Auteur: Lenny Stoeldraijer, Coen van Duin, Peteke Feijten, Christian Fang, Niels Kooiman

Huishoudensprognose 2024-2070: bijna 10 miljoen huishoudens verwacht in 2070

Over deze publicatie

Hoeveel huishoudens zullen er in 2070 in Nederland zijn? Hoe groot is een gemiddeld huishouden dan, en hoeveel mensen wonen alleen? De Huishoudensprognose 2024-2070 beschrijft de verwachte ontwikkeling van de bevolking naar de positie in het huishouden en van huishoudens naar samenstelling en grootte tot aan 2070.

De belangrijkste bevindingen:
- Het aantal huishoudens in Nederland zal naar verwachting stijgen van 8,37 miljoen in 2024 tot 9,97 miljoen in 2070, een toename van 1,59 miljoen. De 9 miljoen wordt in 2034 bereikt.
- De groei komt grotendeels voor rekening van eenpersoonshuishoudens. Begin 2024 maakten deze 40 procent uit van alle huishoudens; in 2070 zal dit naar verwachting 44 procent zijn. Door de vergrijzing neemt vooral het aantal oudere alleenstaanden sterk toe.
- Het aantal mensen dat met een partner, kinderen, of ouders woont, is echter nog altijd aanzienlijk groter dan het aantal dat alleen woont. In 2070 woont naar verwachting 77 procent van de inwoners in een meerpersoonshuishouden, tegen 79 procent in 2024.

1. Inleiding

Het aantal huishoudens in Nederland is gegroeid: begin jaren zeventig telde Nederland ongeveer 4 miljoen huishoudens, en begin 2024 bijna 8,4 miljoen. Het aantal huishoudens is sneller gegroeid dan de bevolking doordat huishoudens kleiner zijn geworden. Dat komt omdat gezinnen minder kinderen hebben en meer mensen alleen wonen. Tegelijkertijd gaan jongeren later uit huis en keren minder vaak terug, trouwen jonge generaties minder en gaan minder mensen samenwonen, is ongehuwd samenwonen gangbaarder geworden, zijn er meer scheidingen en is er een daling van het aandeel ouderen dat in een instelling woont. 

Centraal in dit artikel staat de vraag: hoeveel huishoudens heeft Nederland in de komende decennia, en wat voor soort huishoudens zullen dat zijn? Wonen mensen in de toekomst vaker alleen of met een partner, kinderen of ouders? De nationale Huishoudensprognose, die het CBS elke drie jaar publiceert, biedt een antwoord op deze vragen. De Huishoudensprognose 2024-2070 omvat de verwachte ontwikkeling van de bevolking naar de positie in het huishouden en van huishoudens naar samenstelling en grootte tot aan 2070. 

Verschillende demografische ontwikkelingen zijn van invloed op de huishoudensvorming, zoals uit huis gaan van jongeren, trouwen en samenwonen, en scheiden en verweduwen. Een belangrijk onderdeel van de huishoudensprognose vormt dan ook de analyse van deze ontwikkelingen. Met kennis over hoe deze ontwikkelingen zich in het verleden hebben voltrokken, kunnen onderbouwde veronderstellingen worden gedaan over hoe ze zich zullen voortzetten in de toekomst. Alle veronderstellingen samen worden in een prognosemodel toegepast op de uitgangssituatie op 1 januari 2024, en daaruit volgt de jaar-op-jaar verandering in huishoudensposities die mensen innemen. De output van de huishoudensprognose bestaat uit de verwachte aantallen huishoudens per type, voor de jaren 2025 tot en met 2070, en ook de huishoudenspositie van alle personen in Nederland voor die periode.

De Huishoudensprognose 2024-2070 is een update van de Huishoudensprognose 2021-2070 die het CBS in december 2021 heeft gepubliceerd (Stoeldraijer et al., 2021). Het startpunt van de vorige prognose was 1 januari 2021. De Huishoudensprognose 2024-2070 is consistent met de Kernprognose 2024-2070 die tegelijk met deze prognose verschijnt (Stoeldraijer et al., 2024). Dat betekent dat de bevolkingsopbouw naar leeftijd en geslacht in beide prognoses hetzelfde is.

2. Model

Het model voor de Huishoudensprognose simuleert de toekomstige ontwikkeling van de bevolking naar burgerlijke staat en huishoudenspositie (Van Duin & Harmsen, 2009). Het prognosemodel is geïmplementeerd in het macrosimulatiepakket LIPRO (“LIfestyle PROjections”, Van Imhoff & Keilman, 1991), dat door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) ter beschikking is gesteld. 

In het prognosemodel worden zeven huishoudensposities onderscheiden: 

  • Thuiswonend kind
  • Alleenstaande
  • Samenwonende zonder thuiswonende kinderen
  • Samenwonende met thuiswonende kinderen
  • Alleenstaande ouder
  • Overig lid van particulier huishouden
  • Instellingsbewoner

Alle huishoudensposities behalve thuiswonend kind worden daarnaast onderscheiden naar vier burgerlijke staten:

  • Ongehuwd
  • Gehuwd (inclusief personen met een geregistreerd partnerschap)
  • Verweduwd
  • Gescheiden

In totaal geeft dit 25 posities waarin iemand zich kan bevinden. Het model maakt daarnaast onderscheid naar leeftijd en geslacht.

De overgangsfrequenties tussen de 25 posities bieden input voor het model. De overgangsfrequentie is, op persoonsniveau, de kans per jaar dat iemand van de ene positie naar de andere positie over gaat, bijvoorbeeld van thuiswonend kind naar alleenstaand. De overgangsfrequenties beschrijven zo het gedrag op het gebied van onder andere uit huis gaan, gaan samenwonen, scheiden en trouwen. Ook geboorte, sterfte en migratie spelen in het model een rol. De veronderstellingen hierover komen uit de Kernprognose 2024-2070 (Stoeldraijer et al., 2024). Voor de Huishoudensprognose worden ze verder uitgesplitst naar huishoudenspositie en burgerlijke staat. De overgangsfrequenties voor de Huishoudensprognose 2024-2070 zijn geschat op basis van gegevens over de periode 2014-2024. Een uitgebreide beschrijving van de manier waarop de overgangsfrequenties zijn afgeleid, is te vinden in Van Duin en Harmsen (2009).

Uitkomsten van het model

De uitkomsten van het model beschrijven de verwachte ontwikkeling van het aantal inwoners naar huishoudenspositie en burgerlijke staat. Hieruit worden vervolgens de huishoudens samengesteld om tot een prognose van het aantal huishoudens naar type te komen. Elke alleenstaande staat voor een eenpersoonshuishouden, elke alleenstaande ouder voor een eenouderhuishouden. Elke twee samenwonenden staan voor één paar. Een beperkt aantal meerpersoonshuishoudens is geen paar en geen eenouderhuishouden: dit zijn de ‘overige huishoudens’. Deze bestaan bijvoorbeeld uit broers en zussen of uit studiegenoten die een gezamenlijke huishouding voeren. De prognose schat het aantal overige huishoudens uit het aantal personen in de huishoudenspositie ‘overig lid van huishouden’, onderscheiden naar leeftijd en geslacht. 

De paren en eenouderhuishoudens worden verder onderscheiden naar het aantal kinderen binnen het huishouden. Hiervoor wordt een model gebruikt dat aan de hand van vruchtbaarheidscijfers doorrekent hoeveel vrouwen van een bepaalde leeftijd in een gegeven kalenderjaar moeder zijn van een, twee, drie of meer kinderen. Op basis van de leeftijdsspecifieke kans om uit huis te gaan, wordt berekend welk deel van die kinderen nog thuiswonend is (De Jong, 1994).

Om een prognose van het aantal huishoudens naar grootte te maken, moeten ten slotte nog de personen met positie ‘overig lid’ die geen referentiepersoon zijn, over de verschillende huishoudenstypen verdeeld worden. Daarbij wordt als richtlijn de kans gebruikt dat een huishouden van een bepaald type een inwonend overig lid heeft op basis van recente waarnemingen. Bij een overig lid dat inwoont bij een paar, kan het bijvoorbeeld gaan om een pleegkind of om een ouder van één van de partners die bij het paar inwoont.

Onzekerheid

De uitkomsten van de prognose hebben een bepaalde onzekerheid. Zo veronderstelt de prognose dat het huidige gedrag op het gebied van relatievorming- en ontbinding, uit huis gaan en kinderen krijgen blijft zoals het in het recente verleden was. Dit is uiteraard niet zeker. Ook de onzekerheid in de demografische ontwikkelingen werkt door in de huishoudenssamenstelling. Een sterker dan veronderstelde stijging van de levensverwachting zou kunnen leiden tot meer ouderen en dus meer alleenstaanden, en meer immigratie tot meer twintigers en jonge dertigers, die vaak alleenstaand zijn of samenwonend zonder kinderen. Voor de bevolking in instellingen is een belangrijke bron van onzekerheid hoe de ouderenzorg in de toekomst wordt ingericht en of mogelijk nieuwe woonvormen onder het kopje particuliere of institutionele huishoudens gaan vallen.

Om inzicht te geven in de mate van onzekerheid van de cijfers worden prognose-intervallen bepaald. Op grond van veronderstellingen over onder meer de onzekerheid van ontwikkelingen in het moment waarop jongeren het ouderlijk huis verlaten en veranderingen in het percentage alleenstaanden, kan de mate van onzekerheid van toekomstige ontwikkelingen worden gekwantificeerd (Alders, 2001). Daartoe zijn duizend varianten van de prognose doorgerekend, elk met een andere combinatie van verwachtingen als uitgangspunt. Uit de uitkomsten zijn 67-procent en 95-procent prognose-intervallen afgeleid. Het 67-procent prognose-interval kan geïnterpreteerd worden als het bereik waarbinnen de uiteindelijke cijfers waarschijnlijk liggen, het 95-procent prognose-interval als het bereik waarbinnen ze zeer waarschijnlijk liggen. Voor deze prognose zijn de veronderstellingen over de onzekerheid in de aandelen van de verschillende huishoudensposities bijgesteld. Hiervoor is gekeken naar de afwijkingen tussen de werkelijke ontwikkelingen en de verwachtingen van de voorgaande Huishoudensprognoses van het CBS. Voor de meeste uitkomsten zijn de onzekerheidsintervallen rond de nieuwe prognose door de bijstelling iets smaller dan rond de vorige, vooral voor de korte termijn.

3. Veronderstellingen

De Huishoudensprognose bestaat in grote lijnen uit een vooruitberekening van de consequenties van het huidige gedrag op de toekomstige huishoudenssamenstelling van de bevolking (Van Duin & Harmsen, 2009). Het is echter niet altijd voor alle overgangen plausibel om te veronderstellen dat dit gedrag ongewijzigd blijft. In die gevallen worden veronderstellingen over de toekomstige waarden voor de betreffende overgangen opgesteld. Deze paragraaf beschrijft recente ontwikkelingen in de overgangen en de oorzaken daarvan. En welke veronderstellingen daaruit zijn afgeleid voor deze prognose en hoe ze afwijken van die van de voorgaande prognose. 

De veronderstellingen over de huishoudensovergangen voor de Huishoudensprognose 2024-2070 kunnen als volgt worden samengevat:

  • Vanwege de krapte op de woningmarkt voor starters wordt verwacht dat de leeftijd waarop jongeren uit huis gaan, die in 2023 daalde door de herinvoering van de basisbeurs, de komende jaren weer iets oploopt;
  • Het aandeel kinderen dat het ouderlijk huis verlaat en binnen 10 jaar daar weer naar terugkeert, zal op het niveau van 2023 blijven (ongeveer 1 op de 5);
  • De jaarlijkse kans dat iemand gehuwd of niet-gehuwd gaat samenwonen, zal nog iets verder dalen. 
  • Het scheidingsrisico voor zowel een gehuwde als een niet-gehuwde relatie zal ongeveer hetzelfde blijven als in 2023. Het jaarlijkse risico op verweduwing zal verder afnemen door de stijgende levensverwachting.
  • Met het stijgen van de levensverwachting zal ook de leeftijd waarop ouderen zodanig beperkt worden dat ze institutionele zorg nodig hebben, geleidelijk verder stijgen. Voor de lange termijn wordt aangenomen dat het aantal plekken in verpleeghuizen mee zal stijgen met de behoefte daaraan.

3.1 Jongeren gaan later uit huis en keren minder vaak terug

Tussen 2008 en 2022 nam de leeftijd waarop jongeren uit huis gaan, toe. Niet alleen studenten maar ook andere jongeren gingen later uit huis. Alleen in het coronajaar 2020 was er een dipje in de gemiddelde leeftijd, waarschijnlijk doordat er tijdelijk meer ruimte op de woningmarkt was door de lage immigratie in dat jaar. In 2023 was er een sterkere daling: jongeren gingen in 2023 met gemiddeld 23,8 jaar uit huis, ruim een half jaar eerder dan in 2022. Dit viel samen met de herinvoering van de basisbeurs in 2023. Studerende jongeren gingen daardoor vaker of eerder uit huis dan in de jaren daarvoor. In 2015, toen het leenstelsel werd ingevoerd, was een omgekeerde beweging te zien: de gemiddelde leeftijd waarop ze uit huis gingen, nam plotseling met 0,3 jaar toe van 23,8 naar 24,1 jaar.  

3.1.1 Gemiddelde leeftijd1) bij verlaten van het ouderlijk huis
JaarGemiddelde leeftijd (leeftijd)Prognose 2021-2070 (leeftijd)Bijzonderheden (leeftijd)
199523,62
199623,62
199723,58
199823,38
199923,44
200023,51
200123,60
200223,54
200323,41
200423,48
200523,49
200623,53
200723,54
200823,58
200923,57
201023,65
201123,73
201223,78
201323,68
201423,76
201524,07
201624,21
201724,30
201824,40
201924,46
202024,37
202124,4724,48
202224,4324,49
202323,8424,49
202423,9824,49Prognose
202524,0924,49Prognose
202624,2024,49Prognose
202724,3124,49Prognose
202824,4224,48Prognose
202924,4224,48Prognose
203024,4224,48Prognose
203124,4224,48Prognose
203224,4224,48Prognose
203324,4224,48Prognose
203424,4224,48Prognose
203524,4124,48Prognose
203624,4124,48Prognose
203724,4124,48Prognose
203824,4124,48Prognose
203924,4124,48Prognose
204024,4124,48Prognose
1) gestandaardiseerd naar geslacht- en leeftijdprofiel (tot 50 jaar) in 2023

Het aandeel thuiswonende jongeren dat jaarlijks uit huis gaat, daalde sinds 2008 voor leeftijden tot 30 jaar, en was voor leeftijden vanaf 30 jaar stabiel. Tijdens de coronajaren 2020 en 2021 was er een tijdelijke toename, en in 2022 kwam het terug naar het niveau van vóór corona. De stijging bij de 15- tot 23-jarigen in 2023 was vooral te zien bij personen die vanuit het ouderlijk huis vertrokken zonder te gaan samenwonen. Dit wijst erop dat de herinvoering van de basisbeurs de reden is voor de toename in 2023 van het aantal jonge thuiswonenden die het ouderlijk huis verlaten. De herinvoering van de basisbeurs zorgt structureel voor extra financiële ruimte en voor studenten om uit huis te gaan. Om in aanmerking te komen voor het hogere beursbedrag voor uitwonende studenten, moeten zij op een ander adres ingeschreven zijn dan hun ouders.

De mogelijkheden voor jongeren die uit huis willen gaan, verschillen afhankelijk van of zij alleen of met een partner willen gaan wonen. Voor jongeren zonder partner blijft het de komende jaren moeilijk om betaalbare, zelfstandige woonruimte te vinden (De Hypotheker, 2024; CBS, 2024a). Specifiek voor studenten is de verwachting dat het tekort aan studentenhuisvesting zal blijven bestaan in de komende jaren (ABF, 2024a; CBRE, 2024). Paren hebben over het algemeen een betere positie op de woningmarkt, omdat zij samen een hoger huishoudensinkomen hebben en daardoor een hoger bedrag aan hypotheek kunnen lenen. Een verdere stijging van de woningprijzen zal daarom voor deze groep een minder grote belemmering zijn. Vanwege deze verschillende verwachtingen wordt voor de huidige prognose aangenomen dat de frequentie van uit huis gaan voor jongeren die niet gaan samenwonen, zal dalen naar het niveau van vóór corona in 2019, terwijl het voor jongeren die wel gaan samenwonen, op het (lage) niveau van 2023 zal blijven.

