Steeds meer hoogopgeleiden in Nederland: wat voor beroep hebben ze?
Over deze publicatie
In Nederland neemt het aantal mensen met een hbo- of universitair diploma al jaren gestaag toe. Deze toename sluit aan bij de ambitie van Nederland en ook de Europese Unie om te groeien naar een meer hoogopgeleide bevolking. Dit komt bijvoorbeeld naar voren in de doelen die Europa voor 2030 heeft gesteld, namelijk dat in alle lidstaten minimaal 45 procent van de 25- tot 35-jarigen hoogopgeleid moet zijn. Wie zijn deze hoogopgeleiden en in welke beroepen zijn ze werkzaam? En als er meer hoogopgeleiden op de arbeidsmarkt komen, wat betekent dit dan voor middelbaar opgeleiden?
Om deze vragen te beantwoorden is eerst een uitsplitsing gemaakt naar geslacht, leeftijd en onderwijsrichting, waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie in 2021 en die in 2013. Vervolgens is met behulp van de Beroepenclassificatie van ROA en CBS uit 2014 (BRC 2014) een beeld geschetst van de beroepen waarin hoogopgeleiden werkzaam zijn en of daar veranderingen in hebben plaatsgevonden tussen 2013 en 2020.
1. Inleiding
Het aandeel hoogopgeleiden in Nederland is de afgelopen 40 jaar gestaag toegenomen. Steeds meer jongeren volgen na het basisonderwijs havo of vwo en behalen uiteindelijk een hbo- of wo-diploma. Was in 1981 nog 11,1 procent van de 15- tot 75-jarigen in Nederland hoogopgeleid, inmiddels is dit gegroeid tot 35,5 procent in 2021. In deze periode is vooral het aandeel laagopgeleiden kleiner geworden: van 57,7 procent in 1981 tot iets meer dan een kwart van de 15- tot 75-jarigen in 2021. Er is de laatste decennia gericht beleid gevoerd om ervoor te zorgen dat jongeren minimaal met een startkwalificatie het onderwijs verlaten, dat wil zeggen een diploma van havo, vwo of mbo-niveau 2 (Rijksoverheid, 2022; Bussemaker, 2014). Dan gaat het onder meer om beleidsmaatregelen als de invoering van de kwalificatieplicht. Het aantal laagopgeleiden wordt daarmee in de jongere generaties steeds kleiner. Ook geldt dat er geleidelijk aan onder de 15- tot 75-jarigen steeds minder ouderen zijn die nog te maken hadden met een beperkte leerplicht (Van Gaalen, De Vries, Arts en Harmsen, 2013). Het aandeel middelbaar opgeleiden is sinds 1981 toegenomen, maar deze groei is afgevlakt en nam af de afgelopen jaren. In 2021 vormden met 37,9 procent middelbaar opgeleiden nog steeds de grootste groep onder 15- tot 75-jarigen in Nederland.
Laag (%) | Middelbaar (%) | Hoog (%) | |
---|---|---|---|
1981 | 57,7 | 30,5 | 11,1 |
1982 | 56,6 | 31,1 | 11,5 |
1983 | 56,2 | 31,5 | 11,5 |
1984 | 55,1 | 31,7 | 12,5 |
1985 | 54,7 | 32,1 | 12,4 |
1986 | 53,5 | 32,6 | 13,2 |
1987 | 51,5 | 33,8 | 14 |
1988 | 50,5 | 34,3 | 14,4 |
1989 | 49,5 | 35 | 14,7 |
1990 | 49,3 | 35 | 14,9 |
1991 | 48,2 | 35,8 | 15,2 |
1992 | 46,9 | 36,3 | 16 |
1993 | 45,7 | 36,8 | 16,7 |
1994 | 45 | 37,1 | 17 |
1995 | 43,7 | 37,6 | 17,9 |
1996 | 42,3 | 39,4 | 17,4 |
1997 | 41,6 | 39,7 | 17,9 |
1998 | 40,5 | 39,7 | 19 |
1999 | 40,4 | 39,4 | 19,3 |
2000 | 40,1 | 39,1 | 20 |
2001 | 40,1 | 39,5 | 19,5 |
2002 | 39,3 | 39,6 | 20,3 |
2003 | 38,4 | 39,8 | 21,2 |
2004 | 36,7 | 39,3 | 23 |
2005 | 35,7 | 39,7 | 23,6 |
2006 | 35 | 40,1 | 23,9 |
2007 | 34,2 | 40,3 | 24,5 |
2008 | 34,2 | 39,6 | 25,5 |
2009 | 33,8 | 39,3 | 26,2 |
2010 | 33,3 | 39,2 | 26,8 |
2011 | 33,6 | 39 | 26,6 |
2012 | 32,9 | 38,9 | 27,3 |
2013 | 30,7 | 39,1 | 28,3 |
2014 | 30,7 | 39,1 | 28,9 |
2015 | 30,4 | 38,8 | 29,7 |
2016 | 29,8 | 38,7 | 30 |
2017 | 28,9 | 38,7 | 31 |
2018 | 28,4 | 38,4 | 31,8 |
2019 | 27,8 | 38,1 | 32,5 |
2020 | 26,4 | 37,8 | 34,2 |
2021 | 25,8 | 37,9 | 35,5 |
De toename van het aandeel hoogopgeleiden sluit aan bij de ambitie van Nederland en ook de Europese Unie om te groeien naar een meer hoogopgeleide bevolking. Dit komt bijvoorbeeld naar voren in de doelen die Europa voor 2030 heeft gesteld, namelijk dat in alle lidstaten minimaal 45 procent van de 25- tot 35-jarigen hoogopgeleid moet zijn (Eurostat, 2022). Voor 2020 ging het om minimaal 40 procent van de 30- tot 35-jarigen, een ambitie die werd behaald (Eurostat, 2020). Achterliggend idee is dat hoogopgeleiden door onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan Europa en Nederland als kenniseconomie. Daarnaast wordt de hoogopgeleide beroepsbevolking genoemd als één van de factoren die een belangrijke bijdrage leveren aan de welvaart in Nederland (Van Thor en van der Mooren, 2020; Wiebes, 2019). Vanuit de vraagzijde van de arbeidsmarkt is meer behoefte aan hooggeschoold werk (Fouarge et al., 2017). Beroepen van hoger niveau omvatten niet-routinematige cognitieve taken die niet kunnen worden uitgevoerd door machines (automatisering) of in lagelonenlanden (offshoring). Er zijn aanwijzingen dat de vraag naar arbeid in juist deze complexe banen toeneemt (Fouarge et al, 2017). Technologische veranderingen kunnen de toegenomen vraag naar hoogopgeleiden versterken (De Beer, 2018; CPB, 2018). Nieuwe technologieën als computers worden meestal gebruikt om eenvoudige routinematige taken over te nemen die vooral door laagopgeleiden worden gedaan, maar kunnen ook worden ingezet voor financieel en administratief werk dat door middelbaar opgeleiden wordt gedaan. Dit terwijl hoogopgeleiden juist gebruik maken van deze nieuwe technologieën om productiever te zijn en daarmee hun positie op de arbeidsmarkt te versterken (De Beer, 2018; Borghans en Ter Weel, 2001).
