Auteur: Niels Kooiman

Weer samenwonen na een scheiding: verschillen tussen mannen en vrouwen ontrafeld

Over deze publicatie

Na een (echt)scheiding gaan mannen vaker dan vrouwen met een nieuwe partner samenwonen. Hoe hangt dit verschil in repartnering samen met de leeftijd, de aanwezigheid van kinderen, en het woonadres van de kinderen? En willen vrouwen ook minder vaak samenwonen of lukt het vrouwen minder vaak hun wens om weer samen te wonen te verwezenlijken?

Bevindingen:
- Naarmate mensen ouder zijn ten tijde van de scheiding gaan zij minder vaak opnieuw samenwonen en dat geldt sterker voor vrouwen dan voor mannen.
- Het hebben van (vooral jonge) kinderen gaat samen met minder repartnering. Dit geldt sterker voor moeders dan voor vaders.
- Dat komt deels doordat kinderen vaker bij de moeder wonen. Ook vaders met inwonende kinderen gaan minder vaak opnieuw samenwonen dan mannen zonder kinderen.
- Boven de 35 jaar hebben vrouwen minder behoefte om opnieuw samen te gaan wonen dan mannen. Vrouwen die willen samenwonen verwezenlijken die wens net zo vaak als mannen.

1. Inleiding

Mannen gaan na een scheiding vaker dan vrouwen opnieuw samenwonen met een partner. Dat blijkt uit onderzoek naar deze zogeheten repartnering in diverse landen (Beaujouan, 2012; Brown, Lin, Hammersmith & Wright, 2019; Büyükkeҁeci, 2021). Daarnaast neemt de repartnering rate af met de leeftijd: hoe ouder mensen zijn als ze uit elkaar gaan, hoe minder vaak zij opnieuw gaan samenwonen (Ivanova, Kalmijn & Uunk, 2013). Uit twee Nederlandse studies gebaseerd op een enquête uit 1998 bleek bovendien dat dit verschil tussen mannen en vrouwen toeneemt met de leeftijd (De Graaf & Kalmijn, 2003; Poortman, 2007). Ook in Frankrijk is dit aangetoond (Beaujouan, 2012).

Het leeftijdseffect hangt deels samen met de fase in de levensloop. Zo verkleint het hebben van kinderen de kans om opnieuw te gaan samenwonen, vooral bij vrouwen. Uit onderzoek in verschillende Europese landen kwam naar voren dat moeders minder vaak opnieuw zijn gaan samenwonen dan vaders, terwijl er geen significant verschil was tussen vrouwen en mannen zonder kinderen (Ivanova et al., 2013). In Nederland bleek het hebben van kinderen de kans op repartnering bij zowel vrouwen als mannen te verkleinen, maar wel sterker bij vrouwen (Büyükkeҁeci, 2021). Vooral moeders met jonge kinderen gingen weinig opnieuw samenwonen (Poortman, 2007).

Dat vooral moeders minder vaak opnieuw gaan samenwonen kan te maken hebben met het feit dat de kinderen na een scheiding vaker bij de moeder dan bij de vader blijven wonen (Poortman & Van Gaalen, 2017). In sommige studies is daarom een vergelijking gemaakt tussen ouders bij wie na de scheiding kinderen bleven wonen en ouders met kinderen die niet bij hen woonden. In België gingen moeders bij wie de kinderen de volledige tijd woonden minder vaak samenwonen dan moeders met een co-ouderschapsregeling (Schnor, Pasteels & Van Bavel, 2017). In Frankrijk zijn vaders bij wie de kinderen na de scheiding bleven wonen minder vaak opnieuw gaan samenwonen dan kinderloze mannen en vaders bij wie de kinderen niet woonden. Na tien jaar hadden vaders bij wie de kinderen woonden echter wel significant vaker een nieuwe samenwoonpartner dan moeders bij wie de kinderen woonden (Beaujouan, 2012). In Nederland kwam naar voren dat inwonende kinderen een negatief effect hadden op de repartnering van zowel vrouwen als mannen (De Graaf en Kalmijn, 2003).

Onduidelijk bleef echter hoe de kans op repartnering zich verhoudt tussen kinderloze mannen en vrouwen, tussen mannen en vrouwen met inwonende kinderen en tussen mannen en vrouwen met alleen uitwonende kinderen. Dit artikel geeft daarom een actuele beschrijving van de repartnering van mannen en vrouwen van verschillende leeftijden met en zonder kinderen.

Daarnaast wordt uit eerder onderzoek niet goed duidelijk of de gevonden verschillen tussen mannen en vrouwen in repartnering voortkomen uit verschillen in hun eigen wensen, of uit verschillen in de kans om een nieuwe partner te ontmoeten. Dat komt omdat deze studies zich uitsluitend richten op het waargenomen gedrag – wie woont opnieuw samen en wie niet? – en niet op de relatiewensen van gescheiden mensen. De Graaf en Kalmijn (2003) vonden wel een aanwijzing dat inwonende kinderen vooral de mogelijkheden beperken om een nieuwe partner te ontmoeten buiten het bestaande sociale netwerk, waarschijnlijk omdat daar minder tijd voor is. Zij lieten zien dat inwonende kinderen een negatief effect hadden op de kans dat gescheiden vrouwen een partner ontmoetten via het werk of via vrijetijdsactiviteiten buitenshuis. Er was daarentegen geen effect op de kans om op een andere manier een nieuwe partner te vinden, bijvoorbeeld in het bestaande sociale netwerk of in de buurt. Bij mannen vonden zij een patroon in dezelfde richting, maar waren de cijfers minder overtuigend.

Er zijn echter ook aanwijzingen dat mensen naarmate zij ouder worden minder vaak de behoefte hebben om met een partner samen te wonen, en dat dit sterker geldt voor vrouwen. Dat kwam bijvoorbeeld naar voren uit een onderzoek waarin aan mensen met een latrelatie (living apart together, een vaste relatie waarbij mensen niet samenwonen) werd gevraagd of zij in de toekomst met hun partner zouden willen samenwonen en/of trouwen, of dat zij apart wilden blijven wonen. Bijna 9 op de 10 mannen en vrouwen tussen 18 en 40 jaar wilden gaan samenwonen of trouwen. Bij 40-plussers lag dit aandeel aanzienlijk lager en was er een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen: 62 procent van de mannen wilde gaan samenwonen of trouwen, van de vrouwen van die leeftijd was dat 33 procent (CBS, 2015).

