Trends in (echt)scheidingen
Over deze publicatie
De laatste jaren zijn er steeds minder echtscheidingen. In dit artikel wordt onderzocht of de recente daling volledig verklaard kan worden door de veranderende omvang en demografische samenstelling van de groep gehuwden. Doordat steeds meer stellen ongehuwd samenwonen of een geregistreerd partnerschap aangaan, wordt de groep gehuwden kleiner en bestaat deze voor een steeds groter deel uit echtparen die al geruime tijd samen zijn. Maar is de echtscheidingskans van recentelijk gesloten huwelijken ook kleiner dan die van huwelijken die in eerdere periodes werden gesloten? En hoe verandert de kans dat ouders met minderjarige kinderen uit elkaar gaan, ongeacht of zij getrouwd zijn of niet? Dit artikel beschrijft trends vanaf 1950 met de nadruk op de periode vanaf de eeuwwisseling.
1. Inleiding
Vanaf 2014 neemt het aantal echtscheidingen1) in Nederland ononderbroken af. In 2021 eindigden 25,6 duizend huwelijken in een echtscheiding, bijna 10 duizend minder dan in 2014. Sinds 1979 was het aantal echtscheidingen niet meer zo laag als in 2021. De daling vanaf 2014 volgde op een snelle toename tussen 1965 en 1985 en een periode van betrekkelijke stabiliteit daarna.
Jaar | Aantal echtscheidingen (x 1000) |
---|---|
1950 | 6,462 |
1951 | 6,075 |
1952 | 5,828 |
1953 | 5,471 |
1954 | 5,525 |
1955 | 5,498 |
1956 | 5,548 |
1957 | 5,342 |
1958 | 5,28 |
1959 | 5,53 |
1960 | 5,672 |
1961 | 5,704 |
1962 | 5,711 |
1963 | 5,851 |
1964 | 6,203 |
1965 | 6,206 |
1966 | 6,797 |
1967 | 7,464 |
1968 | 8,146 |
1969 | 9,08 |
1970 | 10,317 |
1971 | 11,572 |
1972 | 14,938 |
1973 | 17,913 |
1974 | 19,167 |
1975 | 20,093 |
1976 | 20,889 |
1977 | 21,483 |
1978 | 22,257 |
1979 | 23,748 |
1980 | 25,735 |
1981 | 28,509 |
1982 | 30,877 |
1983 | 32,589 |
1984 | 34,068 |
1985 | 34,044 |
1986 | 29,836 |
1987 | 27,788 |
1988 | 27,87 |
1989 | 28,25 |
1990 | 28,419 |
1991 | 28,277 |
1992 | 30,463 |
1993 | 30,496 |
1994 | 36,182 |
1995 | 34,17 |
1996 | 34,871 |
1997 | 33,74 |
1998 | 32,459 |
1999 | 33,571 |
2000 | 34,65 |
2001 | 38,293 |
2002 | 37,968 |
2003 | 36,808 |
2004 | 36,614 |
2005 | 36,95 |
2006 | 35,687 |
2007 | 35,203 |
2008 | 35,106 |
2009 | 31,355 |
2010 | 32,544 |
2011 | 32,51 |
2012 | 33,273 |
2013 | 33,636 |
2014 | 35,409 |
2015 | 34,232 |
2016 | 33,414 |
2017 | 32,768 |
2018 | 30,729 |
2019 | 30,041 |
2020 | 28,965 |
2021* | 25,6 |
1)Inclusief flitsscheidingen, exclusief scheidingen na geregistreerd partnerschap. |
De ontwikkeling van het aantal echtscheidingen hangt samen met de veranderde omvang en samenstelling van de groep gehuwden. Vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw zijn steeds meer stellen ongehuwd gaan samenwonen en op steeds latere leeftijd gaan trouwen, als zij überhaupt voor het huwelijk kozen. Met de invoering van het geregistreerd partnerschap in 1998 is er een juridisch min of meer gelijkwaardig alternatief voor het huwelijk gekomen dat de laatste jaren sterk aan populariteit wint. Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat de groep gehuwden vanaf de eeuwwisseling kleiner is geworden en voor een steeds groter deel bestaat uit echtparen die al geruime tijd bij elkaar zijn. De vraag rijst of de recente daling van het aantal echtscheidingen alleen komt doordat er tegenwoordig minder echtparen zijn en een groter deel van die echtparen al lang bij elkaar is, of dat ook recentelijk gesloten huwelijken vaker intact blijven dan huwelijken die in eerdere jaren werden gesloten. Dit artikel duikt daarom dieper in de trends op het gebied van echtscheidingen.
In het eerste deel komen trends in echtscheidingen aan bod waarbij rekening wordt gehouden met de veranderende omvang en samenstelling van de groep gehuwden. De trends worden onderzocht vanuit een cohortperspectief en een periodeperspectief. De analyses gaan over ontwikkelingen vanaf 1950, met speciale aandacht voor de periode vanaf 2000. Daarbij worden de volgende vragen beantwoord:
- Hoe heeft de kans dat huwelijken eindigen in een echtscheiding zich ontwikkeld?
- Gelden die trends in gelijke mate voor kortlopende en langlopende huwelijken?
Een beschrijving van trends in echtscheidingen geeft echter een steeds minder volledig beeld van ontwikkelingen op het gebied van het beëindigen van partnerrelaties doordat een steeds groter deel van de stellen samenwoont zonder juridische verbintenis of met een geregistreerd partnerschap. Daarom gaat het tweede deel van het artikel in op partnerrelaties in het algemeen, ongeacht of deze zijn bekrachtigd door een juridische verbintenis. Het tweede deel blijft beperkt tot ouderparen, omdat kan worden aangenomen dat een scheiding voor ongehuwde ouders een vergelijkbare emotionele impact heeft als voor ouders die door een partnerschap of door een huwelijk aan elkaar zijn verbonden. Dit deel geeft antwoord op de volgende vragen:
- Hoe heeft de kans dat ouders in de jaren na de geboorte van hun kind uit elkaar gaan zich vanaf de eeuwwisseling ontwikkeld?
- Hoe verhoudt de scheidingskans van ongehuwde ouders zich tot die van ouders met een geregistreerd partnerschap en ouders die getrouwd zijn?
Het artikel is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft trends in echtscheidingen op een traditionele wijze: eerst door te beschrijven hoe de populatie echtparen in de afgelopen decennia is veranderd (2.1) en daarna door relatieve echtscheidingsmaten te gebruiken waarmee rekening gehouden wordt met de veranderde omvang van de populatie en de samenstelling ervan naar huwelijksduur (2.2). Hoofdstuk 3 gaat dieper in op de trends in (echt)scheidingen. Paragraaf 3.1 beschrijft de kans dat huwelijken eindigen in een echtscheiding vanuit een cohortperspectief. In paragraaf 3.2 komt aan bod hoe de kans op echtscheiding zich voor verschillende leeftijden en huwelijksduren heeft ontwikkeld tussen 2000 en 2019. Paragraaf 3.3 beschrijft vervolgens de trends in scheidingen van ouders ongeacht hun verbintenis ten tijde van de geboorte van het kind. De conclusies van dit onderzoek staan in hoofdstuk 4.
