Woonsituatie en woonbeleving van jongeren, 2012-2021
Over deze publicatie
In dit artikel is de woonsituatie en woonbeleving van jongeren tussen de 18 en 30 jaar in de periode 2012-2021 onderzocht met gegevens uit het WoonOnderzoek Nederland (WoON). Steeds meer jongeren wonen (nog) bij hun ouders, en als ze op zichzelf wonen hebben ze minder vaak een koopwoning of corporatiewoning, maar huren ze vaker een woning van een private verhuurder. Tegelijk geven steeds meer jongeren aan dat ze het liefst naar een koopwoning willen verhuizen. Jongeren zeiden in 2021 vaker dan in eerdere jaren wel te willen verhuizen, maar geen woning te kunnen vinden. Dat gold vooral voor jongeren in de private huursector. De gemiddelde woonlasten van jongere huishoudens zijn tussen 2012 en 2021 afgenomen. Bij huishoudens in de private huursector zijn de woonlasten in deze periode wel gestegen. Het grootste deel van de 18- tot 30-jarige huishoudens is tevreden met hun woning en woonomgeving.
1. Inleiding
De prijzen van koopwoningen zijn de afgelopen jaren fors gestegen. Ook tijdens en na de coronacrisis zijn de prijzen verder toegenomen (CBS, 2022a). Daarnaast zijn er steeds minder gereguleerde1) huurwoningen beschikbaar (CBS, 2022b) en kunnen de wachttijden voor een corporatiewoning in sommige gemeenten oplopen tot meer dan zeven jaar (NOS, 2021). Aan de andere kant is het aantal woningen in de private huursector de afgelopen jaren toegenomen (CBS, 2022b). Uit eerder onderzoek is bovendien gebleken dat tussen 2012 en 2019 jongeren op steeds latere leeftijd zelfstandig gaan wonen (CBS, 2021). Tegelijkertijd groeit de bevolking en neemt ook het aantal jongeren toe (zie de CBS Bevolkingspiramide).
Dat werpt de vraag op hoe het in 2021 stond met de woonsituatie van jongeren en in hoeverre deze in de afgelopen jaren is veranderd, gegeven de genoemde ontwikkelingen. Bezitten steeds minder jongere huishoudens een koopwoning? In welke soort woningen wonen jongeren vooral? Zijn ze in de afgelopen jaren minder vaak verhuisd? Wat zijn hun verhuiswensen? Hoeveel zijn ze per maand kwijt aan wonen, en is dit in de afgelopen jaren toegenomen? Zijn ze tevreden met hun woning en woonomgeving? In dit artikel wordt inzicht geboden in deze en andere vragen die zijn gerelateerd aan de woonsituatie en woonbeleving van 18- tot 30-jarigen tussen 2012 en 2021.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de gebruikte databronnen en de methode, in hoofdstuk 3 worden de resultaten besproken. In paragraaf 3.1 wordt de woonsituatie van jongeren behandeld, paragraaf 3.2 gaat over verhuizingen en in paragraaf 3.3 worden de verhuiswensen van jongeren besproken. In paragraaf 3.4 staan de woonlasten van jongere huishoudens centraal en ten slotte is paragraaf 3.5 gewijd aan de woonbeleving. Hoofdstuk 4 geeft de belangrijkste conclusies van het artikel.
2. Data en methode
De gegevens in dit artikel zijn gebaseerd op het WoonOnderzoek Nederland (WoON). Het WoON is een driejaarlijks enquêteonderzoek van het CBS en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De meest recente editie in 2021 had bijna 47 duizend respondenten, waarvan bijna 10 duizend tussen de 18 en 30 jaar. Het WoON geeft inzicht in onder andere de woonsituatie, woonlasten, verhuizingen en woonwensen van personen en huishoudens in Nederland. Het WoON is verrijkt met onder andere inkomensgegevens van de Integrale Inkomens en Vermogens Statistiek (IIVS) en gegevens uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Zo kan bijvoorbeeld de koppeling worden gemaakt met het besteedbaar huishoudensinkomen en de gebruiksoppervlakte van een woning. In dit artikel wordt gebruikgemaakt van het WoON 2012, 2015, 2018 en 2021.
Cijfers over personen en over huishoudens
De gegevens in dit artikel gaan deels over alle 18- tot 30-jarige jongeren, en deels over huishoudens met een huishoudenshoofd tussen 18 en 30 jaar. In het WoON wordt van ieder huishouden vastgesteld wie de kernleden zijn. Wanneer er sprake is van één kernlid, bijvoorbeeld bij alleenstaanden of eenoudergezinnen, dan is deze persoon huishoudenshoofd. Bij paren met twee kernleden is het huishoudenshoofd de (oudste) man of anders de oudste vrouw.
Bij de cijfers over huishoudens worden dus alleen de jongeren meegenomen die kernlid zijn van een huishouden. Jongeren die alleen lid zijn van een huishouden, omdat ze bijvoorbeeld nog bij hun ouders wonen, worden daarbij buiten beschouwing gelaten. De meeste resultaten hebben betrekking op huishoudens. De woonsituatie in paragraaf 3.1 wordt zowel op persoons- als op huishoudensniveau beschreven. De verhuiswensen (paragraaf 3.3) zijn gevraagd aan personen.
3. Resultaten
3.1 Woonsituatie
Ruim de helft woonde nog thuis
Van de jongeren tussen de 18 en 30 jaar woonde 53 procent (nog) thuis bij hun ouders of verzorgers. Onderwijsvolgende jongeren (72 procent) woonden vaker thuis dan jongeren die niet (meer) in het onderwijs zitten (37 procent). Van de jongeren tussen de 18 en 25 jaar woonde 76 procent nog thuis, tegenover 22 procent van de 25- tot 30-jarigen.