Daarom wordt in dit artikel niet alleen onderzocht hoeveel mannen en vrouwen in verschillende levensfasen na een scheiding opnieuw samenwonen, maar ook wat hun relatiewensen zijn na een scheiding en hoe vaak zij de wens om opnieuw samen te wonen verwezenlijken.

Onderzoeksvragen

In dit artikel komen de volgende vragen aan de orde:

  1. Hoe verschilt de kans op repartnering tussen vrouwen en mannen van verschillende leeftijden?
  2. Hoe verschilt de kans op repartnering tussen vrouwen en mannen met en zonder kinderen?
  3. Hoe verschilt de kans op repartnering tussen vrouwen en mannen met thuiswonende kinderen en met alleen kinderen buiten het huishouden?
  4. Hoe verschillen de relatiewensen van gescheiden vrouwen en mannen?
  5. Hoe vaak verwezenlijken vrouwen en mannen hun wens om samen te wonen?

2. Data en methoden

In het eerste deel van het artikel wordt voor mannen en vrouwen van verschillende leeftijden beschreven welk deel in de eerste vijf jaar na een (echt)scheiding is gaan samenwonen met een nieuwe partner. Hierbij wordt ook onderzocht wat het effect van de aanwezigheid van kinderen is op repartnering. Dit eerste deel is gebaseerd op registerinformatie uit het SSB (Bakker, Van Rooijen & Van Toor, 2014) en bevat alle 77 940 mannen en vrouwen die in 2014 een scheiding meemaakten, zowel na een huwelijk als na een periode van ongehuwd samenwonen, en die op dat moment tussen de 25 en 65 jaar oud waren. Vijf jaar na de scheiding is een betrekkelijk korte periode, maar wel de fase waarin de waarschijnlijkheid van repartnering het grootst is (Brown et al., 2019; De Graaf & Kalmijn, 2003). Mogelijk vervolgonderzoek kan zich richten op een langere periode na de scheiding.

In het tweede deel van het artikel wordt met behulp van enquêtegegevens uit het Onderzoek Gezinsvorming van het CBS uit 2003, 2008 en 2013 onderzocht welke relatiewensen gescheiden mannen en vrouwen voor de toekomst hebben. Aan degenen zonder vaste partner binnen of buiten het huishouden is gevraagd wat zij in de toekomst zouden willen: definitief geen relatie, het liefst een latrelatie of opnieuw samenwonen of trouwen. Door koppeling met registerinformatie uit het SSB over samenwoonperioden is voor alle gescheiden mensen uit deze enquêtes onderzocht welk deel vijf jaar na de enquête samenwoonde met een nieuwe partner.

De cijfers over scheiden, samenwonen en samenwoonwensen gaan zowel over partners van verschillend als van gelijk geslacht.

Meer informatie over de onderzoekspopulatie, de waarnemingsperiode, de identificatie van scheidingen, samenwoonperioden en woonsituatie van de kinderen, de vraagstelling in de enquête en de multivariate modellen staat in de bijlage.

3. Resultaten

3.1. Hoe verschilt de kans op repartnering tussen vrouwen en mannen van verschillende leeftijden?

Binnen vijf jaar na de scheiding in 2014 (op 1 januari 2019) woonde 40 procent van de mannen en 35 procent van de vrouwen samen met een nieuwe partner. Binnen een jaar na de scheiding woonden mannen (11 procent) slechts iets vaker dan vrouwen (10 procent) weer samen. In de jaren erna nam het verschil tussen mannen en vrouwen toe. De kans dat mannen en vrouwen opnieuw gaan samenwonen is het grootst in de eerste twee jaar na de scheiding en neemt daarna langzaam af.

3.1.1 Woont samen met nieuwe partner na scheiding in 20141)
PeilmomentMannen (%)Vrouwen (%)
1-1-201510,9910,04
1-1-201620,8118,12
1-1-201729,0525,10
1-1-201835,3630,75
1-1-201939,9134,92
1)Kaplan-Meier failure curve
 

Minder repartnering bij hogere leeftijd, vooral bij vrouwen

Hoe hoger de leeftijd bij de scheiding, hoe kleiner het deel dat binnen vijf jaar weer samenwoonde met een nieuwe partner. Dit geldt sterker voor vrouwen dan voor mannen. Van de 25- tot 30-jarigen woonde een meerderheid van 60 procent binnen vijf jaar opnieuw samen, mannen nauwelijks vaker dan vrouwen. Als mensen ouder waren nam niet alleen de kans op repartnering af, maar werd het verschil tussen mannen en vrouwen ook groter. Zo was het verschil tussen mannen en vrouwen bij 30- tot 35-jarigen 7 procentpunten en bij 40- tot 45-jarigen 10 procentpunten. Mannen van 55 tot 60 jaar woonden twee keer zo vaak binnen vijf jaar weer samen als vrouwen van dezelfde leeftijd, mannen van 60 tot 65 jaar bijna drie keer zo vaak. Van de mannen die bij de scheiding 60 tot 65 jaar waren woonde bijna 21 procent binnen vijf jaar opnieuw samen. Van de vrouwen gold dat voor ruim 7 procent.