2. Traditionele kijk op trends in echtscheidingen
2.1 Veranderende populatie
Minder gehuwden en meer langlopende huwelijken
Tot halverwege de jaren ’60 volgde de levensloop van veel mensen een standaardpatroon: jongeren woonden bij hun ouders tot op de dag van het huwelijk, het eerste kind werd niet lang daarna geboren en het huwelijk hield stand tot aan de dood. Echtscheidingen kwamen nauwelijks voor, mede doordat een huwelijk alleen onder strenge voorwaarden kon worden ontbonden2). In de twintig jaar daarna, tot ongeveer halverwege de jaren ’80, hebben echtscheidingen een vlucht genomen. Deze snelle en sterke toename van het aantal echtscheidingen was onderdeel van wat ook wel de Tweede Demografische Transitie wordt genoemd (Lesthaeghe en Van der Kaa, 1986), een proces waarbij als gevolg van individualisering, secularisering, modernisering en emancipatie meer keuzevrijheid ontstond in de wijze waarop mensen hun leven wilden inrichten. Samenwonen voor het huwelijk werd gebruikelijker, het huwelijk werd minder vanzelfsprekend en de geboorte van kinderen werd vaker uitgesteld of zelfs afgesteld (Lesthaeghe, 2014).
Ook na de eeuwwisseling hebben veel van deze ontwikkelingen zich doorgezet. Stellen wonen vaker ongehuwd samen en als zij gaan trouwen doen ze dat op latere leeftijd. In 2000 werden er nog ruim 88 duizend huwelijken gesloten en de gemiddelde leeftijd van de vrouw was daarbij ruim 31 jaar. In 2021 trouwden ruim 56 duizend paren. Vrouwen waren daarbij gemiddeld bijna 36 jaar. Partnerrelaties die niet door het huwelijk zijn bekrachtigd, hebben tegelijkertijd een vlucht genomen. De meeste mensen wonen tegenwoordig eerst een periode met hun partner samen voordat zij eventueel besluiten te trouwen (Kooiman, Stoeldraijer en Harmsen, 2021). Daarnaast hebben stellen die hun relatie willen formaliseren en de zaken juridisch goed willen regelen sinds 1998 een alternatief voor het huwelijk: het geregistreerde partnerschap. Vooral sinds de wetswijziging van april 2014, toen het geregistreerde partnerschap in juridische zin vrijwel gelijk werd gesteld aan het huwelijk, is het aantal jaarlijks gesloten partnerschappen sterk toegenomen. Van de stellen die in 2021 een verbintenis lieten vastleggen bij de burgerlijke stand, koos bijna een derde voor een geregistreerd partnerschap. Mede door deze ontwikkelingen is het aantal echtparen dalende. Het aantal bestaande huwelijken was het hoogst in 2001. In dat jaar waren er ruim 3,5 miljoen echtparen in Nederland. Sindsdien daalt dat aantal. In 2021 waren er minder dan 3,2 miljoen. Dat betekent dat er in 2021 ruim 10 procent minder bestaande huwelijken waren die in een echtscheiding konden eindigen dan rond de eeuwwisseling.
2000 | 2021* | |
---|---|---|
Bestaande huwelijken (x 1000) | 3525 | 3167 |
Bestaande geregistreerde partnerschappen (x 1000) | 7 | 168 |
Percentage gehuwd (bevolking 15 jaar of ouder) | 54,7 | 45,2 |
Huwelijkssluitingen | 88074 | 56131 |
Geregistreerde partnerschappen | 2922 | 26150 |
Gemiddelde leeftijd vrouw bij huwelijk | 31,1 | 35,5 |
De samenstelling van de groep gehuwden is wat betreft de duur dat zij getrouwd zijn ook sterk veranderd. Een steeds groter deel van de huwelijken bestaat uit oudere paren die al geruime tijd met elkaar getrouwd zijn. Dat komt door de vergrijzing van de bevolking en het feit dat mensen tegenwoordig vaker ongehuwd blijven en op latere leeftijd trouwen. Sinds de eeuwwisseling is de vergrijzing van de groep gehuwden snel gegaan. In 2001 was nog 25 procent van de gehuwden 60 jaar of ouder, in 2021 gold dit voor 42 procent. Deze ontwikkeling hangt samen met een toegenomen aandeel langlopende huwelijken. In 2001 had 16 procent van alle bestaande huwelijken een looptijd van 40 jaar of meer, in 2021 was dit aandeel gegroeid tot 30 procent. Het aandeel kortlopende huwelijken nam juist sterk af. Bekend is dat het risico op echtscheiding afneemt naarmate stellen langer getrouwd zijn (Lyngstad en Jalovaara, 2010). Dat betekent dat zich onder de huwelijken steeds meer paren bevinden met een laag ‘risicoprofiel’ om nog uit elkaar te gaan.
Huwelijksduur | 2001 (%) | 2011 (%) | 2021* (%) |
---|---|---|---|
Minder dan 10 jaar | 23,4 | 20,5 | 18,8 |
10 tot 20 jaar | 20,0 | 19,6 | 18,1 |
20 tot 30 jaar | 20,8 | 17,3 | 17,4 |
30 tot 40 jaar | 20,0 | 18,7 | 15,8 |
40 jaar of meer | 15,8 | 23,9 | 29,9 |
2.2 Relatieve echtscheidingsmaten
Echtscheidingen per 1000 huwelijken
Het dalende aantal echtscheidingen is niet alleen het gevolg van de afname van het totaal aantal huwelijken dat in een echtscheiding kan eindigen. Ook gerelateerd aan het aantal huwelijken neemt het aantal echtscheidingen af. In 2021 eindigden van elke 1000 huwelijken er 7,8 in een echtscheiding. In 2014 waren dat er nog 10,4 per 1000. Tussen 2000 en 2014 bleef het aantal echtscheidingen per 1000 huwelijken ondanks wat aan de economische conjunctuur gerelateerde schommelingen (De Beer, 2012) min of meer gelijk.