Naast de inzet op meer hoogopgeleiden wordt er ook op gewezen dat juist middelbaar opgeleide vakmensen nodig zijn om de samenleving draaiende te houden (Algemeen Dagblad, 2021). Het gaat dan bijvoorbeeld om bouwvakkers, loodgieters en zorgmedewerkers. Hier speelt de discussie of in Nederland niet meer praktisch opgeleiden nodig zijn in plaats van theoretisch opgeleiden. Wel moet opgemerkt worden dat het sterk verschilt wat men onder praktisch dan wel theoretisch opgeleid verstaat (Pleijers en De Vries, 2021). Zo wordt door de een de term praktisch opgeleid enkel gebruikt als vervanging van de term laagopgeleid, en soms ook middelbaar opgeleid. Anderen bedoelen met praktisch opgeleiden alle personen die een beroepsgerichte opleiding hebben afgerond, en daarmee dus ook hbo’ers en universitair geschoolden voor wie dat geldt.
Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) stelt voor mensen met verschillende opleidingsachtergronden de arbeidsmarktperspectieven op de korte en middellange termijn samen. Dit betreft onder meer de arbeidsmarktperspectieven van opleidingen (Indicator Toekomstige Arbeidsmarktperspectieven (ITA)) voor de periode 2021-2026. De ITA is voor de meeste opleidingen van mbo-niveau 2 en 3 matig, maar worden gunstiger (dat wil zeggen redelijk of goed) naarmate het onderwijsniveau toeneemt. Zo worden deze voor de meeste masteropleidingen als goed aangeduid. Dit suggereert dat, ondanks een toename van het aanbod van hoogopgeleiden, hun perspectieven op de arbeidsmarkt nog steeds gunstig zijn (ROA, 2021).
Het aanbod van hoogopgeleiden neemt dus toe, net als de vraag naar hoogopgeleiden. In de afgelopen jaren is de arbeidsparticipatie onder hbo- en wo-gediplomeerden van 15 tot 75 jaar ook vrijwel gelijk gebleven: in 2020 had 80 procent betaald werk in 2020 en in 2013 ging het om 78 procent. Sluiten aanbod en vraag echter ook aan? Het kan zijn dat voor bepaalde beroepen het aanbod te groot is geworden en er meer hoogopgeleiden uitwijken naar beroepen waar een lager niveau voor vereist is. Ze kunnen ook in andere banen terechtkomen dan voorheen doordat het werk, en daarmee bepaalde beroepen, in de loop van de tijd complexer is geworden. Hier onderscheid tussen maken, dus het uitwijken naar andere beroepen door hoogopgeleiden of het complexer worden van beroepen, is op basis van de beschikbare data niet mogelijk. Een indicatie voor beide kan zijn dat in het verleden bepaalde beroepen vooral door middelbaar opgeleiden werden vervuld, terwijl daar tegenwoordig meer hoogopgeleiden in werkzaam zijn.
In deze bijdrage staat centraal in welke banen hoogopgeleiden in de afgelopen jaren terecht zijn gekomen en of daar in de loop van de tijd verandering in is opgetreden. Op basis van het voorgaande worden de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
- Komen hoogopgeleiden in 2020 in andere beroepen terecht dan in 2013?
- Zijn er beroepen aan te wijzen met relatief veel hoogopgeleiden waarin voorheen vooral middelbaar opgeleiden werkzaam waren?
Hoofdstuk 2 gaat in op kenmerken van hoogopgeleiden. In hoofdstuk 3 gaat het over het beroepsniveau van de werkzame beroepsbevolking en hoe deze is veranderd in de tijd. Ook wordt bekeken in welke beroepen de hoogopgeleiden vooral terecht komen, nu en in het verleden. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op veranderingen binnen de beroepsniveaus en beroepen en een vergelijking gemaakt tussen de hoogopgeleiden en de middelbaar opgeleiden. Tot slot volgt in hoofdstuk 5 een samenvatting en conclusie. Een korte beschrijving van de methode en de gebruikte gegevens is opgenomen in de technische toelichting.
2. Kenmerken van hoogopgeleiden
Voordat ingegaan wordt op de beroepen die hoogopgeleiden hebben en of daar wat in veranderd is, wordt eerst de groep hoogopgeleiden beschreven. Wat is de samenstelling van deze groep als het gaat om geslacht en leeftijd? Ook wordt een uitsplitsing gemaakt naar de gevolgde richting en in beeld gebracht of daarin iets veranderd is tussen 2013 en 2021.
2.1 Jongere leeftijdsgroepen en vrouwen vaker hoogopgeleid
Over het algemeen geldt dat jongere leeftijdsgroepen vaker hoogopgeleid zijn dan oudere generaties. Zo zijn mensen van 25 tot 35 jaar het vaakst hoogopgeleid en wordt dat aandeel kleiner naarmate men ouder is. Voor de leeftijdsgroep 25 tot 35 jaar was de groei van het aandeel hoogopgeleiden ook het grootst: in 2013 was 43 procent hoogopgeleid, in 2021 bedroeg dit 55 procent. Hierna volgen 35- tot 45-jarigen met 48 procent hoogopgeleiden in 2021. Dit aandeel is met 12 procentpunten toegenomen ten opzichte van 2013. Een uitzondering vormen 15- tot 25-jarigen waarvan een relatief klein deel hoogopgeleid is. Dit komt doordat een groot deel van hen nog onderwijs volgt (driekwart in 2021) waardoor hun hoogst behaalde onderwijsniveau nog kan veranderen. Wel was in 2021 ook voor deze groep het aandeel hoogopgeleiden groter dan in 2013.