3.1.2 Frequentie1) van uit huis gaan
JaarTotaal (frequentie)Totaal, prognose 2021-2070 (frequentie)Naar niet-samenwonend (frequentie)Naar niet-samenwonend, prognose 2021-2070 (frequentie)Naar samenwonend (frequentie)Naar samenwonend, prognose 2021-2070 (frequentie)Bijzonderheden (frequentie)
19950,1480,0750,073
19960,1520,0790,072
19970,1560,0810,074
19980,1680,0920,077
19990,1570,0830,074
20000,1520,0790,073
20010,1500,0770,073
20020,1580,0840,074
20030,1600,0880,072
20040,1600,0890,071
20050,1640,0930,071
20060,1650,0940,071
20070,1650,0930,072
20080,1650,0920,072
20090,1620,0940,068
20100,1530,0900,063
20110,1480,0890,059
20120,1520,0920,060
20130,1500,0910,059
20140,1480,0900,057
20150,1390,0840,056
20160,1340,0790,055
20170,1330,0800,053
20180,1260,0750,050
20190,1220,0730,049
20200,1270,0760,051
20210,1240,1220,0740,0730,0500,049
20220,1090,1220,0660,0730,0440,049
20230,1240,1220,0790,0730,0450,049
20240,1220,1220,0780,0730,0450,049Prognose
20250,1210,1220,0760,0730,0450,049Prognose
20260,1190,1220,0750,0730,0450,049Prognose
20270,1180,1220,0730,0730,0450,049Prognose
20280,1170,1220,0720,0730,0450,049Prognose
20290,1170,1220,0720,0730,0450,049Prognose
20300,1170,1210,0720,0720,0450,049Prognose
20310,1170,1210,0720,0720,0450,049Prognose
20320,1170,1210,0720,0720,0450,049Prognose
20330,1170,1210,0720,0720,0450,049Prognose
20340,1170,1210,0720,0720,0450,049Prognose
20350,1170,1210,0720,0720,0450,049Prognose
20360,1160,1210,0720,0720,0450,049Prognose
20370,1160,1210,0720,0720,0450,049Prognose
20380,1160,1210,0720,0720,0450,049Prognose
20390,1160,1210,0720,0720,0450,049Prognose
20400,1160,1210,0720,0720,0450,049Prognose
1) gestandaardiseerd naar geslacht- en leeftijdprofiel in 2023

In de Huishoudensprognose 2021-2070 werd verondersteld dat de frequentie van uit huis gaan weer naar het niveau van 2019 (vóór corona) zou terugkeren. De veranderingen door de coronapandemie zouden tijdelijk zijn: een gevolg van tijdelijk meer ruimte op de woningmarkt door een lager migratiesaldo en een hoog aantal afgestudeerden van de middelbare school door het vervallen van de eindexamens in 2020. In 2021 lag de frequentie van uit huis gaan inderdaad dicht bij de waarde uit 2019. In 2023 lag het voor personen die vanuit het ouderlijk huis gaan samenwonen, lager dan voorzien in de vorige prognose, en voor personen die niet gaan samenwonen, juist hoger.

Na verlaten ouderlijk huis keert ongeveer 20 procent van de jongeren weer terug

Sinds 2000 tot 2012 nam het aandeel uitwonenden dat jaarlijks terugkeerde naar het ouderlijk huis toe, om daarna enkele jaren op een stabiel hoog niveau van 23 procent te blijven. Vanaf 2017 daalde het aandeel personen dat terugkeerde naar het ouderlijk huis. Uit analyses voor de Huishoudensprognose 2021-2070 leek de invoering van het leenstelsel in 2015 hier geen verklaring voor te zijn (Stoeldraijer et al. 2021). In de coronajaren 2020 en vooral in 2021 was er een nog sterkere daling. In 2022 nam de terugkeerkans weer toe, naar bijna 20 procent, en in 2023 en 2024 bleef het op dat niveau. 

3.1.3 Kinderen die binnen 10 jaar terugkeren naar het ouderlijk huis1)
JaarTerugkeerpercentage (%)Prognose 2021-2070 (%)Bijzonderheden (%)
199515,6
199615,2
199715,1
199815,2
199915,3
200015,8
200116,3
200216,2
200316,5
200417,4
200518,5
200618,3
200718,6
200819,3
200919,9
201020,9
201121,9
201222,7
201322,6
201423,0
201523,1
201623,2
201723,5
201822,5
201921,7
202020,6
202118,120,6
202219,820,5
202319,720,5
202419,820,5Prognose
202519,820,5Prognose
202619,820,5Prognose
202719,820,5Prognose
202819,820,5Prognose
202919,820,5Prognose
203019,820,5Prognose
203119,720,4Prognose
203219,720,4Prognose
203319,720,4Prognose
203419,720,4Prognose
203519,720,4Prognose
203619,720,4Prognose
203719,720,4Prognose
203819,720,4Prognose
203919,720,4Prognose
204019,720,5Prognose
1) gestandaardiseerd naar uit huis gaande kinderen jonger dan 50 jaar in 2023

Anders dan bij uit huis gaan heeft het patroon van terugkeer naar huis geen eenduidig verband met de ontwikkelingen op de woningmarkt. Mogelijk komt dat doordat een gebrek aan geschikte woonruimten de terugkeer naar het ouderlijk huis op verschillende manieren kan beïnvloeden. Enerzijds kan de krappe woningmarkt belemmeren dat jongeren een nieuwe woonplek vinden als ze hun huidige woning uit moeten, en keren ze daarom vaker terug naar hun ouders. Anderzijds zullen jongeren misschien meer gehecht zijn aan hun huidige woonplek, omdat ze weten dat het niet makkelijk zal zijn om iets nieuws te vinden als ze naar hun ouderlijk huis zouden terugkeren.

Voor de Huishoudensprognose 2024-2070 wordt aangenomen dat de terugkeerfrequentie in de toekomst op het niveau van 2023 zal liggen. Voor personen die na samenwonen terugkeren naar het ouderlijk huis, komt dat overeen met de Huishoudensprognose 2021-2070, en voor de groep die niet samenwoonde, ligt het iets lager. 

3.2 Kans op paarvorming daalt

Jonge mensen trouwen minder vaak en later

De eerstehuwelijkskans (periodecijfer) is een samenvattende maat voor de kans om te trouwen in een jaar. Het geeft het aandeel vrouwen en mannen dat voor hun zestigste tenminste één keer zal trouwen, uitgaande van de trouwfrequenties naar geslacht en leeftijd in het betreffende jaar. De eerstehuwelijkskans voor mannen ligt structureel lager dan voor vrouwen, omdat er meer jongetjes dan meisjes geboren worden, en doordat mannen vaker dan vrouwen op latere leeftijd hertrouwen. Jonge, ongehuwde mannen ondervinden daardoor concurrentie op de huwelijksmarkt van oudere, al eerder gehuwde mannen.

De eerstehuwelijkskans daalde tussen 2009 en 2013, en stabiliseerde daarna min of meer. In 2020 was er een plotselinge scherpe daling. Dat kwam door de restricties tijdens de coronapandemie op het aantal mensen dat bij een bruiloft aanwezig mocht zijn. Hierdoor stelden veel paren hun bruiloft uit. In 2021 en 2022 was een inhaaleffect te zien. De uitgestelde huwelijken werden in deze jaren ingehaald en de huwelijkskans lag daardoor tijdelijk hoger dan vóór corona. In 2023 lag de kans weer op hetzelfde niveau als in 2019 (0,63 voor mannen en 0,66 voor vrouwen). In 2024 nam het, op grond van de cijfers tot en met augustus, iets toe naar 0,64 voor mannen en 0,67 voor vrouwen. 

3.2.1 Eerstehuwelijkskans1)
JaarMannen (%)Mannen, prognose 2021-2070 (%)Vrouwen (%)Vrouwen, prognose 2021-2070 (%)Bijzonderheden (%)
199566,472,2
199667,472,9
199766,872,8
199866,973,0
199968,474,1
200067,373,0
200168,272,9
200269,274,6
200367,472,7
200464,770,2
200565,670,4
200666,070,7
200766,771,1
200867,972,4
200967,471,9
201066,170,2
201164,668,6
201263,267,2
201360,163,6
201460,764,0
201561,064,3
201662,565,9
201762,666,1
201863,166,2
201963,066,0
202056,760,0
202160,462,763,965,9
202265,162,768,665,9
202362,862,765,965,9
202463,962,667,265,7Prognose
202563,662,466,965,5Prognose
202663,562,466,865,4Prognose
202763,462,266,765,1Prognose
202863,162,066,665,0Prognose
202963,061,866,464,8Prognose
203062,761,666,164,7Prognose
203162,561,565,864,6Prognose
203262,461,465,564,5Prognose
203362,261,365,364,5Prognose
203462,161,265,164,5Prognose
203562,061,264,964,5Prognose
203661,961,164,864,5Prognose
203761,861,164,764,5Prognose
203861,761,164,664,5Prognose
203961,661,164,664,6Prognose
204061,661,064,664,6Prognose
1) Aandeel van de mannen en vrouwen dat voor hun zestigste zou trouwen op grond van de huwelijksfrequenties van dat kalenderjaar (incl. geregistreerde partnerschappen)

Jonge generaties blijven vaker ongehuwd. Van de mannen geboren in 1955 trouwde nog 85 procent voor hun zestigste, van de mannen geboren vanaf 2005 wordt verondersteld dat dat nog maar 61 procent zal zijn. Bij de vrouwen liggen deze percentages op respectievelijk 90 procent en 65 procent. Ook trouwen jongere generaties pas op latere leeftijd. In 2023 lag de gemiddelde leeftijd bij het eerste huwelijk voor vrouwen op 32,9 jaar en voor mannen op 35,1 jaar. De gemiddelde trouwleeftijd steeg sinds 2013 met ruim 2 jaar (CBS Emancipatiemonitor, 2024).  

3.2.2 Mannen en vrouwen die voor hun zestigste trouwen1)
JaarMannen, gerealiseerd (%)Mannen, prognose (%)Vrouwen, gerealiseerd (%)Vrouwen, prognose (%)
195585,285,290,390,3
196576,977,283,683,8
197562,567,370,374,1
198550,364,857,768,8
199516,862,026,665,7
20050,061,10,265,0
1) inclusief geregistreerde partnerschappen

Voor de huidige prognose wordt aangenomen dat de eerstehuwelijkskans (periodecijfer) tot aan 2040 geleidelijk zal dalen naar de langetermijnwaarde van 61 procent voor mannen en 65 procent voor vrouwen. 

Bijna 1 op de 3 huwelijken zal naar verwachting eindigen in een echtscheiding, waarna 43 procent van de mannen en 38 procent van de vrouwen uiteindelijk weer hertrouwt. Het hertrouwpercentage na verweduwing ligt veel lager, voornamelijk omdat weduwen en weduwnaars doorgaans al een stuk ouder zijn. Naar verwachting zal 7 procent van de weduwnaars hertrouwen en 3 procent van de weduwen. De verwachting voor het hertrouwpercentage is vrijwel hetzelfde als in de vorige prognose. Het aantal tweede en derde huwelijken lag lager in 2020 en 2021 dan in de jaren daarvoor. Dit herstelde zich in 2022 en 2023, een patroon dat ook te zien was bij eerste huwelijken. 

Steeds meer nooit-gehuwde paren

Sinds de jaren zeventig is het aandeel nooit-gehuwd samenwonenden binnen de paren toegenomen, en het aandeel gehuwden (inclusief geregistreerd partnerschap) nam af. Ten eerste doordat steeds meer paren een tijd samenwonen alvorens te trouwen (Loozen & Nicolaas, 2009). En ten tweede doordat steeds meer paren ervoor kiezen om langdurig samen te wonen zonder ooit te trouwen (CBS, 2018). Het demografisch gedrag van mensen die nooit-gehuwd samenwonen, is steeds meer op dat van gehuwden gaan lijken. Zo is het vruchtbaarheidscijfer van nooit-gehuwd samenwonende vrouwen, dat vroeger veel lager lag dan voor gehuwde vrouwen, sterk toegenomen. Ook is het risico op uit elkaar gaan voor nooit-gehuwd samenwonenden gedaald. Alleenstaanden die gescheiden of verweduwd zijn, en die dus al eerder getrouwd waren, hebben nog steeds een beduidend grotere kans om te gaan samenwonen dan nooit-gehuwde leeftijdsgenoten. Ook op dit vlak is het verschil tussen nooit-gehuwden en ooit-gehuwden echter afgenomen. 

Voor de prognose worden deze ontwikkelingen gemodelleerd als een samenstellingseffect. De aanname is dat de toename van het aandeel nooit-gehuwden veroorzaakt wordt door een groep mensen die wat betreft demografisch gedrag meer op ooit-gehuwden lijkt dan de huidige nooit-gehuwden. Deze groep, in het vervolg ‘nieuwe nooit-gehuwden’ genoemd, heeft een hoger vruchtbaarheidscijfer, een lager scheidingsrisico en een grotere kans om te gaan samenwonen dan de huidige nooit-gehuwden met dezelfde leeftijd, hetzelfde geslacht en dezelfde huishoudenspositie. 

Voor de vruchtbaarheidscijfers is aangenomen dat de toename van het aandeel nooit-gehuwde vrouwen geen invloed heeft op het toekomstige geboortecijfer. Dit betekent dat de nieuwe nooit-gehuwden dezelfde vruchtbaarheidscijfers hebben als gehuwde vrouwen. Deze aanname werd ook in de vorige prognoses gebruikt. Voor paarvorming en scheiden wordt aangenomen dat het effect van de toename van het aandeel nooit-gehuwden voor 75 procent doorwerkt in lagere paarvormings- en hogere scheidingsfrequenties en voor 25 procent gecompenseerd wordt, doordat nieuwe nooit-gehuwden hogere paarvormings- en lagere scheidingsfrequenties hebben. De scheidingsfrequentie van nooit-gehuwden daalt sinds een aantal jaar steeds meer richting die van ooit-gehuwden. 

Jaarlijkse kans op gaan samenwonen is afgenomen

Het aandeel van de niet-samenwonenden dat per jaar gaat samenwonen, ligt voor 25- tot 29-jarigen het hoogst: 15 tot 20 procent van de personen in deze leeftijdsgroep die aan het begin van 2023 niet met een partner woonden, deden dat aan het eind van het jaar wel. Voor vijftigers is dat aandeel afgenomen tot ongeveer 5 procent, en voor 75-plussers tot 1 procent of minder. Vrouwen gaan op jongere leeftijden vaker samenwonen dan mannen, op oudere leeftijden juist minder vaak.

De totale frequentie van paarvorming is een maat die aangeeft welk deel van de niet-samenwonenden per jaar gaat samenwonen, ongeacht burgerlijke staat. Deze frequentie lag in 2023 op het laagste niveau sinds 1995. Na een scherpe daling in 2009-2011 lag het tussen 2011 en 2020 rond een stabiel niveau ongeveer 0,07 per persoon per jaar. In 2020 was er een stijging, gevolgd door een scherpe daling in de jaren daarna. Omdat de bevolking is gegroeid, is het totaal aantal paren dat jaarlijks is gevormd, sinds 2000 niet sterk veranderd. Dat blijven er ongeveer 200 duizend per jaar.

De stijging van de paarvorming in 2020 en de daaropvolgende daling is niet zichtbaar bij paarvorming waarbij de ene partner bij de andere intrekt, maar wel bij paarvorming op een nieuw adres. De partners moeten dan immers een nieuwe woning vinden, en hebben daarbij te maken met fluctuaties op de woningmarkt (zie ook Van Duin et al., 2016). De ontwikkeling bij de paarvorming op een nieuw adres spiegelt sinds 2018 ook die van het statistische woningtekort (ABF, 2024b). 

De prognose uit 2021 veronderstelde dat de stijging van de paarvormingsfrequentie in 2020 tijdelijk zou zijn en nam de paarvormingsfrequentie uit 2019 als uitgangspunt. Inderdaad was de stijging in 2020 tijdelijk, en kwam de paarvormingsfrequentie in 2021 uit op het niveau van 2019. Maar in 2022 en 2023 daalde het nog verder. Voor de huidige prognose worden voor de paarvorming de lagere frequenties van 2023 als startpunt genomen. Dit wordt mede ingegeven door de verwachting dat het woningtekort de komende vijf jaar hoog zal blijven (ABF, 2024b). Op langere termijn is de ontwikkeling van de woningmarkt erg onzeker. In de prognose zal de paarvormingsfrequentie in de toekomst nog iets verder dalen, doordat het aandeel nooit-gehuwden onder de groep niet-samenwonenden verder toeneemt. 

3.2.3 Frequentie1) van paarvorming
JaarPaarvormingsfrequentie (frequentie)Prognose 2021-2070 (frequentie)Bijzonderheden (frequentie)
19950,087
19960,086
19970,086
19980,088
19990,086
20000,084
20010,083
20020,084
20030,081
20040,081
20050,080
20060,080
20070,080
20080,080
20090,075
20100,073
20110,070
20120,074
20130,074
20140,072
20150,073
20160,073
20170,073
20180,069
20190,069
20200,073
20210,0670,068
20220,0640,068
20230,0630,068
20240,0620,068Prognose
20250,0620,068Prognose
20260,0620,067Prognose
20270,0610,067Prognose
20280,0610,067Prognose
20290,0610,067Prognose
20300,0610,067Prognose
20310,0600,066Prognose
20320,0600,066Prognose
20330,0600,066Prognose
20340,0600,066Prognose
20350,0600,066Prognose
20360,0600,066Prognose
20370,0600,065Prognose
20380,0600,065Prognose
20390,0590,065Prognose
20400,0590,065Prognose
1) gestandaardiseerd naar geslacht- en leeftijdprofiel in 2023

3.3 Kans op paarontbinding daalt licht

Gehuwde en ongehuwde samenwoonrelaties kunnen eindigen op meerdere manieren: door scheiding of doordat een van de partners overlijdt of naar een instelling verhuist. Tot ongeveer 65 jaar is scheiding de belangrijkste oorzaak van paarontbinding. Daarna neemt paarontbinding door verweduwing snel toe. Boven de 70 jaar komt daar verhuizing van de partner naar een instelling als oorzaak van paarontbinding bij, maar verweduwing blijft de belangrijkste oorzaak. Sinds begin jaren zeventig is de jaarlijkse kans op beëindiging van een samenwoonrelatie door een scheiding toegenomen. De kans op paarontbinding door overlijden van de partner nam juist af en de kans dat de partner naar een instelling ging, ook (vanaf midden jaren tachtig). Mede vanwege deze verschillende ontwikkelingen wordt voor elk van de soorten paarontbinding een eigen veronderstelling opgesteld (Van Duin & Harmsen, 2009).