jaar | echtscheidingen per 1000 echtparen (Per 1000 echtparen) |
---|---|
1950 | 3 |
1951 | 2,8 |
1952 | 2,6 |
1953 | 2,4 |
1954 | 2,4 |
1955 | 2,3 |
1956 | 2,3 |
1957 | 2,2 |
1958 | 2,1 |
1959 | 2,2 |
1960 | 2,2 |
1961 | 2,2 |
1962 | 2,2 |
1963 | 2,2 |
1964 | 2,3 |
1965 | 2,2 |
1966 | 2,4 |
1967 | 2,6 |
1968 | 2,7 |
1969 | 3 |
1970 | 3,3 |
1971 | 3,6 |
1972 | 4,6 |
1973 | 5,5 |
1974 | 5,8 |
1975 | 6 |
1976 | 6,2 |
1977 | 6,3 |
1978 | 6,5 |
1979 | 7 |
1980 | 7,5 |
1981 | 8,3 |
1982 | 9 |
1983 | 9,4 |
1984 | 9,9 |
1985 | 9,9 |
1986 | 8,7 |
1987 | 8,1 |
1988 | 8,1 |
1989 | 8,1 |
1990 | 8,1 |
1991 | 8,1 |
1992 | 8,6 |
1993 | 8,6 |
1994 | 10,2 |
1995 | 9,7 |
1996 | 9,9 |
1997 | 9,6 |
1998 | 9,2 |
1999 | 9,5 |
2000 | 9,8 |
2001 | 10,8 |
2002 | 10,7 |
2003 | 10,4 |
2004 | 10,4 |
2005 | 10,6 |
2006 | 10,3 |
2007 | 10,2 |
2008 | 10,2 |
2009 | 9,1 |
2010 | 9,5 |
2011 | 9,5 |
2012 | 9,7 |
2013 | 9,9 |
2014 | 10,4 |
2015 | 10,1 |
2016 | 9,9 |
2017 | 9,7 |
2018 | 9,2 |
2019 | 8,9 |
2020 | 8,6 |
2021* | 7,8 |
1)Inclusief flitsscheidingen. |
Echtscheidingspercentage
Huwelijken eindigen vanaf 2014 echter ook steeds minder vaak in een echtscheiding als rekening wordt gehouden met het feit dat een steeds groter deel van de echtparen al lange tijd getrouwd is (zie paragraaf 2.1). Dat blijkt uit de ontwikkeling van het echtscheidingspercentage, dat corrigeert voor de samenstelling van de huwelijken naar huwelijksduur, het aantal jaren dat echtparen al bij elkaar zijn. Het echtscheidingspercentage is de kans dat een huwelijk door een echtscheiding zal worden ontbonden indien de in het verslagjaar waargenomen huwelijksduurspecifieke echtscheidingskansen in de toekomst blijven gelden (zie kader totaal echtscheidingspercentage). In 2021 lag het echtscheidingspercentage op 33, wat betekent dat 33 procent van de huwelijken zal eindigen in een echtscheiding als echtparen zich in de toekomst hetzelfde blijven gedragen. In 2014 lag het echtscheidingspercentage nog op ruim 40 procent. In figuur 2.2.2 is de ontwikkeling van het echtscheidingspercentage vanaf 1971 weergegeven. Daarin valt op dat er in het echtscheidingspercentage minder schommelingen van jaar-op-jaar te zien zijn dan in het absolute aantal echtscheidingen of het aantal per 1000 huwelijken. Het echtscheidingspercentage toont duidelijker dan het absolute aantal echtscheidingen aan dat de kans dat huwelijken eindigden in een echtscheiding ook tussen 1985 en 2014 nog trendmatig toenam, zij het in een trager tempo dan voor 1985. Vanaf 2014 is daar verandering in gekomen.
jaar | echtscheidingspercentage (%) |
---|---|
1971 | 12,1 |
1972 | 15,8 |
1973 | 18,4 |
1974 | 18,9 |
1975 | 19,3 |
1976 | 19,8 |
1977 | 20,3 |
1978 | 20,9 |
1979 | 22,3 |
1980 | 24 |
1981 | 26,4 |
1982 | 28,5 |
1983 | 30,2 |
1984 | 31,8 |
1985 | 32,2 |
1986 | 28,9 |
1987 | 27,3 |
1988 | 27,5 |
1989 | 27,8 |
1990 | 28,1 |
1991 | 27,8 |
1992 | 29,3 |
1993 | 29,2 |
1994 | 33,5 |
1995 | 31,7 |
1996 | 32,8 |
1997 | 32,4 |
1998 | 31,6 |
1999 | 32,9 |
2000 | 33,9 |
2001 | 36,1 |
2002 | 33,3 |
2003 | 32,2 |
2004 | 32,3 |
2005 | 33,4 |
2006 | 33,8 |
2007 | 34,1 |
2008 | 35,2 |
2009 | 34,3 |
2010 | 36,2 |
2011 | 36,5 |
2012 | 37 |
2013 | 38,1 |
2014 | 40,1 |
2015 | 39,6 |
2016 | 39,1 |
2017 | 38,8 |
2018 | 37,1 |
2019 | 36,7 |
2020 | 36 |
2021* | 33 |
3. Nadere kijk op trends in (echt)scheidingen
Op basis van het echtscheidingspercentage alleen is echter niet vast te stellen of de daling sinds 2014 een tijdelijke dip is of wijst op het begin van een langduriger dalende trend. Het percentage laat immers niet zien of veranderingen zich voordoen bij echtparen die al lange tijd getrouwd zijn of bij recentelijk getrouwde stellen, aangezien de huwelijksduurspecifieke echtscheidingskansen allemaal even zwaar wegen bij de berekening van het echtscheidingspercentage. Zo kan het echtscheidingspercentage dalen doordat recentelijk gesloten huwelijken minder vaak stranden dan in eerdere periodes, maar evenzeer doordat echtparen die al decennia bij elkaar zijn minder vaak scheiden dan echtparen die in eerdere periodes eenzelfde lange tijd getrouwd waren. Om te beoordelen of nieuw gesloten huwelijken vaker standhouden dan huwelijken die in een eerdere periode zijn gesloten, is het cohortperspectief waardevol. Hierbij worden alle huwelijken die in een bepaald jaar zijn gesloten gevolgd tot het heden en wordt bekeken welk deel er in de tussentijd in een echtscheiding is geëindigd.
3.1 Cohortanalyse
Huwelijken die rond 1990 werden gesloten, eindigden het vaakst in een echtscheiding. Dat blijkt uit het cohortperspectief. Na tien jaar was ruim 18 procent van de in 1990 gesloten huwelijken in een echtscheiding geëindigd. Huwelijken die recenter werden gesloten, waren wat stabieler. Voor de huwelijkscohorten van 2000 en 2010 liggen die percentages significant lager op respectievelijk 17 en minder dan 16 procent. Het is niet met zekerheid te stellen dat huwelijken gesloten na 2000 ook op lange termijn stabieler zullen blijken dan die uit 1990, maar dat ligt wel in de lijn der verwachting. Na tien jaar ligt het echtscheidingspercentage van huwelijkscohort 2010 dichter bij dat van cohort 1980 dan bij dat van cohort 1990.
Tussen huwelijken gesloten in de periode tussen 1950 en 1990 nam het aandeel dat werd ontbonden door echtscheiding snel en gelijkmatig toe. Van de in 1950 gesloten huwelijken was minder dan 11 procent na veertig jaar uitgemond in een echtscheiding. Dat aandeel liep met de huwelijkscohorten gestaag op. Van de huwelijken gesloten in 1980 was na veertig jaar al ruim 33 procent door echtscheiding ontbonden. Het huwelijkscohort van 1990 kan pas dertig jaar worden gevolgd, maar na die tijd is al ruim 37 procent uitgedraaid op een echtscheiding. Het is goed denkbaar dat meer dan 40 procent van de in 1990 gesloten huwelijken na veertig jaar zal zijn gestrand.