Bijna 1 op de 3 jongeren tussen de 25 en 30 jaar en 4 procent van de 18- tot 25-jarigen woonde in 2021 in een eigen koopwoning. Van de 18- tot 25-jarigen huurde 8 procent een woning van een private verhuurder, 5 procent huurde van een woningcorporatie. 25- tot 30-jarigen hadden vaker een huurwoning van een private verhuurder (25 procent) of een corporatiewoning (17 procent). In totaal had 6 procent van de 18- tot 30-jarigen een overige woonsituatie, zoals een (on)zelfstandige woonruimte in een studentenhuis of deel van een woning of kamer in een verhuurpand.
Ter vergelijking: van de mensen van 30 jaar of ouder woonde 66 procent in een koopwoning, 22 procent in een corporatiewoning en 8 procent in een huurwoning van een private verhuurder.
Leeftijd | Thuiswonend (%) | Huurwoning van corporatie (%) | Huurwoning van private verhuurder (%) | Koopwoning (%) | Overige woonsituatie (%) |
---|---|---|---|---|---|
18 tot 25 jaar | 75,7 | 5,3 | 8,4 | 3,6 | 7,0 |
25 tot 30 jaar | 21,8 | 17,0 | 25,0 | 31,7 | 4,4 |
Totaal | 52,9 | 10,3 | 15,4 | 15,5 | 5,9 |
Aandeel thuiswonende jongeren toegenomen
De afgelopen jaren is vooral het aandeel jongeren dat nog thuis woont flink toegenomen, van 44 procent in 2012 naar 53 procent in 2021. Met name tussen 2015 en 2018 was die toename relatief sterk. Ook het aandeel jongeren dat een woning huurt van een private verhuurder is tussen 2012 en 2021 gestegen, van 10 naar 15 procent. Daarentegen woonden jongeren in 2021 minder vaak in een corporatiewoning (10 procent) dan in 2012 (16 procent), en ook het percentage jongeren in een koopwoning is tussen 2012 (20 procent) en 2021 (16 procent) afgenomen. Jongeren blijven dus langer thuis wonen, en als ze op zichzelf wonen hebben ze minder vaak een koopwoning of corporatiewoning maar huren ze vaker een woning van een private verhuurder.
Woonsituatie | 2021 (%) | 2018 (%) | 2015 (%) | 2012 (%) |
---|---|---|---|---|
Thuiswonend | 52,9 | 50,7 | 44,5 | 43,9 |
Huurwoning van corporatie | 10,3 | 11,1 | 15,6 | 15,6 |
Huurwoning van private verhuurder | 15,4 | 13,7 | 11,9 | 9,9 |
Koopwoning | 15,5 | 16,7 | 17,7 | 19,8 |
Overig | 5,9 | 7,8 | 10,3 | 10,8 |
6 op de 10 jongere huishoudens bestaan uit één persoon
Bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op jongeren tussen de 18 en 30 jaar. Onderzoek naar de woonsituatie van mensen gaat echter vaker over huishoudens in plaats van over personen. Jongeren die nog bij hun ouders wonen worden daarbij buiten beschouwing gelaten.
Van de jongere huishoudens was 59 procent een eenpersoonshuishouden, 25 procent een samenwonend paar zonder kinderen, 9 procent een paar met kinderen en 3 procent een eenoudergezin. De overige 3 procent woonde in een niet-gezinshuishouden (bijvoorbeeld twee vrienden die samen een woning huren). De oudste groep woonde vaker als een paar met of zonder kinderen, terwijl 18- tot 25-jarige huishoudens vaker eenpersoonshuishoudens waren.
Tussen 2012 en 2021 is vooral het percentage niet-gezinshuishoudens toegenomen (van bijna 1 naar 3 procent), terwijl er naar verhouding minder huishoudens waren die bestaan uit een paar met een of meer kinderen (12 naar 9 procent).
Huishouden | Eenpersoonshuishouden (%) | Paar (%) | Paar met kind(eren) (%) | Eenoudergezin (%) | Niet-gezinshuishouden (%) |
---|---|---|---|---|---|
18 tot 25 jaar | 73,3 | 15,5 | 3,1 | 2,4 | 5,8 |
25 tot 30 jaar | 52,3 | 30,2 | 11,8 | 3,9 | 1,7 |
Totaal | 59,4 | 25,2 | 8,9 | 3,4 | 3,1 |
Jongere huishoudens wonen vaakst in appartement of flat
18- tot 30-jarige huishoudens in een zelfstandige woning woonden vooral in meergezinswoningen zoals een appartement of flat (64 procent); 27 procent woonde in een tussen- of hoekwoning. Een kleiner deel van de jongere huishoudens woonde in een half-vrijstaande (5 procent) of een vrijstaande woning (3 procent). Vergeleken met eerdere jaren woonden jongere huishoudens in 2021 vaker in een appartement of flat, en minder vaak in een tussen- of hoekwoning.
Jongere huishoudens in een zelfstandige woning hadden een gebruiksoppervlakte van gemiddeld 85 m2. De 18- tot 25-jarige huishoudens hadden gemiddeld 78 m2 ter beschikking, de 25- tot 30-jarige huishoudens 88 m2. Ruim 4 op de 10 jongere huishoudens hadden een woonoppervlakte van minder dan 70 m2. Jongere huishoudens woonden in 2021 het vaakst in zeer sterk stedelijke (45 procent) of in sterk stedelijke (23 procent) buurten. Ter vergelijking: van de huishoudens van 30 jaar of ouder woonde 24 procent in een zeer sterk stedelijke buurt.