3.1.2 Woont samen met nieuwe partner binnen 5 jaar na scheiding in 2014
 Mannen (%)Vrouwen (%)
25 tot 30 jaar60,5258,76
30 tot 35 jaar56,5249,83
35 tot 40 jaar47,3338,16
40 tot 45 jaar38,9528,95
45 tot 50 jaar33,4624,81
50 tot 55 jaar29,2119,48
55 tot 60 jaar24,1111,85
60 tot 65 jaar20,667,11

3.2 Hoe verschilt de kans op repartnering tussen vrouwen en mannen met en zonder kinderen?

Kinderen verkleinen repartnerkans mannen en vrouwen

Zowel mannen als vrouwen gingen minder vaak opnieuw samenwonen als zij voor de scheiding thuiswonende kinderen hadden. Vaders gingen dus minder vaak samenwonen dan mannen zonder kinderen, en moeders minder vaak dan vrouwen zonder kinderen. Dit gold voor alle leeftijden, maar onder de 35 jaar zijn de verschillen het grootst.

Vaders vaker dan moeders

In alle leeftijdsgroepen zijn vaders vaker opnieuw gaan samenwonen dan moeders, vooral boven de 35 jaar. Zo woonde 45 procent van de vaders en 36 procent van de moeders die bij de scheiding tussen de 35 en 40 jaar waren, binnen vijf jaar weer samen. Vaders van 40 jaar of ouder gingen niet alleen vaker opnieuw samenwonen dan moeders van dezelfde leeftijd, maar ook vaker dan vrouwen zonder kinderen.

Zonder kinderen en jonger dan 35 geen verschil

Vrouwen en mannen zónder kinderen tot 35 jaar gingen even vaak opnieuw samenwonen, maar boven die leeftijd gingen vrouwen minder vaak dan hun mannelijke leeftijdsgenoten een nieuwe samenwoonrelatie aan. De enige levensfase waarin vrouwen na een scheiding net zo vaak opnieuw gaan samenwonen als mannen is dus als zij jonger zijn dan 35 en nog geen kinderen hebben.

3.2.1 Woont opnieuw samen binnen vijf jaar na scheiding in 2014
LeeftijdMannen zonder kinderen (%)Vaders (%)Vrouwen zonder kinderen (%)Moeders (%)
25 tot 30 jaar64,2550,2565,1347,15
30 tot 35 jaar63,9747,7360,7942,67
35 tot 40 jaar53,1244,5746,9035,84
40 tot 45 jaar42,1737,9236,1627,66
45 tot 50 jaar36,3932,5430,2623,64
50 tot 55 jaar31,1528,3122,8417,84

Vooral met jonge kinderen minder repartnering

Vooral het hebben van jonge kinderen gaat gepaard met minder repartnering. Zowel mannen als vrouwen gingen het minst vaak met een nieuwe partner samenwonen als zij bij de scheiding jonge kinderen hadden. Het negatieve verband tussen het hebben van een kind dat ten tijde van de scheiding jonger dan vier was en repartnering was voor mannen net zo sterk als voor vrouwen (tabel 3.3.2, model 1).

Met oudere kinderen minder repartnering bij moeders, niet bij vaders

Dat is anders bij ouders van wie het (jongste) kind bij de scheiding ouder dan vier was. Zo gingen moeders van wie het jongste kind twaalf jaar of ouder was minder vaak samenwonen dan vrouwen zonder kinderen, maar bij vaders was er geen verschil met mannen zonder kinderen. Vaders met alleen volwassen kinderen gingen na de scheiding zelfs wat vaker opnieuw samenwonen dan leeftijdsgenoten zonder kinderen.

3.2.2 Jaarlijkse kans op repartnering binnen 5 jaar na scheiding in 20141)
 Mannen (predicted probabilities)Mannen (marge) (predicted probabilities)Vrouwen (predicted probabilities)Vrouwen (marge) (predicted probabilities)
Geen kinderen0,11890,1162 - 0,12170,10540,1028 - 0,1081
Jongste kind
jonger dan 4 jaar
0,07470,0715 - 0,0780,06440,0614 - 0,0674
Jongste kind
4 tot 12 jaar
0,08740,0848 - 0,08990,07150,0692 - 0,0737
Jongste kind
12 tot 18 jaar
0,10930,1046 - 0,11410,08330,0792 - 0,0873
Jongste kind
18 jaar of ouder
0,13660,1285 - 0,14460,09490,0881 - 0,1016
1)Met 95%-betrouwbaarheidsinterval. Controlevariabelen: duur na scheiding, leeftijd bij scheiding, burgerlijke staat voor scheiding, geslacht van ex-partner en persoonlijk inkomen.

3.3 Hoe verschilt de kans op repartnering tussen vrouwen en mannen met thuiswonende kinderen en met alleen kinderen buiten het huishouden?

Kind thuis verkleint repartnerkans van moeders en vaders

De woonsituatie van de kinderen na de scheiding speelt een belangrijke rol bij de eventuele repartnering van de ouders. Ouders bij wie na de scheiding kinderen op het adres stonden ingeschreven, gingen minder vaak opnieuw samenwonen dan ouders bij wie geen kinderen stonden ingeschreven, of dan mensen zonder kinderen. Dat geldt zowel voor moeders als vaders, het effect is niet significant verschillend. Vaders met inwonende kinderen woonden weliswaar wat vaker opnieuw samen dan moeders met inwonende kinderen, maar het verschil is net zo groot als bij mannen en vrouwen zonder kinderen.

Moeders zonder kind thuis grotere repartnerkans

Moeders bij wie na de scheiding geen kinderen stonden ingeschreven gingen niet alleen vaker opnieuw samenwonen dan vrouwen van dezelfde leeftijd zonder kinderen, maar ze gingen ook vaker opnieuw samenwonen dan vaders zonder thuiswonende kinderen. Deze groep moeders vormt een minderheid: van alle ouderparen die in 2014 uit elkaar gingen woonden bij 14 procent de kinderen na de scheiding niet bij de moeder.

3.3.1 Jaarlijkse kans op repartnering binnen 5 jaar na scheiding in 20141)
 Mannen (predicted probabilities)Mannen (marge) (predicted probabilities)Vrouwen (predicted probabilities)Vrouwen (marge) (predicted probabilities)
Geen kinderen0,11940,1167 - 0,12210,10770,105 - 0,1103
Kind(eren), niet op hetzelfde adres0,0950,0928 - 0,09720,12610,1196 - 0,1326
Kind(eren), wel op hetzelfde adres0,07890,0756 - 0,0820,06730,0656 - 0,0688
1)Met 95%-betrouwbaarheidsinterval. Controlevariabelen: duur na scheiding, leeftijd bij scheiding, burgerlijke staat voor scheiding, geslacht van ex-partner en persoonlijk inkomen.