De stijging van het risico om te scheiden hing de afgelopen decennia deels samen met een toename van nooit-gehuwd samenwonen onder jongere generaties. Relaties van nooit-gehuwd samenwonenden zijn minder stabiel dan die van gehuwden, ook nu langdurige samenwoonrelaties vaker voorkomen. De veronderstelling is dat het bij de verdere toename van het nooit-gehuwd samenwonen gaat om paren waarvoor de scheidingsfrequentie ook nog ruim boven die van echtparen van dezelfde leeftijd ligt (zie paragraaf 3.2). Met name onder 50-plussers, waar het aandeel nooit-gehuwden naar verwachting nog gaat stijgen, zorgt dit voor een toename van het scheidingsrisico. 

De frequentie van paarontbinding van jongvolwassenen steeg sinds het jaar 2000, maar is sinds 2016 redelijk stabiel. De Huishoudensprognose 2021-2070 veronderstelde dat deze frequentie van jongvolwassenen structureel op het niveau van de jaren 2016-2019 zou blijven. In de Huishoudensprognose 2024-2070 wordt deze veronderstelling gehandhaafd, omdat de paarontbindingsfrequentie van deze groep in de afgelopen jaren fluctueerde rond dat niveau.

Op middelbare leeftijden speelt scheiding de belangrijkste rol in paarontbinding. De paren in deze leeftijdsgroep zijn doorgaans stabieler dan de jongvolwassenen; hun scheidingskansen liggen aanzienlijk lager. Voor paren zonder kinderen wordt de veronderstelling van de vorige prognose voortgezet: het niveau van de periode vóór 2020 wordt als startpunt gebruikt. Door de verdere stijging van de levensverwachting zal de frequentie van paarontbinding ook in deze leeftijdscategorie in de prognose op de langere termijn nog verder dalen. Stellen met kinderen blijven sinds 2021 vaker bij elkaar dan in de periode tot 2021. Hun kans op het einde van de samenwoonrelatie ligt daardoor lager dan in de vorige prognose werd verondersteld. De huidige prognose neemt het niveau van 2023 als startpunt voor paren met kinderen. 

Het risico op paarontbinding door verweduwing volgt de ontwikkeling van de sterftekansen waarmee de levensverwachting wordt berekend: hoe langer mensen leven en hoe kleiner de kans op overlijden, hoe kleiner ook de kans dat de partner overlijdt. In de meest recente sterfteprognose wordt verondersteld dat de levensverwachting zal blijven stijgen, maar door de hogere sterfte na de coronapandemie zal het niveau van de levensverwachting op korte termijn wel lager liggen dan ten tijde van de Huishoudensprognose 2021-2070 werd verondersteld (Stoeldraijer et al., 2024). In de huidige prognose zal daardoor ook de paarontbinding door verweduwing tijdelijk iets hoger blijven liggen dan in de prognose uit 2021. Dit betreft vooral de oudste leeftijdsgroep, omdat daar verweduwing de belangrijkste oorzaak is van paarontbinding.

De kans dat een oudere uit een samenwonend paar naar een instelling verhuisde, viel in de periode 2021-2023 hoger uit dan was verondersteld (CBS, 2024b). Daarmee was ook de kans op paarontbinding doordat een van de partners naar een instelling verhuist, hoger dan verondersteld.

De totale veronderstelde frequentie van paarontbinding in de Huishoudensprognose 2024-2070 komt iets lager uit dan in de Huishoudensprognose 2021-2070.

3.3.1 Frequentie1) van paarontbinding
JaarPaarontbindingsfrequentie (frequentie)Prognose 2021-2070 (frequentie)Bijzonderheden (frequentie)
19950,0348
19960,0354
19970,0349
19980,0352
19990,0341
20000,0355
20010,0363
20020,0371
20030,0370
20040,0366
20050,0384
20060,0368
20070,0362
20080,0369
20090,0354
20100,0356
20110,0357
20120,0372
20130,0380
20140,0387
20150,0392
20160,0397
20170,0395
20180,0387
20190,0384
20200,0389
20210,03710,0385
20220,03730,0378
20230,03830,0376
20240,03800,0376Prognose
20250,03760,0376Prognose
20260,03750,0375Prognose
20270,03720,0375Prognose
20280,03710,0374Prognose
20290,03690,0374Prognose
20300,03680,0373Prognose
20310,03670,0372Prognose
20320,03660,0372Prognose
20330,03650,0371Prognose
20340,03640,0371Prognose
20350,03630,0370Prognose
20360,03620,0369Prognose
20370,03620,0369Prognose
20380,03610,0368Prognose
20390,03600,0367Prognose
20400,03590,0367Prognose
20410,03580,0366Prognose
20420,03580,0366Prognose
20430,03570,0365Prognose
20440,03560,0365Prognose
20450,03560,0365Prognose
20460,03550,0364Prognose
20470,03540,0364Prognose
20480,03540,0363Prognose
20490,03530,0363Prognose
20500,03530,0362Prognose
20510,03530,0362Prognose
20520,03520,0361Prognose
20530,03520,0361Prognose
20540,03520,0361Prognose
20550,03510,0360Prognose
20560,03510,0360Prognose
20570,03510,0359Prognose
20580,03500,0359Prognose
20590,03500,0358Prognose
20600,03500,0357Prognose
20610,03490,0357Prognose
20620,03490,0356Prognose
20630,03490,0356Prognose
20640,03480,0355Prognose
20650,03480,0355Prognose
20660,03480,0354Prognose
20670,03470,0353Prognose
20680,03470,0353Prognose
20690,03460,0352Prognose
2070Prognose
1) gestandaardiseerd naar geslacht- en leeftijdprofiel in 2023

3.4 Alleen ouderen met ernstige gezondheidsklachten gaan nog naar instelling

De instroom van ouderen naar instellingen, zoals verpleeghuizen, is sinds de jaren tachtig sterk gedaald. In 1980 woonde nog 23 procent van de 75-plussers in een institutioneel huishouden, begin 2024 was dat afgenomen tot 7 procent. 

De daling van het aandeel ouderen dat in een instelling woont, is vooral een gevolg van overheidsbeleid dat langer zelfstandig wonen stimuleerde. Verblijf in een instelling werd steeds meer beperkt tot ouderen met ernstige gezondheidsproblemen. Sinds 2013 is het beleid om intramurale zorg te beperken, versterkt doorgezet (Tweede Kamer, 2012/2013). In 2022 is daardoor het aandeel oudere inwoners (75 jaar en ouder) met een lichtere indicatie dan zorgzwaartepakket VV4 (“beschut wonen met intensieve begeleiding en verzorging”) afgenomen naar minder dan 1 procent (CBS Statline, 2024). In 2012 was dit aandeel nog 27 procent.

De veranderingen in het beleid hebben geleid tot een toenemend verschil in sterfterisico tussen instellingbewoners en hun leeftijdsgenoten. Vooral in 2015 en 2016 is een scherpe daling te zien van de levensverwachting op 75-jarige leeftijd van instellingbewoners. In de jaren daarna neemt vooral voor vrouwen het verschil nog iets toe. Door de hoge COVID-19-sterfte in instellingen in 2020, daalde de levensverwachting in dat jaar meer voor instellingbewoners dan voor de totale bevolking. In 2023 was het verschil in levensverwachting tussen instellingsbewoners en de totale bevolking gelijk aan 8,0 jaar voor mannen en 8,8 jaar voor vrouwen. In 1995 was dit verschil nog 4,4 en 5,3 jaar.

3.4.1 Levensverwachting op 75-jarige leeftijd
JaarVrouw, totaal (jaren)Vrouw, instelling (jaren)Man, totaal (jaren)Man, instelling (jaren)
199511,886,618,894,46
199611,916,568,884,39
199711,996,419,104,19
199812,026,419,134,26
199911,936,109,134,17
200011,976,149,214,22
200112,026,039,374,38
200212,005,889,374,37
200312,125,809,474,15
200412,436,099,864,35
200512,536,319,874,28
200612,625,9410,134,19
200712,946,1710,304,56
200812,906,1610,474,39
200913,166,5210,634,38
201013,186,1910,764,59
201113,326,3111,004,76
201213,255,9510,974,51
201313,376,1311,154,54
201413,606,6311,445,00
201513,355,2511,284,07
201613,445,0711,363,62
201713,434,9011,503,86
201813,434,7511,563,83
201913,634,8611,703,98
202013,134,1111,063,32
202113,244,4911,203,68
202213,234,5811,513,88
202313,354,5411,673,69

Het beperken van de intramurale zorg sinds 2013 heeft er niet toe geleid dat de instroomfrequentie van ouderen naar instellingen verder is gedaald. De reden daarvoor lijkt toegenomen sterfte te zijn. Hierdoor kwamen sneller plekken in instellingen vrij, waardoor nieuwe bewoners konden instromen. Ook tijdens de coronapandemie nam de instroomfrequentie (vertraagd) iets toe, samenvallend met de hogere sterfte en extra ruimte die daardoor vrijkwam.

De verdere ontwikkeling van de instroomkans naar instellingen voor ouderen wordt in de prognose gekoppeld aan de ontwikkeling van de sterftekans. Dit sluit aan bij de bevinding dat het optreden van ernstige gezondheidsbeperkingen niet zozeer met de leeftijd (tijdsduur sinds de geboorte) samenhangt, maar vooral met de tijdsduur tot de dood (Klijs, 2012). Dit suggereert dat de leeftijd waarop deze beperkingen optreden, mee schuift met de toenemende levensduur. Door de koppeling aan de sterftekans wordt aangenomen dat het aandeel ouderen dat naar een instelling gaat, zal gaan dalen in een tempo dat gedicteerd wordt door verdere verbetering van hun gezondheid. Als maat voor gezondheid wordt daarbij uitgegaan van de kans om binnen vier jaar te overlijden. Voor de verdere ontwikkeling van de instroomkans naar een instelling wordt de trend vanaf 2023 doorgetrokken.

Ten opzichte van de ontwikkeling sinds 1995 veronderstelt de prognose dat de verdere daling van de instroom van ouderen naar instellingen in een langzamer tempo gaat. Vergeleken met de vorige prognose wordt voor de lange termijn een soortgelijk dalingstempo verondersteld, maar bij een hogere instroom. Door de afgenomen levensduur van instellingsbewoners ligt ook de uitstroom hoger.

De huishoudenssamenstelling heeft invloed op de instroom van ouderen naar een instelling. Samenwonenden hebben een kleinere kans om naar een instelling te gaan dan alleenstaanden. In de prognose wordt aangenomen dat dit ook in de toekomst het geval is. De toename van het aandeel alleenstaanden onder jongere ouderen leidt tot extra instroom naar instellingen onder deze groep, wat de daling van het instroomcijfer afremt.

3.4.2 Frequentie1) van verhuizing naar een instelling
JaarVerhuizingsfrequentie (frequentie)Prognose 2021-2070 (frequentie)Bijzonderheden (frequentie)
19950,0080
19960,0076
19970,0076
19980,0069
19990,0069
20000,0066
20010,0067
20020,0070
20030,0070
20040,0065
20050,0062
20060,0062
20070,0059
20080,0060
20090,0061
20100,0060
20110,0063
20120,0058
2013
20140,0059
20150,0058
20160,0057
20170,0063
20180,0062
20190,0059
20200,0058
20210,00590,0059
20220,00610,0061
20230,00600,0060
20240,00600,0057Prognose
20250,00600,0056Prognose
20260,00590,0056Prognose
20270,00590,0056Prognose
20280,00580,0055Prognose
20290,00580,0055Prognose
20300,00570,0055Prognose
20310,00570,0054Prognose
20320,00570,0054Prognose
20330,00560,0053Prognose
20340,00560,0053Prognose
20350,00550,0053Prognose
20360,00550,0052Prognose
20370,00550,0052Prognose
20380,00540,0052Prognose
20390,00540,0051Prognose
20400,00540,0051Prognose
20410,00530,0051Prognose
20420,00530,0050Prognose
20430,00530,0050Prognose
20440,00520,0050Prognose
20450,00520,0050Prognose
20460,00510,0049Prognose
20470,00510,0049Prognose
20480,00510,0049Prognose
20490,00500,0048Prognose
20500,00500,0048Prognose
20510,00500,0048Prognose
20520,00490,0047Prognose
20530,00490,0047Prognose
20540,00490,0047Prognose
20550,00480,0047Prognose
20560,00480,0046Prognose
20570,00480,0046Prognose
20580,00470,0046Prognose
20590,00470,0045Prognose
20600,00470,0045Prognose
20610,00460,0045Prognose
20620,00460,0045Prognose
20630,00460,0044Prognose
20640,00450,0044Prognose
20650,00450,0044Prognose
20660,00450,0044Prognose
20670,00450,0043Prognose
20680,00440,0043Prognose
20690,00440,0043Prognose
2070Prognose
1) gestandaardiseerd naar geslacht- en leeftijdprofiel in 2023. Wegens trendbreuk in de waarneming ontbreken gegevens over 2013.

Onder instellingbewoners jonger dan 75 jaar, waarbij verhuizingen naar en uit een instelling de belangrijkste stromen zijn die het aantal instellingsbewoners in deze leeftijdsgroep bepalen, is vooral de netto-migratie naar een instelling een bepalende factor in de grootte van de stromen. Sinds 2017 beweegt de instroom naar een instelling mee met de veranderingen in het aantal eerste asielverzoeken. De uitstroom uit de instelling beweegt ook mee, maar met enige vertraging, omdat statushouders soms langer in een asielzoekerscentrum verblijven, bijvoorbeeld wanneer zij wachten op een woning. Vanaf 2018 is zichtbaar dat asielmigranten langer in een asielzoekerscentrum verblijven (CBS Dashboard asiel en integratie, 2024). Vanwege het woningtekort dat de komende jaren ook nog aan zal houden, zal de verblijfsduur in een instelling de komende jaren waarschijnlijk ook nog hoger zijn. De toekomstige in- en uitstroom uit asielzoekerscentra zijn voor de korte termijn aangepast om aan te sluiten bij deze recente veranderingen.

4. Resultaten: verwachte huishoudensontwikkeling

4.1 Groei aantal huishoudens

Het aantal huishoudens in Nederland neemt toe. Begin jaren 1970 telde Nederland ongeveer 4 miljoen huishoudens, in 2000 waren dat er 6,8 miljoen en in 2024 8,4 miljoen. De Huishoudensprognose 2024-2070 voorziet een verdere toename van het aantal huishoudens. In 2034 wordt volgens de prognose het aantal van 9 miljoen huishoudens bereikt. In 2070, het laatste jaar van de huidige prognose, telt Nederland naar verwachting bijna 10 miljoen huishoudens, 1,6 miljoen meer dan in 2024.

De Huishoudensprognose beoogt de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkelingen te beschrijven. De onzekerheden in de prognosecijfers zijn echter groot. Gegeven de prognose-intervallen is een verdere toename van het aantal huishoudens tot de jaren 2040 erg waarschijnlijk. In de jaren daarna is verdere groei nog steeds waarschijnlijk, maar kunnen er ook perioden met een afnemend aantal huishoudens zijn.

Het aantal huishoudens neemt meer toe dan in de Huishoudensprognose 2021-2070 werd verondersteld. Voor een deel komt dat omdat er begin 2024 al 79 duizend meer huishoudens waren dan was verwacht in de vorige prognose. Een tweede reden is dat de voorziene buitenlandse migratie in de huidige prognose groter is dan ten tijde van de vorige prognose, waardoor in 2070 195 duizend meer inwoners van 18 jaar of ouder worden verwacht. Daarnaast hebben de aangepaste veronderstellingen zoals beschreven in het vorige hoofdstuk tot meer huishoudens in 2070 geleid. Het verschil in het aantal huishoudens met de vorige prognose, 189 duizend in 2070, valt binnen het 67-procent prognose-interval.