18 tot 25 jaar (% in een zelfstandige woning) | 25 tot 30 jaar (% in een zelfstandige woning) | Totaal (% in een zelfstandige woning) | |
---|---|---|---|
Soort woning | |||
Flat, appartement, boven- of benedenwoning | 74,5 | 60,5 | 64,3 |
Tussen- of hoekwoning | 17,8 | 29,7 | 26,5 |
Half-vrijstaande woning | 2,9 | 5,4 | 4,8 |
Vrijstaande woning | 3,0 | 3,6 | 3,4 |
Woning met boerderij, winkel, kantoor-, praktijk- of bedrijfsruimte | 1,8 | 0,8 | 1,1 |
Oppervlakte woning | |||
Minder dan 70 m2 | 54,9 | 40,1 | 44,1 |
70 tot 120 m2 | 30,2 | 43,1 | 39,6 |
120 m2 of meer | 14,9 | 16,8 | 16,3 |
Stedelijkheid buurt | |||
Zeer sterk | 50,8 | 42,7 | 44,9 |
Sterk | 22,9 | 22,6 | 22,7 |
Matig | 11,3 | 15,2 | 14,2 |
Weinig | 7,3 | 12,0 | 10,7 |
Niet | 7,6 | 7,5 | 7,6 |
3.2 Verhuizingen
Helft jongeren in afgelopen twee jaar verhuisd
In het WoON is huishoudens gevraagd of ze in de twee jaar voorafgaand aan het onderzoek zijn verhuisd. Aan degenen die zijn verhuisd is vervolgens gevraagd naar een aantal kenmerken van de woonsituatie voor de verhuizing. Van de jongere huishoudens gaf in 2021 iets meer dan de helft (52 procent) aan in de afgelopen twee jaar te zijn verhuisd. 18- tot 25-jarige huishoudens (62 procent) zijn vaker verhuisd dan 25- tot 30-jarige huishoudens (47 procent).
Bijna de helft van de 18- tot 25-jarige huishoudens (48 procent) die in de afgelopen twee jaar zijn verhuisd woonde daarvoor bij hun ouders of verzorgers; 33 procent had voor de verhuizing ook al een zelfstandige woonsituatie. Van de 25- tot 30-jarige huishoudens was 30 procent voor de laatste verhuizing nog inwonend bij ouders of verzorgers, en woonde 57 procent daarvoor ook al zelfstandig. Met 10 procent had een kleiner deel van de 18- tot 30-jarige huishoudens voor de verhuizing een andere woonsituatie, zoals een (on)zelfstandige woonruimte; 5 procent woonde voor de recentste verhuizing in het buitenland.
Woonsituatie | 18 tot 25 jaar (%) | 25 tot 30 jaar (%) | Totaal (%) |
---|---|---|---|
In afgelopen 2 jaar verhuisd | 62,4 | 47,4 | 52,4 |
Vanuit | |||
Zelfstandige woning | 33,1 | 57,1 | 47,5 |
Thuiswonend | 48,2 | 29,6 | 37 |
Overige woonsituatie | 12,6 | 8,5 | 10,1 |
Buitenland | 6,1 | 4,9 | 5,4 |
Tussen 2012 (54 procent) en 2015 (51 procent) daalde het aandeel 18- tot 30-jarige huishoudens die zijn verhuisd, om in 2018 (54 procent) toe te nemen. Vervolgens was dat percentage in 2021 (52 procent) weer lager. Vooral 18- tot 25-jarige huishoudens verhuisden in 2021 (62 procent) minder vaak dan in 2012 (68 procent). Onder jongeren tussen de 25 en 30 jaar nam dat juist wat toe, van 44 procent in 2012 naar 47 procent in 2021.
Leeftijd | 2012 (%) | 2015 (%) | 2018 (%) | 2021 (%) |
---|---|---|---|---|
18 tot 25 jaar | 67,7 | 63,6 | 63,2 | 62,4 |
25 tot 30 jaar | 43,7 | 42,0 | 49,5 | 47,4 |
Totaal | 54,2 | 51,4 | 54,5 | 52,4 |
Op zichzelf- of samenwonen belangrijkste verhuisredenen
Als reden voor de verhuizing in de afgelopen twee jaar noemen 18- tot 30-jarige huishoudens het vaakst dat ze op zichzelf zijn gaan wonen (24 procent), of getrouwd zijn of gaan samenwonen (15 procent). 16 procent had een overige reden om te verhuizen. Bij 18- tot 25-jarigen werd het volgen van een studie (20 procent) ook relatief vaak genoemd, bij 25- tot 30-jarigen was (ontevredenheid met) de vorige woning (13 procent) een reden die veel werd aangedragen om te verhuizen.
18 tot 25 jaar (% 18- tot 30-jarige verhuisde huishoudens) | 25 tot 30 jaar (% 18- tot 30-jarige verhuisde huishoudens) | Totaal (% 18- tot 30-jarige verhuisde huishoudens) | |
---|---|---|---|
Op zichzelf wonen | 33,2 | 18,2 | 24,2 |
Andere reden | 11,2 | 18,8 | 15,7 |
Huwelijk of samenwonen | 12,5 | 17,2 | 15,3 |
Vorige woning | 8,9 | 12,9 | 11,3 |
Studie | 19,8 | 4,3 | 10,5 |
Werk | 5,0 | 9,6 | 7,7 |
Financiële reden | 3,1 | 5,0 | 4,2 |
Scheiding of beëindiging relatie | 0,8 | 6,1 | 4,0 |
Dichter bij familie/vrienden | 2,4 | 3,9 | 3,3 |
Woonomgeving | 2,1 | 3,4 | 2,9 |
Gezondheid | 1,0 | 0,7 | 0,8 |
Kopen voor jongeren vaak financieel niet mogelijk
Jongere huishoudens die in de afgelopen twee jaar zijn verhuisd naar een huurwoning is verder ook gevraagd waarom ze hebben gekozen om te huren, en niet voor een koopwoning. Het grootste deel gaf aan dat het financieel niet mogelijk was om een woning te kopen (78 procent). Dat geldt voor zowel 18- tot 25-jarigen als voor 25- tot 30-jarigen. Jongeren tussen de 18 en 25 jaar gaven ook relatief vaak aan dat ze te jong zijn om een woning te kopen. Makkelijk weer kunnen verhuizen werd door bijna een kwart van de 18- tot 30-jarigen aangehaald als reden om niet voor een koophuis te gaan.