3.3.2 Discrete-time event history analysis van de kans om te gaan samenwonen met een nieuwe partner gedurende de eerste vijf jaar na scheiding in 2014 (b-coëfficiënten).
Model 1Model 2
Constante16,3*16,925*
GeslachtManref.ref.
GeslachtVrouw-0,139*-0,12*
Jaren na scheiding-0,077*-0,077*
Leeftijd in jaren bij scheiding-0,061*-0,055*
Scheidingsdatum
(aantal dagen vanaf 1-1-2014)
-0,001*-0,001*
Type relatie voor scheidingOngehuwd samenwonenref.ref.
Type relatie voor scheidingHuwelijk0,185*0,191*
Geslacht van ex-partnerVerschillend geslachtref.ref.
Geslacht van ex-partnerGelijk geslacht-0,048-0,03
Persoonlijk inkomen bij
scheiding (percentielgroepen)
0,006*0,006*
Thuiswonende kinderen
voor scheiding
Geenref.ref.
Thuiswonende kinderen
voor scheiding
Wel, jongste jonger
dan 4 jaar
-0,527*
Thuiswonende kinderen
voor scheiding
Wel, jongste
4 tot 12 jaar
-0,352*
Thuiswonende kinderen
voor scheiding
Wel, jongste
12 tot 18 jaar
-0,098
Thuiswonende kinderen
voor scheiding
Wel, jongste
18 jaar of ouder
0,164*
Thuiswonende kinderen voor
scheiding x Geslacht
Jongste jonger dan
4 jaar x Vrouw
-0,023
Thuiswonende kinderen voor
scheiding x Geslacht
Jongste 4 tot 12
jaar x Vrouw
-0,084*
Thuiswonende kinderen voor
scheiding x Geslacht
Jongste 12 tot 18
jaar x Vrouw
-0,17*
Thuiswonende kinderen voor
scheiding x Geslacht
Jongste 18 jaar
of ouder x Vrouw
-0,285*
Kinderen vlak na de scheidingGeenref.ref.
Kinderen vlak na de scheidingWel, maar niet op hetzelfde
adres ingeschreven
-0,263*
Kinderen vlak na de scheidingWel, op hetzelfde adres
ingeschreven
-0,471*
Kinderen vlak na de
scheiding x Geslacht
Wel, maar niet op hetzelfde adres
ingeschreven x Vrouw
0,446*
Kinderen vlak na de
scheiding x Geslacht
Wel, op hetzelfde adres
ingeschreven x Vrouw
-0,054
N (personen)77 94077 940
N (persoonsjaren)322 953322 953
Nagelkerke Pseudo R20,040,04
*p < 0,01

3.4 Hoe verschillen de relatiewensen van gescheiden vrouwen en mannen?

Vrouwen minder behoefte aan samenwonen

Het patroon van de wensen van gescheiden mannen en vrouwen om in de toekomst opnieuw te gaan samenwonen, komt sterk overeen met dat van het daadwerkelijke gedrag. De wens om weer (al dan niet gehuwd) samen te wonen neemt af met de leeftijd, vooral bij vrouwen. Van de 18- tot 35-jarigen wil bijna drie kwart in de toekomst weer met een partner wonen, vrouwen even vaak als mannen. Boven de 35 jaar willen vrouwen minder vaak opnieuw samenwonen dan mannen. Dit verschil wordt steeds groter naarmate mensen ouder worden. Bij 60- tot 80-jarigen is het verschil het grootst. Bij mannen is de kans dat zij opnieuw willen samenwonen 16 procent, bij vrouwen minder dan 5 procent.

 

Kind in huishouden verkleint samenwoonwens alleen bij vrouwen

De aanwezigheid van kinderen in het huishouden beïnvloedt de wens om opnieuw samen te wonen wel bij vrouwen, maar niet bij mannen. De kans dat mannen bij wie na de scheiding kinderen bleven wonen opnieuw willen samenwonen (42 procent) is tweemaal zo groot als bij vrouwen met thuiswonende kinderen (21 procent). Verder blijkt dat de wens om te gaan samenwonen afneemt naarmate de scheiding langer geleden is. Dit laatste kan ook een selectie-effect zijn als mensen die wel willen samenwonen minder lang single blijven en dus eerder wegvallen uit de groep gescheiden personen zonder relatie.

3.4.1 Wil in de toekomst samenwonen of trouwen1)
 Mannen (predicted probabilities)Mannen (marge) (predicted probabilities)Vrouwen (predicted probabilities)Vrouwen (marge) (predicted probabilities)
18 tot 35 jaar0,7220,64 - 0,8040,740,669 - 0,81
35 tot 45 jaar0,5680,49 - 0,6450,4180,341 - 0,494
45 tot 60 jaar0,350,298 - 0,4010,1920,156 - 0,228
60 tot 80 jaar0,1580,101 - 0,2150,0450,025 - 0,065
1)Met 95%-betrouwbaarheidsinterval. Controlevariabelen: duur na scheiding, leeftijd bij scheiding, burgerlijke staat voor scheiding, geslacht van ex-partner en persoonlijk inkomen.

