164,3 | 125,8 | 65,4 | 38,6 | |
2024 | 86,7 | 162,9 | 125,7 | 66,2 | 39,8 | |
2025 | 87,5 | 161,2 | 126,5 | 67,1 | 41,3 | Prognose |
2026 | 88,5 | 159,5 | 127,4 | 67,8 | 42,7 | Prognose |
2027 | 89,5 | 158,6 | 128,6 | 68,3 | 43,8 | Prognose |
2028 | 90,2 | 158,1 | 129,8 | 68,8 | 44,9 | Prognose |
2029 | 90,5 | 158,1 | 131,0 | 69,4 | 45,7 | Prognose |
2030 | 90,3 | 158,4 | 132,2 | 69,8 | 46,5 | Prognose |
2031 | 89,7 | 158,9 | 133,3 | 70,4 | 47,1 | Prognose |
2032 | 89,2 | 159,7 | 134,3 | 70,8 | 47,7 | Prognose |
2033 | 89,1 | 160,2 | 135,3 | 71,1 | 48,2 | Prognose |
2034 | 88,9 | 160,9 | 136,4 | 71,4 | 48,7 | Prognose |
2035 | 88,9 | 161,5 | 137,6 | 71,8 | 49,2 | Prognose |
2036 | 89,0 | 161,9 | 138,9 | 72,1 | 49,6 | Prognose |
2037 | 89,0 | 162,6 | 140,0 | 72,4 | 49,9 | Prognose |
2038 | 89,1 | 163,4 | 140,9 | 72,6 | 50,2 | Prognose |
2039 | 89,1 | 164,4 | 141,5 | 72,7 | 50,6 | Prognose |
2040 | 89,2 | 165,1 | 142,0 | 72,8 | 50,9 | Prognose |
2041 | 89,1 | 166,1 | 142,2 | 72,8 | 51,1 | Prognose |
2042 | 89,1 | 167,0 | 142,3 | 73,0 | 51,3 | Prognose |
2043 | 89,1 | 168,0 | 142,4 | 73,1 | 51,5 | Prognose |
2044 | 89,2 | 168,8 | 142,8 | 73,3 | 51,7 | Prognose |
2045 | 89,2 | 169,4 | 143,3 | 73,6 | 51,9 | Prognose |
2046 | 89,2 | 169,9 | 144,0 | 74,1 | 52,1 | Prognose |
2047 | 89,0 | 170,1 | 144,8 | 74,4 | 52,2 | Prognose |
2048 | 89,0 | 170,3 | 145,6 | 74,9 | 52,3 | Prognose |
2049 | 88,8 | 170,5 | 146,6 | 75,1 | 52,3 | Prognose |
2050 | 88,7 | 170,7 | 147,4 | 75,4 | 52,4 | Prognose |
2051 | 88,6 | 170,7 | 148,4 | 75,6 | 52,4 | Prognose |
2052 | 88,5 | 170,6 | 149,4 | 75,7 | 52,4 | Prognose |
2053 | 88,4 | 170,5 | 150,1 | 76,0 | 52,5 | Prognose |
2054 | 88,4 | 170,2 | 151,0 | 76,2 | 52,5 | Prognose |
2055 | 88,3 | 169,7 | 151,9 | 76,5 | 52,6 | Prognose |
2056 | 88,3 | 169,2 | 152,7 | 76,8 | 52,7 | Prognose |
2057 | 88,2 | 168,7 | 153,4 | 77,2 | 52,8 | Prognose |
2058 | 88,2 | 168,2 | 154,0 | 77,5 | 53,0 | Prognose |
2059 | 88,2 | 167,7 | 154,5 | 77,8 | 53,0 | Prognose |
2060 | 88,2 | 167,3 | 154,9 | 78,1 | 53,2 | Prognose |
2061 | 88,2 | 166,9 | 155,2 | 78,3 | 53,3 | Prognose |
2062 | 88,2 | 166,5 | 155,5 | 78,7 | 53,5 | Prognose |
2063 | 88,2 | 166,2 | 155,7 | 78,9 | 53,8 | Prognose |
2064 | 88,2 | 166,1 | 156,0 | 79,2 | 54,0 | Prognose |
2065 | 88,3 | 166,0 | 156,2 | 79,7 | 54,2 | Prognose |
2066 | 88,3 | 166,0 | 156,6 | 80,1 | 54,5 | Prognose |
2067 | 88,3 | 165,9 | 157,1 | 80,5 | 54,8 | Prognose |
2068 | 88,4 | 166,1 | 157,3 | 80,9 | 55,2 | Prognose |
2069 | 88,4 | 166,3 | 157,5 | 81,4 | 55,5 | Prognose |
2070 | 88,4 | 166,7 | 157,6 | 81,7 | 55,8 | Prognose |
4.3 Paren
Het aantal huishoudens dat bestaat uit een paar met of zonder kinderen, is sinds begin jaren zeventig tot 2000 met 34 procent gestegen, van 3,1 naar 4,1 miljoen. Deze stijging werd veroorzaakt door de groei van de bevolking in de leeftijden waarin (gehuwd of niet-gehuwd) samenwonen gebruikelijk is (25- tot 75-jarigen). Vooral het aantal paren zonder kinderen nam in die periode toe. Vanaf midden jaren zeventig steeg de gemiddelde leeftijd bij de geboorte van het eerste kind. Het werd steeds gewoner om eerst enige tijd samen te wonen voordat mensen kinderen kregen. Sinds 2000 is de toename van het aantal paren zonder kinderen langzamer verlopen. Steeds vaker gaat het ook om oudere paren waarvan de kinderen het ouderlijk huis hebben verlaten. Nog tot begin jaren 2030 zal het aantal paren zonder kinderen naar verwachting blijven stijgen, van de huidige 2,3 miljoen naar 2,4 miljoen, om vervolgens tot begin jaren 2050 weer licht te gaan dalen naar 2,3 miljoen.
Het aantal paren met kinderen bereikte begin jaren tachtig een hoogtepunt van 2,3 miljoen en daalde sindsdien naar 2,0 miljoen in 2024. Dit aantal neemt de komende jaren eerst geleidelijk en daarna wat sneller toe tot 2,2 miljoen in 2045. De schommelingen in het aantal paren met en zonder kinderen hangen vooral samen met de veranderende leeftijdsstructuur van de paren. Jonge en oudere paren hebben vaker geen thuiswonende kinderen. Het totaal aantal paren blijft naar verwachting stijgen: van bijna 4,4 miljoen in 2024 naar 4,8 miljoen in 2070.