1950 (%) | 1960 (%) | 1970 (%) | 1980 (%) | 1990 (%) | 2000 (%) | 2010 (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,0 | 0,1 | 0,1 |
2 | 0,2 | 0,3 | 0,4 | 0,8 | 1,0 | 1,3 | 1,0 |
3 | 0,5 | 0,6 | 1,0 | 2,8 | 3,1 | 3,3 | 2,7 |
4 | 0,9 | 1,1 | 1,9 | 4,7 | 5,5 | 5,4 | 4,6 |
5 | 1,3 | 1,5 | 2,9 | 6,8 | 8,6 | 7,6 | 6,7 |
6 | 1,7 | 1,8 | 3,8 | 8,6 | 11,1 | 9,8 | 8,8 |
7 | 2,0 | 2,2 | 4,8 | 10,1 | 13,2 | 11,8 | 10,6 |
8 | 2,4 | 2,7 | 5,8 | 11,5 | 15,2 | 13,8 | 12,4 |
9 | 2,7 | 3,1 | 6,7 | 12,7 | 16,7 | 15,5 | 14,1 |
10 | 3,0 | 3,5 | 7,7 | 13,8 | 18,3 | 17,1 | 15,6 |
11 | 3,3 | 4,0 | 8,8 | 15,0 | 19,7 | 18,5 | |
12 | 3,5 | 4,5 | 9,9 | 16,0 | 21,2 | 19,9 | |
13 | 3,8 | 5,0 | 10,9 | 17,0 | 22,6 | 21,2 | |
14 | 4,0 | 5,6 | 12,0 | 18,0 | 23,9 | 22,5 | |
15 | 4,2 | 6,2 | 13,1 | 19,0 | 25,1 | 23,7 | |
16 | 4,5 | 6,9 | 14,1 | 19,9 | 26,4 | 24,9 | |
17 | 4,7 | 7,5 | 15,0 | 20,8 | 27,5 | 26,0 | |
18 | 4,9 | 8,1 | 15,8 | 21,7 | 28,5 | 27,1 | |
19 | 5,1 | 8,7 | 16,5 | 22,6 | 29,6 | 28,1 | |
20 | 5,4 | 9,3 | 17,2 | 23,4 | 30,6 | 29,1 | |
21 | 5,6 | 10,0 | 17,9 | 24,2 | 31,4 | ||
22 | 5,8 | 10,6 | 18,6 | 25,2 | 32,3 | ||
23 | 6,2 | 11,2 | 19,2 | 26,1 | 33,1 | ||
24 | 6,6 | 12,0 | 19,9 | 26,9 | 33,9 | ||
25 | 7,0 | 12,6 | 20,5 | 27,6 | 34,7 | ||
26 | 7,3 | 13,2 | 21,1 | 28,4 | 35,3 | ||
27 | 7,7 | 13,7 | 21,6 | 29,0 | 36,0 | ||
28 | 8,0 | 14,2 | 22,0 | 29,6 | 36,5 | ||
29 | 8,3 | 14,6 | 22,4 | 30,2 | 37,0 | ||
30 | 8,6 | 14,9 | 22,8 | 30,7 | 37,4 | ||
31 | 8,8 | 15,2 | 23,1 | 31,1 | |||
32 | 9,1 | 15,5 | 23,4 | 31,4 | |||
33 | 9,4 | 15,7 | 23,7 | 31,8 | |||
34 | 9,6 | 15,9 | 24,0 | 32,0 | |||
35 | 9,8 | 16,1 | 24,2 | 32,3 | |||
36 | 10,1 | 16,3 | 24,4 | 32,6 | |||
37 | 10,2 | 16,4 | 24,5 | 32,8 | |||
38 | 10,3 | 16,6 | 24,7 | 32,9 | |||
39 | 10,5 | 16,7 | 24,9 | 33,1 | |||
40 | 10,6 | 16,8 | 25,0 | 33,2 | |||
1)Kaplan-Meier failure curves. |
Dat huwelijken gesloten in 2010 minder vaak eindigen in een echtscheiding dan de in 1990 gesloten huwelijken kan voor bijna de helft worden toegeschreven aan het feit dat mensen steeds minder vaak op zeer jonge leeftijd trouwen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat huwelijken vaker op de klippen lopen naarmate de partners jonger waren bij hun bruiloft. Vooral degenen die erg jong trouwen, jonger dan 25 jaar, scheiden meer (Kooiman, 2019; Lyngstad en Jalovaara, 2010). In 1980 lag de mediane leeftijd van mensen die trouwden nog op 24 jaar en was 59 procent jonger dan 25 jaar. Vanaf dat moment zijn mensen op steeds latere leeftijd gaan trouwen. In 2010 lag de mediane leeftijd op de dag van de bruiloft op 31 jaar en was slechts 13 procent jonger dan 25 jaar. Daartegenover staat dat een steeds groter deel van de mensen die trouwen begint aan een tweede of later huwelijk en deze huwelijken eindigen juist vaker dan eerste huwelijken in een echtscheiding (Poortman en Lyngstad, 2007). Van degenen die in 1980 trouwden begon 8 procent aan een tweede of later huwelijk, van degenen die trouwden in 2010 was dat 19 procent.
jaar van huwelijkssluiting | mediane leeftijd (Mediaan (in jaren)) |
---|---|
1950 | 25 |
1960 | 24 |
1970 | 23 |
1980 | 24 |
1990 | 27 |
2000 | 30 |
2010 | 31 |
Als de huwelijkscohorten van 1990 en 2010 niet zouden verschillen in huwelijksleeftijd en huwelijksgeschiedenis, zou het verschil in echtscheidingskans bijna de helft kleiner zijn. Zonder rekening te houden met de leeftijd en de huwelijksgeschiedenis is de kans op echtscheiding bij de in 2010 gesloten huwelijken 17 procent lager dan bij de in 1990 huwelijken. Na controle voor de leeftijd en het rangnummer van het huwelijk is dit verschil nog 9 procent. Dat blijkt uit een logistische regressieanalyse met als afhankelijke variabele of een persoon een echtscheiding meemaakt in de eerste tien jaar van het huwelijk (zie tabel B1). De analyse bevestigt overigens dat huwelijken vaker eindigen in een echtscheiding naarmate mensen jonger zijn als zij trouwen en ook dat tweede en latere huwelijken vaker in een echtscheiding eindigen.
Kans op echtscheiding (%) | Kans op echtscheiding (marge) (%) | |
---|---|---|
1950 | 3,1 | 3,0 - 3,2 |
1960 | 3,6 | 3,5 - 3,7 |
1970 | 7,6 | 7,5 - 7,7 |
1980 | 13,9 | 13,7 - 14,1 |
1990 | 19,6 | 19,4 - 19,8 |
2000 | 18,8 | 18,6 - 19,0 |
2010 | 17,8 | 17,5 - 18,0 |
1) Zie model 2 in tabel B1. Puntschatting en 95%-betrouwbaarheidsinterval. |
3.2 De rol van huwelijksleeftijd en huwelijksduur
Hoewel het echtscheidingspercentage daalt en nieuw gesloten huwelijken sinds 1990 stabieler worden, is het aantal echtscheidingen onder ouderen recentelijk nog toegenomen. In 2019 maakten ruim 6 duizend 60-plussers een echtscheiding mee. Dat is 14 procent meer dan in 2014. Onder mensen jonger dan 60 jaar daalde juist het aantal echtscheidingen sinds 2014 (met 18 procent). Om te onderzoeken of de echtscheidingskansen bij echtparen die lang bij elkaar zijn nog wel toenemen, zijn de echtscheidingskansen uitgesplitst naar huwelijksduur en leeftijd. Hierbij wordt voor gehuwden van een specifieke leeftijd en met een specifieke huwelijksduur berekend welk percentage gedurende een jaar een echtscheiding meemaakt. In figuur 3.2.1 zijn deze kansen weergegeven voor 2019. Donkerpaarse kleuren wijzen op een grote kans op echtscheiding, lichte op een kleine kans. Uit de figuur blijkt dat het risico op echtscheiding in de eerste jaren van het huwelijk eerst oploopt en na een jaar of zes doorgaans weer daalt. In lijn met eerder onderzoek blijkt dat mensen die jong trouwen (onder de 30 jaar, vooral onder de 25 jaar) de grootste kans lopen op een echtscheiding. Mensen die op de dag van de bruiloft ouder zijn dan 60 jaar maken juist relatief weinig een echtscheiding mee.