3.4.3 Logistische regressieanalyse van de wens om te gaan samenwonen met een nieuwe partner (0 = nee, 1 = ja; b-coëfficiënten).
Constante1,206*
Jaar van enquête
(Onderzoek Gezinsvorming)
2013ref.
Jaar van enquête
(Onderzoek Gezinsvorming)
2003-0,255
Jaar van enquête
(Onderzoek Gezinsvorming)
2008-0,029
Jaren na scheiding-0,027*
Type relatie
voor scheiding
Huwelijkref.
Type relatie
voor scheiding
Ongehuwd samenwonen0,186
GeslachtManref.
GeslachtVrouw0,192
Leeftijd25 tot 35 jaarref.
Leeftijd35 tot 45 jaar-0,696*
Leeftijd45 tot 60 jaar-1,605*
Leeftijd60 tot 80 jaar-2,672*
Leeftijd x Geslacht35 tot 45 jaar
x Vrouw
-0,725*
Leeftijd x Geslacht45 tot 60 jaar
x Vrouw
-0,951*
Leeftijd x Geslacht60 tot 80 jaar
x Vrouw
-1,51*
KinderenGeenref
Kinderen(Ook) in het huishouden0,177
KinderenBuiten het huishouden-0,073
Kinderen x Geslacht(Ook) in het huishouden
x Vrouw
-0,795*
Kinderen x GeslachtBuiten het huishouden
x Vrouw
0,5
N (personen)2 466
Nagelkerke Pseudo R20,25
*p<0,05

3.5 Hoe vaak verwezenlijken vrouwen en mannen hun wens om samen te wonen?

Bijna 1 op de 5 realiseert samenwoonwens binnen 5 jaar

Mensen die aangaven in de toekomst te willen samenwonen of trouwen gingen in de daaropvolgende vijf jaar twee keer zo vaak samenwonen (18 procent) als degenen die aangaven definitief geen relatie meer te willen (9 procent). Van de respondenten die aangaven voorlopig niet, maar later wel te willen samenwonen of trouwen woonde binnen vijf jaar 12 procent samen.

Meer mannen dan vrouwen zonder wens later toch samenwonend

Onder de respondenten met een wens om in de toekomst samen te wonen, gingen vrouwen en mannen in de daaropvolgende vijf jaar even vaak samenwonen. Het kleine verschil (18 procent van de vrouwen en 19 procent van de mannen) is niet significant. Het verschil tussen vrouwen en mannen zit in de groep die aangaf definitief geen relatie meer te willen. Van deze vrouwen woonde binnen vijf jaar 7 procent samen, van de mannen 13 procent. Dit verschil is wel significant. Mannen zonder relatiewens gingen dus bijna twee keer zo vaak als vrouwen zonder relatiewens toch samenwonen. Dit patroon duidt erop dat het feit dat mannen na een scheiding vaker dan vrouwen opnieuw gaan samenwonen niet voortkomt uit verschillende kansen om relatiewensen te realiseren. Het is eerder het gevolg van het feit dat mannen na een scheiding vaker de wens hebben opnieuw te willen samenwonen.

Realisatie samenwoonwens neemt af met leeftijd, niet met aanwezigheid kind

Verder blijkt dat zowel bij degenen met een samenwoonwens als bij degenen die aangaven niet meer te willen samenwonen of trouwen de kans om te gaan samenwonen afneemt met de leeftijd en naarmate de scheiding langer geleden is. Dit wijst erop dat de kans om een geschikte partner te vinden afneemt naarmate mensen ouder worden, ook als zij wel willen samenwonen. De aanwezigheid van kinderen bleek zowel bij mannen als bij vrouwen geen significant effect te hebben op de kans om samenwoonwens te verwezenlijken. Dit impliceert dat de lagere repartnering rates bij mannen en vooral vrouwen met thuiswonende kinderen eerder voortkomt uit een verlaagde wens om opnieuw samen te gaan wonen dan uit een geringere kans om een geschikte partner te vinden.

3.5.1 Woont 5 jaar na enquête samen met nieuwe partner, 2008-20181)
 Mannen (predicted probabilities)Mannen (marge) (predicted probabilities)Vrouwen (predicted probabilities)Vrouwen (marge) (predicted probabilities)
Definitief niet0,12520,0931 - 0,15730,06880,05 - 0,0876
Voorlopig niet, later wel0,13150,0828 - 0,18020,10740,0669 - 0,1479
Wel0,19310,1515 - 0,23460,17870,1365 - 0,2209
1)Met 95%-betrouwbaarheidsinterval. Controlevariabelen: duur na scheiding, leeftijd bij scheiding, burgerlijke staat voor scheiding, geslacht van ex-partner en persoonlijk inkomen.

3.5.2 Logistische regressieanalyse van de kans om 5 jaar na de enquête samen te wonen met een nieuwe partner (0 = nee, 1 = ja; b-coëfficiënten).
Model 4
Constante1,684*
Jaar van enquête
(Onderzoek Gezinsvorming)
2013ref.
Jaar van enquête
(Onderzoek Gezinsvorming)
20030,227
Jaar van enquête
(Onderzoek Gezinsvorming)
20080,16
Jaren na scheiding-0,056*
Type relatie voor scheidingHuwelijkref.
Type relatie voor scheidingOngehuwd samenwonen-0,566*
GeslachtManref.
GeslachtVrouw-0,725*
Leeftijd in jaren-0,067*
KinderenGeenref.
Kinderen(Ook) in het huishouden-0,215
KinderenBuiten het huishouden0,067
RelatiewensWil definitief niet samenwonen
of trouwen
ref.
RelatiewensWil wel samenwonen
of trouwen
0,589*
RelatiewensWil voorlopig niet, maar later
wel samenwonen of trouwen
0,063
Relatiewens * GeslachtWil wel samenwonen of
trouwen x Vrouw
0,614*
Relatiewens * GeslachtWil voorlopig niet, maar later wel
samenwonen of trouwen x Vrouw
0,468
N (personen) 2 292
Nagelkerke Pseudo R20,2
*p<0,05

4. Conclusie

Mannen gingen vaker dan vrouwen na een scheiding opnieuw samenwonen: binnen vijf jaar na de scheiding woonde 40 procent van de mannen en 35 procent van de vrouwen met een nieuwe partner. Zowel vrouwen als mannen gingen minder vaak opnieuw samenwonen als zij ouder waren ten tijde van de scheiding, maar dit negatieve leeftijdseffect was sterker voor vrouwen. Het hebben van kinderen ging ook gepaard met minder repartnering, en ook dat gold sterker voor vrouwen dan voor mannen. De aanwezigheid van oudere kinderen verminderde alleen bij vrouwen de repartnerkansen. De enige levensfase waarin vrouwen na een scheiding even vaak als mannen na een scheiding opnieuw gingen samenwonen was die van jongeren (tot 35 jaar) zonder kinderen.