2013 (%) | 2021 (%) | |
---|---|---|
15 tot 25 jaar | 9,2 | 14 |
25 tot 35 jaar | 42,5 | 55,2 |
35 tot 45 jaar | 36,2 | 48,2 |
45 tot 55 jaar | 29,7 | 38,5 |
55 tot 65 jaar | 28 | 30,2 |
65 tot 75 jaar | 21,5 | 25,9 |
Het aandeel hoogopgeleiden groeide sneller voor vrouwen dan mannen en in 2021 hadden vrouwen vaker een hbo- of universitair diploma dan mannen. Van de vrouwen was 27 procent in 2013 hoogopgeleid; in 2021 was dit toegenomen tot 36 procent. Bij mannen gaat het om een toename van 29 naar 35 procent.
2013 (%) | 2021 (%) | |
---|---|---|
Man | 29,2 | 35,2 |
Vrouw | 27,4 | 35,9 |
2.2 Ruim kwart opleiding recht, administratie, handel of zakelijke dienstverlening
Ruim een kwart van de hoogopgeleiden heeft de hoogst behaalde opleiding gevolgd in de richting recht, administratie, handel of zakelijke dienstverlening. Het gaat dan bijvoorbeeld om opleidingen als bestuurskunde en bedrijfseconomie, maar ook om marketing en recht. Bij een diploma in de richting gezondheidszorg en welzijn gaat het om 16 procent en voor zowel techniek, industrie en bouwkunde als onderwijs betreft het 12 procent. Het aandeel mensen met de richting recht, administratie, handel of zakelijke dienstverlening is vergeleken met 2013 groter geworden en datzelfde geldt in mindere mate voor techniek, industrie en bouwkunde. Het aandeel mensen met een opleiding in de richting gezondheidszorg en welzijn en in het onderwijs is daarentegen juist kleiner geworden.
Omdat het totaal aantal hoogopgeleiden van 15 tot 75 jaar is toegenomen tussen 2013 en 2021, in totaal gaat het om een toename van 1,1 miljoen, is het relevant om ook naar de absolute aantallen te kijken. Daaruit blijkt dat in absolute zin ook in de richtingen gezondheidszorg en welzijn en onderwijs sprake was van een toename. In beide richtingen betreft deze toename vooral vrouwen.
Mannen en vrouwen verschillen in hun studiekeuze. Vrouwen hebben vooral een opleiding in de richting gezondheidszorg en welzijn gevolgd, bij mannen is dat recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening gevolgd door techniek, industrie en bouwkunde. Wanneer naar de absolute aantallen wordt gekeken dan vertaalt de toename van het aantal hoogopgeleide mannen zich vooral in een toename van het aantal mannen in de richting recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening, techniek, industrie en bouwkunde, en informatica. Bij vrouwen gaat het om een toename in de richtingen recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening, gezondheidszorg en welzijn, journalistiek, gedrag en maatschappij, en onderwijs.
Onder de 25- tot 35-jarigen is het aandeel dat een opleiding in de richting onderwijs heeft gevolgd beduidend kleiner dan onder 55-plussers. Daarentegen is het aandeel recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening juist groter.
2013 (%) | 2021 (%) | |
---|---|---|
Recht, administratie, handel en zakelijke dienstverlening | 25,1 | 26,3 |
Gezondheidszorg en welzijn | 16,3 | 15,9 |
Techniek, industrie en bouwkunde | 11,6 | 12 |
Onderwijs | 12,5 | 11,6 |
Journalistiek, gedrag en maatschappij | 9,8 | 9,7 |
Vormgeving, kunst, talen en geschiedenis | 8,9 | 7,6 |
Dienstverlening | 4,9 | 5 |
Wiskunde, natuurwetenschappen | 4,1 | 4,7 |
Informatica | 2,9 | 4,2 |
Landbouw, diergeneeskunde en -verzorging | 1,5 | 1,2 |
Algemeen | 0,6 | 0,4 |
3. Beroep waarin hoogopgeleiden werkzaam zijn
Uit het voorgaande blijkt dat een steeds groter deel van de Nederlanders hoogopgeleid is en dat deze ontwikkeling voor jongere generaties en vrouwen sterker is dan voor oudere generaties en mannen. Vrouwen en mannen verschillen in studiekeuze, net als generaties, wat weer van invloed is op de beroepen waarin ze uiteindelijk werkzaam zijn. Dit hoofdstuk gaat in op de beroepen waarin hoogopgeleiden in 2020 werkzaam zijn en in hoeverre dit ten opzichte van 2013 is veranderd. Daarbij wordt gekeken naar het beroepsniveau en de beroepsklasse waarin hoogopgeleiden werkzaam zijn en vervolgens wordt meer gedetailleerd gekeken naar beroepsgroep. De laatste is de meest uitgebreide indeling van beroepen waarover het CBS publiceert. Dat voor de analyses in dit hoofdstuk voor 2020 is gekozen in plaats van 2021 heeft te maken met het herontwerp van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) in 2021 (zie voor meer uitleg de technische toelichting).
3.1 Groei beroepsniveau 3 en 4
Van de gehele werkzame beroepsbevolking van 15 tot 75 jaar werkt ongeveer de helft in een beroep met eenvoudige routinematige taken (beroepsniveau 1) of weinig tot middelmatig complexe taken (beroepsniveau 2). Vergeleken met 2013 is dit aandeel iets kleiner geworden en het aandeel mensen met een beroep waarvoor complexe (beroepsniveau 3) of zeer complexe gespecialiseerde taken (beroepsniveau 4) moeten worden uitgevoerd juist wat toegenomen. Dit heeft er mee te maken dat in absolute zin met name het aantal mensen met een beroep waarvoor ze zeer complexe gespecialiseerde taken moeten uitvoeren, is toegenomen: van 2,4 miljoen in 2013 naar 2,9 miljoen in 2020 (+481 duizend). Het aantal mensen met een beroep waarbij ze complexe taken moeten uitvoeren, is met 162 duizend toegenomen: voor beroepsniveau 1 en 2 gaat het gezamenlijk om een toename van 74 duizend mensen.