4.1.1 Aantal huishoudens op 1 januari
JaarWaarnemingPrognose 2021-2070Prognose 2024-2070Prognose-interval (95%)Prognose-interval (67%)
1970
19714,002
19724,105
19734,201
19744,295
19754,392
19764,497
19774,59
19784,689
19794,792
19804,904
19815,023
19825,132
19835,232
19845,33
19855,43
19865,539
19875,649
19885,763
19895,872
19905,978
19916,091
19926,198
19936,291
19946,378
19956,469
19966,518
19976,581
19986,656
19996,745
20006,801
20016,867
20026,934
20036,996
20047,049
20057,091
20067,146
20077,191
20087,242
20097,313
20107,386
20117,444
20127,513
20137,569
20147,59
20157,665
20167,721
20177,794
20187,858
20197,925
20207,998
20218,043
20228,1398,121
20238,278,213
20248,3748,296
20258,4668,3648,4668,397 – 8,568,437 – 8,519
20268,4298,5468,421 – 8,78,49 – 8,631
20278,4918,6178,436 – 8,8238,536 – 8,729
20288,558,6818,45 – 8,9298,578 – 8,815
20298,6068,7388,46 – 9,0368,613 – 8,896
20308,6598,7938,469 – 9,138,644 – 8,976
20318,7088,8458,481 – 9,2298,672 – 9,048
20328,7558,8958,489 – 9,3328,7 – 9,12
20338,7988,9448,501 – 9,428,723 – 9,187
20348,8398,998,518 – 9,5098,752 – 9,257
20358,8769,0338,521 – 9,5968,774 – 9,325
20368,9119,0748,519 – 9,6638,797 – 9,377
20378,9439,1128,507 – 9,7458,806 – 9,437
20388,9739,1488,495 – 9,8398,826 – 9,487
20399,09,1818,487 – 9,9158,843 – 9,537
20409,0269,2138,482 – 9,9948,853 – 9,583
20419,059,2428,458 – 10,0868,865 – 9,639
20429,0739,2698,453 – 10,1448,873 – 9,683
20439,0969,2958,453 – 10,218,885 – 9,74
20449,1189,3198,439 – 10,2598,891 – 9,783
20459,149,3418,431 – 10,3168,9 – 9,834
20469,1629,3628,424 – 10,3728,897 – 9,863
20479,1849,3818,42 – 10,4288,903 – 9,905
20489,2079,48,393 – 10,4718,898 – 9,939
20499,2319,4198,39 – 10,5098,894 – 9,965
20509,2549,4378,384 – 10,5748,894 – 9,994
20519,2789,4558,368 – 10,5958,894 – 10,03
20529,3029,4738,348 – 10,6448,889 – 10,063
20539,3279,4928,32 – 10,7268,885 – 10,114
20549,3519,5128,289 – 10,7818,894 – 10,139
20559,3759,5328,266 – 10,8318,893 – 10,171
20569,49,5548,264 – 10,8768,898 – 10,209
20579,4249,5768,256 – 10,9268,899 – 10,238
20589,4499,68,252 – 10,998,902 – 10,279
20599,4749,6248,24 – 11,0348,899 – 10,307
20609,4999,658,223 – 11,1288,906 – 10,355
20619,5249,6778,228 – 11,228,91 – 10,391
20629,559,7058,245 – 11,2528,914 – 10,438
20639,5769,7358,227 – 11,298,921 – 10,484
20649,6039,7658,218 – 11,3678,93 – 10,534
20659,6319,7978,228 – 11,4428,947 – 10,586
20669,669,838,234 – 11,5028,963 – 10,627
20679,6899,8638,243 – 11,5628,979 – 10,683
20689,7199,8988,247 – 11,6248,988 – 10,733
20699,7519,9338,255 – 11,6989,01 – 10,765
20709,7829,9688,272 – 11,7839,025 – 10,819

Op 1 januari 2024 waren er 3,3 miljoen eenpersoonshuishoudens en 5,0 miljoen meerpersoonshuishoudens. Het merendeel van de voorziene toename in het aantal huishoudens komt voor rekening van de eenpersoonshuishoudens, waarvoor een groei wordt voorzien, met 1,0 miljoen naar 4,3 miljoen in 2070. Het aantal meerpersoonshuishoudens neemt minder sterk toe, met 0,6 miljoen naar 5,6 miljoen in 2070.

4.1.2 Een- en meerpersoonshuishoudens
JaarTotaal huishoudens (x mln)Meerpersoonshuishoudens (x mln)Eenpersoonshuishoudens (x mln)Bijzonderheden (x mln)
1970
19714,0023,3180,685
19724,1053,3790,726
19734,2013,4340,767
19744,2953,4880,807
19754,3923,5420,850
19764,4973,6020,895
19774,5903,6500,941
19784,6893,6960,993
19794,7923,7421,050
19804,9043,7911,114
19815,0233,8391,184
19825,1323,8761,256
19835,2323,9031,329
19845,3303,9271,403
19855,4303,9531,477
19865,5393,9881,551
19875,6494,0291,620
19885,7634,0741,689
19895,8724,1201,752
19905,9784,1651,813
19916,0914,2191,872
19926,1984,2681,930
19936,2914,3091,982
19946,3784,3462,032
19956,4544,3752,079
19966,5184,4002,118
19976,5844,4302,155
19986,6554,4632,192
19996,7314,5012,230
20006,7984,5342,264
20016,8684,5682,299
20026,9364,5982,338
20036,9944,6222,373
20047,0454,6382,406
20057,0904,6512,439
20067,1344,6592,475
20077,1794,6672,511
20087,2384,6792,559
20097,3144,6962,618
20107,3974,7142,683
20117,4444,7362,708
20127,4884,7422,746
20137,5384,7582,781
20147,5954,7782,816
20157,6654,7972,868
20167,7214,8142,906
20177,7944,8332,961
20187,8584,8602,998
20197,9254,8873,038
20207,9984,9183,080
20218,0434,9463,097
20228,1394,9663,173
20238,2705,0043,266
20248,3745,0343,341
20258,4665,0513,415Prognose
20268,5465,0693,477Prognose
20278,6175,0873,529Prognose
20288,6815,1053,576Prognose
20298,7385,1223,616Prognose
20308,7935,1393,654Prognose
20318,8455,1553,690Prognose
20328,8955,1703,725Prognose
20338,9445,1843,759Prognose
20348,9905,1983,792Prognose
20359,0335,2113,822Prognose
20369,0745,2233,851Prognose
20379,1125,2353,878Prognose
20389,1485,2463,902Prognose
20399,1815,2563,925Prognose
20409,2135,2663,946Prognose
20419,2425,2763,966Prognose
20429,2695,2863,983Prognose
20439,2955,2954,000Prognose
20449,3195,3054,014Prognose
20459,3415,3134,027Prognose
20469,3625,3224,039Prognose
20479,3815,3314,051Prognose
20489,4005,3394,062Prognose
20499,4195,3474,072Prognose
20509,4375,3544,083Prognose
20519,4555,3624,093Prognose
20529,4735,3704,103Prognose
20539,4925,3784,114Prognose
20549,5125,3874,125Prognose
20559,5325,3964,136Prognose
20569,5545,4064,147Prognose
20579,5765,4174,159Prognose
20589,6005,4284,171Prognose
20599,6245,4414,184Prognose
20609,6505,4544,196Prognose
20619,6775,4684,209Prognose
20629,7055,4834,223Prognose
20639,7355,4984,236Prognose
20649,7655,5154,250Prognose
20659,7975,5324,265Prognose
20669,8305,5494,280Prognose
20679,8635,5674,296Prognose
20689,8985,5864,312Prognose
20699,9335,6044,329Prognose
20709,9685,6224,346Prognose

De toename van het aantal huishoudens hangt enerzijds samen met de bevolkingsgroei. In de Kernprognose 2024-2070, die de basis vormt voor de Huishoudensprognose, wordt een bevolkingsgroei voorzien van 17,9 miljoen in 2024 naar 20,6 miljoen in 2070. Daarnaast speelt een rol dat huishoudens kleiner worden: in 1971 bestond een huishouden gemiddeld uit 3,20 personen; in 2024 was dat gedaald naar 2,11. Dit kwam niet alleen door de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens, maar ook doordat paren minder kinderen kregen. In de jaren zeventig was vooral het afnemend kindertal van belang, in de jaren tachtig en negentig droegen beide factoren ongeveer evenveel bij. Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw is de eerste factor dominant. De prognose voorziet dat de omvang van meerpersoonshuishoudens de komende jaren weinig verandert, maar dat huishoudens gemiddeld steeds kleiner worden, doordat steeds meer mensen alleen zullen wonen. De nog voortgaande vergrijzing, minder paarvorming en een toegenomen risico op scheiding spelen daarbij een rol. Er zullen meer ouderen zijn, die vaak hun partner hebben verloren, terwijl mensen van middelbare leeftijd vaker dan vroeger voor kortere of langere tijd alleen zullen wonen. In 2070 zal een gemiddeld huishouden naar verwachting uit 2,02 personen bestaan.

4.1.3 Gemiddelde huishoudensgrootte
JaarMeerpersoonshuishoudens (personen)Alle huishoudens (personen)Bijzonderheden (personen)
1970
19713,663,20
19723,623,16
19733,593,11
19743,553,07
19753,513,03
19763,482,99
19773,442,94
19783,412,90
19793,372,85
19803,342,81
19813,312,77
19823,282,72
19833,262,68
19843,232,64
19853,212,61
19863,182,57
19873,152,54
19883,132,50
19893,102,47
19903,072,45
19913,052,42
19923,032,40
19933,022,38
19943,012,37
19952,992,35
19962,982,34
19972,972,33
19982,962,32
19992,962,31
20002,952,30
20012,952,30
20022,952,29
20032,942,29
20042,942,28
20052,942,27
20062,932,26
20072,922,25
20082,922,24
20092,912,23
20102,902,21
20112,902,21
20122,892,20
20132,892,19
20142,882,18
20152,872,17
20162,872,17
20172,872,16
20182,872,16
20192,862,15
20202,862,14
20212,862,14
20222,852,13
20232,852,12
20242,842,11
20252,842,10Prognose
20262,832,09Prognose
20272,832,08Prognose
20282,822,07Prognose
20292,822,07Prognose
20302,812,06Prognose
20312,812,06Prognose
20322,812,05Prognose
20332,812,05Prognose
20342,812,05Prognose
20352,812,04Prognose
20362,812,04Prognose
20372,812,04Prognose
20382,812,04Prognose
20392,812,04Prognose
20402,822,04Prognose
20412,822,04Prognose
20422,822,04Prognose
20432,822,04Prognose
20442,822,04Prognose
20452,822,04Prognose
20462,832,04Prognose
20472,832,04Prognose
20482,832,04Prognose
20492,832,04Prognose
20502,832,04Prognose
20512,832,04Prognose
20522,832,04Prognose
20532,832,04Prognose
20542,832,04Prognose
20552,832,04Prognose
20562,832,04Prognose
20572,832,04Prognose
20582,832,03Prognose
20592,832,03Prognose
20602,832,03Prognose
20612,822,03Prognose
20622,822,03Prognose
20632,822,03Prognose
20642,822,03Prognose
20652,822,03Prognose
20662,822,03Prognose
20672,822,02Prognose
20682,822,02Prognose
20692,822,02Prognose
20702,822,02Prognose

De grote meerderheid van de meerpersoonshuishoudens betreft paren: 4,4 miljoen in 2024. Naar verwachting zijn dit er 4,5 miljoen in 2045 en 4,8 miljoen in 2070. Het aandeel paren zonder thuiswonende kinderen nam tussen 1995 en 2024 toe doordat de grote naoorlogse generaties de leeftijden bereikten waarop hun kinderen uit huis gingen. Deze toename zet naar verwachting nog door tot begin jaren 2030. Inmiddels hebben deze naoorlogse generaties in toenemende mate met verweduwing te maken, waardoor het aantal eenpersoonshuishoudens verder stijgt. Het aantal eenouderhuishoudens is sinds de jaren zeventig gegroeid door een toenemend aantal scheidingen. De prognose voorziet een verdere toename naar 729 duizend in 2045 en 796 duizend in 2070.

4.1.4a Huishoudens in 1995
LeeftijdPaar zonder thuiswonende kinderen (x 1 000)Paar met thuiswonende kinderen (x 1 000)Eenpersoonshuishouden (x 1 000)Eenouderhuishouden (x 1 000)
150,10,02,00,0
160,20,03,20,0
170,30,04,50,1
181,20,112,00,2
192,40,221,40,4
204,40,730,60,8
217,21,339,31,2
2212,82,548,71,8
2320,64,355,82,5
2430,46,760,63,0
2540,110,362,63,6
2644,614,258,54,0
2748,619,255,94,6
2849,227,253,45,1
2948,735,750,75,9
3044,846,248,66,9
3139,454,244,97,5
3233,461,641,17,9
3329,367,538,28,3
3425,071,635,69,0
3522,075,533,79,2
3619,377,231,29,9
3717,278,729,210,2
3816,180,127,710,5
3914,979,725,910,7
4014,380,324,911,0
4114,180,323,811,5
4214,281,423,511,8
4314,179,222,511,3
4414,679,722,611,6
4515,980,822,511,7
4618,083,223,011,6
4721,685,124,512,1
4825,685,725,411,6
4921,059,418,68,2
5025,658,719,88,0
5127,852,619,57,3
5228,445,618,66,5
5330,539,818,85,6
5433,437,919,85,6
5535,232,919,75,1
5637,029,819,74,7
5737,125,219,44,2
5839,022,819,74,1
5939,919,920,33,9
6041,017,920,83,7
6141,215,721,43,5
6243,414,022,73,7
6343,112,323,23,5
6443,711,225,33,2
6542,39,225,23,2
6641,78,326,23,1
6740,36,926,82,9
6839,86,128,12,8
6938,65,229,52,7
7037,64,731,02,7
7137,24,232,82,7
7234,53,532,92,6
7332,83,034,42,5
7431,72,835,12,6
7525,02,029,92,1
7621,81,729,42,1
7720,71,530,22,1
7818,51,329,71,9
7916,21,128,51,8
8015,01,029,01,8
8112,70,827,21,7
8210,50,724,81,6
838,10,521,51,3
846,60,419,61,4
855,30,317,51,2
864,20,214,71,1
873,00,212,30,9
882,20,19,60,8
891,60,17,70,6
901,10,16,00,5
910,80,14,40,4
920,50,03,20,3
930,30,02,30,2
940,20,01,50,2
95+0,30,02,70,4
1) Leeftijd van de referentiepersoon van het huishouden

4.1.4b Huishoudens in 2024
LeeftijdPaar zonder thuiswonende kinderen (x 1 000)Paar met thuiswonende kinderen (x 1 000)Eenpersoonshuishouden (x 1 000)Eenouderhuishouden (x 1 000)
150,20,00,10,0
160,20,01,50,0
170,40,14,10,0
180,90,118,90,1
192,30,336,80,2
204,20,549,70,4
216,41,057,00,7
229,31,862,61,1
2314,03,068,71,7
2419,54,369,62,1
2526,06,270,92,7
2631,68,869,23,2
2736,812,367,83,7
2840,417,165,84,7
2942,723,664,55,7
3041,430,761,06,7
3139,139,157,27,9
3235,748,054,69,0
3331,956,551,210,3
3427,261,546,811,0
3523,867,243,212,2
3620,572,640,713,2
3717,676,838,914,5
3816,077,737,015,0
3914,279,235,815,7
4012,878,834,116,3
4112,180,333,616,8
4211,682,833,218,0
4311,884,733,318,8
4411,181,932,818,6
4511,382,232,418,9
4611,480,932,119,2
4711,981,132,619,2
4812,680,733,219,6
4913,683,134,920,1
5015,185,135,920,8
5117,789,439,422,0
5220,991,341,722,1
5324,191,344,221,9
5428,088,946,120,9
5530,380,944,919,1
5634,274,045,716,8
5738,968,647,015,5
5844,263,449,014,3
5950,457,451,013,0
6054,449,851,211,1
6158,242,751,59,6
6261,836,851,48,5
6363,831,150,87,4
6466,026,251,16,4
6567,121,950,35,4
6667,118,649,94,8
6767,515,649,44,2
6866,712,948,63,7
6966,411,248,33,3
7065,79,747,83,1
7166,08,448,32,9
7263,37,347,02,6
7362,66,748,32,5
7462,36,149,22,4
7563,35,750,92,3
7664,35,454,72,3
7764,35,257,22,4
7843,13,641,51,7
7942,83,544,11,8
8038,23,242,31,6
8132,52,939,21,6
8228,12,537,31,5
8325,72,437,71,4
8421,82,235,31,4
8518,72,033,71,3
8614,81,629,51,1
8712,11,527,11,1
889,41,324,21,0
897,01,120,80,8
904,90,917,60,8
913,60,714,70,6
922,50,611,30,5
931,60,58,80,4
941,00,36,20,3
95+1,30,812,50,7
1) Leeftijd van de referentiepersoon van het huishouden

4.1.4c Huishoudens in 2045
LeeftijdPaar zonder thuiswonende kinderen (x 1 000)Paar met thuiswonende kinderen (x 1 000)Eenpersoonshuishouden (x 1 000)Eenouderhuishouden (x 1 000)
150,00,00,10,0
160,00,01,30,0
170,10,03,00,0
180,40,112,50,1
191,20,125,90,2
202,50,338,00,4
214,10,547,40,8
226,30,955,11,3
2310,21,663,71,9
2414,12,764,72,4
2519,54,367,33,1
2624,86,668,23,8
2729,59,668,94,5
2833,013,769,45,3
2934,118,767,46,1
3034,124,966,57,1
3131,431,963,07,9
3228,939,461,69,1
3326,046,860,010,2
3423,353,758,211,7
3520,559,755,812,9
3617,764,753,414,2
3714,268,750,315,4
3813,871,949,416,8
3912,674,148,718,1
4012,775,948,619,7
4113,077,449,121,1
4212,578,148,622,3
4312,378,448,423,3
4413,078,348,724,4
4512,177,447,524,6
4612,076,147,025,0
4711,274,345,424,8
4812,072,645,024,7
4913,170,745,024,9
5015,369,546,025,2
5116,367,445,824,8
5218,365,446,124,2
5320,463,346,723,5
5423,160,547,022,3
5524,655,746,020,2
5627,551,646,318,4
5730,947,947,016,8
5833,843,547,615,3
5936,538,647,413,4
6039,334,447,511,8
6140,930,047,010,3
6244,026,747,89,2
6347,423,949,38,3
6450,621,150,57,4
6550,518,049,66,4
6652,115,649,85,6
6752,413,449,74,9
6854,111,750,34,4
6954,810,151,14,0
7057,68,953,33,9
7160,07,955,53,7
7264,67,160,43,7
7367,86,463,93,6
7469,75,866,93,6
7570,35,268,73,4
7665,84,666,23,2
7763,64,165,93,0
7861,93,766,23,0
7960,53,367,32,9
8058,92,968,52,9
8155,02,667,42,8
8250,52,265,72,7
8346,52,064,22,6
8441,41,761,02,5
8536,91,458,82,4
8632,01,254,92,2
8727,21,050,82,0
8822,60,846,21,9
8918,10,641,01,7
9014,40,435,81,4
9111,00,330,51,2
928,30,225,61,0
935,70,219,90,8
943,90,115,60,6
95+6,70,235,61,6
1) Leeftijd van de referentiepersoon van het huishouden