Dat het hebben van kinderen de repartnering van vrouwen sterker reduceert dan die van mannen komt gedeeltelijk doordat de kinderen na de scheiding vaker bij de moeder dan bij de vader blijven. Ouders bij wie na de scheiding kinderen op het adres bleven ingeschreven gingen minder vaak opnieuw samenwonen dan ouders van wie de kinderen niet meer op hun adres stonden ingeschreven. Het effect van inwonende kinderen op repartnering verschilde niet significant tussen mannen en vrouwen. Een beperking van de registerinformatie die in dit onderzoek gebruikt is, is dat de adresinschrijving van kinderen niet overeen hoeft te komen met het huishouden waar zij in de praktijk woonden. Hoewel eerder onderzoek uitwees dat de adresinschrijving doorgaans een goede afspiegeling is van het huishouden waar zij het meest verblijven (Van der Wiel & Kooiman, 2019), is het onmogelijk om op basis van de registerinformatie rekening te houden met co-ouderschap.

De relatiewensen die gescheiden vrouwelijke en mannelijke respondenten uit het Onderzoek Gezinsvorming rapporteerden, wezen voornamelijk op een verschil in behoeften en niet op een verschil in de kans om een nieuwe samenwoonpartner te vinden. Ten eerste stemde het patroon van de relatiewensen van gescheiden vrouwen en mannen behoorlijk nauwkeurig overeen met het daadwerkelijke gedrag: mannen wilden vaker dan vrouwen in de toekomst samenwonen en het negatieve verband met leeftijd en het hebben van kinderen was sterker bij vrouwen dan bij mannen. Ten tweede bleek dat onder gescheiden mensen zonder partnerrelatie die in de enquête aangaven in de toekomst weer te willen samenwonen, vrouwen dit in de vijf jaar daarna net zo vaak deden als mannen. Mannen die aangaven definitief geen relatie meer te willen gingen wel significant vaker toch samenwonen dan vrouwen die definitief geen relatie meer wilden.

Een kanttekening bij het analyseren van de gerapporteerde relatiewensen van de respondenten uit het Onderzoek Gezinsvorming is dat wensen en geschatte mogelijkheden om een nieuwe partner te ontmoeten mogelijk niet onafhankelijk van elkaar zijn. Zo zou het kunnen zijn dat gescheiden mensen die inschatten veel moeite te zullen hebben om een geschikte nieuwe partner te vinden om die reden vaker zeggen definitief geen relatie meer te willen. Andersom kan het zo zijn dat mensen die aangeven in de toekomst te willen samenwonen op dat moment al een potentiële nieuwe partner op het oog hebben.

Dit artikel richtte zich uitsluitend op de eerste vijf jaren na een scheiding. Hoewel de kans op repartnering vanaf twee jaar na de scheiding terugloopt gaat ook een aanzienlijk deel na langere tijd alsnog samenwonen. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op een langere periode na de scheiding.

Tot slot focust dit artikel zich op de rol van verschillende levensfasen in de repartnering van mannen en vrouwen. Uiteraard zijn er meer factoren die hierop van invloed (kunnen) zijn, maar die vielen buiten de scope van dit onderzoek. Zo kunnen ook economische factoren, gezondheidsaspecten en sociale hulpbronnen een rol spelen in de kans op repartnering (Brown et al., 2019).

Bijlage

Deel 1: repartneringskansen

De gegevens voor het eerste deel van het onderzoek, dat de daadwerkelijke repartnering van mannen en vrouwen in verschillende levensfasen beschrijft, zijn onttrokken aan het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (Bakker et al., 2014). De onderzoekspopulatie van het eerste deel bestaat uit alle 25- tot 65-jarigen die op 1 januari 2014 minimaal twee jaar in een particulier huishouden samenwoonden met hun partner en die gedurende 2014 uit elkaar zijn gegaan (N = 77 940). Van een scheiding gedurende 2014 is sprake indien beide partners die op 1 januari 2014 nog op hetzelfde adres woonden (ongehuwd of gehuwd), op 1 januari 2015 op een verschillend adres in Nederland woonden en op 1 januari 2016 nog steeds. Bij gehuwde stellen betreft de scheiding dus niet het formele, juridische einde van het huwelijk (de echtscheiding), maar het moment waarop beide partners op verschillende adressen gaan (en blijven) wonen. Het betrof 39 999 mannen en 37 941 vrouwen.

De waarnemingsperiode loopt vanaf de scheiding in 2014 via jaarlijkse peilmomenten op 1 januari tot en met 1 januari 2019. De waarnemingsperiode blijft in dit onderzoek dus beperkt tot maximaal 5 jaar na de scheiding. 1 januari 2015 betreft voor personen die aan het eind van 2014 zijn gescheiden een moment vlak na de scheiding, maar voor personen die aan het begin van 2014 zijn gescheiden een moment dat een klein jaar na de scheiding ligt. In de verklarende modellen is, om hier rekening mee te houden, een variabele opgenomen die weergeeft op welke datum een persoon exact is gescheiden. Personen die gedurende de waarnemingsperiode zijn overleden of zijn geëmigreerd zijn uit de analyses verwijderd vanaf het laatste jaarlijkse peilmoment voor overlijden of emigratie.

Een nieuwe samenwoonrelatie is geïdentificeerd zodra een persoon met een andere persoon die geen familie is op hetzelfde adres woont en daarnaast voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:

  • Ze zijn gehuwd.
  • Ze hebben een of meerdere gezamenlijke juridische kinderen.
  • Ze zijn gezamenlijk van een bepaald adres naar een ander adres verhuisd.
  • Ze zijn fiscale partners of toeslagpartners.