Jaar | Paar zonder thuiswonend(e) kind(eren) (x mln) | Paar met thuiswonend(e) kind(eren) (x mln) | Bijzonderheden (x mln) |
---|---|---|---|
1970 | |||
1971 | 0,930 | 2,128 | |
1972 | 0,960 | 2,156 | |
1973 | 0,990 | 2,183 | |
1974 | 1,018 | 2,206 | |
1975 | 1,047 | 2,230 | |
1976 | 1,079 | 2,254 | |
1977 | 1,107 | 2,267 | |
1978 | 1,137 | 2,279 | |
1979 | 1,165 | 2,290 | |
1980 | 1,193 | 2,299 | |
1981 | 1,222 | 2,305 | |
1982 | 1,246 | 2,302 | |
1983 | 1,269 | 2,290 | |
1984 | 1,293 | 2,274 | |
1985 | 1,323 | 2,257 | |
1986 | 1,361 | 2,243 | |
1987 | 1,406 | 2,232 | |
1988 | 1,458 | 2,221 | |
1989 | 1,516 | 2,207 | |
1990 | 1,578 | 2,191 | |
1991 | 1,644 | 2,179 | |
1992 | 1,704 | 2,169 | |
1993 | 1,758 | 2,157 | |
1994 | 1,808 | 2,144 | |
1995 | 1,854 | 2,123 | |
1996 | 1,891 | 2,108 | |
1997 | 1,930 | 2,096 | |
1998 | 1,968 | 2,087 | |
1999 | 2,005 | 2,083 | |
2000 | 2,028 | 2,085 | |
2001 | 2,042 | 2,092 | |
2002 | 2,053 | 2,098 | |
2003 | 2,063 | 2,097 | |
2004 | 2,071 | 2,095 | |
2005 | 2,080 | 2,089 | |
2006 | 2,090 | 2,080 | |
2007 | 2,101 | 2,070 | |
2008 | 2,113 | 2,061 | |
2009 | 2,125 | 2,056 | |
2010 | 2,134 | 2,050 | |
2011 | 2,144 | 2,051 | |
2012 | 2,142 | 2,048 | |
2013 | 2,153 | 2,043 | |
2014 | 2,169 | 2,034 | |
2015 | 2,183 | 2,027 | |
2016 | 2,194 | 2,021 | |
2017 | 2,206 | 2,024 | |
2018 | 2,225 | 2,022 | |
2019 | 2,242 | 2,023 | |
2020 | 2,262 | 2,025 | |
2021 | 2,290 | 2,021 | |
2022 | 2,308 | 2,020 | |
2023 | 2,316 | 2,035 | |
2024 | 2,339 | 2,030 | |
2025 | 2,348 | 2,032 | Prognose |
2026 | 2,362 | 2,031 | Prognose |
2027 | 2,373 | 2,033 | Prognose |
2028 | 2,384 | 2,034 | Prognose |
2029 | 2,394 | 2,037 | Prognose |
2030 | 2,401 | 2,042 | Prognose |
2031 | 2,406 | 2,048 | Prognose |
2032 | 2,408 | 2,056 | Prognose |
2033 | 2,409 | 2,065 | Prognose |
2034 | 2,407 | 2,075 | Prognose |
2035 | 2,405 | 2,086 | Prognose |
2036 | 2,399 | 2,098 | Prognose |
2037 | 2,394 | 2,110 | Prognose |
2038 | 2,389 | 2,122 | Prognose |
2039 | 2,382 | 2,134 | Prognose |
2040 | 2,374 | 2,146 | Prognose |
2041 | 2,367 | 2,157 | Prognose |
2042 | 2,359 | 2,169 | Prognose |
2043 | 2,351 | 2,180 | Prognose |
2044 | 2,343 | 2,191 | Prognose |
2045 | 2,336 | 2,201 | Prognose |
2046 | 2,328 | 2,212 | Prognose |
2047 | 2,320 | 2,222 | Prognose |
2048 | 2,313 | 2,231 | Prognose |
2049 | 2,306 | 2,240 | Prognose |
2050 | 2,299 | 2,248 | Prognose |
2051 | 2,294 | 2,256 | Prognose |
2052 | 2,290 | 2,263 | Prognose |
2053 | 2,287 | 2,269 | Prognose |
2054 | 2,286 | 2,274 | Prognose |
2055 | 2,287 | 2,279 | Prognose |
2056 | 2,290 | 2,283 | Prognose |
2057 | 2,294 | 2,287 | Prognose |
2058 | 2,300 | 2,290 | Prognose |
2059 | 2,308 | 2,293 | Prognose |
2060 | 2,317 | 2,296 | Prognose |
2061 | 2,328 | 2,299 | Prognose |
2062 | 2,339 | 2,302 | Prognose |
2063 | 2,350 | 2,305 | Prognose |
2064 | 2,362 | 2,309 | Prognose |
2065 | 2,375 | 2,313 | Prognose |
2066 | 2,387 | 2,318 | Prognose |
2067 | 2,399 | 2,323 | Prognose |
2068 | 2,411 | 2,329 | Prognose |
2069 | 2,422 | 2,335 | Prognose |
2070 | 2,434 | 2,341 | Prognose |
Paren wonen steeds vaker niet-gehuwd (ook zonder geregistreerd partnerschap) samen. In 1971 kwam dat nog vrijwel niet voor, in 1995 betrof het 13 procent van alle paren. In 2024 is 26 procent van de paren niet gehuwd. In 2050 zal dit aandeel zijn opgelopen tot 31 procent. In 2070, het eind van de prognoseperiode, zal naar verwachting 34 procent van de paren niet gehuwd zijn.
Jongere paren zijn anno 2024 vaker niet dan wel gehuwd. Dat zal in de toekomst weinig veranderen. Op hogere leeftijden wordt nog wel een stijging verwacht in het aandeel niet-gehuwde paren. Het aandeel niet-gehuwde paren in de groep 35- tot 65-jarigen zal nog tot 2030 stijgen en daarna op dat niveau blijven. Onder de 65-plussers zal de stijging van het aandeel ongehuwd samenwonenden naar verwachting pas aan het eind van de prognoseperiode voorbij zijn. In 2024 is niet-gehuwd samenwonen onder 65-plussers met 8 procent nog relatief uitzonderlijk, maar in 2045 zal naar verwachting 16 procent van de oudere paren niet gehuwd zijn, in 2070 is dat naar verwachting 24 procent.
leeftijd | 1971 (%) | 1995 (%) | 2024 (%) | 2045 (prognose) (%) | 2070 (prognose) (%) |
---|---|---|---|---|---|
15 tot 35 jaar | 1,0 | 35,1 | 61,7 | 57,8 | 57,8 |
35 tot 65 jaar | 1,8 | 7,6 | 25,4 | 31,8 | 34,2 |
65 jaar of ouder | 5,0 | 5,0 | 8,2 | 16,3 | 23,7 |
1) in paren van gelijk geslacht de oudste partner |
Vrouwen zijn gemiddeld jonger dan mannen wanneer ze gaan samenwonen, maar wonen op hogere leeftijd juist vaker alleen door verweduwing. In 2024 is het aandeel vrouwen dat al dan niet gehuwd samenwoont met een partner tot 50 jaar hoger dan bij mannen. Bij vrouwen zie je vanaf die leeftijd een daling, eerst geleidelijk daarna sneller. Bij mannen neemt het percentage samenwonenden daarentegen toe tot ongeveer 70 jaar en neemt dit aandeel pas daarna af. Op hoge leeftijd woont van de mannen daardoor een veel hoger percentage samen dan van de vrouwen.
Volgens de prognose gaan de aandelen mannen en vrouwen die deel uitmaken van een paar, op middelbare leeftijd en onder jongere ouderen dalen. Door de verbeterde overlevingskansen van mannen zullen in 2070 de oudste vrouwen juist vaker met een partner samenwonen dan in 2024. Ook onder de alleroudste mannen zal het percentage samenwonenden dan naar verwachting zijn gestegen.