4.1.4d Huishoudens in 2070
LeeftijdPaar zonder thuiswonende kinderen (x 1 000)Paar met thuiswonende kinderen (x 1 000)Eenpersoonshuishouden (x 1 000)Eenouderhuishouden (x 1 000)
150,00,00,10,0
160,00,01,40,0
170,10,03,30,0
180,40,113,60,1
191,40,128,20,2
202,80,341,70,4
214,60,552,80,7
227,10,961,31,2
2311,01,668,21,7
2415,92,772,52,3
2522,14,375,43,0
2628,36,776,83,7
2733,510,077,44,5
2837,114,377,25,3
2938,819,875,66,2
3038,126,573,57,2
3136,034,270,78,3
3232,342,268,09,5
3328,250,165,010,6
3424,257,261,712,0
3520,663,258,413,2
3617,268,255,414,7
3714,572,152,516,0
3812,474,750,017,3
3910,576,348,018,4
409,277,046,019,4
418,277,244,420,2
427,676,843,021,1
437,476,141,921,9
447,775,341,222,7
458,174,440,923,5
468,473,540,724,3
479,572,941,025,2
4812,472,843,526,8
4911,071,241,226,1
5012,070,141,526,4
5112,868,841,426,2
5214,567,341,926,1
5316,665,542,925,8
5418,363,143,024,8
5521,460,644,624,1
5623,657,344,822,4
5727,554,246,821,3
5831,650,848,919,9
5935,847,351,118,6
6039,943,352,716,9
6143,739,554,015,2
6246,235,354,513,3
6350,631,656,611,9
6454,028,058,410,5
6558,024,560,99,3
6661,821,563,48,3
6763,918,764,77,3
6865,916,166,06,3
6967,913,867,85,6
7067,811,866,95,0
7167,710,167,14,4
7265,98,665,94,0
7365,47,466,03,6
7464,76,466,73,4
7565,35,668,53,2
7663,84,968,73,1
7762,94,469,33,0
7861,83,970,12,9
7960,43,470,12,8
8056,23,067,82,6
8153,52,767,02,5
8251,12,466,62,5
8347,72,165,82,4
8443,61,863,42,3
8539,91,661,22,2
8635,41,358,32,1
8732,01,156,32,0
8828,80,954,92,0
8925,30,851,81,9
9020,60,646,11,7
9116,90,541,31,5
9213,30,435,61,3
9310,30,330,31,1
947,60,224,90,9
95+17,40,276,73,5
1) Leeftijd van de referentiepersoon van het huishouden

Begin jaren zeventig bestond 76 procent van de huishoudens uit een paar. Dit aandeel is flink gedaald doordat steeds meer mensen alleen wonen, maar anno 2024 is nog steeds 52 procent van de huishoudens een paar. Volgens de prognose zal het aandeel paren in het totaal aantal huishoudens verder afnemen, tot 48 procent in 2070. Het aandeel eenpersoonshuishoudens stijgt naar verwachting van 40 procent in 2024 naar 43 procent in 2045 en 44 procent in 2070.

4.1.5 Huishoudens naar type
JaarEenpersoonshuishouden (%)Paar (%)Eenouderhuishouden (%)Overig huishouden (%)Bijzonderheden (%)
1970
197117,176,45,01,5
197217,775,94,91,4
197318,375,54,91,4
197418,875,14,81,3
197519,474,64,81,2
197619,974,14,81,2
197720,573,54,91,1
197821,272,94,91,1
197921,972,15,01,0
198022,771,25,11,0
198123,670,25,21,0
198224,569,15,41,0
198325,468,05,61,0
198426,366,95,81,0
198527,265,95,91,0
198628,065,16,01,0
198728,764,46,00,9
198829,363,86,00,9
198929,863,45,90,9
199030,363,05,80,8
199130,762,85,70,8
199231,162,55,60,8
199331,562,25,50,7
199431,962,05,50,7
199532,261,65,50,6
199632,561,45,60,6
199732,761,15,60,6
199832,960,95,60,6
199933,160,75,60,6
200033,360,55,60,6
200133,560,25,70,6
200233,759,85,90,6
200333,959,56,00,6
200434,259,16,10,6
200534,458,86,20,6
200634,758,56,30,6
200735,058,16,30,6
200835,457,76,40,6
200935,857,26,40,6
201036,356,66,50,6
201136,456,46,70,6
201236,855,96,80,6
201337,055,56,90,6
201436,955,47,10,6
201537,454,97,10,5
201637,654,67,20,5
201738,054,37,20,5
201838,154,17,30,5
201938,353,87,30,5
202038,553,67,40,5
202138,553,67,40,5
202239,053,27,30,5
202339,552,67,40,5
202439,952,27,40,6
202540,351,77,40,6Prognose
202640,751,47,40,5Prognose
202741,051,17,40,5Prognose
202841,250,97,40,5Prognose
202941,450,77,40,5Prognose
203041,650,57,40,5Prognose
203141,750,47,40,5Prognose
203241,950,27,40,5Prognose
203342,050,07,40,5Prognose
203442,249,97,40,5Prognose
203542,349,77,40,5Prognose
203642,449,67,50,5Prognose
203742,649,47,50,5Prognose
203842,749,37,50,5Prognose
203942,849,27,50,5Prognose
204042,849,17,60,5Prognose
204142,949,07,60,5Prognose
204243,048,87,70,5Prognose
204343,048,87,70,5Prognose
204443,148,77,80,5Prognose
204543,148,67,80,5Prognose
204643,148,57,90,5Prognose
204743,248,47,90,5Prognose
204843,248,38,00,5Prognose
204943,248,38,00,5Prognose
205043,348,28,00,5Prognose
205143,348,18,10,5Prognose
205243,348,18,10,5Prognose
205343,348,08,20,5Prognose
205443,447,98,20,5Prognose
205543,447,98,20,5Prognose
205643,447,98,20,5Prognose
205743,447,88,20,5Prognose
205843,547,88,20,5Prognose
205943,547,88,20,5Prognose
206043,547,88,20,5Prognose
206143,547,88,20,5Prognose
206243,547,88,20,5Prognose
206343,547,88,10,5Prognose
206443,547,88,10,5Prognose
206543,547,98,10,5Prognose
206643,547,98,10,5Prognose
206743,647,98,00,5Prognose
206843,647,98,00,5Prognose
206943,647,98,00,5Prognose
207043,647,98,00,5Prognose

De cijfers over huishoudens kunnen de indruk wekken dat Nederland op weg is een land van eenlingen te worden. Het aantal mensen dat met een partner, kinderen, of ouders woont, is echter nog altijd aanzienlijk groter dan het aantal dat alleen woont. In 2024 is bijna 19 procent van alle inwoners van Nederland alleenstaand. Daarnaast woont 1,6 procent, doorgaans zonder partner of andere familie, in een instelling. Met 80 procent maakt de overgrote meerderheid van de Nederlanders deel uit van een meerpersoonshuishouden. Dit zal naar verwachting ook in de toekomst zo zijn, ondanks de opmars van het eenpersoonshuishouden. In 2070 woont 77 procent van de bevolking samen met één of meer anderen. Rond 2050 woont, in het dan sterker vergrijsde Nederland, naar verwachting 2,3 procent van de bevolking in een instelling.

4.1.6 Personen naar huishoudenspositie
JaarThuiswonend kind (x mln)Alleenstaande (x mln)Samenwonende (x mln)Ouder in eenouderhuishouden (x mln)Bijzonderheden (x mln)
1970
19715,3630,6856,1160,200
19725,3640,7266,2260,202
19735,3500,7676,3190,205
19745,3240,8076,4110,207
19755,2950,8506,5080,211
19765,2680,8956,6220,217
19775,2150,9416,7110,223
19785,1660,9936,7920,230
19795,1261,0506,8630,239
19805,0971,1146,9340,250
19815,0791,1846,9990,263
19825,0331,2567,0530,278
19834,9751,3297,0920,294
19844,9181,4037,1240,309
19854,8611,4777,1590,321
19864,8161,5517,2070,331
19874,7761,6207,2680,338
19884,7381,6897,3450,343
19894,6931,7527,4300,346
19904,6461,8137,5210,347
19914,6191,8727,6300,348
19924,6021,9307,7340,348
19934,5841,9827,8190,349
19944,5732,0327,8870,352
19954,5552,0797,9490,357
19964,5412,1187,9980,363
19974,5282,1558,0540,366
19984,5202,1928,1130,370
19994,5252,2308,1740,374
20004,5392,2648,2250,381
20014,5722,2998,2680,392
20024,6052,3388,2980,406
20034,6232,3738,3170,418
20044,6302,4068,3280,429
20054,6272,4398,3350,439
20064,6112,4758,3390,446
20074,5902,5118,3420,453
20084,5772,5598,3470,460
20094,5762,6188,3570,470
20104,5772,6838,3650,483
20114,5842,7088,3910,496
20124,5872,7468,3800,508
20134,5812,7818,3920,519
20144,5712,8168,4060,533
20154,5692,8688,4200,545
20164,5752,9068,4300,557
20174,5912,9618,4580,562
20184,6082,9988,4950,572
20194,6273,0388,5290,582
20204,6443,0808,5750,590
20214,6373,0978,6230,594
20224,6393,1738,6560,596
20234,6833,2668,7020,611
20244,6713,3418,7370,618
20254,6643,4158,7600,624Prognose
20264,6573,4778,7870,629Prognose
20274,6513,5298,8120,634Prognose
20284,6473,5768,8370,639Prognose
20294,6463,6168,8610,644Prognose
20304,6483,6548,8850,649Prognose
20314,6533,6908,9070,653Prognose
20324,6613,7258,9280,658Prognose
20334,6723,7598,9470,663Prognose
20344,6863,7928,9650,668Prognose
20354,7013,8228,9810,673Prognose
20364,7193,8518,9950,678Prognose
20374,7393,8789,0080,683Prognose
20384,7603,9029,0200,688Prognose
20394,7813,9259,0310,693Prognose
20404,8033,9469,0400,699Prognose
20414,8243,9669,0480,704Prognose
20424,8463,9839,0560,710Prognose
20434,8684,0009,0630,716Prognose
20444,8904,0149,0690,722Prognose
20454,9114,0279,0740,729Prognose
20464,9334,0399,0790,735Prognose
20474,9544,0519,0830,741Prognose
20484,9734,0629,0870,747Prognose
20494,9924,0729,0910,753Prognose
20505,0104,0839,0950,759Prognose
20515,0254,0939,0990,765Prognose
20525,0394,1039,1050,770Prognose
20535,0504,1149,1120,775Prognose
20545,0594,1259,1210,779Prognose
20555,0664,1369,1320,782Prognose
20565,0714,1479,1460,785Prognose
20575,0754,1599,1620,787Prognose
20585,0774,1719,1810,789Prognose
20595,0784,1849,2020,790Prognose
20605,0794,1969,2260,791Prognose
20615,0814,2099,2520,792Prognose
20625,0834,2239,2810,792Prognose
20635,0874,2369,3110,793Prognose
20645,0924,2509,3430,793Prognose
20655,0994,2659,3760,793Prognose
20665,1084,2809,4100,793Prognose
20675,1194,2969,4450,794Prognose
20685,1324,3129,4800,794Prognose
20695,1464,3299,5150,795Prognose
20705,1624,3469,5500,796Prognose

4.2 Eenpersoonshuishoudens

Het totaal aantal eenpersoonshuishoudens is gegroeid van 685 duizend in 1971 tot 3,3 miljoen in 2024. Volgens de prognose zal het aantal mensen dat alleen woont, verder stijgen tot 4,0 miljoen in 2045, en tot 4,3 miljoen in 2070.

De toekomstige groei van het aantal eenpersoonshuishoudens komt bijna volledig voor rekening van ouderen. Het aantal alleenstaanden van 65 jaar of ouder neemt duidelijk toe: van de huidige 1,1 miljoen tot naar verwachting 1,6 miljoen in 2045 en 1,9 miljoen in 2070. Vooral de stijging van het aantal alleenstaanden van 75 jaar of ouder valt op. Tussen 1971 en 2024 is deze groep bijna 6 keer zo groot geworden, zodat er nu 647 duizend alleenstaande 75-plussers zijn. De verwachting is dat de omvang van deze groep verder stijgt tot 1,1 miljoen personen in 2050. Naar verwachting is vanaf dan 28 procent van alle alleenstaanden 75 jaar of ouder. In 2024 is dit nog 19 procent. De sterke groei van het aantal oudere alleenstaanden kan bijna geheel worden toegeschreven aan de toename van het aantal ouderen door de vergrijzing.

4.2.1 Alleenstaanden
Jaar15 tot 25 jaar (x mln)25 tot 45 jaar (x mln)45 tot 65 jaar (x mln)65 tot 75 jaar (x mln)75 jaar of ouder (x mln)Bijzonderheden (x mln)
1970
19710,1000,1480,1660,1600,111
19720,1050,1620,1740,1680,117
19730,1110,1760,1820,1760,122
19740,1180,1890,1880,1840,128
19750,1250,2030,1950,1920,135
19760,1340,2170,2030,2000,142
19770,1430,2330,2090,2060,150
19780,1520,2530,2170,2120,159
19790,1600,2780,2240,2180,169
19800,1690,3080,2320,2240,180
19810,1790,3420,2410,2280,192
19820,1870,3800,2510,2330,205
19830,1950,4210,2610,2360,216
19840,2030,4630,2720,2380,228
19850,2110,5040,2830,2400,240
19860,2210,5400,2930,2460,251
19870,2310,5730,3020,2520,262
19880,2410,6020,3130,2580,276
19890,2520,6260,3230,2630,289
19900,2610,6480,3370,2680,301
19910,2690,6680,3500,2740,312
19920,2740,6850,3670,2810,323
19930,2740,7040,3830,2880,332
19940,2730,7250,4010,2940,339
19950,2670,7460,4180,2990,348
19960,2590,7630,4360,3010,360
19970,2520,7750,4530,3010,373
19980,2490,7860,4710,3020,384
19990,2510,7920,4880,3020,396
20000,2530,7960,5070,3020,406
20010,2550,8010,5260,3020,415
20020,2580,8060,5460,3030,423
20030,2640,8080,5670,3040,429
20040,2700,8080,5870,3050,436
20050,2750,8050,6060,3070,445
20060,2810,8030,6280,3100,454
20070,2870,8030,6490,3110,462
20080,2960,8070,6710,3140,471
20090,3070,8180,6940,3200,478
20100,3190,8340,7180,3270,485
20110,3190,8260,7390,3330,491
20120,3270,8340,7450,3500,490
20130,3270,8340,7560,3690,496
20140,3280,8300,7700,3830,505
20150,3330,8300,7880,3970,520
20160,3280,8310,8050,4110,530
20170,3250,8420,8240,4270,544
20180,3250,8520,8320,4400,549
20190,3180,8660,8400,4520,561
20200,3150,8840,8460,4630,573
20210,3040,8820,8510,4770,582
20220,3200,9080,8590,4780,608
20230,3360,9500,8680,4830,629
20240,3690,9720,8660,4870,647
20250,3811,0050,8710,4960,663Prognose
20260,3821,0350,8740,5060,680Prognose
20270,3761,0650,8740,5180,697Prognose
20280,3661,0930,8720,5290,716Prognose
20290,3521,1190,8680,5410,736Prognose
20300,3411,1400,8640,5540,756Prognose
20310,3331,1550,8610,5650,776Prognose
20320,3291,1650,8610,5740,798Prognose
20330,3261,1720,8610,5810,819Prognose
20340,3231,1780,8600,5890,841Prognose
20350,3201,1830,8580,5980,864Prognose
20360,3181,1840,8590,6050,885Prognose
20370,3161,1840,8610,6080,908Prognose
20380,3141,1820,8660,6090,931Prognose
20390,3141,1790,8750,6040,954Prognose
20400,3131,1750,8850,5960,976Prognose
20410,3131,1720,8960,5880,997Prognose
20420,3131,1680,9060,5801,017Prognose
20430,3121,1640,9170,5711,036Prognose
20440,3121,1580,9280,5621,054Prognose
20450,3121,1520,9380,5511,076Prognose
20460,3121,1440,9470,5411,095Prognose
20470,3091,1410,9550,5341,112Prognose
20480,3101,1350,9640,5281,125Prognose
20490,3121,1280,9720,5271,133Prognose
20500,3151,1230,9780,5291,138Prognose
20510,3191,1190,9810,5331,141Prognose
20520,3231,1150,9830,5401,142Prognose
20530,3281,1140,9830,5471,142Prognose
20540,3321,1120,9840,5541,142Prognose
20550,3361,1120,9850,5611,142Prognose
20560,3391,1130,9840,5691,143Prognose
20570,3421,1160,9810,5781,142Prognose
20580,3441,1200,9790,5881,141Prognose
20590,3451,1260,9760,5971,139Prognose
20600,3461,1320,9730,6061,138Prognose
20610,3471,1400,9710,6131,139Prognose
20620,3471,1470,9700,6181,141Prognose
20630,3471,1540,9670,6231,145Prognose
20640,3461,1620,9630,6301,149Prognose
20650,3461,1690,9580,6361,155Prognose
20660,3451,1770,9510,6421,165Prognose
20670,3451,1810,9480,6461,176Prognose
20680,3441,1880,9420,6501,188Prognose
20690,3441,1950,9360,6541,201Prognose
20700,3431,2020,9310,6551,215Prognose

Het aantal alleenstaanden van 25 tot 45 jaar neemt de komende tien jaar ook nog toe, maar blijft daarna, net als bij de alleenstaanden jonger dan 65 jaar, redelijk constant. Wel zijn er lichte schommelingen, onder andere door veranderingen in de omvang van opeenvolgende generaties.