Op het moment dat een samenwoonrelatie op basis van deze criteria is vastgesteld, is het begin van de samenwoonperiode teruggelegd naar het moment dat beide partners op hetzelfde adres zijn gaan wonen. Om te bepalen of mensen na hun scheiding met een nieuwe partner zijn gaan samenwonen is bekeken of het een andere partner betrof dan tijdens de samenwoonperiode die eindigde in 2014. Bij het vaststellen van samenwoonperioden na de scheiding is gebruikgemaakt van nagekomen informatie tot 1 januari 2022.

Er is een discrete-time event history analysis (Yamaguchi, 1991) uitgevoerd waarbij de kans wordt geschat dat een persoon in een bepaald jaar de transitie maakt van single naar samenwonend, afhankelijk van zijn of haar waarden op de in het model opgenomen onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabele is relatiestatus: single (0) of samenwonend (1). Zodra mensen gaan samenwonen vallen zij weg uit de analyse. De onafhankelijke variabelen zijn op één uitzondering na (de woonsituatie van de kinderen na de scheiding) gemeten voor de scheiding, op 1 januari 2014.

Beschrijvende statistieken van deze variabelen zijn te vinden in tabel B1. De meest voorkomende leeftijd bij scheiding ligt tussen 35 en 50 jaar. Vrouwen waren gemiddeld 40,4 jaar, mannen gemiddeld 43,1 jaar. Dat is ongeveer drie jaar jonger dan de gemiddelde leeftijd bij echtscheiding in 2014. Dit verschil komt voort uit het feit dat de onderzoekspopulatie voor bijna de helft bestaat uit mensen die zijn gescheiden na een periode van ongehuwd samenwonen. Zij zijn gemiddeld jonger dan degenen die zijn gescheiden na een huwelijk. Bij bijna twee derde van de gescheiden personen woonden vlak voor de scheiding een of meer gezamenlijke kinderen, bij vrouwen iets vaker dan bij mannen. De gemiddelde duur van de samenwoonperiode voor de scheiding was 12 jaar. Een kleine minderheid van 3 procent woonde samen met een partner van gelijk geslacht. Iets meer dan een kwart had een hbo- of wo-diploma, vrouwen iets vaker dan mannen. Van de mannen had 85 procent betaald werk, van de vrouwen 78 procent. Mannen verdienden wel meer dan vrouwen. Gemiddeld droegen vrouwen voor de scheiding 41 procent bij aan het huishoudensinkomen, mannen 59 procent.

In een aparte analyse is onderzocht wat de rol is van de woonsituatie van de kinderen na de scheiding, gemeten op 1 januari 2015. Bij 28 procent van de vaders en bij 86 procent van de moeders stonden na de scheiding een of meer kinderen op het adres ingeschreven. Op basis van de registerinformatie die voor dit onderzoek is gebruikt is het niet mogelijk te bepalen hoeveel tijd kinderen doorbrengen bij hun beide ouders na een scheiding. Uit een vergelijking van informatie uit enquêtes en registers is echter gebleken dat het geregistreerde woonadres van kinderen van gescheiden ouders doorgaans een behoorlijk adequate weerspiegeling is van de locatie waar de kinderen wonen en overnachten, zoals gerapporteerd in de enquête. De meeste kinderen wonen volledig op het adres waarop zij geregistreerd staan en de kinderen die afwisselend bij beide ouders wonen – in het geval van co-ouderschap – staan meestal geregistreerd op het adres waar zij de meeste tijd doorbrengen (Van der Wiel & Kooiman, 2019). Hoewel steeds meer gescheiden ouders kiezen voor co-ouderschap, wonen de meeste kinderen na de scheiding nog altijd bij hun moeder. Uit eerder onderzoek van het CBS en de Universiteit Utrecht bleek dat 27 procent van de in 2010 gescheiden ouders koos voor co-ouderschap, bij 70 procent van de gescheiden paren woonden de kinderen (voornamelijk) bij de moeder en in 3 procent van de gevallen woonden de kinderen (voornamelijk) bij de vader (Poortman & Van Gaalen, 2017).

Tabel B.1a Beschrijvende statistieken van de gebruikte variabelen in deel 1 over daadwerkelijk gedrag 1)
Totaal (%)Mannen
(N = 39 999) (%)
Vrouwen
(N = 37 941)(%)
Leeftijd25 tot 30 jaar11814
Leeftijd30 tot 35 jaar151417
Leeftijd35 tot 40 jaar161517
Leeftijd40 tot 45 jaar181819
Leeftijd45 tot 50 jaar181917
Leeftijd50 tot 55 jaar141612
Leeftijd55 tot 60 jaar564
Leeftijd60 tot 65 jaar342
Burgerlijke
staat
Ongehuwd samenwonend454644
Burgerlijke
staat
Gehuwd samenwonend555446
KinderenZonder kinderen363834
KinderenGezamenlijke kinderen,
jongste < 4 jaar
121112
KinderenGezamenlijke kinderen,
jongste 4 tot 12 jaar
302930
KinderenGezamenlijke kinderen,
jongste 12 tot 18 jaar
151415
KinderenGezamenlijke kinderen,
jongste >= 18 jaar
888
Geslacht
partner
Gelijk geslacht979797
Geslacht
partner
Verschillend geslacht333
OnderwijsniveauLager dan hbo747672
OnderwijsniveauHbo171618
OnderwijsniveauWo9910

1) vastgesteld op 1-1-2014 (voor de scheiding) (N = 77 940)

Bron: CBS (SSB)


Tabel B.1b Beschrijvende statistieken van de gebruikte variabelen in deel 1 over daadwerkelijk gedrag 1)
Gemiddelde (range)Gemiddelde (range)Gemiddelde (range)
TotaalMannenVrouwen
Duur samenwoonperiode in jaren12 (1-20)12 (1-20)12 (1-20)
Percentielgroep persoonlijk primair inkomen60 (0-100)70 (0-100)50 (0-100)

1) vastgesteld op 1-1-2014 (voor de scheiding) (N = 77 940)

Bron: CBS (SSB)

Deel 2: wensen om samen te wonen en verwezenlijking van die wensen

Het tweede deel van het artikel richt zich op de wensen van gescheiden mannen en vrouwen om in de toekomst samen te wonen met een partner, en op de realisatie van die wensen in de jaren erna. Dit deel is gebaseerd op het Onderzoek Gezinsvorming, dat het CBS in 2003, 2008 en 2013 heeft uitgevoerd. De populatie bestaat uit alle mannen en vrouwen die op het moment van interview een scheiding na een samenwoonrelatie of een huwelijk achter de rug hadden en aangaven geen vaste relatie te hebben: zij woonden niet samen met een partner en hadden evenmin een latrelatie. Om voldoende waarnemingen te verkrijgen zijn de drie edities van het onderzoek samengevoegd. Het betrof in totaal 903 mannen en 1 563 vrouwen.