Reden | 18 tot 25 jaar (% in afgelopen 2 jaar verhuisd) | 25 tot 30 jaar (% in afgelopen 2 jaar verhuisd) | Totaal (% in afgelopen 2 jaar verhuisd) |
---|---|---|---|
Financieel niet mogelijk om te kopen | 72,6 | 82,3 | 77,9 |
Te jong of oud | 64,3 | 22,8 | 41,5 |
Makkelijk weer kunnen verhuizen | 23,0 | 25,2 | 24,2 |
Goedkoper | 17,0 | 7,4 | 11,7 |
Andere reden | 7,6 | 11,8 | 9,9 |
Kopen te groot financieel risico | 4,1 | 12,3 | 8,6 |
Geen zorgen over onderhoud | 6,8 | 8,2 | 7,6 |
1)Meerdere antwoorden mogelijk |
Huishoudens die hebben aangegeven dat het voor hen financieel niet mogelijk was om te kopen, is (vanaf WoON 2018) gevraagd naar de belangrijkste redenen daarachter. De meesten zeiden dat hun inkomen te laag is om een huis te kopen. Ook het hebben van onvoldoende eigen geld werd naar verhouding veel genoemd als reden. Ten opzichte van 2018 is met name de groep 18- tot 30-jarigen die zegt dat ze onvoldoende eigen geld hebben toegenomen, van 40 naar 47 procent.
3.3 Verhuiswensen
1 op de 5 jongeren wil binnen twee jaar beslist verhuizen
Voor het in kaart brengen van de verhuiswensen van jongeren wordt weer gekeken naar de situatie op persoonsniveau. De verhuiswensen van jongeren die nog geen deel uitmaken van een zelfstandig huishouden zijn immers ook relevant om mee te nemen. In het WoON wordt respondenten gevraagd of ze binnen twee jaar willen verhuizen. Precies een vijfde van de jongeren tussen de 18 en 30 jaar gaf in 2021 aan dat ze in de komende twee jaar beslist wel wilden verhuizen. Het verschil in dat percentage tussen 18- tot 25-jarigen (19 procent) en 25- tot 30-jarigen (21 procent) is niet zo groot. 31 procent wilde misschien verhuizen en 11 procent zei dat ze wel zouden willen verhuizen maar niets konden vinden. Verder wilde 32 procent beslist niet verhuizen en zei 6 procent al een andere woning of woonruimte te hebben gevonden waarbij een verhuizing aanstaande was.
Verhuiswens | 18 tot 25 jaar (%) | 25 tot 30 jaar (%) | Totaal (%) |
---|---|---|---|
Beslist niet | 32,1 | 32,0 | 32,1 |
Eventueel wel, misschien | 33,4 | 28,1 | 31,2 |
Zou wel willen, kan niets vinden | 10,2 | 12,2 | 11,0 |
Beslist wel | 19,4 | 20,8 | 20,0 |
Al andere huisvesting/woning gevonden | 4,9 | 6,9 | 5,7 |
Meer jongeren zouden wel willen verhuizen, maar kunnen geen woning vinden
Tussen 2012 en 2015 nam het aandeel jongeren dat beslist niet wilde verhuizen sterk af, terwijl het deel dat beslist wel of eventueel wilde verhuizen juist steeg. Hierbij speelt mee dat de economische crisis tussen 2008 en 2013 voor een daling in de huizenprijzen en het aantal woningverkopen zorgde. Na 2013 trad er weer herstel op (CBS, 2018). Na 2015 groeide vooral het aandeel 18- tot 30-jarigen dat wel wilde verhuizen maar niets kan vinden: van 5 naar 11 procent. Ook daalde het aandeel jongeren met een besliste verhuiswens weer, van 26 procent in 2015 naar 20 procent in 2021. De groep die eventueel wilde verhuizen bleef na 2015 redelijk constant, het aandeel jongeren dat beslist niet wilde verhuizen nam tussen 2018 en 2021 af.
Jaar | Beslist niet (%) | Eventueel wel/misschien/weet niet1) (%) | Zou wel willen, kan niets vinden (%) | Beslist wel (%) | Al andere huisvesting/woning gevonden (%) |
---|---|---|---|---|---|
2012 | 39,0 | 29,9 | 4,7 | 23,0 | 3,4 |
2015 | 33,8 | 31,7 | 4,6 | 25,6 | 4,3 |
2018 | 33,7 | 32,0 | 6,3 | 22,7 | 5,3 |
2021 | 32,1 | 31,2 | 11,0 | 20,0 | 5,7 |
1) De antwoordcategorie 'weet niet' is alleen in het WoON 2012 opgenomen |
Er zijn ook verschillen in de verhuiswens van jongeren afgezet tegen hun huidige woonsituatie. Zo hadden jongeren in een koopwoning het minst vaakst een besliste verhuiswens, en was het percentage dat wel wilde verhuizen maar niets kon vinden bij deze groep ook het laagst. Verder hadden jongeren in een huurwoning van een private verhuurder vaker een besliste verhuiswens dan jongeren in een corporatiewoning. Bij 18- tot 30-jarigen in een overige woonruimte was de groep die zeker wilde verhuizen het grootst.