Niveau 1 (%) | Niveau 2 (%) | Niveau 3 (%) | Niveau 4 (%) | |
---|---|---|---|---|
2013 | 9,4 | 43,9 | 16,5 | 28,6 |
2020 | 9,1 | 41,1 | 17,1 | 31,7 |
3.2 Hoogopgeleiden en beroepsniveau
De toename van het aantal mensen met een beroep met zeer complexe gespecialiseerde taken komt vrijwel volledig voor rekening van mensen met een hbo- of universitair diploma. In 2020 waren 2,3 miljoen hoogopgeleiden werkzaam op beroepsniveau 4, tegen 1,8 miljoen in 2013. Daarnaast is in deze periode ook het aantal hoogopgeleiden met werk op beroepsniveau 2 en 3 toegenomen, respectievelijk van 439 duizend naar 564 duizend en van 499 duizend naar 660 duizend. Dat hoogopgeleiden in een beroep met beroepsniveau 1 werken, komt beperkt voor.
Er zijn dus meer mensen met een hbo- of universitair diploma dan in 2013 en het aantal hoogopgeleiden is in deze periode bij alle beroepsniveaus toegenomen. Hierdoor is de verhouding van de beroepsniveaus waarin hoogopgeleiden werkzaam zijn in deze periode weinig veranderd. Om de eerste onderzoeksvraag, of hoogopgeleiden in 2020 ook in andere beroepen terechtkomen dan in 2013, te kunnen beantwoorden, wordt in het vervolg van dit artikel gekeken naar een meer gedetailleerde indeling van beroepen, namelijk die naar beroepsklasse en beroepsgroep.
3.3 Meer hoogopgeleiden met bedrijfseconomisch of administratief beroep
In lijn met de verschillen in studierichting is de toename van het aantal hoogopgeleiden niet gelijk verdeeld over de verschillende beroepsklassen. In vergelijking met 2013 zijn in 2020 in verhouding vooral meer hoogopgeleiden werkzaam in bedrijfseconomische en administratieve beroepen, gevolgd door ICT- en technische beroepen. Het aandeel hoogopgeleiden met een pedagogisch beroep was in 2020 juist kleiner dan in 2013; dat geldt ook voor degenen met een managementberoep.
2013 (%) | 2020 (%) | |
---|---|---|
Bedrijfseconomisch en administratief | 20,8 | 22,8 |
Zorg en welzijn | 17,7 | 18,2 |
Pedagogisch | 13,2 | 12 |
Technisch | 8 | 9,1 |
Commercieel | 8,4 | 8,3 |
Managers | 10,6 | 7,5 |
ICT | 5,8 | 7,3 |
Openbaar bestuur, veiligheid en juridisch | 4,5 | 4,7 |
Creatief en taalkundig | 4,3 | 4,2 |
Dienstverlenend | 2,6 | 2,5 |
Overig | 2,3 | 1,5 |
Transport en logistiek | 1,3 | 1,4 |
Agrarisch | 0,4 | 0,6 |
Net als bij de hoogst behaalde studierichting is het voor beroepsklasse relevant om naar de absolute aantallen te kijken. Uit deze analyse blijkt dat ook in absolute zin vooral sprake was van een toename van hoogopgeleiden in een bedrijfseconomisch of administratief beroep. In 2013 waren er 584 duizend hoogopgeleiden in die beroepsklasse werkzaam, in 2020 was dit gegroeid naar 818 duizend. Ook het aantal hoogopgeleiden met een pedagogisch beroep is gestegen. Die groei is echter minder hard dan de gemiddelde groei onder hoogopgeleiden.
3.4 Software- of applicatieontwikkelaar bij mannen meest voorkomend beroep
Binnen de beroepsklassen is een verbijzondering te maken naar beroepsgroep. In 2020 waren er vooral meer hoogopgeleide software- en applicatieontwikkelaars dan in 2013, met een toename van 82 duizend. Ook is sprake van een toename van het aantal bedrijfskundigen, organisatieadviseurs, artsen en ingenieurs.
Hoogopgeleide mannen waren in 2020 veruit het vaakst werkzaam als software- of applicatieontwikkelaar, gevolgd door ingenieur. Dit waren ook de meest voorkomende beroepsgroepen onder mannen in 2013. Bij beide is sprake van een toename van het aantal werkzame mannen in deze beroepsgroepen, maar de toename van het aantal software- en applicatieontwikkelaars was veruit het grootst. Voor hoogopgeleide mannen geldt dat, met wat verschuivingen, dezelfde beroepsgroepen in de top tien van meest voorkomende beroepsgroepen staan als in 2013. Alleen financieel specialisten en economen zijn nieuw in de top tien.
Beroepsniveau | 2013 | |
---|---|---|
Aantal (x 1 000) | ||
Software- en applicatieontwikkelaars | 4 | 102 |
Ingenieurs (geen elektrotechniek) | 4 | 57 |
Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs | 4 | 49 |
Vertegenwoordigers en inkopers | 3 | 45 |
Adviseurs marketing, public relations en sales | 4 | 43 |
Artsen | 4 | 43 |
Accountants | 4 | 37 |
Docenten algemene vakken secundair onderwijs | 4 | 36 |
Zakelijke dienstverleners | 3 | 35 |
Managers zakelijke en administratieve dienstverlening | 4 | 35 |
Beroepsniveau | 2020 | |
---|---|---|
x 1 000 | ||
Software- en applicatieontwikkelaars | 4 | 162 |
Ingenieurs (geen elektrotechniek) | 4 | 89 |
Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs | 4 | 67 |
Adviseurs marketing, public relations en sales | 4 | 62 |
Accountants | 4 | 57 |
Artsen | 4 | 55 |
Vertegenwoordigers en inkopers | 3 | 51 |
Financieel specialisten en economen | 4 | 47 |
Docenten algemene vakken secundair onderwijs | 4 | 46 |
Zakelijke dienstverleners | 3 | 40 |
Hoogopgeleide vrouwen werken vooral als leerkracht in het basisonderwijs of als sociaal werker, groeps- of woonbegeleider. Dat was ook zo in 2013. In deze periode is het aantal vrouwelijke leerkrachten in het basisonderwijs gelijk gebleven, terwijl het aantal sociaal werkers en groeps- of woonbegeleiders (beroepsniveau 3) is toegenomen. Ook is bij vrouwen, meer dan bij mannen, sprake van een toename van het aantal artsen. Als gevolg daarvan waren er in 2020 meer hoogopgeleide vrouwen werkzaam als arts dan als gespecialiseerd verpleegkundige. In 2013 was dat nog andersom.