Leeftijd | Mannen, 2024 (% van de mannen/vrouwen) | Mannen, 2070 (% van de mannen/vrouwen) | Vrouwen, 2024 (% van de mannen/vrouwen) | Vrouwen, 2070 (% van de mannen/vrouwen) |
---|---|---|---|---|
15 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
16 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 |
17 | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
18 | 1,0 | 0,8 | 1,6 | 1,5 |
19 | 2,3 | 1,9 | 3,8 | 3,6 |
20 | 3,6 | 3,2 | 6,6 | 6,6 |
21 | 5,3 | 4,8 | 10,1 | 10,4 |
22 | 7,7 | 7,3 | 15,4 | 15,8 |
23 | 11,8 | 11,1 | 22,1 | 22,4 |
24 | 17,0 | 15,9 | 30,2 | 30,2 |
25 | 23,4 | 21,9 | 38,9 | 38,1 |
26 | 30,7 | 28,3 | 47,0 | 45,2 |
27 | 37,6 | 34,5 | 53,7 | 51,0 |
28 | 43,8 | 39,8 | 58,2 | 55,5 |
29 | 48,9 | 44,6 | 62,0 | 59,1 |
30 | 53,0 | 48,5 | 65,0 | 61,9 |
31 | 56,6 | 51,9 | 67,4 | 64,4 |
32 | 59,7 | 54,8 | 69,3 | 66,1 |
33 | 62,4 | 57,1 | 70,8 | 67,6 |
34 | 64,5 | 59,4 | 71,7 | 68,7 |
35 | 66,4 | 61,3 | 72,6 | 69,6 |
36 | 67,8 | 62,8 | 73,5 | 70,3 |
37 | 68,8 | 64,2 | 73,4 | 70,7 |
38 | 69,3 | 65,3 | 73,5 | 71,0 |
39 | 69,8 | 66,0 | 73,6 | 71,0 |
40 | 70,2 | 66,7 | 73,3 | 70,9 |
41 | 70,4 | 67,3 | 73,4 | 70,7 |
42 | 70,8 | 67,6 | 73,5 | 70,4 |
43 | 71,0 | 67,8 | 73,2 | 70,2 |
44 | 70,7 | 67,9 | 72,8 | 70,0 |
45 | 71,1 | 67,8 | 72,7 | 69,7 |
46 | 71,1 | 67,8 | 72,2 | 69,4 |
47 | 71,0 | 67,7 | 72,2 | 69,1 |
48 | 71,1 | 67,1 | 71,7 | 68,9 |
49 | 71,0 | 67,6 | 71,7 | 68,7 |
50 | 71,4 | 67,6 | 71,4 | 68,5 |
51 | 71,3 | 67,7 | 71,4 | 68,4 |
52 | 71,7 | 67,7 | 71,3 | 68,3 |
53 | 71,7 | 67,6 | 71,6 | 68,2 |
54 | 72,0 | 67,9 | 71,6 | 68,2 |
55 | 72,4 | 67,9 | 71,4 | 68,2 |
56 | 72,7 | 68,2 | 71,7 | 68,1 |
57 | 73,0 | 68,2 | 71,6 | 68,0 |
58 | 73,0 | 68,2 | 71,4 | 67,8 |
59 | 73,3 | 68,2 | 71,3 | 67,6 |
60 | 73,5 | 68,4 | 71,3 | 67,4 |
61 | 73,9 | 68,6 | 70,7 | 67,1 |
62 | 74,2 | 68,9 | 70,7 | 66,7 |
63 | 74,4 | 68,8 | 70,3 | 66,3 |
64 | 74,4 | 69,0 | 70,1 | 65,8 |
65 | 75,1 | 69,0 | 69,3 | 65,4 |
66 | 75,0 | 68,9 | 68,9 | 64,9 |
67 | 75,5 | 69,0 | 68,1 | 64,2 |
68 | 75,6 | 69,1 | 67,4 | 63,6 |
69 | 75,8 | 69,0 | 66,6 | 62,9 |
70 | 75,8 | 69,2 | 65,7 | 62,3 |
71 | 76,2 | 69,3 | 64,7 | 61,6 |
72 | 76,1 | 69,3 | 63,5 | 60,9 |
73 | 75,9 | 69,0 | 61,9 | 60,1 |
74 | 75,8 | 68,7 | 60,6 | 59,3 |
75 | 75,9 | 68,4 | 59,0 | 58,3 |
76 | 75,5 | 68,0 | 56,6 | 57,2 |
77 | 75,1 | 67,6 | 54,5 | 56,0 |
78 | 74,1 | 67,2 | 51,0 | 54,6 |
79 | 73,4 | 66,8 | 47,9 | 53,0 |
80 | 72,3 | 66,3 | 44,9 | 51,3 |
81 | 71,1 | 65,6 | 41,0 | 49,2 |
82 | 68,6 | 64,7 | 37,5 | 47,0 |
83 | 66,8 | 63,7 | 34,1 | 44,5 |
84 | 64,9 | 62,5 | 30,7 | 41,8 |
85 | 62,2 | 61,2 | 26,6 | 38,8 |
86 | 59,9 | 59,6 | 22,9 | 35,6 |
87 | 57,2 | 57,8 | 19,5 | 32,4 |
88 | 53,3 | 55,7 | 15,7 | 29,1 |
89 | 49,3 | 53,5 | 12,9 | 25,8 |
90 | 45,1 | 51,0 | 9,8 | 22,7 |
91 | 40,5 | 48,3 | 7,7 | 19,8 |
92 | 37,0 | 45,3 | 6,0 | 17,1 |
93 | 32,5 | 42,0 | 4,6 | 14,5 |
94 | 28,7 | 38,7 | 3,2 | 12,2 |
95+ | 19,7 | 29,3 | 1,8 | 7,2 |
4.4 Eenouderhuishoudens
Het is de verwachting dat het totale aantal eenouderhuishoudens zal toenemen van 618 duizend in 2024 tot 729 duizend in 2045 en 796 duizend in 2070. Het aandeel eenouderhuishoudens in het totaal van de huishoudens ligt in 2024 op 7,4 procent; dat zal in de toekomst geleidelijk stijgen naar 8,2 procent rond 2060 om vervolgens weer iets te dalen.
In 1995 was het aandeel alleenstaande ouders het hoogst (5 procent) op 44-jarige leeftijd. In 2024 is het hoogste aandeel alleenstaande ouders (9 procent) te vinden op de leeftijd van 48 jaar. De prognose voorziet dat de leeftijd waarop het aandeel alleenstaande ouders het hoogst is, langzaam zal opschuiven naar 50 jaar in 2070. Dan zal naar verwachting 11 procent van de 50-jarigen een ouder zijn in een eenoudergezin. Het toegenomen aandeel is vooral toe te schrijven aan de gestegen scheidingskansen. De hogere leeftijd waarop het maximale aandeel alleenstaande ouders wordt bereikt, is vooral toe te schrijven aan het feit dat vrouwen de afgelopen decennia op latere leeftijd moeder zijn geworden. Ouders zijn hierdoor gemiddeld ouder wanneer zij scheiden.
Vanaf de leeftijd waarop het hoogste aandeel alleenstaande ouders te vinden is, neemt het aandeel snel af, waarna het weer licht gaat stijgen vanaf ongeveer 75 jaar. Op de hoogste leeftijden gaat het voornamelijk om verweduwde ouders die samenwonen met een of meer van hun kinderen. Op de hoogste leeftijden is het aandeel eenouderhuishoudens al lange tijd dalende en die daling zal in de toekomst verder doorzetten. Dit hangt onder meer samen met de dalende sterftekansen waardoor het ontstaan van eenouderhuishoudens als gevolg van verweduwing minder vaak voorkomt.
leeftijd | 1971 (% van de bevolking) | 1995 (% van de bevolking) | 2024 (% van de bevolking) | 2045 (% van de bevolking) | 2070 (% van de bevolking) |
---|---|---|---|---|---|
15 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
16 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
17 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 |
18 | 0,0 | 0,1 | 0,0 | 0,1 | 0,0 |
19 | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,1 | 0,1 |