Verhuiswens | Thuiswonend (% 18- tot 30-jarigen) | Huurwoning van corporatie (% 18- tot 30-jarigen) | Huurwoning van private verhuurder (% 18- tot 30-jarigen) | Koopwoning (% 18- tot 30-jarigen) | Overige woonsituatie (% 18- tot 30-jarigen) |
---|---|---|---|---|---|
Beslist niet | 30,4 | 29,7 | 19,8 | 56,5 | 18,8 |
Eventueel wel, misschien | 31,2 | 31,3 | 33,0 | 29,3 | 31,0 |
Zou wel willen, kan niets vinden | 12,3 | 13,0 | 12,8 | 3,6 | 10,9 |
Beslist wel | 20,1 | 22,6 | 25,5 | 7,1 | 34,4 |
Al andere huisvesting/woning gevonden | 6,0 | 3,4 | 8,9 | 3,6 | 4,9 |
Vooral jongeren in private huursector vinden moeilijk andere woning
Vooral bij jongeren die in een huurwoning van een private verhuurder wonen, is het percentage dat geen andere woning zegt te kunnen vinden sinds 2015 toegenomen. Ook bij hurende jongeren in een corporatiewoning steeg dit. Tegelijkertijd nam het percentage jongeren dat beslist wel wilde verhuizen af, vooral bij thuiswonenden en jongeren in een corporatiewoning. Bij jongeren in de private huursector was die afname relatief klein.
Dit geeft een indicatie dat vooral jongeren in de private huursector vaker geen andere woning kunnen vinden maar wel zouden willen verhuizen, terwijl jongeren in de corporatiehuur of thuiswonenden een verhuiswens vaker dan voorheen uitstellen. Aan de andere kant wilden jongeren in een koopwoning in 2021 vaker eventueel verhuizen, terwijl het percentage dat beslist niet wilde verhuizen afnam ten opzichte van 2015.
Woonsituatie | Beslist niet (% 18- tot 30-jarigen) | Eventueel wel, misschien (% 18- tot 30-jarigen) | Zou wel willen, kan niets vinden (% 18- tot 30-jarigen) | Beslist wel (% 18- tot 30-jarigen) | Al andere huisvesting/woning gevonden (% 18- tot 30-jarigen) |
---|---|---|---|---|---|
Thuiswonend | |||||
2021 | 30,4 | 31,2 | 12,3 | 20,1 | 6,0 |
2015 | 29,8 | 31,7 | 6,1 | 27,7 | 4,7 |
Huurwoning van corporatie | |||||
2021 | 29,7 | 31,3 | 13,0 | 22,6 | 3,4 |
2015 | 29,1 | 32,4 | 4,7 | 29,1 | 4,7 |
Huurwoning van private verhuurder | |||||
2021 | 19,8 | 33,0 | 12,8 | 25,5 | 8,9 |
2015 | 25,6 | 37,9 | 2,9 | 26,3 | 7,3 |
Koopwoning | |||||
2021 | 56,5 | 29,3 | 3,6 | 7,1 | 3,6 |
2015 | 61,8 | 24,1 | 1,8 | 10,8 | 1,4 |
Overige woonsituatie | |||||
2021 | 18,8 | 31,0 | 10,9 | 34,4 | 4,9 |
2015 | 19,5 | 36,2 | 4,8 | 35,9 | 3,7 |
In 2021 was de belangrijkste reden voor jongeren om te willen verhuizen dat ze op zichzelf willen wonen (34 procent). Met name door 18- tot 25-jarigen (45 procent) werd dat het vaakst genoemd. De 25- tot 30-jarigen gaven vaak als reden op dat de huidige woning niet voldoet (30 procent). Gaan samenwonen of een huwelijk werd met 15 procent van alle 18- tot 30-jarige jongeren ook relatief vaak genoemd.
Reden | 18 tot 25 jaar (% 18- tot 30-jarigen) | 25 tot 30 jaar (% 18- tot 30-jarigen) | Totaal (% 18- tot 30-jarigen) |
---|---|---|---|
Op zichzelf wonen | 45,2 | 18,0 | 33,7 |
Huidige woning | 9,1 | 29,6 | 17,7 |
Huwelijk of samenwonen | 15,7 | 14,7 | 15,3 |
Andere reden | 9,3 | 11,9 | 10,4 |
Studie | 8,8 | 1,2 | 5,6 |
Werk | 4,4 | 6,0 | 5,1 |
Buurt | 3,1 | 6,9 | 4,7 |
Financiële reden | 2,2 | 8,0 | 4,7 |
Dichter bij familie/vrienden | 1,5 | 3,6 | 2,4 |
Gezondheid | 0,6 | 0,2 | 0,4 |
Scheiding of beëindiging relatie | 0,2 | 0,0 | 0,1 |
Meer jongeren willen een koopwoning
Van de 18- tot 30-jarigen met een verhuiswens wilde 54 procent naar een koopwoning verhuizen en 46 procent naar een huurwoning. Van de jongeren tussen de 18 en 25 jaar wilde 42 procent het liefst kopen, bij de 25- tot 30-jarigen was dat 70 procent. Tussen 2012 en 2021 is het aandeel jongeren tussen de 18 en 30 jaar met een verhuiswens dat naar een koopwoning wil verhuizen sterk toegenomen, van 40 naar 54 procent. Die toename is zichtbaar bij zowel 18- tot 25-jarigen als 25- tot 30-jarigen.
Het type woning waarnaar jongeren naar willen verhuizen is vooral een meergezinswoning zoals een appartement of flat (44 procent), maar ook een tussen- of hoekwoning (24 procent) wordt relatief vaak genoemd als gewenste woning.