Huwelijksduur in jaren | < 25 (Leeftijd) | 25-29 (Leeftijd) | 30-34 (Leeftijd) | 35-39 (Leeftijd) | 40-44 (Leeftijd) | 45-49 (Leeftijd) | 50-54 (Leeftijd) | 55-59 (Leeftijd) | 60-64 (Leeftijd) | 65-69 (Leeftijd) | 70-74 (Leeftijd) | 75-79 (Leeftijd) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
0 | 1,69 | 1,24 | 0,89 | 0,76 | 0,93 | 1,16 | 0,83 | 0,62 | 0,79 | 0,75 | ||
1 | 2,54 | 2,1 | 1,57 | 1,67 | 1,52 | 1,53 | 1,09 | 1,13 | 0,92 | 0,94 | ||
2 | 2,89 | 2,08 | 1,64 | 1,66 | 1,92 | 1,86 | 1,66 | 1,36 | 0,95 | 1,7 | ||
3 | 3,05 | 2,05 | 1,66 | 1,86 | 2,01 | 1,84 | 1,87 | 1,55 | 1,33 | 1,1 | ||
4 | 3,16 | 2,21 | 1,78 | 1,76 | 1,99 | 2,19 | 1,6 | 1,46 | 1,27 | 1,28 | ||
5 | 2,27 | 1,91 | 1,81 | 2,09 | 1,99 | 1,86 | 1,68 | 1,37 | 0,9 | 0,48 | ||
6 | 2,13 | 2,07 | 1,85 | 2,13 | 2,15 | 1,81 | 1,6 | 1,17 | 1,18 | 0,93 | ||
7 | 2,43 | 1,93 | 1,73 | 1,87 | 1,85 | 1,71 | 1,18 | 1,02 | 1,24 | 0,52 | ||
8 | 2,56 | 2,02 | 1,78 | 1,85 | 1,81 | 1,79 | 1,26 | 1,08 | 1,07 | 0,72 | ||
9 | 2,89 | 1,82 | 1,8 | 1,95 | 2,09 | 1,7 | 1,47 | 0,9 | 1,54 | 0,67 | ||
10 | 2,2 | 1,85 | 1,65 | 1,73 | 1,84 | 1,61 | 1,52 | 1,19 | 1,21 | 0,33 | ||
11 | 1,73 | 1,77 | 1,74 | 1,67 | 1,45 | 1,25 | 0,99 | 0,92 | 0,97 | |||
12 | 1,86 | 1,38 | 1,45 | 1,75 | 1,51 | 1,13 | 1,2 | 0,78 | 0,9 | |||
13 | 1,52 | 1,45 | 1,61 | 1,74 | 1,6 | 1,17 | 1,01 | 0,75 | 0,5 | |||
14 | 1,24 | 1,43 | 1,35 | 1,56 | 1,57 | 1,27 | 1,29 | 1,32 | 0,34 | |||
15 | 1,26 | 1,47 | 1,42 | 1,49 | 1,42 | 1,07 | 0,86 | 0,84 | 0,63 | |||
16 | 1,35 | 1,39 | 1,35 | 1,23 | 1,34 | 0,76 | 0,59 | 0,78 | ||||
17 | 1,33 | 1,19 | 1,29 | 1,31 | 0,96 | 0,84 | 0,65 | 0,42 | 0,87 | |||
18 | 1,69 | 1,35 | 1,43 | 1,31 | 1,3 | 0,74 | 0,71 | 0,45 | 0,47 | |||
19 | 1,68 | 1,29 | 1,35 | 1,25 | 1,06 | 0,68 | 0,66 | 0,62 | 0,45 | |||
20 | 1,32 | 1,14 | 1,32 | 1,21 | 0,97 | 0,66 | 0,45 | 0,25 | 0,34 | |||
21 | 1,14 | 1,16 | 1,21 | 0,92 | 0,53 | 0,62 | 0,5 | 0,46 | ||||
22 | 1,27 | 1,14 | 1,18 | 0,82 | 0,88 | 0,72 | 0,37 | 0,57 | ||||
23 | 0,99 | 1,11 | 1,05 | 0,88 | 0,59 | 0,7 | 0,43 | 0,36 | ||||
24 | 1,19 | 0,95 | 0,85 | 0,72 | 0,64 | 0,69 | 0,37 | 0,59 | ||||
25 | 1,01 | 1,01 | 0,87 | 0,75 | 0,61 | 0,52 | 0,35 | 0,31 | ||||
26 | 0,69 | 1,19 | 0,83 | 0,62 | 0,53 | 0,47 | 0,34 | 0,22 | ||||
27 | 0,86 | 0,77 | 0,63 | 0,54 | 0,37 | 0,45 | 0,15 | |||||
28 | 0,85 | 0,79 | 0,62 | 0,56 | 0,62 | 0,39 | 0,22 | |||||
29 | 0,75 | 0,68 | 0,59 | 0,49 | 0,48 | 0,24 | 0,15 | |||||
30 | 0,86 | 0,55 | 0,43 | 0,48 | 0,41 | 0,27 | 0,15 | |||||
31 | 0,56 | 0,67 | 0,47 | 0,42 | 0,45 | 0,13 | 0,07 | |||||
32 | 0,42 | 0,38 | 0,27 | 0,3 | 0,32 | 0,0 | ||||||
33 | 0,76 | 0,34 | 0,3 | 0,31 | 0,28 | 0,4 | ||||||
34 | 0,41 | 0,33 | 0,24 | 0,22 | 0,32 | 0,15 | ||||||
35 | 0,5 | 0,31 | 0,29 | 0,28 | 0,19 | 0,08 | ||||||
36 | 0,33 | 0,2 | 0,2 | 0,21 | 0,2 | 0,0 | ||||||
37 | 0,24 | 0,17 | 0,11 | 0,13 | 0,08 | |||||||
38 | 0,23 | 0,17 | 0,18 | 0,11 | 0,14 | |||||||
39 | 0,38 | 0,2 | 0,13 | 0,04 | 0,13 | |||||||
40 | 0,27 | 0,17 | 0,16 | 0,13 | 0,42 | |||||||
41 | 0,33 | 0,15 | 0,16 | 0,12 | 0,05 | |||||||
42 | 0,12 | 0,09 | 0,12 | 0,1 | ||||||||
43 | 0,12 | 0,11 | 0,06 | 0,19 | ||||||||
44 | 0,14 | 0,12 | 0,08 | 0,03 | ||||||||
45 | 0,11 | 0,11 | 0,05 | 0,05 | ||||||||
46 | 0,04 | 0,08 | 0,04 | 0,08 | ||||||||
47 | 0,13 | 0,05 | 0,05 | |||||||||
48 | 0,09 | 0,05 | 0,06 | |||||||||
49 | 0,05 | 0,04 | 0,04 | |||||||||
50 | 0,05 | 0,02 | 0,04 | |||||||||
1) Minimaal 1 000 waarnemingen (huwelijken) per cel. |
Figuur 3.2.2 laat zien hoe de kans op echtscheiding voor verschillende huwelijksduren en leeftijden is veranderd tussen 2000 en 2019. Een blauwe kleur geeft aan dat het risico op echtscheiding is afgenomen, een oranje kleur dat deze is toegenomen. De figuur laat zien dat huwelijken van mensen jonger dan 40 jaar in deze periode aanzienlijk stabieler zijn geworden. Hetzelfde geldt voor huwelijken die nog relatief pril waren (in de eerste tien jaar). Ook 50- en 60-plussers die nog in de eerste tien jaar van het huwelijk zaten, maakten in 2019 minder vaak een echtscheiding mee dan in 2000. Tegelijkertijd is het risico op echtscheiding wel toegenomen onder 45-plussers die al meer dan 15 jaar getrouwd zijn en onder 60-plussers die 20 tot 35 jaar getrouwd zijn. Na 35 jaar huwelijk is het risico op echtscheiding verwaarloosbaar klein en over de tijd nagenoeg onveranderd gebleven.