Beroepsniveau | 2013 | |
---|---|---|
x 1 000 | ||
Leerkrachten basisonderwijs | 4 | 114 |
Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 3 | 64 |
Gespecialiseerd verpleegkundigen | 4 | 58 |
Artsen | 4 | 52 |
Docenten algemene vakken secundair onderwijs | 4 | 50 |
Adviseurs marketing, public relations en sales | 4 | 48 |
Fysiotherapeuten | 4 | 41 |
Maatschappelijk werkers | 4 | 40 |
Administratief medewerkers | 2 | 36 |
Psychologen en sociologen | 4 | 35 |
Beroepsniveau | 2020 | |
---|---|---|
x 1 000 | ||
Leerkrachten basisonderwijs | 4 | 114 |
Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 3 | 91 |
Artsen | 4 | 80 |
Gespecialiseerd verpleegkundigen | 4 | 70 |
Adviseurs marketing, public relations en sales | 4 | 62 |
Psychologen en sociologen | 4 | 57 |
Docenten algemene vakken secundair onderwijs | 4 | 52 |
Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs | 4 | 52 |
Fysiotherapeuten | 4 | 52 |
Specialisten personeels- en loopbaanontwikkeling | 4 | 51 |
Om een beeld te krijgen van de situatie van jongere generaties is de top tien ook bekeken voor hoogopgeleide 25- tot 45-jarigen. Hier komt software- en applicatieontwikkelaar ook als grootste (groeier) naar voren. Ook blijkt dat de groei van het aantal artsen voor een groot deel voor rekening kwam van de 25- tot 45-jarigen, van 58 duizend in 2013 naar 84 duizend in 2020. Bij 45- tot 75-jarigen ging het om een veel kleinere toename in artsen van 36 naar 49 duizend. Eveneens voor ingenieurs geldt dat de toename sterker was voor 25- tot 45-jarigen (+ 24 duizend) dan voor 45- tot 75-jarigen (+ 13 duizend). Voor 15- tot 25-jarigen is dit niet vermeld omdat een groot deel van hen nog onderwijs volgt en daarnaast een bijbaan heeft. Veel van deze jongeren gaan na het behalen van hun diploma een beroep met een hoger niveau uitoefenen.
Beroepsniveau | 2013 | |
---|---|---|
x 1 000 | ||
Software- en applicatieontwikkelaars | 4 | 73 |
Leerkrachten basisonderwijs | 4 | 70 |
Adviseurs marketing, public relations en sales | 4 | 63 |
Artsen | 4 | 58 |
Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 3 | 45 |
Ingenieurs (geen elektrotechniek) | 4 | 44 |
Vertegenwoordigers en inkopers | 3 | 42 |
Docenten algemene vakken secundair onderwijs | 4 | 38 |
Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs | 4 | 37 |
Zakelijke dienstverleners | 3 | 33 |
Beroepsniveau | 2020 | |
---|---|---|
x 1 000 | ||
Software- en applicatieontwikkelaars | 4 | 122 |
Artsen | 4 | 84 |
Adviseurs marketing, public relations en sales | 4 | 79 |
Leerkrachten basisonderwijs | 4 | 72 |
Ingenieurs (geen elektrotechniek) | 4 | 67 |
Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 3 | 66 |
Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs | 4 | 60 |
Accountants | 4 | 45 |
Docenten algemene vakken secundair onderwijs | 4 | 45 |
Zakelijke dienstverleners | 3 | 44 |
Beroepsniveau | 2013 | |
---|---|---|
x 1 000 | ||
Leerkrachten basisonderwijs | 4 | 62 |
Docenten algemene vakken secundair onderwijs | 4 | 46 |
Software- en applicatieontwikkelaars | 4 | 40 |
Artsen | 4 | 36 |
Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs | 4 | 35 |
Gespecialiseerd verpleegkundigen | 4 | 33 |
Managers zakelijke en administratieve dienstverlening | 4 | 26 |
Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 3 | 26 |
Algemeen directeuren | 4 | 26 |
Specialisten personeels- en loopbaanontwikkeling | 4 | 25 |
Beroepsniveau | 2020 | |
---|---|---|
x 1 000 | ||
Software- en applicatieontwikkelaars | 4 | 71 |
Leerkrachten basisonderwijs | 4 | 60 |
Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs | 4 | 56 |
Docenten algemene vakken secundair onderwijs | 4 | 50 |
Artsen | 4 | 49 |
Sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders | 3 | 43 |
Ingenieurs (geen elektrotechniek) | 4 | 38 |
Adviseurs marketing, public relations en sales | 4 | 37 |
Specialisten personeels- en loopbaanontwikkeling | 4 | 36 |
Gespecialiseerd verpleegkundigen | 4 | 35 |
4. Hoogopgeleiden op de plek van middelbaar opgeleiden?
Uit het voorgaande is gebleken dat het aantal mensen met een hbo- of universitair diploma is toegenomen maar dat er binnen deze groep geen sprake was van een verschuiving van beroepsniveau. Wel zijn bepaalde beroepen onder hoogopgeleiden sterker toegenomen zijn dan andere. Het kan dus zo zijn dat beroepen waar eerder bijvoorbeeld middelbaar opgeleiden werkten nu door hoogopgeleiden worden uitgeoefend. De tweede vraag die in dit artikel centraal staat is of de toename van het aantal hoogopgeleiden ertoe heeft geleid dat in 2020 meer hoogopgeleiden werken in beroepen waar in 2013 vooral middelbaar opgeleiden werkzaam waren. Daarbij wordt net als in de voorgaande paragraaf een uitsplitsing gemaakt naar beroepsniveau, beroepsklasse en beroepsgroep.