Jongeren in de provincie Groningen waren met 70 procent het vaakst geneigd om te verhuizen. Dat zijn zowel jongeren die hebben aangegeven beslist wel of misschien te willen verhuizen in de komende twee jaar, als jongeren die wel zouden willen verhuizen maar niets kunnen vinden. Ook in Friesland (68 procent) en Utrecht (66 procent) was dat percentage relatief hoog. In Zeeland (55 procent) en Overijssel (56 procent) was dat het laagst.
Provincie | Verhuisgeneigd (%) |
---|---|
Groningen | 70,3 |
Friesland | 67,7 |
Drenthe | 60,6 |
Overijssel | 55,8 |
Flevoland | 57,1 |
Gelderland | 62,1 |
Utrecht | 65,9 |
Noord-Holland | 63,0 |
Zuid-Holland | 62,8 |
Zeeland | 54,8 |
Noord-Brabant | 62,0 |
Limburg | 56,6 |
3.4 Woonlasten
Woonlasten bij private huur in 2021 toegenomen
De gegevens over woonlasten uit het WoON zijn gebaseerd op huishoudens in een zelfstandige woning, exclusief huishoudens die gratis wonen. Jongere huishoudens in een zelfstandige woning waren in 2021 gemiddeld 818 euro per maand kwijt aan woonlasten. Tussen 2012 (837 euro) en 2018 (806 euro) namen, rekening houdende met de inflatie, de gemiddelde woonlasten af, om in 2021 vrij stabiel te blijven. Vooral de woonlasten van jongere huishoudens in een koopwoning namen tussen 2012 en 2021 af, van 1 120 naar 946 euro. Die afname vond met name plaats tussen 2012 (1 120 euro) en 2015 (998 euro). In deze periode daalden zowel de huizenprijzen als de hypotheekrente (CBS, 2022a; DNB, 2022). Bij jongere huishoudens in een corporatiewoning namen de woonlasten tussen 2012 (587 euro) en 2015 (618 euro) nog toe, om vervolgens weer te dalen naar 564 euro in 2021. Bij 18- tot 30-jarige huishoudens in de private huursector stegen de woonlasten van 773 euro in 2012 naar 854 euro per maand in 2015. Na een daling in 2018 (800 euro) namen de woonlasten van deze groep in 2021 juist weer toe tot gemiddeld 899 euro per maand.
Woonsituatie | 2021 (euro per maand) | 2018 (euro per maand) | 2015 (euro per maand) | 2012 (euro per maand) |
---|---|---|---|---|
Huurwoning van corporatie | 564 | 609 | 618 | 587 |
Huurwoning van private verhuurder | 899 | 800 | 854 | 773 |
Koopwoning | 946 | 980 | 998 | 1120 |
Totaal | 818 | 806 | 812 | 837 |
1)prijspeil 2021 |
Voor de jongste leeftijdsgroep waren in 2021 de gemiddelde maandelijkse woonlasten 726 euro per maand, 25- tot 30-jarigen waren gemiddeld 849 euro kwijt. De toename sinds 2012 in de woonlasten van jongere huishoudens die huren in de private sector, was het sterkst bij de jongste groep. In deze leeftijdsgroep was de afname in de gemiddelde maandelijkse woonlasten van huishoudens in een koopwoning tussen 2012 en 2021 tevens het sterkst.
Leeftijd en woonsituatie | 2021 (euro per maand) | 2018 (euro per maand) | 2015 (euro per maand) | 2012 (euro per maand) |
---|---|---|---|---|
18 tot 25 jaar | ||||
Huurwoning van corporatie | 511 | 548 | 560 | 550 |
Huurwoning van private verhuurder | 843 | 703 | 827 | 704 |
Koopwoning | 835 | 858 | 960 | 1128 |
Totaal | 726 | 687 | 728 | 740 |
25 tot 30 jaar | ||||
Huurwoning van corporatie | 587 | 633 | 654 | 609 |
Huurwoning van private verhuurder | 924 | 855 | 871 | 822 |
Koopwoning | 964 | 1003 | 1007 | 1118 |
Totaal | 849 | 849 | 851 | 883 |
1)prijspeil 2021 |
Jongeren in private huursector hebben hoogste woonquote
Naast de totale woonlasten in euro’s is ook gekeken naar de woonquote: het aandeel van de woonlasten ten opzichte van het besteedbaar huishoudinkomen. In 2021 bedroeg deze voor huishoudens tussen de 18 en 30 jaar 39,1 procent. Jongere huishoudens in een huurwoning van een private verhuurder hadden met 47,5 procent veruit de hoogste woonquote, terwijl deze bij huiseigenaren met 26,9 procent het laagst was. Jongere huurders in een corporatiewoning waren gemiddeld 41,1 procent van hun besteedbaar inkomen kwijt aan woonlasten.
De gemiddelde woonquote van jongeren tussen de 18 en 25 jaar was in 2021 met 53,3 procent hoger dan de 34,3 procent onder 25- tot 30-jarigen. Dat heeft er vooral mee te maken dat het gemiddelde besteedbaar inkomen van de oudste groep ruim 62 procent hoger lag dan dat van de 18- tot 25-jarigen, terwijl de gemiddelde woonlasten onder de oudste groep maar 17 procent hoger waren (figuur 3.4.2). Onder 30-plussers was de gemiddelde woonquote in 2021 met 27,4 procent lager dan onder jongeren.
Woonquote 18- tot 25-jarigen gestegen
Gemiddeld is de woonquote van 18- tot 25-jarige huishoudens toegenomen, van 49,3 procent in 2012 naar 53,3 procent in 2021. Bij de 18- tot 25-jarigen in een koopwoning daalde de woonquote in die periode juist. Voor 25- tot 30-jarige huishoudens daalde de woonquote tussen 2012 en 2021. Deze daling was het meest zichtbaar bij huiseigenaren: van 34,4 naar 26,1 procent. Bij huishoudens tussen de 25 en 30 jaar in de private huursector nam de woonquote tussen 2012 en 2021 wel iets toe (van 39,8 naar 41,2 procent).