Deze ontwikkelingen onderstrepen dat wat betreft echtscheidingen vooral sprake is van een cohorteffect: recentelijk gesloten huwelijken zijn stabieler geworden, ongeacht de leeftijd waarop mensen trouwden. Ouderen maken wel steeds vaker een echtscheiding mee, maar dat geldt alleen voor degenen die geruime tijd getrouwd zijn en niet voor degenen met een huwelijksduur van minder dan tien jaar.
Huwelijksduur in jaren | < 25 (Leeftijd in jaren) | 25-29 (Leeftijd in jaren) | 30-34 (Leeftijd in jaren) | 35-39 (Leeftijd in jaren) | 40-44 (Leeftijd in jaren) | 45-49 (Leeftijd in jaren) | 50-54 (Leeftijd in jaren) | 55-59 (Leeftijd in jaren) | 60-64 (Leeftijd in jaren) | 65-69 (Leeftijd in jaren) | 70-74 (Leeftijd in jaren) | 75-79 (Leeftijd in jaren) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
0 | 0,29 | -0,09 | -0,19 | -0,36 | -0,4 | 0,02 | -0,06 | -0,49 | -0,61 | |||
1 | -0,25 | -0,11 | -0,24 | -0,37 | -1,15 | -1,08 | -0,94 | -0,61 | -0,76 | |||
2 | -0,23 | -0,34 | -0,45 | -0,58 | -0,78 | -0,68 | -0,29 | -0,56 | -0,91 | |||
3 | -0,42 | -0,7 | -0,68 | -0,66 | -1 | -0,77 | -0,47 | -0,12 | -0,28 | |||
4 | -0,05 | -0,55 | -0,41 | -0,36 | -0,64 | -0,17 | -0,93 | -0,63 | -0,32 | |||
5 | -0,37 | -0,29 | -0,19 | -0,29 | -0,87 | -0,36 | -0,37 | -0,22 | ||||
6 | -1,06 | -0,16 | -0,35 | -0,53 | -1,1 | -0,6 | -0,37 | -0,3 | ||||
7 | -0,09 | -0,03 | -0,26 | -0,29 | -0,58 | -0,4 | -0,57 | -0,48 | ||||
8 | -0,28 | -0,12 | -0,1 | -0,05 | -0,42 | -0,07 | -0,49 | -0,19 | ||||
9 | 0,17 | -0,27 | 0 | 0,13 | -0,2 | -0,08 | -0,14 | 0,03 | ||||
10 | 0 | -0,14 | -0,22 | -0,14 | 0,01 | -0,16 | 0,12 | -0,27 | ||||
11 | -0,18 | -0,04 | 0,09 | -0,06 | 0,24 | 0,57 | -0,34 | |||||
12 | -0,16 | -0,22 | -0,1 | 0,04 | -0,22 | -0,24 | -0,02 | |||||
13 | -0,71 | -0,13 | 0,19 | 0,09 | -0,15 | -0,01 | -0,05 | |||||
14 | -0,82 | -0,28 | -0,14 | 0,06 | 0,36 | 0,04 | 0,52 | |||||
15 | -0,82 | -0,17 | 0,04 | -0,03 | -0,02 | -0,32 | -0,21 | |||||
16 | -0,38 | 0,14 | -0,06 | 0,18 | 0,46 | 0,25 | ||||||
17 | -0,4 | -0,11 | 0,01 | 0,18 | 0,24 | 0,24 | ||||||
18 | 0,09 | -0,07 | 0,11 | 0,02 | 0,46 | -0,23 | ||||||
19 | -0,02 | 0,14 | 0,24 | 0,17 | 0,22 | 0,06 | ||||||
20 | -0,4 | -0,1 | 0,1 | 0,2 | -0,06 | -0,24 | -0,03 | |||||
21 | -0,07 | 0,14 | 0,1 | -0,24 | -0,15 | 0,14 | ||||||
22 | 0,08 | 0,15 | 0,27 | -0,06 | -0,12 | 0,12 | ||||||
23 | -0,23 | 0,18 | 0,12 | 0,19 | 0,06 | 0,12 | ||||||
24 | -0,01 | 0 | 0,08 | -0,13 | -0,02 | 0,46 | ||||||
25 | -0,09 | 0,19 | 0,13 | 0,24 | 0,06 | 0,31 | ||||||
26 | -0,31 | 0,37 | 0,24 | 0,14 | 0,13 | 0,04 | ||||||
27 | 0,14 | 0,22 | 0,3 | 0,17 | 0,25 | 0,25 | ||||||
28 | 0,13 | 0,26 | 0,18 | 0,22 | 0,46 | 0,09 | ||||||
29 | 0,11 | 0,18 | 0,22 | 0,31 | 0,11 | -0,12 | ||||||
30 | 0,18 | 0,12 | 0,05 | 0,12 | 0,18 | 0,1 | ||||||
31 | -0,03 | 0,26 | 0,15 | 0,18 | 0,35 | 0,13 | ||||||
32 | 0,06 | 0,12 | 0 | 0,02 | -0,02 | |||||||
33 | 0,43 | 0,08 | 0,1 | 0,11 | 0,1 | |||||||
34 | 0,1 | 0,09 | 0,01 | 0,11 | 0,27 | |||||||
35 | 0,3 | 0,11 | 0,12 | 0,1 | 0,06 | |||||||
36 | 0,09 | -0,01 | 0,05 | 0,06 | 0,13 | |||||||
37 | 0 | 0,04 | -0,01 | 0,02 | 0,08 | |||||||
38 | 0,03 | 0,03 | 0,06 | 0,09 | 0,14 | |||||||
39 | 0,21 | 0,08 | 0,06 | -0,06 | 0,13 | |||||||
40 | 0,03 | 0,04 | 0,08 | 0,09 | 0,36 | |||||||
41 | 0,11 | 0,03 | 0,04 | 0,08 | 0,05 | |||||||
42 | -0,03 | 0,01 | 0,08 | 0,07 | ||||||||
43 | 0,04 | 0,04 | 0,03 | 0,17 | ||||||||
44 | -0,07 | 0,02 | 0,02 | -0,04 | ||||||||
45 | 0,11 | 0,04 | 0,02 | 0,02 | ||||||||
46 | -0,01 | -0,01 | -0,01 | |||||||||
47 | 0,06 | 0,01 | 0,02 | |||||||||
48 | 0,08 | 0 | 0,04 | |||||||||
49 | -0,07 | 0,02 | 0,03 | |||||||||
50 | -0,01 | -0,05 | 0,02 | |||||||||
1) Minimaal 1 000 waarnemingen (huwelijken) per cel. |
3.3 Scheidingen van ouders
Dat huwelijken de laatste jaren minder vaak eindigen in een echtscheiding betekent niet dat partnerrelaties in het algemeen stabieler zijn geworden. Doordat steeds meer stellen niet-gehuwd samenwonen geeft het echtscheidingscijfer geen volledig beeld meer van de scheidingskans van partnerrelaties. Het is bovendien een overschatting van de stabiliteit: stellen die ongehuwd samenwonen gaan immers vaker uit elkaar dan stellen die getrouwd zijn (Van Gaalen, Van Houdt en Poortman, 2019). In de Verenigde Staten bleek het aandeel echtscheidingen in de jaren ’90 een plateau te hebben bereikt, maar bleef het aandeel gezinnen (ongeacht de burgerlijke staat van het stel) dat te maken kreeg met een scheiding desondanks toenemen (Bumpass en Lu, 2000; Raley en Bumpass, 2003).