4.1 Verschuiving in beroepsniveau
Figuur 4.1.1 laat zien dat vergeleken met 2013 binnen de verschillende beroepsniveaus het aandeel mensen met een hbo of universitair diploma is toegenomen. Omdat het aantal hoogopgeleiden is toegenomen terwijl het aantal middelbaar opgeleiden vrijwel gelijk is gebleven, is de verhouding tussen beide groepen binnen de beroepsniveaus veranderd. Zo ging het bij mensen met een beroep waarin ze zeer complexe gespecialiseerde taken moeten uitvoeren om een toename van 73 procent hoogopgeleiden in 2013 naar 78 procent in 2020. Het betreft beroepen waar je overwegend hoogopgeleiden zou mogen verwachten aangezien het werk is waarvoor een hoger of wetenschappelijk onderwijsniveau wordt vereist. Voor beroepen op de andere beroepsniveaus geldt echter ook dat sprake is van een toename van het aandeel hoogopgeleiden. Bij beroepen waarin complexe taken moeten worden uitgevoerd, was 35 procent hoogopgeleid in 2013 en 42 procent in 2020. In 2020 werden dus meer beroepen op niveau 3 en 4 vervuld door hoogopgeleiden dan in 2013 het geval was.
Categories1 | Categories2 | Laag (% onderwijsniveau) | Middelbaar (% onderwijsniveau) | Hoog (% onderwijsniveau) | Weet niet of onbekend (% onderwijsniveau) |
---|---|---|---|---|---|
Beroepsniveau 1 | 2013 | 56,5 | 35,5 | 5 | 3,1 |
Beroepsniveau 1 | 2020 | 55,7 | 35,2 | 6,3 | 2,7 |
Beroepsniveau 2 | 2013 | 31,2 | 54,7 | 11,9 | 2,2 |
Beroepsniveau 2 | 2020 | 28,5 | 54,7 | 15,1 | 1,7 |
Beroepsniveau 3 | 2013 | 11,3 | 51,6 | 35,8 | 1,3 |
Beroepsniveau 3 | 2020 | 9,4 | 47,3 | 42,4 | 0,9 |
Beroepsniveau 4 | 2013 | 4,1 | 21,5 | 73,2 | 1,2 |
Beroepsniveau 4 | 2020 | 3,2 | 18,2 | 78,1 | 0,6 |
4.2 Beroepsklassen waarin hoogopgeleiden de grootste groep zijn
Er zijn drie beroepsklassen waarin voorheen middelbaar opgeleiden de grootste groep vormden, maar die inmiddels zijn ingehaald door hoogopgeleiden. Het sterkst komt dit naar voren bij openbaar bestuur, veiligheid en juridisch. In 2013 was het aandeel middelbaar opgeleiden met 45 procent hoger dan het aandeel hoogopgeleiden (42 procent). Tussen 2013 en 2020 is het aandeel hoogopgeleiden in deze beroepsklasse echter gegroeid naar 52 procent, terwijl tegelijkertijd het aandeel middelbaar opgeleiden is afgenomen tot 37 procent. Ook in beroepsklasse bedrijfseconomisch en administratief en in zorg en welzijn waren in 2020 meer hoogopgeleiden dan middelbaar opgeleiden, terwijl dat in 2013 nog andersom was.
Middelbaar (%) | Hoog (%) | ||
---|---|---|---|
Openbaar bestuur, veiligheid en juridisch | 2013 | 45 | 42 |
Openbaar bestuur, veiligheid en juridisch | 2020 | 37 | 52 |
Zorg en welzijn | 2013 | 45 | 44 |
Zorg en welzijn | 2020 | 40 | 51 |
Bedrijfseconomische en administratief | 2013 | 45 | 39 |
Bedrijfseconomische en administratief | 2020 | 40 | 48 |
* Alleen beroepsklassen vermeld waarin in 2020 meer hoogopgeleiden dan middelbaar opgeleiden werkzaam waren terwijl dat in 2013 andersom was. |
4.3 Beroepen met meer hoogopgeleiden in 2020
Om een gedetailleerder beeld te krijgen, is binnen beroepsklassen gekeken naar beroepsgroepen. Hiervoor worden net als in paragraaf 3.4 alleen de absolute aantallen bekeken. Dit gebeurt eerst voor de drie beroepsklassen waarvan in paragraaf 4.2 is geconstateerd dat er in 2020 meer hoogopgeleiden dan middelbaar opgeleiden in werkzaam waren, terwijl dat in 2013 nog andersom was.
Uit deze analyse blijkt dat binnen de beroepsklassen sprake is van verschillende ontwikkelingen. In een aantal beroepsgroepen kromp het aantal middelbaar opgeleiden en groeide het aantal hoogopgeleiden. Dat was het geval in de beroepsklasse openbaar bestuur, veiligheid en juridisch bij overheidsambtenaren. En ook in de beroepsklasse bedrijfseconomisch en administratief bij boekhouders, administratief medewerkers en directiesecretaresses. Voor boekhouders was het aantal hoogopgeleiden in 2020 daardoor groter dan het aantal middelbaar opgeleiden, terwijl dat in 2013 nog andersom was.