20 | 0,1 | 0,4 | 0,2 | 0,2 | 0,2 |
21 | 0,2 | 0,6 | 0,3 | 0,4 | 0,3 |
22 | 0,2 | 0,8 | 0,5 | 0,6 | 0,5 |
23 | 0,3 | 1,0 | 0,7 | 0,8 | 0,7 |
24 | 0,4 | 1,2 | 0,9 | 1,1 | 1,0 |
25 | 0,5 | 1,4 | 1,1 | 1,4 | 1,2 |
26 | 0,6 | 1,6 | 1,4 | 1,7 | 1,5 |
27 | 0,7 | 1,8 | 1,6 | 2,0 | 1,8 |
28 | 0,8 | 2,0 | 2,0 | 2,3 | 2,1 |
29 | 0,8 | 2,2 | 2,4 | 2,6 | 2,4 |
30 | 0,9 | 2,5 | 2,8 | 2,9 | 2,7 |
31 | 1,0 | 2,8 | 3,3 | 3,3 | 3,1 |
32 | 1,0 | 3,0 | 3,7 | 3,7 | 3,5 |
33 | 1,0 | 3,2 | 4,2 | 4,1 | 4,0 |
34 | 1,1 | 3,5 | 4,7 | 4,6 | 4,5 |
35 | 1,2 | 3,6 | 5,3 | 5,0 | 5,0 |
36 | 1,2 | 4,0 | 5,7 | 5,6 | 5,5 |
37 | 1,3 | 4,2 | 6,3 | 6,1 | 6,1 |
38 | 1,4 | 4,4 | 6,7 | 6,6 | 6,6 |
39 | 1,5 | 4,5 | 7,1 | 7,0 | 7,1 |
40 | 1,6 | 4,7 | 7,7 | 7,5 | 7,7 |
41 | 1,8 | 5,0 | 7,9 | 7,9 | 8,1 |
42 | 1,9 | 5,1 | 8,3 | 8,4 | 8,6 |
43 | 2,1 | 5,0 | 8,6 | 8,7 | 9,0 |
44 | 2,2 | 5,1 | 8,8 | 9,1 | 9,4 |
45 | 2,3 | 5,1 | 9,0 | 9,3 | 9,8 |
46 | 2,5 | 4,9 | 9,3 | 9,6 | 10,2 |
47 | 2,7 | 4,8 | 9,2 | 9,8 | 10,5 |
48 | 3,0 | 4,5 | 9,4 | 9,9 | 10,7 |
49 | 3,2 | 4,4 | 9,2 | 10,0 | 10,8 |
50 | 3,3 | 4,1 | 9,3 | 10,0 | 10,9 |
51 | 3,4 | 3,9 | 9,1 | 10,0 | 10,9 |
52 | 3,7 | 3,8 | 8,8 | 9,8 | 10,9 |
53 | 3,7 | 3,4 | 8,4 | 9,5 | 10,7 |
54 | 3,9 | 3,4 | 7,9 | 9,1 | 10,4 |
55 | 4,1 | 3,1 | 7,5 | 8,6 | 10,0 |
56 | 4,2 | 3,0 | 6,7 | 8,0 | 9,5 |
57 | 4,3 | 2,8 | 6,2 | 7,4 | 8,9 |
58 | 4,4 | 2,8 | 5,6 | 6,8 | 8,3 |
59 | 4,5 | 2,7 | 5,1 | 6,2 | 7,7 |
60 | 4,4 | 2,6 | 4,4 | 5,6 | 7,0 |
61 | 4,5 | 2,6 | 3,9 | 5,0 | 6,3 |
62 | 4,6 | 2,6 | 3,5 | 4,5 | 5,6 |
63 | 4,4 | 2,5 | 3,2 | 4,0 | 5,0 |
64 | 4,3 | 2,3 | 2,8 | 3,6 | 4,4 |
65 | 4,0 | 2,4 | 2,4 | 3,2 | 3,9 |
66 | 3,9 | 2,4 | 2,2 | 2,9 | 3,4 |
67 | 3,9 | 2,4 | 2,0 | 2,6 | 3,0 |
68 | 3,7 | 2,4 | 1,8 | 2,3 | 2,6 |
69 | 3,8 | 2,3 | 1,7 | 2,2 | 2,3 |
70 | 3,7 | 2,3 | 1,6 | 2,0 | 2,1 |
71 | 3,9 | 2,4 | 1,5 | 1,9 | 1,9 |
72 | 4,0 | 2,4 | 1,4 | 1,8 | 1,8 |
73 | 4,1 | 2,4 | 1,4 | 1,7 | 1,7 |
74 | 4,4 | 2,5 | 1,3 | 1,6 | 1,6 |
75 | 4,5 | 2,5 | 1,3 | 1,5 | 1,5 |
76 | 4,6 | 2,6 | 1,2 | 1,5 | 1,5 |
77 | 4,8 | 2,7 | 1,3 | 1,5 | 1,4 |
78 | 5,0 | 2,6 | 1,3 | 1,5 | 1,4 |
79 | 5,2 | 2,7 | 1,4 | 1,5 | 1,4 |
80 | 5,4 | 2,8 | 1,4 | 1,5 | 1,4 |
81 | 5,6 | 2,8 | 1,6 | 1,5 | 1,4 |
82 | 5,6 | 2,9 | 1,6 | 1,5 | 1,4 |
83 | 6,1 | 2,9 | 1,6 | 1,6 | 1,4 |
84 | 6,4 | 3,2 | 1,7 | 1,7 | 1,5 |
85 | 6,6 | 3,1 | 1,8 | 1,7 | 1,5 |
86 | 6,7 | 3,2 | 1,8 | 1,8 | 1,6 |
87 | 7,0 | 3,1 | 2,0 | 1,8 | 1,6 |
88 | 7,0 | 3,3 | 2,1 | 1,9 | 1,6 |
89 | 7,1 | 3,0 | 2,1 | 1,9 | 1,7 |
90 | 8,1 | 3,2 | 2,3 | 2,0 | 1,7 |
91 | 7,3 | 3,3 | 2,3 | 2,0 | 1,8 |
92 | 7,8 | 3,4 | 2,4 | 2,0 | 1,8 |
93 | 6,3 | 3,4 | 2,6 | 2,0 | 1,8 |
94 | 8,0 | 3,5 | 2,5 | 2,0 | 1,9 |
95+ | 7,6 | 3,5 | 2,7 | 2,1 | 2,1 |
Vanaf 2000 groeide het aantal eenouderhuishoudens van 382 duizend tot 618 duizend in 2024. De grootste toename in deze periode werd waargenomen bij de 45- tot 55-jarigen: deze leeftijdscategorie groeide sterk doordat de babyboomgeneratie die leeftijd bereikte. Vanaf 2020 was in deze leeftijdsgroep juist een daling te zien. Relatief gezien was de stijging tussen 2000 en 2024 echter het grootst bij de 55- tot 65-jarigen: tot 2024 verdrievoudigde het aantal alleenstaande ouders in die leeftijdscategorie, tot 121 duizend. In de komende jaren zal de toename bij de 55- tot 65-jarigen verder doorzetten, tot 129 duizend in 2028.
Bij de 45- tot 55-jarigen wordt na een lichte daling de komende jaren een verdere toename voorzien tot 268 duizend alleenstaande ouders in 2055. In 2063 wordt een piek bereikt onder de 55- tot 65-jarigen. Het aantal eenouderhuishoudens in de leeftijdsgroep van 15 tot 35 jaar blijft de komende decennia redelijk stabiel.
jaar | 15 tot 35 jaar (x 1 000) | 35 tot 45 jaar (x 1 000) | 45 tot 55 jaar (x 1 000) | 55 tot 65 jaar (x 1 000) | 65 jaar of ouder (x 1 000) | Bijzonderheden (x 1 000) |
---|---|---|---|---|---|---|
1970 | ||||||
1971 | 17,0 | 25,0 | 44,0 | 52,0 | 61,0 | |
1972 | 19,0 | 25,0 | 46,0 | 52,0 | 61,0 | |
1973 | 20,0 | 25,0 | 47,0 | 51,0 | 62,0 | |
1974 | 22,0 | 25,0 | 48,0 | 49,0 | 62,0 | |
1975 | 25,0 | 27,0 | 49,0 | 48,0 | 63,0 | |
1976 | 26,0 | 30,0 | 49,0 | 48,0 | 63,0 | |
1977 | 29,0 | 33,0 | 50,0 | 47,0 | 63,0 | |
1978 | 33,0 | 37,0 | 50,0 | 47,0 | 64,0 | |
1979 | 36,0 | 40,0 | 51,0 | 47,0 | 65,0 | |
1980 | 41,0 | 44,0 | 53,0 | 47,0 | 65,0 | |
1981 | 46,0 | 49,0 | 54,0 | 48,0 | 65,0 | |
1982 | 51,0 | 56,0 | 56,0 | 49,0 | 66,0 | |
1983 | 56,0 | 64,0 | 58,0 | 50,0 | 65,0 | |
1984 | 60,0 | 71,0 | 60,0 | 51,0 | 65,0 | |
1985 | 64,0 | 78,0 | 63,0 | 52,0 | 64,0 | |
1986 | 66,0 | 84,0 | 65,0 | 52,0 | 65,0 | |
1987 | 66,0 | 88,0 | 68,0 | 52,0 | 65,0 | |
1988 | 66,0 | 92,0 | 70,0 | 51,0 | 65,0 | |
1989 | 64,0 | 94,0 | 72,0 | 51,0 | 64,0 | |
1990 | 64,0 | 96,0 | 73,0 | 49,0 | 64,0 | |
1991 | 65,0 | 99,0 | 73,0 | 47,0 | 65,0 | |
1992 | 64,0 | 99,0 | 76,0 | 45,0 | 63,0 | |
1993 | 64,0 | 99,0 | 81,0 | 43,0 | 62,0 | |
1994 | 67,0 | 100,0 | 84,0 | 41,0 | 61,0 | |
1995 | 69,0 | 103,0 | 86,0 | 40,0 | 59,0 | |
1996 | 70,0 | 107,0 | 90,0 | 39,0 | 58,0 | |
1997 | 69,0 | 110,0 | 92,0 | 37,0 | 57,0 | |