4.2.2 Alleenstaanden
Leeftijd1971 (% van de bevolking)1995 (% van de bevolking)2024 (% van de bevolking)2045 (% van de bevolking)2070 (% van de bevolking)
150,11,10,10,10,1
160,11,70,80,70,7
170,52,52,11,61,6
182,16,59,16,66,4
194,211,316,613,112,8
205,815,321,318,718,3
217,218,724,323,122,7
227,821,126,526,126,0
237,722,728,428,328,5
247,123,529,329,729,9
256,623,429,930,430,6
266,022,829,930,530,8
275,521,929,330,330,6
285,320,728,329,830,1
295,019,226,928,829,1
305,218,025,427,728,0
314,916,823,726,426,7
324,715,722,425,225,5
334,614,621,024,124,3
344,514,019,822,923,0
354,313,318,621,821,9
364,012,617,620,920,9
374,012,016,919,919,9
383,711,516,519,419,2
393,411,016,318,918,7
403,510,716,018,618,2
413,410,315,818,417,8
423,310,115,418,217,5
433,310,015,218,117,3
443,410,015,518,117,1
453,59,815,418,117,1
463,69,715,518,117,0
473,79,815,618,017,0
483,99,815,918,117,3
493,89,916,118,117,1
504,010,116,018,317,2
514,310,516,418,417,3
524,610,816,618,617,5
535,011,516,918,917,8
545,411,817,319,118,0
555,712,217,719,518,5
566,412,518,220,019,0
577,113,118,720,519,6
587,713,419,421,120,3
598,414,219,921,721,0
609,314,720,422,321,7
6110,215,521,022,922,4
6211,216,221,323,523,1
6312,017,021,724,023,9
6413,318,422,224,524,6
6514,519,322,625,125,4
6615,220,423,125,626,1
6716,221,923,626,126,8
6817,723,224,026,627,5
6919,024,924,527,228,2
7020,226,524,927,628,7
7121,028,225,428,229,3
7221,829,926,028,829,9
7322,332,026,929,530,6
7423,233,527,630,231,3
7523,635,128,330,932,0
7624,137,429,631,732,7
7724,239,030,832,433,4
7824,440,732,533,334,2
7924,042,134,234,434,9
8023,643,535,935,435,8
8123,244,637,836,636,8
8222,945,039,837,937,8
8321,945,841,839,238,9
8421,945,843,640,640,1
8520,945,545,842,141,3
8620,144,347,543,542,6
8719,343,449,445,043,9
8817,541,151,346,445,2
8916,839,852,247,646,2
9015,638,354,148,647,3
9115,936,253,849,548,1
9214,234,252,949,948,7
9316,631,252,450,048,8
9414,730,351,549,648,7
95+16,125,047,146,747,0

Door de hogere sterftecijfers van mannen zijn op oudere leeftijd alleenstaande vrouwen sterk in de meerderheid. Wel leidt de sneller stijgende levensverwachting van mannen (Stoeldraijer et al., 2024) tot een geleidelijk minder scheve verhouding tussen mannen en vrouwen in de hoogste leeftijdsgroepen: rond 2000 waren onder alleenstaande 75-plussers slechts 23 mannen per 100 vrouwen, rond 2030 zal dit aantal verdubbeld zijn. Ook daarna neemt het verschil nog af: tot 52 mannen per 100 vrouwen in 2045 en 56 per 100 vrouwen in 2070.

Ook onder 15- tot 25-jarigen zijn nu en in de toekomst iets meer alleenstaande vrouwen dan mannen. Dat hangt vooral samen met het feit dat vrouwen gemiddeld eerder uit huis gaan dan mannen. In 2024 waren er 115 duizend meer thuiswonende jongens dan thuiswonende meisjes. Jonge vrouwen zijn overigens ook in de meerderheid onder de samenwonenden (46 duizend meer vrouwen dan mannen in 2024). Onder alleenstaanden van 25 tot 65 jaar bevinden zich verhoudingsgewijs juist meer mannen. Dit komt vooral doordat na een scheiding de kinderen meestal bij de moeder blijven wonen. De vrouw wordt hierdoor geen alleenstaande, maar hoofd van een eenouderhuishouden.

Onder 45- tot 65-jarigen valt op dat er in de laatste drie decennia van de twintigste eeuw nog duidelijk meer alleenstaande vrouwen waren dan alleenstaande mannen, maar dat er in 2024 juist meer alleenstaande mannen zijn. De komende jaren neemt het aantal alleenstaande mannen per 100 alleenstaande vrouwen in deze leeftijdsgroep naar verwachting verder toe. Door de lagere levensverwachting van mannen kwam verweduwing van vrouwen op relatief jonge leeftijd vaker voor dan tegenwoordig. Daarnaast komt het inmiddels ook bij deze leeftijden vaker voor dat mensen scheiden en nog thuiswonende kinderen hebben die vaker bij de moeder blijven wonen. Stellen zijn in de loop van de jaren later aan kinderen begonnen en ook de gemiddelde leeftijd waarop kinderen uit huis gaan is toegenomen, waardoor de fase zonder thuiswonende kinderen pas op hogere leeftijden aanbreekt.

4.2.3 Verhouding alleenstaande mannen en vrouwen
Jaar15 tot 25 jaar (aantal mannen per 100 vrouwen)25 tot 45 jaar (aantal mannen per 100 vrouwen)45 tot 65 jaar (aantal mannen per 100 vrouwen)65 tot 75 jaar (aantal mannen per 100 vrouwen)75 jaar of ouder (aantal mannen per 100 vrouwen)Bijzonderheden (aantal mannen per 100 vrouwen)
1970
1971122,2184,639,823,135,4
1972116,3170,040,723,533,3
1973109,4162,742,223,132,6
1974105,3152,043,223,330,6
1975101,6146,344,423,129,8
197698,5141,145,323,529,1
197795,9140,247,223,427,4
197894,9136,447,923,327,0
197992,8135,650,323,225,2
198091,0135,450,623,125,0
198189,4134,952,822,624,7
198288,0136,654,922,623,6
198386,7139,257,222,923,3
198486,2143,259,122,722,6
198585,1145,961,722,422,4
198685,7147,764,022,422,3
198786,3149,166,922,822,0
198888,3149,869,223,022,1
198990,2150,470,923,521,9
199093,3150,273,224,122,0
199195,6152,775,425,121,9
199295,7154,677,726,021,9
199397,1158,879,426,922,1
199497,8162,781,427,821,9
199597,8166,183,028,921,7
199696,2167,785,130,322,0
199796,9169,486,031,322,3
199896,1170,187,332,522,3
199997,6172,288,833,222,6
200097,7173,590,334,422,7
200197,7174,792,035,423,1
200297,7175,893,337,123,3
200397,0176,794,838,223,6
200495,7175,896,639,324,1
200594,4174,198,740,224,4
200692,5173,5100,341,625,1
200791,3172,2102,242,725,5
200889,7172,3104,644,025,9
200989,0172,1106,845,026,5
201087,6172,5109,346,227,0
201188,0172,1110,947,527,7
201287,5170,5113,849,428,4
201387,5169,7115,951,029,2
201487,7169,4118,052,729,9
201589,0168,5119,954,430,7
201690,6169,1121,656,131,6
201792,1168,9123,257,732,5
201891,9168,6124,159,133,4
201990,9168,4124,860,534,3
202089,8168,3125,662,035,3
202189,0168,3126,463,036,2
202287,9167,4126,964,337,4
202387,5164,3125,865,438,6
202486,7162,9125,766,239,8
202587,5161,2126,567,141,3Prognose
202688,5159,5127,467,842,7Prognose
202789,5158,6128,668,343,8Prognose
202890,2158,1129,868,844,9Prognose
202990,5158,1131,069,445,7Prognose
203090,3158,4132,269,846,5Prognose
203189,7158,9133,370,447,1Prognose
203289,2159,7134,370,847,7Prognose
203389,1160,2135,371,148,2Prognose
203488,9160,9136,471,448,7Prognose
203588,9161,5137,671,849,2Prognose
203689,0161,9138,972,149,6Prognose
203789,0162,6140,072,449,9Prognose
203889,1163,4140,972,650,2Prognose
203989,1164,4141,572,750,6Prognose
204089,2165,1142,072,850,9Prognose
204189,1166,1142,272,851,1Prognose
204289,1167,0142,373,051,3Prognose
204389,1168,0142,473,151,5Prognose
204489,2168,8142,873,351,7Prognose
204589,2169,4143,373,651,9Prognose
204689,2169,9144,074,152,1Prognose
204789,0170,1144,874,452,2Prognose
204889,0170,3145,674,952,3Prognose
204988,8170,5146,675,152,3Prognose
205088,7170,7147,475,452,4Prognose
205188,6170,7148,475,652,4Prognose
205288,5170,6149,475,752,4Prognose
205388,4170,5150,176,052,5Prognose
205488,4170,2151,076,252,5Prognose
205588,3169,7151,976,552,6Prognose
205688,3169,2152,776,852,7Prognose
205788,2168,7153,477,252,8Prognose
205888,2168,2154,077,553,0Prognose
205988,2167,7154,577,853,0Prognose
206088,2167,3154,978,153,2Prognose
206188,2166,9155,278,353,3Prognose
206288,2166,5155,578,753,5Prognose
206388,2166,2155,778,953,8Prognose
206488,2166,1156,079,254,0Prognose
206588,3166,0156,279,754,2Prognose
206688,3166,0156,680,154,5Prognose
206788,3165,9157,180,554,8Prognose
206888,4166,1157,380,955,2Prognose
206988,4166,3157,581,455,5Prognose
207088,4166,7157,681,755,8Prognose

4.3 Paren

Het aantal huishoudens dat bestaat uit een paar met of zonder kinderen, is sinds begin jaren zeventig tot 2000 met 34 procent gestegen, van 3,1 naar 4,1 miljoen. Deze stijging werd veroorzaakt door de groei van de bevolking in de leeftijden waarin (gehuwd of niet-gehuwd) samenwonen gebruikelijk is (25- tot 75-jarigen). Vooral het aantal paren zonder kinderen nam in die periode toe. Vanaf midden jaren zeventig steeg de gemiddelde leeftijd bij de geboorte van het eerste kind. Het werd steeds gewoner om eerst enige tijd samen te wonen voordat mensen kinderen kregen. Sinds 2000 is de toename van het aantal paren zonder kinderen langzamer verlopen. Steeds vaker gaat het ook om oudere paren waarvan de kinderen het ouderlijk huis hebben verlaten. Nog tot begin jaren 2030 zal het aantal paren zonder kinderen naar verwachting blijven stijgen, van de huidige 2,3 miljoen naar 2,4 miljoen, om vervolgens tot begin jaren 2050 weer licht te gaan dalen naar 2,3 miljoen.

Het aantal paren met kinderen bereikte begin jaren tachtig een hoogtepunt van 2,3 miljoen en daalde sindsdien naar 2,0 miljoen in 2024. Dit aantal neemt de komende jaren eerst geleidelijk en daarna wat sneller toe tot 2,2 miljoen in 2045. De schommelingen in het aantal paren met en zonder kinderen hangen vooral samen met de veranderende leeftijdsstructuur van de paren. Jonge en oudere paren hebben vaker geen thuiswonende kinderen. Het totaal aantal paren blijft naar verwachting stijgen: van bijna 4,4 miljoen in 2024 naar 4,8 miljoen in 2070.

4.3.1 Paren met en zonder thuiswonend(e) kind(eren)
JaarPaar zonder thuiswonend(e) kind(eren) (x mln)Paar met thuiswonend(e) kind(eren) (x mln)Bijzonderheden (x mln)
1970
19710,9302,128
19720,9602,156
19730,9902,183
19741,0182,206
19751,0472,230
19761,0792,254
19771,1072,267
19781,1372,279
19791,1652,290
19801,1932,299
19811,2222,305
19821,2462,302
19831,2692,290
19841,2932,274
19851,3232,257
19861,3612,243
19871,4062,232
19881,4582,221
19891,5162,207
19901,5782,191
19911,6442,179
19921,7042,169
19931,7582,157
19941,8082,144
19951,8542,123
19961,8912,108
19971,9302,096
19981,9682,087
19992,0052,083
20002,0282,085
20012,0422,092
20022,0532,098
20032,0632,097
20042,0712,095
20052,0802,089
20062,0902,080
20072,1012,070
20082,1132,061
20092,1252,056
20102,1342,050
20112,1442,051
20122,1422,048
20132,1532,043
20142,1692,034
20152,1832,027
20162,1942,021
20172,2062,024
20182,2252,022
20192,2422,023
20202,2622,025
20212,2902,021
20222,3082,020
20232,3162,035
20242,3392,030
20252,3482,032Prognose
20262,3622,031Prognose
20272,3732,033Prognose
20282,3842,034Prognose
20292,3942,037Prognose
20302,4012,042Prognose
20312,4062,048Prognose
20322,4082,056Prognose
20332,4092,065Prognose
20342,4072,075Prognose
20352,4052,086Prognose
20362,3992,098Prognose
20372,3942,110Prognose
20382,3892,122Prognose
20392,3822,134Prognose
20402,3742,146Prognose
20412,3672,157Prognose
20422,3592,169Prognose
20432,3512,180Prognose
20442,3432,191Prognose
20452,3362,201Prognose
20462,3282,212Prognose
20472,3202,222Prognose
20482,3132,231Prognose
20492,3062,240Prognose
20502,2992,248Prognose
20512,2942,256Prognose
20522,2902,263Prognose
20532,2872,269Prognose
20542,2862,274Prognose
20552,2872,279Prognose
20562,2902,283Prognose
20572,2942,287Prognose
20582,3002,290Prognose
20592,3082,293Prognose
20602,3172,296Prognose
20612,3282,299Prognose
20622,3392,302Prognose
20632,3502,305Prognose
20642,3622,309Prognose
20652,3752,313Prognose
20662,3872,318Prognose
20672,3992,323Prognose
20682,4112,329Prognose
20692,4222,335Prognose
20702,4342,341Prognose

Paren wonen steeds vaker niet-gehuwd (ook zonder geregistreerd partnerschap) samen. In 1971 kwam dat nog vrijwel niet voor, in 1995 betrof het 13 procent van alle paren. In 2024 is 26 procent van de paren niet gehuwd. In 2050 zal dit aandeel zijn opgelopen tot 31 procent. In 2070, het eind van de prognoseperiode, zal naar verwachting 34 procent van de paren niet gehuwd zijn.

Jongere paren zijn anno 2024 vaker niet dan wel gehuwd. Dat zal in de toekomst weinig veranderen. Op hogere leeftijden wordt nog wel een stijging verwacht in het aandeel niet-gehuwde paren. Het aandeel niet-gehuwde paren in de groep 35- tot 65-jarigen zal nog tot 2030 stijgen en daarna op dat niveau blijven. Onder de 65-plussers zal de stijging van het aandeel ongehuwd samenwonenden naar verwachting pas aan het eind van de prognoseperiode voorbij zijn. In 2024 is niet-gehuwd samenwonen onder 65-plussers met 8 procent nog relatief uitzonderlijk, maar in 2045 zal naar verwachting 16 procent van de oudere paren niet gehuwd zijn, in 2070 is dat naar verwachting 24 procent.

4.3.2 Paren die niet gehuwd zijn, naar leeftijd van de man1)
leeftijd1971 (%)1995 (%)2024 (%)2045 (prognose) (%)2070 (prognose) (%)
15 tot 35 jaar1,035,161,757,857,8
35 tot 65 jaar1,87,625,431,834,2
65 jaar of ouder5,05,08,216,323,7
1) in paren van gelijk geslacht de oudste partner

Vrouwen zijn gemiddeld jonger dan mannen wanneer ze gaan samenwonen, maar wonen op hogere leeftijd juist vaker alleen door verweduwing. In 2024 is het aandeel vrouwen dat al dan niet gehuwd samenwoont met een partner tot 50 jaar hoger dan bij mannen. Bij vrouwen zie je vanaf die leeftijd een daling, eerst geleidelijk daarna sneller. Bij mannen neemt het percentage samenwonenden daarentegen toe tot ongeveer 70 jaar en neemt dit aandeel pas daarna af. Op hoge leeftijd woont van de mannen daardoor een veel hoger percentage samen dan van de vrouwen.