Deze paragraaf onderzoekt hoe vaak stellen uit elkaar gaan in de jaren nadat zij gezamenlijk een kind hebben gekregen en of de kans dat ouders gaan scheiden over de tijd is veranderd. Dat gebeurt voor alle ouderparen ongeacht of zij getrouwd waren of niet. Alleen stellen die gezamenlijk een kind krijgen, komen aan bod. Het is immers aannemelijk dat de mate van commitment en de emotionele gevolgen van een scheiding bij jonge gezinnen niet anders zijn voor ongehuwde samenwoners, voor stellen met een geregistreerd partnerschap en voor stellen die getrouwd zijn.
Steeds minder prille ouders zijn getrouwd
In de afgelopen twintig jaar zijn verschuivingen in de burgerlijke staat van ouders aanzienlijk geweest: steeds vaker zijn ouders niet gehuwd op het moment dat hun kind geboren wordt. In de analyses is gekeken naar alle in een jaar geboren kinderen van wie beide ouders bekend waren en op de dag van de geboorte op hetzelfde adres woonden. Van de in 1998 geboren kinderen was de overgrote meerderheid, ruim 85 procent, bij de geboorte van hun kind getrouwd. Geregistreerde partnerschappen kwamen nog niet of nauwelijks voor. Van de kinderen die in 2016 werden geboren, had nog slechts een krappe meerderheid gehuwde ouders (55 procent). Ouders zonder verbintenis (38 procent) kwamen veel vaker voor dan in 1998 (15 procent). Ook had ruim 7 procent van de ouders die in 2016 een kind kregen een geregistreerd partnerschap. Het aandeel ouders zonder wettelijke verbintenis nam vooral tussen 1998 en 2010 snel toe. De opkomst van ouders met een geregistreerd partnerschap begon in 2007 en was vooral in de laatste jaren sterk.
jaar geboorte kind | ongehuwd samenwonend (% kinderen) | huwelijk (% kinderen) | geregistreerd partnerschap (% kinderen) |
---|---|---|---|
1998 | 14,8 | 85,1 | 0,0 |
2001 | 20,5 | 79,3 | 0,2 |
2004 | 25,8 | 73,2 | 0,9 |
2007 | 31,8 | 66,0 | 2,2 |
2010 | 35,6 | 60,8 | 3,6 |
2013 | 37,3 | 58,0 | 4,7 |
2016 | 37,8 | 54,9 | 7,2 |
1)Het betreft uitsluitend kinderen van wie beide ouders bekend zijn en op hetzelfde adres in Nederland stonden ingeschreven op de dag van de geboorte. |
Ouders steeds vaker uit elkaar
Dat steeds minder prille ouders getrouwd zijn, is relevant omdat de burgerlijke staat samenhangt met de kans op scheiding. Ouders die bij de geboorte van het kind al getrouwd waren, blijven namelijk vaker bij elkaar dan ouders die op dat moment een geregistreerd partnerschap hadden en vooral dan ouders die geen verbintenis hadden. Dat blijkt uit een survival-analyse waarbij van jaar-op-jaar is bekeken welk deel van de ouders nog bij elkaar woont, gegeven hun burgerlijke staat bij de geboorte van het kind. Van de in 2013 geboren kinderen van wie de ouders bij de geboorte van hun kind al getrouwd waren, was zes jaar na de geboorte 8 procent gescheiden. Bij kinderen met ouders zonder wettelijke verbintenis was het risico op scheiding ongeveer twee keer zo groot. Van de in 2013 geboren kinderen van wie de ouders bij de geboorte van hun kind geen verbintenis hadden, was 18 procent na zes jaar uit elkaar. Het risico op scheiding van ouders met een geregistreerd partnerschap ligt er tussenin, op ongeveer 10 procent na zes jaar. Binnen de groep getrouwde ouders en de groep ouders met een partnerschap is niet of nauwelijks sprake van een ontwikkeling van de kans op scheiding. Het percentage tussen de geboortecohorten van 1998 en 2013 is min of meer stabiel. Bij ouders die ongehuwd samenwoonden, nam de kans op scheiding in die periode eerst af en vervolgens weer wat toe.
Echter, de kans dat ouders in de jaren na de geboorte van hun kind uit elkaar gaan, is wel degelijk toegenomen in de onderzochte periode. Van de in 1998 geboren kinderen was 9 procent na zes jaar gescheiden. Dit aandeel is met de geboortecohorten opgelopen tot ruim 11 procent van de ouders van kinderen geboren in 2013. Het feit dat scheidingen onder ouders meer zijn voorgekomen terwijl onder ouders zonder verbintenis, gehuwde ouders en ouders met een partnerschap van een ontwikkeling nauwelijks sprake was, komt doordat een steeds groter deel van de ouders in een categorie valt met een hoger risico op scheiding: steeds minder ouders zijn bij de geboorte van het kind getrouwd, steeds meer ouders hebben geen verbintenis of een geregistreerd partnerschap.
burgerlijke staat bij geboorte kind | 1998 (% kinderen) | 2001 (% kinderen) | 2004 (% kinderen) | 2007 (% kinderen) | 2010 (% kinderen) | 2013 (% kinderen) |
---|---|---|---|---|---|---|
Ongeacht burgerlijke staat | 9 | 9,5 | 9,4 | 10 | 10,8 | 11,1 |
Ongehuwd samenwonend | 18 | 16,6 | 15,1 | 15,1 | 16,2 | 16,2 |
Huwelijk | 7,4 | 7,6 | 7,4 | 7,4 | 7,7 | 7,9 |
Geregistreerd partnerschap | 10,2 | 9,9 | 10,4 | |||
1)Kaplan-Meier survival function. |
4. Conclusie
Echtscheidingen komen sinds 2014 steeds minder voor en ook het echtscheidingspercentage daalt. In dit artikel zijn de trends in echtscheidingen onderzocht met de nadruk op de periode na de eeuwwisseling waarin steeds meer mensen ongehuwd samenwonen en stellen op latere leeftijd zijn gaan trouwen. Uit de vergelijking van verschillende huwelijkscohorten blijkt dat huwelijken gesloten rond 1990 het vaakst eindigden in een echtscheiding en dat huwelijken die daarna werden gesloten weer wat stabieler worden. Deze ontwikkeling is voor ongeveer de helft toe te schrijven aan het feit dat stellen op latere leeftijd trouwen. Echtparen die op jonge leeftijd trouwen hebben namelijk een hogere scheidingskans. De toegenomen stabiliteit van huwelijken geldt niet alleen voor mensen jonger dan 50 jaar die recentelijk trouwden. Ook 50-plussers die in de afgelopen jaren zijn getrouwd, maken minder vaak een echtscheiding mee dan leeftijdsgenoten die twintig jaar eerder zijn getrouwd.