1998 | 69,0 | 113,0 | 95,0 | 36,0 | 57,0 | |
1999 | 69,0 | 117,0 | 99,0 | 35,0 | 56,0 | |
2000 | 69,0 | 121,0 | 102,0 | 35,0 | 55,0 | |
2001 | 70,0 | 125,0 | 108,0 | 36,0 | 53,0 | |
2002 | 73,0 | 130,0 | 113,0 | 38,0 | 52,0 | |
2003 | 74,0 | 134,0 | 118,0 | 41,0 | 52,0 | |
2004 | 74,0 | 137,0 | 124,0 | 43,0 | 51,0 | |
2005 | 73,0 | 141,0 | 130,0 | 45,0 | 50,0 | |
2006 | 71,0 | 143,0 | 136,0 | 46,0 | 50,0 | |
2007 | 69,0 | 144,0 | 142,0 | 49,0 | 49,0 | |
2008 | 68,0 | 145,0 | 148,0 | 51,0 | 49,0 | |
2009 | 68,0 | 146,0 | 156,0 | 54,0 | 47,0 | |
2010 | 70,0 | 146,0 | 163,0 | 57,0 | 47,0 | |
2011 | 71,8 | 145,7 | 170,6 | 60,8 | 47,4 | |
2012 | 74,6 | 145,6 | 176,3 | 64,3 | 47,6 | |
2013 | 76,0 | 146,2 | 181,4 | 67,6 | 47,8 | |
2014 | 78,0 | 146,9 | 187,8 | 72,1 | 48,6 | |
2015 | 79,1 | 146,2 | 194,6 | 76,4 | 49,0 | |
2016 | 80,1 | 145,6 | 201,2 | 81,1 | 49,4 | |
2017 | 79,5 | 142,5 | 204,2 | 86,0 | 49,9 | |
2018 | 79,6 | 142,7 | 207,5 | 91,3 | 51,4 | |
2019 | 79,2 | 144,5 | 209,4 | 96,4 | 52,8 | |
2020 | 77,8 | 146,6 | 209,2 | 102,0 | 54,4 | |
2021 | 75,5 | 148,8 | 207,4 | 106,4 | 55,8 | |
2022 | 73,2 | 150,6 | 205,5 | 110,0 | 57,1 | |
2023 | 73,3 | 156,3 | 205,8 | 115,7 | 59,5 | |
2024 | 71,2 | 159,2 | 204,5 | 121,5 | 61,6 | |
2025 | 71,9 | 162,6 | 201,4 | 124,5 | 63,8 | Prognose |
2026 | 72,0 | 164,9 | 200,0 | 126,5 | 65,7 | Prognose |
2027 | 72,3 | 166,5 | 199,6 | 128,0 | 68,1 | Prognose |
2028 | 72,7 | 167,9 | 199,7 | 128,8 | 70,2 | Prognose |
2029 | 73,2 | 169,1 | 201,4 | 128,1 | 72,3 | Prognose |
2030 | 73,8 | 169,9 | 203,8 | 126,8 | 74,6 | Prognose |
2031 | 74,7 | 170,2 | 206,7 | 125,2 | 76,7 | Prognose |
2032 | 75,8 | 170,1 | 210,1 | 123,7 | 78,5 | Prognose |
2033 | 76,7 | 170,5 | 212,9 | 122,5 | 80,3 | Prognose |
2034 | 77,3 | 171,4 | 215,5 | 121,5 | 82,1 | Prognose |
2035 | 77,7 | 172,5 | 217,9 | 120,3 | 84,1 | Prognose |
2036 | 77,6 | 173,7 | 220,3 | 120,2 | 86,0 | Prognose |
2037 | 77,6 | 175,0 | 222,8 | 120,0 | 87,3 | Prognose |
2038 | 77,4 | 176,8 | 225,6 | 119,7 | 88,3 | Prognose |
2039 | 77,1 | 178,8 | 228,5 | 120,1 | 88,6 | Prognose |
2040 | 76,9 | 180,8 | 231,0 | 121,1 | 88,8 | Prognose |
2041 | 76,8 | 182,9 | 233,0 | 122,6 | 88,8 | Prognose |
2042 | 76,7 | 184,9 | 234,8 | 124,8 | 89,0 | Prognose |
2043 | 76,6 | 186,5 | 237,2 | 126,8 | 89,2 | Prognose |
2044 | 76,3 | 187,5 | 240,4 | 128,8 | 89,4 | Prognose |
2045 | 75,9 | 188,1 | 243,9 | 131,1 | 89,6 | Prognose |
2046 | 75,3 | 188,0 | 247,5 | 134,2 | 90,1 | Prognose |
2047 | 74,8 | 187,8 | 250,9 | 137,4 | 90,5 | Prognose |
2048 | 74,4 | 187,1 | 254,5 | 140,7 | 90,7 | Prognose |
2049 | 74,2 | 186,2 | 258,0 | 144,2 | 90,8 | Prognose |
2050 | 73,8 | 185,7 | 261,0 | 147,7 | 91,1 | Prognose |
2051 | 73,5 | 185,3 | 263,5 | 150,8 | 91,6 | Prognose |
2052 | 73,3 | 185,1 | 265,7 | 153,6 | 92,3 | Prognose |
2053 | 73,1 | 184,8 | 267,1 | 156,6 | 93,0 | Prognose |
2054 | 73,0 | 184,1 | 267,8 | 160,1 | 93,5 | Prognose |
2055 | 73,0 | 183,3 | 268,1 | 163,6 | 94,1 | Prognose |
2056 | 73,0 | 182,3 | 267,6 | 167,0 | 95,0 | Prognose |
2057 | 72,6 | 182,0 | 266,8 | 170,0 | 95,8 | Prognose |
2058 | 72,7 | 181,5 | 265,6 | 172,7 | 96,4 | Prognose |
2059 | 73,1 | 181,2 | 263,9 | 175,0 | 97,0 | Prognose |
2060 | 73,6 | 180,4 | 262,9 | 176,6 | 97,6 | Prognose |
2061 | 74,2 | 180,0 | 262,1 | 177,5 | 98,1 | Prognose |
2062 | 74,8 | 179,5 | 261,4 | 178,0 | 98,6 | Prognose |
2063 | 75,4 | 179,3 | 260,7 | 178,0 | 99,2 | Prognose |
2064 | 75,9 | 179,4 | 259,5 | 178,0 | 100,0 | Prognose |
2065 | 76,4 | 179,7 | 258,4 | 177,9 | 100,8 | Prognose |
2066 | 76,7 | 180,3 | 257,1 | 177,5 | 101,9 | Prognose |
2067 | 76,9 | 180,2 | 257,2 | 176,8 | 102,7 | Prognose |
2068 | 77,0 | 181,4 | 256,5 | 175,9 | 103,5 | Prognose |
2069 | 77,1 | 183,1 | 256,1 | 174,6 | 104,2 | Prognose |
2070 | 77,1 | 184,9 | 255,2 | 174,1 | 104,7 | Prognose |
4.5 Institutionele bevolking
Een klein deel van de Nederlandse bevolking, 1,6 procent in 2024, maakt deel uit van een institutioneel huishouden. In 2024 wordt deze groep gevormd door in totaal 289 duizend bewoners van verschillende soorten instellingen zoals verpleeg- of verzorgingshuizen, gezinsvervangende tehuizen, instellingen voor lichamelijk of verstandelijk gehandicapten of voor psychiatrische verpleging, gevangenissen, kloosters, internaten, militaire kazernes of asielzoekerscentra. In dit cijfer zijn alleen diegenen meegeteld die zich ook op het adres van de instelling bij de gemeente hebben ingeschreven. Hierdoor ontbreken personen die slechts kort (minder dan vier maanden) in de instelling verblijven en inwoners die zich op een postadres hebben laten inschrijven.
Tussen 1970 en 1985 woonden naar schatting ruim 300 duizend mensen in een instelling. Dit aantal is sindsdien 30 procent gedaald en bereikte het laagste punt rond 2010. Daarna is het aantal instellingsbewoners weer toegenomen tot 289 duizend in 2024. De prognose verwacht de komende decennia een verdere stijging: in 2026 zal de grens van 300 duizend weer gepasseerd worden, en vanaf 2040 wonen naar verwachting meer dan 400 duizend mensen in een instelling.