Volgens de prognose gaan de aandelen mannen en vrouwen die deel uitmaken van een paar, op middelbare leeftijd en onder jongere ouderen dalen. Door de verbeterde overlevingskansen van mannen zullen in 2070 de oudste vrouwen juist vaker met een partner samenwonen dan in 2024. Ook onder de alleroudste mannen zal het percentage samenwonenden dan naar verwachting zijn gestegen.

4.3.3 Mannen en vrouwen die deel uitmaken van een paar
LeeftijdMannen, 2024 (% van de mannen/vrouwen)Mannen, 2070 (% van de mannen/vrouwen)Vrouwen, 2024 (% van de mannen/vrouwen)Vrouwen, 2070 (% van de mannen/vrouwen)
150,00,00,00,0
160,10,10,10,1
170,20,20,20,2
181,00,81,61,5
192,31,93,83,6
203,63,26,66,6
215,34,810,110,4
227,77,315,415,8
2311,811,122,122,4
2417,015,930,230,2
2523,421,938,938,1
2630,728,347,045,2
2737,634,553,751,0
2843,839,858,255,5
2948,944,662,059,1
3053,048,565,061,9
3156,651,967,464,4
3259,754,869,366,1
3362,457,170,867,6
3464,559,471,768,7
3566,461,372,669,6
3667,862,873,570,3
3768,864,273,470,7
3869,365,373,571,0
3969,866,073,671,0
4070,266,773,370,9
4170,467,373,470,7
4270,867,673,570,4
4371,067,873,270,2
4470,767,972,870,0
4571,167,872,769,7
4671,167,872,269,4
4771,067,772,269,1
4871,167,171,768,9
4971,067,671,768,7
5071,467,671,468,5
5171,367,771,468,4
5271,767,771,368,3
5371,767,671,668,2
5472,067,971,668,2
5572,467,971,468,2
5672,768,271,768,1
5773,068,271,668,0
5873,068,271,467,8
5973,368,271,367,6
6073,568,471,367,4
6173,968,670,767,1
6274,268,970,766,7
6374,468,870,366,3
6474,469,070,165,8
6575,169,069,365,4
6675,068,968,964,9
6775,569,068,164,2
6875,669,167,463,6
6975,869,066,662,9
7075,869,265,762,3
7176,269,364,761,6
7276,169,363,560,9
7375,969,061,960,1
7475,868,760,659,3
7575,968,459,058,3
7675,568,056,657,2
7775,167,654,556,0
7874,167,251,054,6
7973,466,847,953,0
8072,366,344,951,3
8171,165,641,049,2
8268,664,737,547,0
8366,863,734,144,5
8464,962,530,741,8
8562,261,226,638,8
8659,959,622,935,6
8757,257,819,532,4
8853,355,715,729,1
8949,353,512,925,8
9045,151,09,822,7
9140,548,37,719,8
9237,045,36,017,1
9332,542,04,614,5
9428,738,73,212,2
95+19,729,31,87,2

4.4 Eenouderhuishoudens

Het is de verwachting dat het totale aantal eenouderhuishoudens zal toenemen van 618 duizend in 2024 tot 729 duizend in 2045 en 796 duizend in 2070. Het aandeel eenouderhuishoudens in het totaal van de huishoudens ligt in 2024 op 7,4 procent; dat zal in de toekomst geleidelijk stijgen naar 8,2 procent rond 2060 om vervolgens weer iets te dalen.

In 1995 was het aandeel alleenstaande ouders het hoogst (5 procent) op 44-jarige leeftijd. In 2024 is het hoogste aandeel alleenstaande ouders (9 procent) te vinden op de leeftijd van 48 jaar. De prognose voorziet dat de leeftijd waarop het aandeel alleenstaande ouders het hoogst is, langzaam zal opschuiven naar 50 jaar in 2070. Dan zal naar verwachting 11 procent van de 50-jarigen een ouder zijn in een eenoudergezin. Het toegenomen aandeel is vooral toe te schrijven aan de gestegen scheidingskansen. De hogere leeftijd waarop het maximale aandeel alleenstaande ouders wordt bereikt, is vooral toe te schrijven aan het feit dat vrouwen de afgelopen decennia op latere leeftijd moeder zijn geworden. Ouders zijn hierdoor gemiddeld ouder wanneer zij scheiden.

Vanaf de leeftijd waarop het hoogste aandeel alleenstaande ouders te vinden is, neemt het aandeel snel af, waarna het weer licht gaat stijgen vanaf ongeveer 75 jaar. Op de hoogste leeftijden gaat het voornamelijk om verweduwde ouders die samenwonen met een of meer van hun kinderen. Op de hoogste leeftijden is het aandeel eenouderhuishoudens al lange tijd dalende en die daling zal in de toekomst verder doorzetten. Dit hangt onder meer samen met de dalende sterftekansen waardoor het ontstaan van eenouderhuishoudens als gevolg van verweduwing minder vaak voorkomt.

4.4.1 Ouders in een eenouderhuishouden
leeftijd1971 (% van de bevolking)1995 (% van de bevolking)2024 (% van de bevolking)2045 (% van de bevolking)2070 (% van de bevolking)
150,00,00,00,00,0
160,00,00,00,00,0
170,00,00,00,00,0
180,00,10,00,10,0
190,10,20,10,10,1
200,10,40,20,20,2
210,20,60,30,40,3
220,20,80,50,60,5
230,31,00,70,80,7
240,41,20,91,11,0
250,51,41,11,41,2
260,61,61,41,71,5
270,71,81,62,01,8
280,82,02,02,32,1
290,82,22,42,62,4
300,92,52,82,92,7
311,02,83,33,33,1
321,03,03,73,73,5
331,03,24,24,14,0
341,13,54,74,64,5
351,23,65,35,05,0
361,24,05,75,65,5
371,34,26,36,16,1
381,44,46,76,66,6
391,54,57,17,07,1
401,64,77,77,57,7
411,85,07,97,98,1
421,95,18,38,48,6
432,15,08,68,79,0
442,25,18,89,19,4
452,35,19,09,39,8
462,54,99,39,610,2
472,74,89,29,810,5
483,04,59,49,910,7
493,24,49,210,010,8
503,34,19,310,010,9
513,43,99,110,010,9
523,73,88,89,810,9
533,73,48,49,510,7
543,93,47,99,110,4
554,13,17,58,610,0
564,23,06,78,09,5
574,32,86,27,48,9
584,42,85,66,88,3
594,52,75,16,27,7
604,42,64,45,67,0
614,52,63,95,06,3
624,62,63,54,55,6
634,42,53,24,05,0
644,32,32,83,64,4
654,02,42,43,23,9
663,92,42,22,93,4
673,92,42,02,63,0
683,72,41,82,32,6
693,82,31,72,22,3
703,72,31,62,02,1
713,92,41,51,91,9
724,02,41,41,81,8
734,12,41,41,71,7
744,42,51,31,61,6
754,52,51,31,51,5
764,62,61,21,51,5
774,82,71,31,51,4
785,02,61,31,51,4
795,22,71,41,51,4
805,42,81,41,51,4
815,62,81,61,51,4
825,62,91,61,51,4
836,12,91,61,61,4
846,43,21,71,71,5
856,63,11,81,71,5
866,73,21,81,81,6
877,03,12,01,81,6
887,03,32,11,91,6
897,13,02,11,91,7
908,13,22,32,01,7
917,33,32,32,01,8
927,83,42,42,01,8
936,33,42,62,01,8
948,03,52,52,01,9
95+7,63,52,72,12,1

Vanaf 2000 groeide het aantal eenouderhuishoudens van 382 duizend tot 618 duizend in 2024. De grootste toename in deze periode werd waargenomen bij de 45- tot 55-jarigen: deze leeftijdscategorie groeide sterk doordat de babyboomgeneratie die leeftijd bereikte. Vanaf 2020 was in deze leeftijdsgroep juist een daling te zien. Relatief gezien was de stijging tussen 2000 en 2024 echter het grootst bij de 55- tot 65-jarigen: tot 2024 verdrievoudigde het aantal alleenstaande ouders in die leeftijdscategorie, tot 121 duizend. In de komende jaren zal de toename bij de 55- tot 65-jarigen verder doorzetten, tot 129 duizend in 2028.

Bij de 45- tot 55-jarigen wordt na een lichte daling de komende jaren een verdere toename voorzien tot 268 duizend alleenstaande ouders in 2055. In 2063 wordt een piek bereikt onder de 55- tot 65-jarigen. Het aantal eenouderhuishoudens in de leeftijdsgroep van 15 tot 35 jaar blijft de komende decennia redelijk stabiel. 

4.4.2 Eenouderhuishoudens naar leeftijd van de ouder
jaar15 tot 35 jaar (x 1 000)35 tot 45 jaar (x 1 000)45 tot 55 jaar (x 1 000)55 tot 65 jaar (x 1 000)65 jaar of ouder (x 1 000)Bijzonderheden (x 1 000)
1970
197117,025,044,052,061,0
197219,025,046,052,061,0
197320,025,047,051,062,0
197422,025,048,049,062,0
197525,027,049,048,063,0
197626,030,049,048,063,0
197729,033,050,047,063,0
197833,037,050,047,064,0
197936,040,051,047,065,0
198041,044,053,047,065,0
198146,049,054,048,065,0
198251,056,056,049,066,0
198356,064,058,050,065,0
198460,071,060,051,065,0
198564,078,063,052,064,0
198666,084,065,052,065,0
198766,088,068,052,065,0
198866,092,070,051,065,0
198964,094,072,051,064,0
199064,096,073,049,064,0
199165,099,073,047,065,0
199264,099,076,045,063,0
199364,099,081,043,062,0
199467,0100,084,041,061,0
199569,0103,086,040,059,0
199670,0107,090,039,058,0
199769,0110,092,037,057,0
199869,0113,095,036,057,0
199969,0117,099,035,056,0
200069,0121,0102,035,055,0
200170,0125,0108,036,053,0
200273,0130,0113,038,052,0
200374,0134,0118,041,052,0
200474,0137,0124,043,051,0
200573,0141,0130,045,050,0
200671,0143,0136,046,050,0
200769,0144,0142,049,049,0
200868,0145,0148,051,049,0
200968,0146,0156,054,047,0
201070,0146,0163,057,047,0
201171,8145,7170,660,847,4
201274,6145,6176,364,347,6
201376,0146,2181,467,647,8
201478,0146,9187,872,148,6
201579,1146,2194,676,449,0
201680,1145,6201,281,149,4
201779,5142,5204,286,049,9
201879,6142,7207,591,351,4
201979,2144,5209,496,452,8
202077,8146,6209,2102,054,4
202175,5148,8207,4106,455,8
202273,2150,6205,5110,057,1
202373,3156,3205,8115,759,5
202471,2159,2204,5121,561,6
202571,9162,6201,4124,563,8Prognose
202672,0164,9200,0126,565,7Prognose
202772,3166,5199,6128,068,1Prognose
202872,7167,9199,7128,870,2Prognose
202973,2169,1201,4128,172,3Prognose
203073,8169,9203,8126,874,6Prognose
203174,7170,2206,7125,276,7Prognose
203275,8170,1210,1123,778,5Prognose
203376,7170,5212,9122,580,3Prognose
203477,3171,4215,5121,582,1Prognose
203577,7172,5217,9120,384,1Prognose
203677,6173,7220,3120,286,0Prognose
203777,6175,0222,8120,087,3Prognose
203877,4176,8225,6119,788,3Prognose
203977,1178,8228,5120,188,6Prognose
204076,9180,8231,0121,188,8Prognose
204176,8182,9233,0122,688,8Prognose
204276,7184,9234,8124,889,0Prognose
204376,6186,5237,2126,889,2Prognose
204476,3187,5240,4128,889,4Prognose
204575,9188,1243,9131,189,6Prognose
204675,3188,0247,5134,290,1Prognose
204774,8187,8250,9137,490,5Prognose
204874,4187,1254,5140,790,7Prognose
204974,2186,2258,0144,290,8Prognose
205073,8185,7261,0147,791,1Prognose
205173,5185,3263,5150,891,6Prognose
205273,3185,1265,7153,692,3Prognose
205373,1184,8267,1156,693,0Prognose
205473,0184,1267,8160,193,5Prognose
205573,0183,3268,1163,694,1Prognose
205673,0182,3267,6167,095,0Prognose
205772,6182,0266,8170,095,8Prognose
205872,7181,5265,6172,796,4Prognose
205973,1181,2263,9175,097,0Prognose
206073,6180,4262,9176,697,6Prognose
206174,2180,0262,1177,598,1Prognose
206274,8179,5261,4178,098,6Prognose
206375,4179,3260,7178,099,2Prognose
206475,9179,4259,5178,0100,0Prognose
206576,4179,7258,4177,9100,8Prognose
206676,7180,3257,1177,5101,9Prognose
206776,9180,2257,2176,8102,7Prognose
206877,0181,4256,5175,9103,5Prognose
206977,1183,1256,1174,6104,2Prognose
207077,1184,9255,2174,1104,7Prognose

4.5 Institutionele bevolking

Een klein deel van de Nederlandse bevolking, 1,6 procent in 2024, maakt deel uit van een institutioneel huishouden. In 2024 wordt deze groep gevormd door in totaal 289 duizend bewoners van verschillende soorten instellingen zoals verpleeg- of verzorgingshuizen, gezinsvervangende tehuizen, instellingen voor lichamelijk of verstandelijk gehandicapten of voor psychiatrische verpleging, gevangenissen, kloosters, internaten, militaire kazernes of asielzoekerscentra. In dit cijfer zijn alleen diegenen meegeteld die zich ook op het adres van de instelling bij de gemeente hebben ingeschreven. Hierdoor ontbreken personen die slechts kort (minder dan vier maanden) in de instelling verblijven en inwoners die zich op een postadres hebben laten inschrijven.

Tussen 1970 en 1985 woonden naar schatting ruim 300 duizend mensen in een instelling. Dit aantal is sindsdien 30 procent gedaald en bereikte het laagste punt rond 2010. Daarna is het aantal instellingsbewoners weer toegenomen tot 289 duizend in 2024. De prognose verwacht de komende decennia een verdere stijging: in 2026 zal de grens van 300 duizend weer gepasseerd worden, en vanaf 2040 wonen naar verwachting meer dan 400 duizend mensen in een instelling. 

Onder 75-plussers is het aantal instellingsbewoners tussen 1971 en 1987 sterk gegroeid. Daarna zette de daling in. Begin 2024 telde Nederland 118 duizend inwoners van 75 jaar of ouder die woonachtig zijn in een instelling. De stijgende lijn die de komende jaren wordt ingezet, zal volgens de prognose pas na 2060 gaan afvlakken. Tegen die tijd verblijven 246 duizend 75-plussers in een instelling. De stijging is het gevolg van een sterke toename van het aantal 75-plussers in Nederland. Deze neemt naar verwachting van 1,7 miljoen in 2024 naar 2,9 miljoen in 2050 om daarna redelijk stabiel te blijven. Binnen deze groep vindt bovendien een sterke veroudering plaats: het aandeel 90-plussers onder de 75-plussers stijgt van 8 procent in 2024 naar 19 procent in 2060.

4.5.1 Instellingsbewoners1)
Jaar0 tot 50 jaar (x 1 000)50 tot 75 jaar (x 1 000)75 jaar of ouder (x 1 000)Bijzonderheden (x 1 000)
1970
1971133,069,0104,0
1972130,367,7109,0
1973124,767,3113,0
1974122,967,1118,0
1975119,266,8123,0
1976116,465,6127,0
1977112,765,3132,0
1978109,065,0136,0
1979106,263,8141,0
1980102,563,5146,0
198199,862,2150,0
198294,260,8154,0
198391,559,5157,0
198486,858,2161,0
198583,155,9163,0
198680,453,6164,0
198775,852,2165,0
198875,850,2164,0
198973,949,1162,0
199072,146,9160,0
199165,643,4154,0
199261,939,1149,0
199362,839,2149,0
199462,839,2148,0
199566,539,5143,0
199667,538,5141,0
199767,136,9136,0
199864,437,6134,0
199963,937,1130,0
200061,636,4127,0
200160,235,8124,0
200260,335,7121,0
200361,434,6119,0
200462,135,9118,0
200561,036,0116,0
200658,036,0115,0
200758,736,3112,0
200858,736,3111,0
200959,637,4110,0
201061,238,8110,0
201166,641,1111,6
201267,941,9109,4
201366,141,6107,2
201478,951,3119,7
201579,552,8112,4
201689,255,5110,2
201790,851,1103,4
201888,554,1106,1
201984,855,4106,4
202090,957,9110,1
202192,658,8107,3
202294,159,4109,1
2023100,960,9114,2
2024108,861,9118,5
2025111,563,2125,2Prognose
2026114,864,5130,9Prognose
2027117,665,7136,2Prognose
2028119,366,7141,2Prognose
2029120,167,6146,2Prognose
2030121,068,5151,1Prognose
2031121,869,6156,1Prognose
2032122,770,5161,2Prognose
2033123,671,3166,2Prognose
2034124,472,1171,2Prognose
2035125,172,8176,1Prognose
2036125,773,6181,0Prognose
2037126,274,3185,7Prognose
2038126,774,9190,3Prognose
2039127,075,5194,8Prognose
2040127,276,0199,1Prognose
2041127,476,6203,2Prognose
2042127,477,3207,1Prognose
2043127,477,9210,7Prognose
2044127,478,5214,4Prognose
2045127,378,9218,1Prognose
2046127,379,2221,7Prognose
2047127,379,6225,1Prognose
2048127,280,1228,5Prognose
2049127,180,9231,5Prognose
2050127,081,7234,3Prognose
2051126,982,7236,9Prognose
2052126,883,6239,2Prognose
2053126,784,5241,3Prognose
2054126,685,4243,1Prognose
2055126,786,1244,5Prognose
2056126,786,6245,6Prognose
2057126,887,2246,3Prognose
2058127,087,7246,5Prognose
2059127,188,3246,3Prognose
2060127,288,8245,8Prognose
2061127,289,2245,0Prognose
2062127,489,5244,0Prognose
2063127,689,7242,8Prognose
2064127,889,8241,6Prognose
2065128,089,9240,3Prognose
2066128,289,9239,2Prognose
2067128,489,8238,3Prognose
2068128,689,6237,6Prognose
2069128,989,5237,2Prognose
2070129,189,3237,3Prognose
1) 1972-1979 geïnterpoleerd, in 2012 en 2014 zijn er trendbreuken

Het aantal instellingsbewoners jonger dan 50 jaar steeg vanaf 2013 door de toegenomen instroom van asielmigranten. Een deel van de asielmigranten verblijft namelijk voor een tijd in een asielzoekerscentrum. Na een korte daling in 2018 neemt het aantal asielmigranten sinds 2020 weer toe. De prognose verwacht dat dit aantal de komende jaren ook nog hoog blijft.