Het feit dat huwelijken in de afgelopen jaren minder vaak eindigen in een echtscheiding betekent niet dat partnerrelaties in het algemeen stabieler zijn geworden. Integendeel, het aandeel ouders dat in de jaren na de geboorte van hun kind uit elkaar gaat, is ook sinds de eeuwwisseling blijven toenemen. Deze bevinding sluit aan bij resultaten uit eerder onderzoek uit de Verenigde Staten (Bumpass en Lu, 2000; Raley en Bumpass, 2003). Steeds minder ouders zijn getrouwd bij de geboorte van hun kind, terwijl ouders zonder verbintenis ongeveer twee keer zo vaak scheiden als ouders die bij de geboorte gehuwd waren. De scheidingskans van ouders met een geregistreerd partnerschap ligt daar tussenin. De cijfers wijzen erop dat de groep gehuwden niet alleen steeds kleiner wordt maar ook van samenstelling verandert. Voorheen was trouwen de norm. Tegenwoordig lijkt het erop dat vooral stellen met een laag scheidingsrisico besluiten te trouwen: hetzij doordat zij een succesvolle ‘proefperiode’ van ongehuwd samenwonen hebben doorgemaakt, hetzij doordat zij vaker tot sociaal-culturele groepen behoren die traditionele gezinswaarden aanhangen en sterker gecommitteerd zijn aan hun relatie. Het belang van beide mechanismen zou in vervolgonderzoek kunnen worden uitgezocht.
Referenties
Beer, J. de (2012). Crisis in de economie, crisis in relatie- en gezinsvorming? Bevolkingstrends.
Bumpass, L. L., en H. H. Lu (2000). Trends in cohabitation and implications for children's family contexts in the United States. Population Studies, 54, 29-41.
CBS (2016). Jonge man trouwt vaak omdat partner dat wil. CBS-nieuwsbericht.
Gaalen, R. van, K. van Houdt, K. en A. Poortman (2019). Trouwen, kinderen krijgen en (echt)scheiden naar opleidingsniveau: demografische beslissingen binnen huishoudens aan het begin van de 21e eeuw. Statistische Trends, februari.
Hiekel, N., en R. Keizer (2015). Risk-avoidance or utmost commitment? Dutch focus group research on cohabitation and marriage. Demographic Research, 32(10), 311-340.
Kalmijn, M., P. M. de Graaf en A. Poortman (2004). Interactions between cultural and economic determinants of divorce in the Netherlands. Journal of Marriage and Family, 66, 75-89.
Kooiman, N. (2019). Het onderwijsniveau van partners en de stabiliteit van relaties aan het begin van de 21e eeuw. Statistische Trends, juni.
Kooiman, N., L. Stoeldraijer en C. Harmsen (2021). Huidige twintigers gaan vaker uit elkaar. Statistische Trends, februari.
Lehrer, E. L. (2004). Religion as a determinant of economic and demographic behavior in the United States. Population and Development Review, 30(4), 707-726.
Lesthaeghe, R. L. (2014). The Second Demographic Transition: a concise overview of its development. PNAS, 111(51), 18112-18115.
Lesthaeghe, R. L. en D. J. Van der Kaa (1986). Twee demografische transities? In: D. J. Van der Kaa & R. L. Lesthaeghe (Red.). Bevolking: groei en krimp (Mens en Maatschappij) (pp. 9-24). Deventer: Van Loghum Slaterus.
Liefbroer, A. C. (1991). The choice between a married and unmarried first union for young adults: a competing risk analysis. European Journal of Population, 7, 273-298.
Lyngstad, T. H. en M. Jalovaara (2010). A review of the antecedents of union dissolution. Demographic Research, 23, 257-292.
Poortman, A. en T. H. Lyngstad (2007). Dissolution risks in first and higher order marital and cohabiting unions. Social Science Research, 36(4), 1431-1446.
Raley, R. K. en L. Bumpass (2003). The topography of the divorce plateau: levels and trends in union stability in the United States after 1980. Demographic Research, 8(8), 245-260.
Riele, S. te (2019). Opvattingen over trouwen, samenwonen en scheiden. Statistische Trends, juli.
Riele, S. te, en Stückradt, K. (2019). Ruim twintig jaar geregistreerd partnerschap. Statistische Trends, juni.
Rosenfeld, M. J. en K. Roesler (2019). Cohabitation experience and cohabitation's association with marital dissolution. Journal of Marriage and Family, 81, 42-58.
Bijlage
De samenhang tussen het huwelijkscohort en de kans op echtscheiding, rekening houdend met achtergrondkenmerken, is geanalyseerd met een logistische regressieanalyse. De afhankelijke variabele is het niet (0) of wel (1) gescheiden zijn na tien jaar huwelijk. De onafhankelijke variabelen in model 1 zijn, naast het huwelijkscohort, de huwelijksduur en het geslacht van de partners. In model 2 is aanvullend gecontroleerd voor de leeftijd bij aanvang van het huwelijk en het rangnummer van het huwelijk.
Model 1 | Model 2 | ||
---|---|---|---|
Constante | -7,685* | -7,815* | |
Duur huwelijk in jaren | 0,699* | 0,702* | |
Duur huwelijk in jaren, gekwadrateerd | -0,054* | -0,536* | |
Jaar van huwelijkssluiting | 1950 | ref. | ref. |
Jaar van huwelijkssluiting | 1960 | 0,165* | 0,147* |
Jaar van huwelijkssluiting | 1970 | 0,97* | 0,899* |
Jaar van huwelijkssluiting | 1980 | 1,602* | 1,511* |
Jaar van huwelijkssluiting | 1990 | 1,907* | 1,861* |
Jaar van huwelijkssluiting | 2000 | 1,829* | 1,818* |
Jaar van huwelijkssluiting | 2010 | 1,719* | 1,761* |
Geslacht partners | Man en vrouw | ref. | ref. |
Geslacht partners | Twee mannen | -0,247 | 0,218* |
Geslacht partners | Twee vrouwen | 0,675* | 0,74* |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 18-19 jaar | 0,684* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 20-22 jaar | 0,254* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 23-25 jaar | ref. | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 26-29 jaar | -0,028* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 30-34 jaar | -0,059* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 35-39 jaar | -0,099* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 40-44 jaar | -0,223* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 45-49 jaar | -0,506* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 50-54 jaar | -0,697* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 55-59 jaar | -0,862* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 60-64 jaar | -1,051* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 65-69 jaar | -1,14* | |
Leeftijd bij aanvang huwelijk | 70 jaar of ouder | -1,303* | |
Rangnummer verbintenis | Eerste verbintenis | ref. | ref. |
Rangnummer verbintenis | Tweede of hoger verbintenis na scheiding | 0,934* | |
Rangnummer verbintenis | Tweede of hoger verbintenis na verweduwing | 0,504* | |
Rangnummer verbintenis | Huwelijk na partnerschap | 0,096 | |
Observaties | 12.202.276 | 12.202.276 | |
Nagelkerke Pseudo R2 | 0,04 | 0,06 | |
*=p < 0,01 |