Onder 75-plussers is het aantal instellingsbewoners tussen 1971 en 1987 sterk gegroeid. Daarna zette de daling in. Begin 2024 telde Nederland 118 duizend inwoners van 75 jaar of ouder die woonachtig zijn in een instelling. De stijgende lijn die de komende jaren wordt ingezet, zal volgens de prognose pas na 2060 gaan afvlakken. Tegen die tijd verblijven 246 duizend 75-plussers in een instelling. De stijging is het gevolg van een sterke toename van het aantal 75-plussers in Nederland. Deze neemt naar verwachting van 1,7 miljoen in 2024 naar 2,9 miljoen in 2050 om daarna redelijk stabiel te blijven. Binnen deze groep vindt bovendien een sterke veroudering plaats: het aandeel 90-plussers onder de 75-plussers stijgt van 8 procent in 2024 naar 19 procent in 2060.
Jaar | 0 tot 50 jaar (x 1 000) | 50 tot 75 jaar (x 1 000) | 75 jaar of ouder (x 1 000) | Bijzonderheden (x 1 000) |
---|---|---|---|---|
1970 | ||||
1971 | 133,0 | 69,0 | 104,0 | |
1972 | 130,3 | 67,7 | 109,0 | |
1973 | 124,7 | 67,3 | 113,0 | |
1974 | 122,9 | 67,1 | 118,0 | |
1975 | 119,2 | 66,8 | 123,0 | |
1976 | 116,4 | 65,6 | 127,0 | |
1977 | 112,7 | 65,3 | 132,0 | |
1978 | 109,0 | 65,0 | 136,0 | |
1979 | 106,2 | 63,8 | 141,0 | |
1980 | 102,5 | 63,5 | 146,0 | |
1981 | 99,8 | 62,2 | 150,0 | |
1982 | 94,2 | 60,8 | 154,0 | |
1983 | 91,5 | 59,5 | 157,0 | |
1984 | 86,8 | 58,2 | 161,0 | |
1985 | 83,1 | 55,9 | 163,0 | |
1986 | 80,4 | 53,6 | 164,0 | |
1987 | 75,8 | 52,2 | 165,0 | |
1988 | 75,8 | 50,2 | 164,0 | |
1989 | 73,9 | 49,1 | 162,0 | |
1990 | 72,1 | 46,9 | 160,0 | |
1991 | 65,6 | 43,4 | 154,0 | |
1992 | 61,9 | 39,1 | 149,0 | |
1993 | 62,8 | 39,2 | 149,0 | |
1994 | 62,8 | 39,2 | 148,0 | |
1995 | 66,5 | 39,5 | 143,0 | |
1996 | 67,5 | 38,5 | 141,0 | |
1997 | 67,1 | 36,9 | 136,0 | |
1998 | 64,4 | 37,6 | 134,0 | |
1999 | 63,9 | 37,1 | 130,0 | |
2000 | 61,6 | 36,4 | 127,0 | |
2001 | 60,2 | 35,8 | 124,0 | |
2002 | 60,3 | 35,7 | 121,0 | |
2003 | 61,4 | 34,6 | 119,0 | |
2004 | 62,1 | 35,9 | 118,0 | |
2005 | 61,0 | 36,0 | 116,0 | |
2006 | 58,0 | 36,0 | 115,0 | |
2007 | 58,7 | 36,3 | 112,0 | |
2008 | 58,7 | 36,3 | 111,0 | |
2009 | 59,6 | 37,4 | 110,0 | |
2010 | 61,2 | 38,8 | 110,0 | |
2011 | 66,6 | 41,1 | 111,6 | |
2012 | 67,9 | 41,9 | 109,4 | |
2013 | 66,1 | 41,6 | 107,2 | |
2014 | 78,9 | 51,3 | 119,7 | |
2015 | 79,5 | 52,8 | 112,4 | |
2016 | 89,2 | 55,5 | 110,2 | |
2017 | 90,8 | 51,1 | 103,4 | |
2018 | 88,5 | 54,1 | 106,1 | |
2019 | 84,8 | 55,4 | 106,4 | |
2020 | 90,9 | 57,9 | 110,1 | |
2021 | 92,6 | 58,8 | 107,3 | |
2022 | 94,1 | 59,4 | 109,1 | |
2023 | 100,9 | 60,9 | 114,2 | |
2024 | 108,8 | 61,9 | 118,5 | |
2025 | 111,5 | 63,2 | 125,2 | Prognose |
2026 | 114,8 | 64,5 | 130,9 | Prognose |
2027 | 117,6 | 65,7 | 136,2 | Prognose |
2028 | 119,3 | 66,7 | 141,2 | Prognose |
2029 | 120,1 | 67,6 | 146,2 | Prognose |
2030 | 121,0 | 68,5 | 151,1 | Prognose |
2031 | 121,8 | 69,6 | 156,1 | Prognose |
2032 | 122,7 | 70,5 | 161,2 | Prognose |
2033 | 123,6 | 71,3 | 166,2 | Prognose |
2034 | 124,4 | 72,1 | 171,2 | Prognose |
2035 | 125,1 | 72,8 | 176,1 | Prognose |
2036 | 125,7 | 73,6 | 181,0 | Prognose |
2037 | 126,2 | 74,3 | 185,7 | Prognose |
2038 | 126,7 | 74,9 | 190,3 | Prognose |
2039 | 127,0 | 75,5 | 194,8 | Prognose |
2040 | 127,2 | 76,0 | 199,1 | Prognose |
2041 | 127,4 | 76,6 | 203,2 | Prognose |
2042 | 127,4 | 77,3 | 207,1 | Prognose |
2043 | 127,4 | 77,9 | 210,7 | Prognose |
2044 | 127,4 | 78,5 | 214,4 | Prognose |
2045 | 127,3 | 78,9 | 218,1 | Prognose |
2046 | 127,3 | 79,2 | 221,7 | Prognose |
2047 | 127,3 | 79,6 | 225,1 | Prognose |
2048 | 127,2 | 80,1 | 228,5 | Prognose |
2049 | 127,1 | 80,9 | 231,5 | Prognose |
2050 | 127,0 | 81,7 | 234,3 | Prognose |
2051 | 126,9 | 82,7 | 236,9 | Prognose |
2052 | 126,8 | 83,6 | 239,2 | Prognose |
2053 | 126,7 | 84,5 | 241,3 | Prognose |
2054 | 126,6 | 85,4 | 243,1 | Prognose |
2055 | 126,7 | 86,1 | 244,5 | Prognose |
2056 | 126,7 | 86,6 | 245,6 | Prognose |
2057 | 126,8 | 87,2 | 246,3 | Prognose |
2058 | 127,0 | 87,7 | 246,5 | Prognose |
2059 | 127,1 | 88,3 | 246,3 | Prognose |
2060 | 127,2 | 88,8 | 245,8 | Prognose |
2061 | 127,2 | 89,2 | 245,0 | Prognose |
2062 | 127,4 | 89,5 | 244,0 | Prognose |
2063 | 127,6 | 89,7 | 242,8 | Prognose |
2064 | 127,8 | 89,8 | 241,6 | Prognose |
2065 | 128,0 | 89,9 | 240,3 | Prognose |
2066 | 128,2 | 89,9 | 239,2 | Prognose |
2067 | 128,4 | 89,8 | 238,3 | Prognose |
2068 | 128,6 | 89,6 | 237,6 | Prognose |
2069 | 128,9 | 89,5 | 237,2 | Prognose |
2070 | 129,1 | 89,3 | 237,3 | Prognose |
1) 1972-1979 geïnterpoleerd, in 2012 en 2014 zijn er trendbreuken |
Het aantal instellingsbewoners jonger dan 50 jaar steeg vanaf 2013 door de toegenomen instroom van asielmigranten. Een deel van de asielmigranten verblijft namelijk voor een tijd in een asielzoekerscentrum. Na een korte daling in 2018 neemt het aantal asielmigranten sinds 2020 weer toe. De prognose verwacht dat dit aantal de komende jaren ook nog hoog blijft.
Het aandeel van de bevolking dat in een instelling woont, is hoog onder tachtigers en vooral onder 90-plussers. Van de tachtigers in 2024 woonde 8 procent in een instelling, meestal een verzorgings- of verpleeghuis, en van de 90-plussers 28 procent. De leeftijd waarboven een kwart van de bevolking in een instelling woont, is sinds 1995 sterk gestegen, onder andere door gewijzigd beleid voor ouderenzorg en de toegenomen levensverwachting, en de prognose voorziet dat dit doorzet. In 1995 woonde een kwart van de 80-plussers in een instelling. In 2024 was de leeftijd waarboven gemiddeld een kwart van de ouderen instellingsbewoner is, gestegen tot 89 jaar. Volgens de prognose stijgt dit verder tot 90 jaar in 2045 en 91 jaar vanaf 2060.