Middelbaar (x 1 000) | Hoog (x 1 000) | ||
---|---|---|---|
Openbaar bestuur, veiligheid en juridisch | |||
Overheidsambtenaren | 2013 | 32 | 35 |
Overheidsambtenaren | 2020 | 27 | 47 |
Bedrijfseconomisch en administratief | |||
Boekhouders | 2013 | 42 | 34 |
Boekhouders | 2020 | 47 | 64 |
Directiesecretaresses | 2013 | 61 | 42 |
Directiesecretaresses | 2020 | 55 | 47 |
Administratief medewerkers | 2013 | 153 | 52 |
Administratief medewerkers | 2020 | 139 | 63 |
* Aantal beroepsgroepen uitgelicht waarin het aantal hoogopgeleiden is toegenomen en het aantal middelbaar opgeleiden is afgenomen. |
Daarnaast is binnen beroepsklassen sprake van groei van het aantal hoogopgeleiden in specifieke beroepsgroepen en krimp van het aantal middelbaar opgeleiden in andere beroepsgroepen. Zo is er binnen beroepsklasse bedrijfseconomisch en administratief een toename van het aantal hoogopgeleide bedrijfskundigen en organisatieadviseurs terwijl het aantal middelbaar opgeleide secretaresses is afgenomen. En binnen zorg en welzijn is het aantal artsen toegenomen ten opzichte van 2013 terwijl het aantal verzorgenden is afgenomen. Dit wil zeggen dat er weliswaar binnen deze beroepsklasse een verschuiving is richting meer hoogopgeleiden, maar dat dit niet altijd komt doordat er meer hoogopgeleiden in beroepsgroepen werkzaam zijn waarin eerder middelbaar opgeleiden werkzaam waren.
Middelbaar (x 1 000) | Hoog (x 1 000) | ||
---|---|---|---|
Beroepsklasse Bedrijfseconomisch en administratief | |||
Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs | 2013 | 21 | 73 |
Bedrijfskundigen en organisatieadviseurs | 2020 | 18 | 119 |
Secretaresses | 2013 | 41 | 11 |
Secretaresses | 2020 | 32 | 12 |
Beroepsklasse Zorg en welzijn | |||
Artsen | 2013 | 6 | 95 |
Artsen | 2020 | 8 | 135 |
Verzorgenden | 2013 | 192 | 23 |
Verzorgenden | 2020 | 166 | 25 |
* Beroepsklassen uitgelicht waarin het aantal hoogopgeleiden is toegenomen doordat in de ene beroepsgroep het aantal hoogopgeleiden is toegenomen en in een andere beroepsgroep het aantal middelbaar opgeleiden is afgenomen. |
Ook het aantal sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders valt onder de beroepsklasse zorg en welzijn. Voor deze beroepsgroep geldt dat zowel het aantal middelbaar als hoogopgeleiden is toegenomen. Wel is het aantal hoogopgeleide sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders sterker toegenomen dan het aantal middelbaar opgeleide.
Naast de drie beroepsklassen waar in 2020 meer hoogopgeleiden dan middelbaar opgeleiden werkzaam waren, terwijl dat in 2013 nog andersom was, is ook gekeken naar de technische en ICT beroepen. In de technische beroepen vormen middelbaar opgeleiden zowel in 2013 als in 2020 de grootste groep. Wel blijkt in absolute zin dat veel hoogopgeleide ingenieurs bijkwamen terwijl het aantal middelbaar en laagopgeleide hulpkrachten in de bouw en industrie, schilders en metaalspuiters, en productieleiders industrie en bouw juist afnam.
In de ICT vormen hoogopgeleiden zowel in 2013 als in 2020 de grootste groep. Voor deze beroepsklasse geldt dat alle beroepen tussen 2013 en 2020 zijn gegroeid, maar dat vooral het aantal software- en applicatieontwikkelaars sterk toenam. Hoewel er intussen meer middelbaar opgeleiden werkzaam zijn in dit beroep (+ 15 duizend), betreft de groei hier vooral mensen met een hbo- of universitair diploma (+ 82 duizend). Het merendeel van de software- en applicatieontwikkelaars was al hoogopgeleid in 2013 en dit nam verder toe tot bijna driekwart in 2020.
5. Samenvatting en conclusie
Het aantal mensen met een hbo- of universitair diploma neemt al jaren gestaag toe. In welke beroepen komen al deze hoogopgeleiden terecht en wat betekent dat voor middelbaar opgeleiden? In dit artikel is geprobeerd antwoord te geven op de volgende onderzoeksvragen: zijn hoogopgeleiden door de toegenomen omvang van deze groep in 2020 nog in dezelfde beroepen werkzaam als in 2013? En zijn er beroepen die eerder vooral door middelbaar opgeleiden vervuld werden en waar tegenwoordig meer hoogopgeleiden werkzaam zijn?
Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is eerst een beeld geschetst van de groep hoogopgeleiden. Vooral vrouwen behaalden vaker een hbo of universitair diploma. Ook hangt de groei van het aantal hoogopgeleiden samen met leeftijd: het aandeel hoogopgeleiden is groter onder jongere generaties en neemt af naarmate de leeftijd toeneemt. De groei van het aantal hoogopgeleiden verschilt tevens per onderwijsrichting. Naar verhouding zijn er vooral meer hoogopgeleiden in de richting recht, administratie, handel of zakelijke dienstverlening, techniek, industrie en bouwkunde en Informatica.
Als antwoord op de eerste onderzoeksvraag kan geconcludeerd worden dat in 2020 de arbeidsparticipatie onder hoogopgeleiden iets hoger was dan in 2013, namelijk 80 procent versus 78 procent. Bijna twee derde van de hoogopgeleiden werkte in een beroep van beroepsniveau 4, ofwel in een beroep met zeer complexe gespecialiseerde taken waarvoor een hoger of wetenschappelijk onderwijsniveau wordt vereist. Daarnaast werkte ruim 18 procent in beroepen waarin complexe taken (beroepsniveau 3) moeten worden uitgevoerd en bijna 16 procent in beroepen waarin ze weinig tot middelmatig complexe taken (beroepsniveau 2) moeten uitvoeren. Dat hoogopgeleiden werkzaam zijn in beroepen waarin ze eenvoudige, routinematige taken (beroepsniveau 1) moeten uitvoeren, komt weinig voor. Doordat de groei van het aantal hoogopgeleiden in de verschillende beroepsniveaus naar verhouding ongeveer even groot was, is de verdeling van het aandeel hoogopgeleiden in de verschillende niveaus door de jaren ook vrijwel gelijk gebleven.