Leeftijd en woonsituatie | 2021 (%) | 2018 (%) | 2015 (%) | 2012 (%) |
---|---|---|---|---|
18 tot 25 jaar | ||||
Huurwoning van corporatie | 52,3 | 50,4 | 53,9 | 49,8 |
Huurwoning van private verhuurder | 61,8 | 60,6 | 57,8 | 58,2 |
Koopwoning | 32,4 | 35,1 | 33,9 | 38,5 |
Totaal | 53,3 | 52,0 | 50,9 | 49,3 |
25 tot 30 jaar | ||||
Huurwoning van corporatie | 36,2 | 38,1 | 40,6 | 38,1 |
Huurwoning van private verhuurder | 41,2 | 41,8 | 42,3 | 39,8 |
Koopwoning | 26,1 | 30,0 | 31,4 | 34,4 |
Totaal | 34,3 | 36,0 | 37,1 | 36,7 |
3.5 Woonbeleving
Merendeel jonge huishoudens tevreden met woning
Van de 18- tot 30-jarige huishoudens in een zelfstandige woning was in 2021 met 78 procent het grootste deel (zeer) tevreden met hun woning. Huiseigenaren waren met 94 procent het vaakst tevreden, huurders van een woning van een private verhuurder (73 procent) of een corporatiewoning (69 procent) wat minder vaak. De tevredenheid met de woning onder jongere huishoudens was daarmee gelijk aan die in 2018 (78 procent), maar wat lager dan in 2015 (81 procent) en 2012 (83 procent). De tevredenheid met de woning was in 2021 vergelijkbaar tussen 18- tot 25-jarige- (79 procent) en 25- tot 30-jarige huishoudens (78 procent).
Leeftijd | Totaal (% (zeer) tevreden) | Huurwoning van corporatie (% (zeer) tevreden) | Huurwoning van private verhuurder (% (zeer) tevreden) | Koopwoning (% (zeer) tevreden) |
---|---|---|---|---|
18 tot 25 jaar | 79,3 | 72,9 | 79,8 | 91,4 |
25 tot 30 jaar | 77,9 | 66,6 | 69,6 | 94,5 |
Totaal | 78,3 | 68,6 | 73,0 | 94,1 |
Ook de tevredenheid over specifieke aspecten van de woning is bevraagd. Ruim 8 op de 10 jonge huishoudens vonden dat hun woning een goede sfeer ademt, en evenveel vonden de indeling van de woning geschikt. 37 procent was van mening dat er onvoldoende buitenruimte bij de woning aanwezig is, en 16 procent dat de woning slecht onderhouden is. De woning is te klein, vond 22 procent; 2 procent vond deze juist te groot.
Over het algemeen waren huurders minder positief. Huurders in een corporatiewoning vonden het minst vaak dat de indeling van hun woning geschikt is (76 procent) en het vaakst dat hun woning te klein is (27 procent). Huishoudens in de private huursector waren het vaakst van mening dat er onvoldoende buitenruimte bij de woning aanwezig is (40 procent). Zowel huurders van een corporatiewoning (23 procent) als van een woning van een private verhuurder (18 procent) vonden hun woning relatief vaak slecht onderhouden. Jonge huiseigenaren waren aanzienlijk positiever over de indeling, de grootte, de sfeer, het onderhoud en de buitenruimte bij hun woning.
Aspecten | Huurwoning van corporatie (% (helemaal) mee eens) | Huurwoning van private verhuurder (% (helemaal) mee eens) | Koopwoning (% (helemaal) mee eens) | Totaal (% (helemaal) mee eens) |
---|---|---|---|---|
Indeling woning is geschikt | 75,9 | 79,1 | 89,6 | 81,5 |
Woning is te klein | 27,2 | 24,1 | 13,3 | 21,6 |
Woning is te groot | 1,5 | 3,1 | 2,6 | 2,5 |
Woning is slecht onderhouden | 22,5 | 17,8 | 8,4 | 16,2 |
Woning ademt een goede sfeer | 74,1 | 77,9 | 93,3 | 81,6 |
Onvoldoende buitenruimte bij de woning | 38,2 | 39,7 | 32,6 | 37,1 |
In de afgelopen jaren is de tevredenheid met de genoemde aspecten van de woning onder jongere huishoudens redelijk constant gebleven. Wel was men in 2021 iets vaker tevreden over de indeling van de woning dan in 2012 (81 procent versus 79 procent), terwijl juist wat minder vaak wordt aangegeven dat de woning een goede sfeer ademt (82 procent tegenover 84 procent).
Huiseigenaren vaakst tevreden over woonomgeving
Met de woonomgeving was bijna 79 procent van de jonge huishoudens (zeer) tevreden. 25- tot 30-jarige huishoudens waren vaker tevreden met de woonomgeving (79 procent) dan 18- tot 25-jarige huishoudens (76 procent). De tevredenheid is ten opzichte van 2012 (77 procent), 2015 (75 procent) en 2018 (78 procent) wat toegenomen. Ook met de woonomgeving waren eigenaren (88 procent) het vaakst tevreden, en huurders in een corporatiewoning (70 procent) het minst. Huurders van een private verhuurder zaten daar tussenin (77 procent).