Jaar | Leeftijd (jaren) | Bijzonderheden (jaren) |
---|---|---|
1995 | 80,02 | |
1996 | 80,25 | |
1997 | 80,81 | |
1998 | 81,15 | |
1999 | 81,57 | |
2000 | 81,96 | |
2001 | 82,30 | |
2002 | 82,68 | |
2003 | 82,99 | |
2004 | 83,42 | |
2005 | 83,88 | |
2006 | 84,37 | |
2007 | 84,98 | |
2008 | 85,39 | |
2009 | 85,78 | |
2010 | 86,10 | |
2011 | 86,26 | |
2012 | 86,77 | |
2013 | 87,23 | |
2014 | 86,07 | |
2015 | 87,03 | |
2016 | 87,54 | |
2017 | 88,41 | |
2018 | 88,36 | |
2019 | 88,52 | |
2020 | 88,39 | |
2021 | 88,74 | |
2022 | 88,92 | |
2023 | 88,71 | |
2024 | 88,69 | |
2025 | 88,62 | Prognose |
2026 | 88,61 | Prognose |
2027 | 88,64 | Prognose |
2028 | 88,72 | Prognose |
2029 | 88,81 | Prognose |
2030 | 88,91 | Prognose |
2031 | 88,98 | Prognose |
2032 | 89,08 | Prognose |
2033 | 89,21 | Prognose |
2034 | 89,34 | Prognose |
2035 | 89,44 | Prognose |
2036 | 89,61 | Prognose |
2037 | 89,87 | Prognose |
2038 | 90,01 | Prognose |
2039 | 90,04 | Prognose |
2040 | 90,01 | Prognose |
2041 | 89,97 | Prognose |
2042 | 89,95 | Prognose |
2043 | 89,97 | Prognose |
2044 | 90,00 | Prognose |
2045 | 90,05 | Prognose |
2046 | 90,11 | Prognose |
2047 | 90,19 | Prognose |
2048 | 90,28 | Prognose |
2049 | 90,36 | Prognose |
2050 | 90,45 | Prognose |
2051 | 90,52 | Prognose |
2052 | 90,60 | Prognose |
2053 | 90,67 | Prognose |
2054 | 90,73 | Prognose |
2055 | 90,80 | Prognose |
2056 | 90,86 | Prognose |
2057 | 90,89 | Prognose |
2058 | 90,92 | Prognose |
2059 | 90,95 | Prognose |
2060 | 90,99 | Prognose |
2061 | 91,07 | Prognose |
2062 | 91,12 | Prognose |
2063 | 91,14 | Prognose |
2064 | 91,14 | Prognose |
2065 | 91,10 | Prognose |
2066 | 91,07 | Prognose |
2067 | 91,06 | Prognose |
2068 | 91,09 | Prognose |
2069 | 91,15 | Prognose |
2070 | 91,25 | Prognose |
1) in 2012 en 2014 zijn er trendbreuken |
4.6 Meer eenpersoonshuishoudens dan in vorige prognose
De Huishoudensprognose 2024-2070 is een update van de Huishoudensprognose 2021-2070 die in december 2021 is gepubliceerd (Stoeldraijer et al., 2021). De samenstelling van de huishoudens naar type in 2070 verschilt licht in de nieuwe prognose vergeleken met die uit 2021: 44 procent van de huishoudens bestaat uit één persoon, dat was in de vorige prognose 43 procent. Het aandeel paren is in de nieuwe prognose 48 procent tegen 49 procent in de vorige prognose. Het aandeel eenoudergezinnen ligt in beide prognoses op 8 procent.
Type huishouden | Prognose 2024-2070 (%) | Prognose 2024-2070 (met 67% interval) (%) | Prognose 2021-2070 (%) |
---|---|---|---|
Eenpersoonshuishouden | 43,6 | 37,0 - 49,2 | 42,5 |
Paar | 47,9 | 41,6 - 55,6 | 49,4 |
Eenouderhuishouden | 8,0 | 7,0 - 8,8 | 7,6 |
Overig huishouden | 0,5 | 0,4 - 0,7 | 0,5 |
Het aantal instellingsbewoners in 2070 wordt door de nieuwe prognose op 456 duizend geschat, 41 duizend hoger dan volgens de prognose uit 2021. Het aantal thuiswonende kinderen in 2070 ligt volgens de nieuwe prognose op 5,2 miljoen, 125 duizend minder dan volgens de prognose uit 2021.
5. Conclusie
Volgens de Huishoudensprognose 2024-2070 zal het aantal huishoudens in Nederland blijven groeien, van 8,37 miljoen in 2024 tot 9,97 miljoen in 2070. Het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe van 3,3 miljoen naar 4,3 miljoen. Het aantal meerpersoonshuishoudens neemt toe van 5,0 miljoen in 2024 naar 5,6 miljoen in 2070. De grote meerderheid van de meerpersoonshuishoudens betreft paren: 4,4 miljoen in 2024 en 4,8 miljoen in 2070. Zowel nu als in de toekomst zijn er iets meer paren zonder thuiswonende kinderen dan met thuiswonende kinderen. Het aantal eenouderhuishoudens zal naar verwachting toenemen van 618 duizend in 2024 naar 796 duizend in 2070. In de huidige prognose worden 186 duizend huishoudens meer verwacht in 2070 dan in de vorige Huishoudensprognose.
In 2024 bestond een gemiddeld huishouden uit 2,11 personen. In 2070 zal dat naar verwachting uit 2,02 personen bestaan. Deze daling komt vooral doordat steeds meer mensen alleen zullen wonen. De prognose voorziet dat de omvang van meerpersoonshuishoudens de komende jaren weinig verandert.
Momenteel woont bijna 19 procent van alle inwoners van Nederland alleenstaand en dat zal in 2070 21 procent zijn. 79 procent van de bevolking woont in een meerpersoonshuishouden. Dat zal licht dalen naar 77 procent in 2070. Daarnaast woont in 2070 nog 2,2 procent in een instelling, tegen 1,6 procent in 2024. Het aantal thuiswonende kinderen bedroeg 4,7 miljoen in 2024 en zal stijgen naar 5,2 miljoen in 2070.
Of het aantal huishoudens harder of minder hard zal groeien dan de prognose verwacht, hangt af van politieke keuzes en uitwerking van beleid, en daarnaast van economische, maatschappelijke en culturele processen die zich niet volledig laten voorspellen. De uitkomsten van deze prognose kunnen worden gebruikt als basis voor beleid en bestuur, op het terrein van bijvoorbeeld woningbouw, zorg en ruimtelijke ordening.
De Huishoudensprognose 2024-2070 is een landelijke prognose. Op lagere schaalniveaus, zoals provincies of gemeenten, kunnen ontwikkelingen anders uitpakken. Toch kan de landelijke Huishoudensprognose voor betrokkenen bij lagere overheden nuttig zijn, door inzichtelijk te maken hoe onderliggende processen zoals vergrijzing en uit-huis-gaan van jongeren de ontwikkeling van het aantal en type huishoudens beïnvloeden.
Om de ontwikkeling van huishoudens tot aan 2070 zo goed mogelijk te voorspellen is inzicht nodig in demografische processen in het verleden tot aan het heden. Dit draagt bij aan betere veronderstellingen als input van het prognosemodel. Meer onderzoek naar onder andere de oorzaken achter uitstel van uit huis gaan en paarvorming bij jongvolwassenen is wenselijk om de veronderstellingen verder te verbeteren.
Begrippenlijst
Alleenstaande
Persoon die alleen zichzelf particulier, dus niet-bedrijfsmatig, voorziet van huisvesting en in dagelijkse levensbehoeften.
Een alleenstaande vormt een eenpersoonshuishouden. Tot eenpersoonshuishoudens worden ook personen gerekend die met anderen op eenzelfde adres wonen maar een eigen huishouding voeren. Alleenstaanden worden in alle burgerlijke staten aangetroffen: zo kunnen gehuwden na het stuklopen van hun relatie (in afwachting van een scheiding) alleen wonen.