Er zijn logistische regressieanalyses uitgevoerd met als afhankelijke variabele of men in de toekomst wel (1) of niet (0) wil samenwonen of trouwen. Deze variabele is afgeleid van twee vragen die in het Onderzoek Gezinsvorming zijn gesteld aan respondenten zonder vaste relatie:

  1. Wat stelt u zich voor in de toekomst te gaan doen? (toekrel1)
    • a. Wilt u een relatie met een man;
    • b. Wilt u een relatie met een vrouw;
    • c. Wilt u wel een relatie maar voorlopig nog niet;
    • d. Of wilt u definitief geen vaste relatie?
  2. Zou u met uw toekomstige partner het liefst willen (toekrel3):
    • a. Trouwen;
    • b. Samenwonen;
    • c. Geen van deze; u geeft de voorkeur aan een relatie zonder samen te wonen (latrelatie)?

De tweede vraag (toekrel3) werd gesteld aan de respondenten die bij de eerste vraag (toekrel1) aangaven een relatie te willen (a+b) of een relatie te willen maar voorlopig niet (c). Voor dit onderzoek is ervoor gekozen om alle respondenten die aangaven te willen trouwen of te willen samenwonen te identificeren als mensen met de wens om in de toekomst samen te wonen. Daarbij wordt aangenomen dat mensen die in de toekomst willen trouwen ook met deze persoon zouden willen samenwonen.

Vervolgens zijn deze respondenten aan het SSB gekoppeld en is onderzocht of zij vijf jaar na de interviewdatum wel of niet samenwoonden met een partner. Voor respondenten uit het Onderzoek Gezinsvorming 2003 is dit vastgesteld op 1 januari 2008, voor de respondenten uit het OG 2008 op 1 januari 2013 en voor de respondenten uit het OG 2013 op 1 januari 2018. Bij het vaststellen van samenwoonperioden na de scheiding is gebruikgemaakt van nagekomen informatie tot 1 januari 2022. Beschrijvende statistieken van deze variabelen zijn te vinden in tabel B2.

Tabel B.2a Beschrijvende statistieken van de gebruikte variabelen in deel 2 over relatiewensen (N = 2466).
Totaal (%)Mannen (N = 903) (%)Vrouwen (N = 1 563) (%)
Jaar van enquête2003232323
Jaar van enquête2008282927
Jaar van enquête2013494950
Leeftijd18 tot 35 jaar151813
Leeftijd35 tot 45 jaar172115
Leeftijd45 tot 60 jaar393938
Leeftijd60 tot 80 jaar302134
Minderjarige kinderenGeen 777577
Minderjarige kinderen(Ook) binnen
het huishouden
16721
Minderjarige kinderenAlleen buiten
het huishouden
8181
Burgerlijke staat
voor scheiding
Ongehuwd
samenwonend
645470
Burgerlijke staat
voor scheiding
Gehuwd
samenwonend
364630
Samenwonend vijf
jaar na enquête
Nee888291
Samenwonend vijf
jaar na enquête
Ja12189
Bron: CBS (Onderzoek Gezinsvorming en SSB)

Gemiddelde (range)Gemiddelde (range)Gemiddelde (range)
Duur sinds scheiding
in jaren
Duur samenwoonperiode
in jaren
9 (0 tot 50)8 (0 tot 50)10 (0 tot 50)
Bron: CBS (Onderzoek Gezinsvorming en SSB)

Referenties

Bakker, B. F. M., Van Rooijen, J., & Van Toor, L. (2014). The system of social statistical datasets of Statistics Netherlands: An integral approach to the production of register-based social statistics. Journal of the International Association for Official Statistics, 30, 1-14.

Beaujouan, E. (2012). Repartnering in France: the role of gender, age and past fertility. Advances in Life Course Research, 17, 69-80.

Brown, S. L., Lin, I.-F., Hammersmith, A. M., & Wright, M. R. (2019). Repartnering following gray divorce: the role of resources and constraints for women and men. Demography, 56, 503-523. doi:

Büyükkeҁeci, Z. (2021). Does re-partnering behavior spread among former spouses? European Journal of Population, 37, 799-824.

CBS. (2015). Ruim een vijfde van de alleenstaanden heeft een lat-relatie <https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2015/04/ruim-een-vijfde-van-de-alleenstaanden-heeft-een-lat-relatie>

De Graaf, P. M., & Kalmijn, M. (2003). Alternative routes in the remarriage market: competing-risk analyses of union formation after divorce. Social Forces, 81(4), 1459-1498.

Ivanova, K., Kalmijn, M., & Uunk, W. (2013). The effect of children on men's and women's chances of re-partnering in a European context. European Journal of Population, 29(4), 417-444.

Poortman, A.-R. (2007). The first cut is the deepest? The role of the relationship career for union formation. European Sociological Review, 23(5), 585-598.

Poortman, A.-R., & Van Gaalen, R. (2017). Shared residence after separation: a review and new findings from the Netherlands. Family Court Review, 55(4), 531-544.

Schnor, C., Pasteels, I., & Van Bavel, J. (2017). Sole physical custody and mother's repartnering after divorce. Journal of Marriage and Family, 879-890. 

Van der Wiel, R., & Kooiman, N. (2019). Children of separated parents: registered versus reported place of residence. Retrieved from The Hague

Yamaguchi, K. (1991). Event History Analysis. Newbury Park, CA: Sage.