Leeftijd | Huurwoning van corporatie (% (zeer) tevreden) | Huurwoning van private verhuurder (% (zeer) tevreden) | Koopwoning (% (zeer) tevreden) | Totaal (% (zeer) tevreden) |
---|---|---|---|---|
18 tot 25 jaar | 69,0 | 77,8 | 87,8 | 76,4 |
25 tot 30 jaar | 70,4 | 77,1 | 88,2 | 79,3 |
Totaal | 69,9 | 77,3 | 88,1 | 78,5 |
Het grootste deel van de jongere huishoudens (83 procent) was het in 2021 (helemaal) eens met de stelling dat het fijn is om in hun buurt te wonen. Verder was 79 procent niet bang om in de buurt lastiggevallen of beroofd te worden, en zei 68 procent dat men op een prettige manier met elkaar omgaat in de buurt. Bijna een kwart (24 procent) zei veel contact te hebben met andere buurtbewoners, en 35 procent van de jongeren is gehecht aan de buurt. Jongere huishoudens die wonen in weinig- tot niet-stedelijke buurten waren over het algemeen positiever over de genoemde aspecten dan huishoudens in (zeer) sterk- tot matig stedelijke buurten. Ze hadden vooral meer contact met hun buurtbewoners en vonden vaker dat ze in een gezellige buurt wonen.
2021 (% (helemaal) mee eens) | |
---|---|
Het is fijn om in deze buurt te wonen | 83,4 |
Niet bang in deze buurt om lastiggevallen of beroofd te worden | 78,9 |
In buurt gaat men op een prettige manier met elkaar om | 68,4 |
Ik voel mij thuis in deze buurt | 66,3 |
Ik ben tevreden met de bevolkingssamenstelling in buurt | 65,8 |
Woningen in buurt zijn goed onderhouden | 59,0 |
De bebouwing in deze buurt is aantrekkelijk | 58,4 |
Ik wil graag in deze buurt blijven wonen | 57,9 |
Weinig buurtgenoten verhuizen ergens anders naar toe | 51,4 |
Voel mij mede verantwoordelijk voor de leefbaarheid in buurt | 47,9 |
Mensen kennen elkaar in deze buurt goed | 39,0 |
Ik heb veel contact met mijn directe buren | 37,1 |
Gezellige buurt waar mensen elkaar helpen en samen dingen doen | 36,9 |
Ik ben gehecht aan deze buurt | 34,7 |
Ik heb veel contact met andere buurtbewoners | 23,9 |
4. Conclusie
In de afgelopen jaren is het aandeel thuiswonende jongeren toegenomen, terwijl jongeren die op zichzelf wonen minder vaak dan voorheen in een koopwoning of corporatiewoning wonen maar vaker huren van een private verhuurder. Het feit dat jongeren later uit huis gaan blijkt ook uit de verhuizingen: 18- tot 25-jarige huishoudens verhuisden in 2021 minder vaak dan in 2012, 25- tot 30-jarige huishoudens juist wat vaker. Van de jongere huishoudens die in de afgelopen twee jaar zijn verhuisd naar een huurwoning gaf veruit het grootste deel aan dat kopen voor hen financieel niet mogelijk was, doordat hun inkomen te laag is of ze onvoldoende eigen geld bezitten.
Daarnaast blijkt dat het aandeel jongeren dat wel zou willen verhuizen maar geen woning kan vinden tussen 2015 en 2021 meer dan verdubbeld is. Vooral jongeren in de private huursector zeiden vaker geen andere woning te kunnen vinden. Tegelijkertijd daalde de groep met een besliste verhuiswens. Die daling was het sterkst bij thuiswonenden en jongeren in een corporatiewoning. Het feit dat minder jongeren beslist willen verhuizen kan erop wijzen dat ze hun verhuiswensen afstemmen op de situatie op de woningmarkt. De prijzen van koopwoningen zijn fors gestegen, jongeren met een huurwoning van een private verhuurder zijn meer kwijt aan woonlasten en er zijn steeds minder gereguleerde huurwoningen beschikbaar.
Tussen 2012 en 2021 zijn de gemiddelde woonlasten van jongere huishoudens afgenomen, vooral bij jonge woningeigenaren. Bij jonge huishoudens in de private huursector stegen de woonlasten juist. Tegelijkertijd nam de gemiddelde woonquote - het aandeel van de woonlasten ten opzichte van het besteedbaar huishoudinkomen - voor 25- tot 30-jarigen af. Bij 18- tot 25-jarigen nam de gemiddelde woonquote wel toe. Zoals eerder aangegeven is de forse toename van de energieprijzen in 2021 nog niet in deze woonlasten is verwerkt, omdat er bij het WoON zoals altijd is gerekend met het gemiddelde energietarief op 1 januari van dat jaar.
18- tot 30-jarige huishoudens waren in 2021 ongeveer net zo vaak tevreden met hun woning als in 2018, maar wel minder dan in 2012 en 2015. Jonge huurders van een corporatiewoning waren het minst vaakst tevreden met de woning. Zo vonden ze relatief vaak dat de indeling van hun woning niet zo geschikt is, dat hun woning te klein is en dat deze slecht is onderhouden. Vooral die laatste constatering is zeer relevant gezien de energieprijzen die in 2021 en 2022 flink zijn gestegen. De tevredenheid met de woonomgeving nam na 2015 onder jongere huishoudens weer wat toe. Ook met de woonomgeving waren jonge huiseigenaren in 2021 het vaakst tevreden, en huurders in een corporatiewoning het minst.
Referenties
CBS (2022a). Grootste prijsstijging bestaande koopwoningen in 21 jaar.
CBS (2022b). Steeds minder gereguleerde huurwoningen beschikbaar.
CBS (2021). Leeftijd bij uit huis gaan in 2020 licht gedaald.
CBS (2018). Nederland tien jaar na de val van Lehman Brothers.
DNB (2022). Deposito's en leningen van MFI's aan huishoudens, rentepercentages, gecorrigeerd voor breuken (Maand). Geraadpleegd op 24 november 2021.
NOS (2021). Corporatiewoning? In zeker een kwart van de gemeenten wacht je meer dan 7 jaar.