Alleenstaande ouder
Ouder in een eenouderhuishouden. Dit is een particulier huishouden bestaande uit een ouder met thuiswonende kinderen.
Burgerlijke staat
Formele positie van een persoon waarbij wordt verwezen naar het huwelijk en het geregistreerd partnerschap. In de prognose worden vier burgerlijke staten onderscheiden:
- Ongehuwd
- Gehuwd
- Verweduwd
- Gescheiden
Mensen met een geregistreerd partnerschap worden tot de gehuwden gerekend. Na het ontbinden van het partnerschap of het overlijden van de partner, vallen zij onder gescheidenen dan wel verweduwden.
Met ooit-gehuwden worden de mensen bedoeld die niet ongehuwd zijn, dus ook mensen die nog steeds getrouwd zijn.
Eerstehuwelijkskans
Cijfer dat het aandeel vrouwen en mannen weergeeft dat voor hun zestigste tenminste één keer zal trouwen, uitgaande van de trouwfrequenties naar geslacht en leeftijd in het betreffende jaar.
Frequentie
De kans per levensjaar dat iemand van de ene (huishoudens)positie aan het begin van het jaar naar de andere (huishoudens)positie aan het einde van het jaar over gaat, bijvoorbeeld van thuiswonend kind naar alleenstaand.
Huishouden
Particulier (zie particulier huishouden) of institutioneel huishouden (zie instellingsbewoner).
Huishoudenspositie
Plaats die een persoon in een huishouden inneemt. In de Huishoudensprognose worden zeven huishoudensposities onderscheiden:
- Thuiswonend kind
- Alleenstaande
- Samenwonende zonder thuiswonende kinderen
- Samenwonende met thuiswonende kinderen
- Alleenstaande ouder
- Overig lid van particulier huishouden
- Instellingsbewoner
Instellingsbewoner
Een instellingsbewoner is een bewoner van een institutioneel huishouden. Dit zijn een of meer personen die samen een woonruimte bewonen en daar bedrijfsmatig worden voorzien in dagelijkse levensbehoeften. Ook de huisvesting vindt bedrijfsmatig plaats.
Het gaat om instellingen zoals verpleeg-, en verzorgingshuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, forensische centra, instellingen voor verstandelijk, lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten, instellingen voor verslavingszorg en daklozenopvang, internaten, kloosters, gevangenissen, kazernes, en asielzoekerscentra, waarin de personen in principe voor langere tijd (zullen) verblijven.
Overig lid van particulier huishouden
Persoon die anders dan als partner, ouder in een eenouderhuishouden of als thuiswonend kind deel uitmaakt van een particulier huishouden. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan iemand die samen met broer(s) en/of zus(sen) een huishouden vormt, een pleegkind, of een kostganger die bij een gezin inwoont.
Particulier huishouden
Een of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf niet-bedrijfsmatig voorzien in de dagelijkse behoeften.
Prognose
Meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de bevolking.
Prognose-intervallen
Marge (onder- of bovengrens) rond een prognose die een indruk geeft van de verwachte nauwkeurigheid van die prognose. Met betrekking tot prognose-intervallen van de huishoudens wordt aangenomen dat de kans dat de toekomstige huishoudensomvang hiertussen zal liggen 67 procent dan wel 95 procent is. Opgemerkt dient te worden dat deze kansverdeling ook een prognose is aangezien deze gebaseerd is op aannamen waarvan de geldigheid onzeker is.
Referentiepersoon
Lid van het huishouden ten opzichte van wie de posities van de andere leden in het huishouden worden bepaald en van wie de kenmerken eventueel ook aan het huishouden worden toegekend.
Uit de leden van het huishouden wordt de referentiepersoon als volgt gekozen:
- als er een paar is binnen het huishouden: de man;
- als het paar van gelijk geslacht is: de oudste van het paar;
- in een eenouderhuishouden: de ouder;
- in een overig huishouden: de oudste meerderjarige man of - als deze ontbreekt - de oudste meerderjarige vrouw.
Samenwonende
Situatie van twee personen (ongeacht geslacht) die als paar, al dan niet met kinderen, een particulier huishouden vormen.
Van een samenwoonrelatie is sprake indien twee personen zonder familieband op hetzelfde adres zijn ingeschreven en er daarnaast aan ten minste een van de volgende voorwaarden is voldaan:
- Personen zijn gehuwd;
- Personen zijn gezamenlijk verhuisd van eenzelfde naar eenzelfde ander adres;
- Personen hebben een gezamenlijk (juridisch) kind;
- Personen zijn elkaars fiscaal partner of toeslagpartner.
Standaardiseren
Een methode die wordt toegepast om rekening te houden met het verschil in bevolkingsopbouw voor leeftijd en geslacht tussen de verschillende jaren. Doordat er niet ieder jaar evenveel kinderen geboren worden of mensen migreren, is de leeftijdsopbouw van de bevolking niet ieder jaar hetzelfde. Door te standaardiseren worden de effecten van bijvoorbeeld relatief veel twintigers (een leeftijd waarop paarvorming frequenter plaatsvindt) of relatief veel vijftigers op de frequentie van paarvorming uitgeschakeld.
Thuiswonend kind
Persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouder relatie heeft met een of twee tot het huishouden behorende ouders. Onder thuiswonende kinderen worden ook adoptie- en stiefkinderen begrepen, maar geen pleegkinderen.
Referenties
ABF (2024a). Landelijke Monitor Studentenhuisvesting 2024.
ABF (2024b). Primos-prognose 2024 : Prognose van bevolking, huishoudens en woningbehoefte.
Alders, M. (2001). Huishoudensprognose 2000–2050: Hoe zeker is de toename van het aantal huishoudens? Bevolkingstrends, 49(2), 10-13.
CBRE (2024). Krimpend huuraanbod drijft kamerzoekende studenten verder in het nauw. 3 oktober 2024.
CBS Statline (2024). Personen met gebruik Wlz-zorg in natura; leveringsvorm, zzp/zorgvorm, regio. (Monitor Langdurige Zorg).
CBS Dashboard asiel en integratie (2024). Verblijf een vertrek in een opvang. Geraadpleegd 10 oktober 2024.
CBS (2018). Twintigers en dertigers trouwen minder.
CBS (2024a). Aandeel woonlasten in inkomen hoogst voor jonge alleenwonende huurders.
CBS (2024b). Woonsituatie van personen van 70 jaar of ouder, 2018-2024 (Aanvullende Statistische Diensten).
CBS Emancipatiemonitor (2024). Emancipatiemonitor 2024.
De Hypotheker (2024). Nog geen 2 procent woningaanbod voor alleenstaande met modaal inkomen. 20 augustus 2024.
Duin, C. van & Harmsen, C. (2009). Een nieuw model voor de CBS Huishoudensprognose. Bevolkingstrends, 57(3).
Duin, C. van, Stoeldraijer, L., Roon, D. van & Harmsen, C. (2016). Huishoudensprognose 2015-2060: jongeren en ouderen langer thuis. Bevolkingstrends, 2016(4).
Imhoff, E. van & Keilman, N. (1991). LIPRO 2.0: An application of a dynamic demographic projection model to household structure in the Netherlands. Swets and Zeitlinger, Amsterdam.
Jong, A. de (1994). A macrosimulation model for projecting households by size. Working paper voor de ECE/Eurostat Joint Work Session on Demographic Projections, Mondorf-les-Bains, Luxemburg, 1-4 Juni 1994.
Klijs, B. (2012). Healthy ageing: Tackling the burden of disease and disability in an ageing population. Erasmus Universiteit Rotterdam.
Loozen, S. & Nicolaas, H. (2009). Samenwonen. In: Relatie en gezin aan het begin van de 21ste eeuw. Centraal Bureau voor de Statistiek.
Stoeldraijer, L., Riele, S. te, Duin, C. van & Reijden, P. van der (2021). Huishoudensprognose 2021-2070: Groei aantal huishoudens houdt aan. Statistische Trends, 16 december 2021.
Stoeldraijer, L., Duin, C. van, Feijten, P., Wennekes, M. & Nicolaas, H. (2024). Kernprognose 2024-2070: een miljoen inwoners erbij in 2037. Statistische Trends, 17 december 2024.
Tweede Kamer (2012/2013). Hervorming langdurige zorg: naar een waardevolle toekomst. Brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 25 april 2013.