Het aandeel van de bevolking dat in een instelling woont, is hoog onder tachtigers en vooral onder 90-plussers. Van de tachtigers in 2024 woonde 8 procent in een instelling, meestal een verzorgings- of verpleeghuis, en van de 90-plussers 28 procent. De leeftijd waarboven een kwart van de bevolking in een instelling woont, is sinds 1995 sterk gestegen, onder andere door gewijzigd beleid voor ouderenzorg en de toegenomen levensverwachting, en de prognose voorziet dat dit doorzet. In 1995 woonde een kwart van de 80-plussers in een instelling. In 2024 was de leeftijd waarboven gemiddeld een kwart van de ouderen instellingsbewoner is, gestegen tot 89 jaar. Volgens de prognose stijgt dit verder tot 90 jaar in 2045 en 91 jaar vanaf 2060.

4.5.2 Leeftijd waarboven gemiddeld een kwart van de ouderen in een instelling woont1)
JaarLeeftijd (jaren)Bijzonderheden (jaren)
199580,02
199680,25
199780,81
199881,15
199981,57
200081,96
200182,30
200282,68
200382,99
200483,42
200583,88
200684,37
200784,98
200885,39
200985,78
201086,10
201186,26
201286,77
201387,23
201486,07
201587,03
201687,54
201788,41
201888,36
201988,52
202088,39
202188,74
202288,92
202388,71
202488,69
202588,62Prognose
202688,61Prognose
202788,64Prognose
202888,72Prognose
202988,81Prognose
203088,91Prognose
203188,98Prognose
203289,08Prognose
203389,21Prognose
203489,34Prognose
203589,44Prognose
203689,61Prognose
203789,87Prognose
203890,01Prognose
203990,04Prognose
204090,01Prognose
204189,97Prognose
204289,95Prognose
204389,97Prognose
204490,00Prognose
204590,05Prognose
204690,11Prognose
204790,19Prognose
204890,28Prognose
204990,36Prognose
205090,45Prognose
205190,52Prognose
205290,60Prognose
205390,67Prognose
205490,73Prognose
205590,80Prognose
205690,86Prognose
205790,89Prognose
205890,92Prognose
205990,95Prognose
206090,99Prognose
206191,07Prognose
206291,12Prognose
206391,14Prognose
206491,14Prognose
206591,10Prognose
206691,07Prognose
206791,06Prognose
206891,09Prognose
206991,15Prognose
207091,25Prognose
1) in 2012 en 2014 zijn er trendbreuken

4.6 Meer eenpersoonshuishoudens dan in vorige prognose

De Huishoudensprognose 2024-2070 is een update van de Huishoudensprognose 2021-2070 die in december 2021 is gepubliceerd (Stoeldraijer et al., 2021). De samenstelling van de huishoudens naar type in 2070 verschilt licht in de nieuwe prognose vergeleken met die uit 2021: 44 procent van de huishoudens bestaat uit één persoon, dat was in de vorige prognose 43 procent. Het aandeel paren is in de nieuwe prognose 48 procent tegen 49 procent in de vorige prognose. Het aandeel eenoudergezinnen ligt in beide prognoses op 8 procent. 

4.6.1 Huishoudens naar type in 2070
Type huishoudenPrognose 2024-2070 (%)Prognose 2024-2070 (met 67% interval) (%)Prognose 2021-2070 (%)
Eenpersoonshuishouden43,637,0 - 49,242,5
Paar47,941,6 - 55,649,4
Eenouderhuishouden8,07,0 - 8,87,6
Overig huishouden0,50,4 - 0,70,5

Het aantal instellingsbewoners in 2070 wordt door de nieuwe prognose op 456 duizend geschat, 41 duizend hoger dan volgens de prognose uit 2021. Het aantal thuiswonende kinderen in 2070 ligt volgens de nieuwe prognose op 5,2 miljoen, 125 duizend minder dan volgens de prognose uit 2021.

5. Conclusie

Volgens de Huishoudensprognose 2024-2070 zal het aantal huishoudens in Nederland blijven groeien, van 8,37 miljoen in 2024 tot 9,97 miljoen in 2070. Het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe van 3,3 miljoen naar 4,3 miljoen. Het aantal meerpersoonshuishoudens neemt toe van 5,0 miljoen in 2024 naar 5,6 miljoen in 2070. De grote meerderheid van de meerpersoonshuishoudens betreft paren: 4,4 miljoen in 2024 en 4,8 miljoen in 2070. Zowel nu als in de toekomst zijn er iets meer paren zonder thuiswonende kinderen dan met thuiswonende kinderen. Het aantal eenouderhuishoudens zal naar verwachting toenemen van 618 duizend in 2024 naar 796 duizend in 2070. In de huidige prognose worden 186 duizend huishoudens meer verwacht in 2070 dan in de vorige Huishoudensprognose.

In 2024 bestond een gemiddeld huishouden uit 2,11 personen. In 2070 zal dat naar verwachting uit 2,02 personen bestaan. Deze daling komt vooral doordat steeds meer mensen alleen zullen wonen. De prognose voorziet dat de omvang van meerpersoonshuishoudens de komende jaren weinig verandert. 

Momenteel woont bijna 19 procent van alle inwoners van Nederland alleenstaand en dat zal in 2070 21 procent zijn. 79 procent van de bevolking woont in een meerpersoonshuishouden. Dat zal licht dalen naar 77 procent in 2070. Daarnaast woont in 2070 nog 2,2 procent in een instelling, tegen 1,6 procent in 2024. Het aantal thuiswonende kinderen bedroeg 4,7 miljoen in 2024 en zal stijgen naar 5,2 miljoen in 2070.

Of het aantal huishoudens harder of minder hard zal groeien dan de prognose verwacht, hangt af van politieke keuzes en uitwerking van beleid, en daarnaast van economische, maatschappelijke en culturele processen die zich niet volledig laten voorspellen. De uitkomsten van deze prognose kunnen worden gebruikt als basis voor beleid en bestuur, op het terrein van bijvoorbeeld woningbouw, zorg en ruimtelijke ordening. 

De Huishoudensprognose 2024-2070 is een landelijke prognose. Op lagere schaalniveaus, zoals provincies of gemeenten, kunnen ontwikkelingen anders uitpakken. Toch kan de landelijke Huishoudensprognose voor betrokkenen bij lagere overheden nuttig zijn, door inzichtelijk te maken hoe onderliggende processen zoals vergrijzing en uit-huis-gaan van jongeren de ontwikkeling van het aantal en type huishoudens beïnvloeden. 

Om de ontwikkeling van huishoudens tot aan 2070 zo goed mogelijk te voorspellen is inzicht nodig in demografische processen in het verleden tot aan het heden. Dit draagt bij aan betere veronderstellingen als input van het prognosemodel. Meer onderzoek naar onder andere de oorzaken achter uitstel van uit huis gaan en paarvorming bij jongvolwassenen is wenselijk om de veronderstellingen verder te verbeteren.

Begrippenlijst

Alleenstaande

Persoon die alleen zichzelf particulier, dus niet-bedrijfsmatig, voorziet van huisvesting en in dagelijkse levensbehoeften.

Een alleenstaande vormt een eenpersoonshuishouden. Tot eenpersoonshuishoudens worden ook personen gerekend die met anderen op eenzelfde adres wonen maar een eigen huishouding voeren. Alleenstaanden worden in alle burgerlijke staten aangetroffen: zo kunnen gehuwden na het stuklopen van hun relatie (in afwachting van een scheiding) alleen wonen.

Alleenstaande ouder

Ouder in een eenouderhuishouden. Dit is een particulier huishouden bestaande uit een ouder met thuiswonende kinderen.

Burgerlijke staat

Formele positie van een persoon waarbij wordt verwezen naar het huwelijk en het geregistreerd partnerschap. In de prognose worden vier burgerlijke staten onderscheiden:

  • Ongehuwd
  • Gehuwd
  • Verweduwd
  • Gescheiden

Mensen met een geregistreerd partnerschap worden tot de gehuwden gerekend. Na het ontbinden van het partnerschap of het overlijden van de partner, vallen zij onder gescheidenen dan wel verweduwden. 

Met ooit-gehuwden worden de mensen bedoeld die niet ongehuwd zijn, dus ook mensen die nog steeds getrouwd zijn.

Eerstehuwelijkskans 

Cijfer dat het aandeel vrouwen en mannen weergeeft dat voor hun zestigste tenminste één keer zal trouwen, uitgaande van de trouwfrequenties naar geslacht en leeftijd in het betreffende jaar.

Frequentie

De kans per levensjaar dat iemand van de ene (huishoudens)positie aan het begin van het jaar naar de andere (huishoudens)positie aan het einde van het jaar over gaat, bijvoorbeeld van thuiswonend kind naar alleenstaand.

Huishouden

Particulier (zie particulier huishouden) of institutioneel huishouden (zie instellingsbewoner).

Huishoudenspositie

Plaats die een persoon in een huishouden inneemt. In de Huishoudensprognose worden zeven huishoudensposities onderscheiden:

  • Thuiswonend kind
  • Alleenstaande
  • Samenwonende zonder thuiswonende kinderen
  • Samenwonende met thuiswonende kinderen
  • Alleenstaande ouder
  • Overig lid van particulier huishouden
  • Instellingsbewoner
Instellingsbewoner

Een instellingsbewoner is een bewoner van een institutioneel huishouden. Dit zijn een of meer personen die samen een woonruimte bewonen en daar bedrijfsmatig worden voorzien in dagelijkse levensbehoeften. Ook de huisvesting vindt bedrijfsmatig plaats. 

Het gaat om instellingen zoals verpleeg-, en verzorgingshuizen, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, forensische centra, instellingen voor verstandelijk, lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten, instellingen voor verslavingszorg en daklozenopvang, internaten, kloosters, gevangenissen, kazernes, en asielzoekerscentra, waarin de personen in principe voor langere tijd (zullen) verblijven.

Overig lid van particulier huishouden

Persoon die anders dan als partner, ouder in een eenouderhuishouden of als thuiswonend kind deel uitmaakt van een particulier huishouden. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan iemand die samen met broer(s) en/of zus(sen) een huishouden vormt, een pleegkind, of een kostganger die bij een gezin inwoont.

Particulier huishouden

Een of meer personen die samen een woonruimte bewonen en zichzelf niet-bedrijfsmatig voorzien in de dagelijkse behoeften.

Prognose

Meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de bevolking.

Prognose-intervallen

Marge (onder- of bovengrens) rond een prognose die een indruk geeft van de verwachte nauwkeurigheid van die prognose. Met betrekking tot prognose-intervallen van de huishoudens wordt aangenomen dat de kans dat de toekomstige huishoudensomvang hiertussen zal liggen 67 procent dan wel 95 procent is. Opgemerkt dient te worden dat deze kansverdeling ook een prognose is aangezien deze gebaseerd is op aannamen waarvan de geldigheid onzeker is.

Referentiepersoon

Lid van het huishouden ten opzichte van wie de posities van de andere leden in het huishouden worden bepaald en van wie de kenmerken eventueel ook aan het huishouden worden toegekend.
Uit de leden van het huishouden wordt de referentiepersoon als volgt gekozen:

  • als er een paar is binnen het huishouden: de man;
  • als het paar van gelijk geslacht is: de oudste van het paar;
  • in een eenouderhuishouden: de ouder;
  • in een overig huishouden: de oudste meerderjarige man of - als deze ontbreekt - de oudste meerderjarige vrouw.
Samenwonende 

Situatie van twee personen (ongeacht geslacht) die als paar, al dan niet met kinderen, een particulier huishouden vormen.

Van een samenwoonrelatie is sprake indien twee personen zonder familieband op hetzelfde adres zijn ingeschreven en er daarnaast aan ten minste een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • Personen zijn gehuwd;
  • Personen zijn gezamenlijk verhuisd van eenzelfde naar eenzelfde ander adres;
  • Personen hebben een gezamenlijk (juridisch) kind;
  • Personen zijn elkaars fiscaal partner of toeslagpartner.
Standaardiseren

Een methode die wordt toegepast om rekening te houden met het verschil in bevolkingsopbouw voor leeftijd en geslacht tussen de verschillende jaren. Doordat er niet ieder jaar evenveel kinderen geboren worden of mensen migreren, is de leeftijdsopbouw van de bevolking niet ieder jaar hetzelfde. Door te standaardiseren worden de effecten van bijvoorbeeld relatief veel twintigers (een leeftijd waarop paarvorming frequenter plaatsvindt) of relatief veel vijftigers op de frequentie van paarvorming uitgeschakeld.

Thuiswonend kind

Persoon ongeacht leeftijd of burgerlijke staat die een kind-ouder relatie heeft met een of twee tot het huishouden behorende ouders. Onder thuiswonende kinderen worden ook adoptie- en stiefkinderen begrepen, maar geen pleegkinderen.

Referenties

ABF (2024a). Landelijke Monitor Studentenhuisvesting 2024.

ABF (2024b). Primos-prognose 2024 : Prognose van bevolking, huishoudens en woningbehoefte.

Alders, M. (2001). Huishoudensprognose 2000–2050: Hoe zeker is de toename van het aantal huishoudens? Bevolkingstrends, 49(2), 10-13.

CBRE (2024). Krimpend huuraanbod drijft kamerzoekende studenten verder in het nauw. 3 oktober 2024.

CBS Statline (2024). Personen met gebruik Wlz-zorg in natura; leveringsvorm, zzp/zorgvorm, regio. (Monitor Langdurige Zorg).

CBS Dashboard asiel en integratie (2024). Verblijf een vertrek in een opvang. Geraadpleegd 10 oktober 2024.

CBS (2018). Twintigers en dertigers trouwen minder.

CBS (2024a). Aandeel woonlasten in inkomen hoogst voor jonge alleenwonende huurders.

CBS (2024b). Woonsituatie van personen van 70 jaar of ouder, 2018-2024 (Aanvullende Statistische Diensten).

CBS Emancipatiemonitor (2024). Emancipatiemonitor 2024.

De Hypotheker (2024). Nog geen 2 procent woningaanbod voor alleenstaande met modaal inkomen. 20 augustus 2024.

Duin, C. van & Harmsen, C. (2009). Een nieuw model voor de CBS Huishoudensprognose. Bevolkingstrends, 57(3).

Duin, C. van, Stoeldraijer, L., Roon, D. van & Harmsen, C. (2016). Huishoudensprognose 2015-2060: jongeren en ouderen langer thuis. Bevolkingstrends, 2016(4).

Imhoff, E. van & Keilman, N. (1991). LIPRO 2.0: An application of a dynamic demographic projection model to household structure in the Netherlands. Swets and Zeitlinger, Amsterdam.

Jong, A. de (1994). A macrosimulation model for projecting households by size. Working paper voor de ECE/Eurostat Joint Work Session on Demographic Projections, Mondorf-les-Bains, Luxemburg, 1-4 Juni 1994.

Klijs, B. (2012). Healthy ageing: Tackling the burden of disease and disability in an ageing population. Erasmus Universiteit Rotterdam.

Loozen, S. & Nicolaas, H. (2009). Samenwonen. In: Relatie en gezin aan het begin van de 21ste eeuw. Centraal Bureau voor de Statistiek.

Stoeldraijer, L., Riele, S. te, Duin, C. van & Reijden, P. van der (2021). Huishoudensprognose 2021-2070: Groei aantal huishoudens houdt aan. Statistische Trends, 16 december 2021.

Stoeldraijer, L., Duin, C. van, Feijten, P., Wennekes, M. & Nicolaas, H. (2024). Kernprognose 2024-2070: een miljoen inwoners erbij in 2037. Statistische Trends, 17 december 2024.

Tweede Kamer (2012/2013). Hervorming langdurige zorg: naar een waardevolle toekomst. Brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 25 april 2013.