Hoogopgeleiden komen niet in dezelfde beroepen terecht als voorheen. Vooral in bedrijfseconomische en administratieve beroepen, zorg- en welzijnsberoepen, technische beroepen en ICT-beroepen was sprake van een toename. Meer in het bijzonder gaat het dan om software- of applicatieontwikkelaars, bedrijfskundigen en organisatieadviseurs, sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders, artsen en ingenieurs. Hierbij is sprake van verschillen tussen mannen en vrouwen en ook van verschillen tussen generaties. Zo komt bijvoorbeeld de groei van software- of applicatieontwikkelaar voornamelijk voor rekening van hoogopgeleide mannen; de groei van sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders betreft vooral hoogopgeleide vrouwen. Voor artsen geldt onder meer dat de toename het sterkst was bij 25- tot 45-jarigen. Deze veranderingen in beroep sluiten grotendeels aan bij de veranderingen in studiekeuze.
Het antwoord op de tweede onderzoeksvraag, namelijk of hoogopgeleiden terechtkomen in beroepen waar eerder vooral middelbaar opgeleiden werkzaam waren, luidt als volgt: binnen beroepsniveau 3 en 4 waren in 2020 meer hoogopgeleiden en minder middelbaar opgeleiden werkzaam waren dan in 2013. Meer in detail blijkt dat er beroepsgroepen zijn waar het aantal middelbaar opgeleiden kromp en het aantal hoogopgeleiden groeide. Dat was het geval bij overheidsambtenaren, administratief medewerkers en directiesecretaresses. Ook was sprake van een sterke toename van het aantal hoogopgeleide sociaal werkers, groeps- en woonbegeleiders. Dat is een beroep van niveau 3 waar voorheen middelbaar opgeleiden de meerderheid vormden, maar dat de afgelopen jaren steeds vaker wordt ingevuld door hoogopgeleiden.
Naast beroepsgroepen waarbinnen het aantal hoogopgeleiden is gegroeid en het aantal middelbaar opgeleiden is gekrompen, is vooral een toename te zien van het aantal hoogopgeleiden in specifieke beroepsgroepen en een afname van het aantal middelbaar opgeleiden in andere beroepsgroepen die niet worden opgevuld door hoogopgeleiden. Voorbeelden van beroepsgroepen met een sterke groei van hoogopgeleiden zijn bedrijfskundigen en organisatieadviseurs, artsen en ingenieurs en accountants. Hiertegenover staan onder meer secretaresses, technici als schilders en metaalspuiters en binnen de zorg de verzorgenden, waar niet of nauwelijks groei is te zien in hoogopgeleiden, maar vooral een krimp in middelbaar- en laagopgeleiden. Tot slot zijn er beroepsgroepen zoals software- en applicatieontwikkelaars, waarbij zowel het aantal middelbaar- als hoogopgeleiden toenam, maar de groei van hoogopgeleiden beduidend groter was.
Voor dit artikel is gebruikgemaakt van de gebruikelijke indeling voor beroep op basis van de BRC 2014. Hierbij dient te worden opgemerkt dat binnen de beroepsgroepen (114) nog verder kan worden gedetailleerd naar de onderliggende beroepen (ruim 400) door de ISCO-indeling van beroepen te gebruiken. Hiermee zou specifieker kunnen worden onderzocht welke beroepen meer hoogopgeleiden kennen dan voorheen en welke beroepen minder middelbaar opgeleiden. Dit voert te ver voor dit artikel en zou in een vervolgonderzoek aan de orde kunnen komen. Net als de vraag of hoogopgeleiden de beroepen op dezelfde manier invullen als middelbaar opgeleiden. Die vraag is op grond van dit onderzoek niet te beantwoorden, maar voor dit onderwerp wel relevant.
Technische toelichting
Voor de bepaling van het onderwijsniveau is uitgegaan van het hoogste onderwijsniveau waarvoor een diploma is behaald. Als een opleiding (nog) niet is afgerond dan is het onderwijsniveau dat wordt vereist om deze opleiding te kunnen volgen, bepalend. Het CBS baseert dit niveau en ook de richting op de Standaard Onderwijsindeling (SOI). Deze indeling sluit aan bij het Nederlandse onderwijsstelsel. Hiermee kunnen laag-, middelbaar en hoogopgeleiden worden onderscheiden.
Voor de indeling naar beroepen wordt aangesloten bij de Beroepenindeling ROA CBS 2014 (BRC 2014). De Beroepenindeling ROA CBS 2014 is een van de International Standard Classification of Occupations 2008 (ISCO 2008) afgeleide indeling van beroepen bedoeld voor toepassing in analyses en statistieken op nationaal niveau. Er wordt door het CBS gepubliceerd over beroepsniveau (eerste cijfer van de classificatie), beroepsklasse (eerste 2 cijfers van de classificatie), beroepssegment (eerste 3 cijfers van de classificatie) en beroepsgroep (de 4 cijfers van de classificatie).
De gegevens voor deze bijdrage zijn afkomstig van de Enquête Beroepsbevolking (EBB). De EBB is een steekproefonderzoek dat maandelijks onder 30 duizend personen van 15 jaar of ouder in Nederland wordt gehouden en dat informatie verstrekt over de relatie tussen mens en arbeidsmarkt (CBS, korte onderzoeksbeschrijving EBB). Ook wordt dit onderzoek gebruikt om het hoogst behaalde onderwijsniveau van de Nederlandse bevolking vast te stellen en het beroep waarin ze werkzaam zijn.
In 2021 heeft een herontwerp van de EBB plaatsgevonden. Door wijzigingen zowel in de opzet van het onderzoek als in de vragenlijst zijn de resultaten van 2021 niet zonder meer te vergelijken met de voorgaande jaren. Dit geldt bijvoorbeeld voor de informatie over beroepen en het beroepsniveau. Vandaar dat voor de analyses naar beroep uit wordt gegaan van de periode 2013-2020. Voor het hoogst behaalde onderwijsniveau geldt dat niet omdat die cijfers met een tijdreeksmodel zijn berekend.
Referenties
Algemeen Dagblad (2021, 16 september). Er zijn te veel bullshitbanen, die ontstaan niet onder mensen die praktisch zijn opgeleid.
De Beer (2018). Laagopgeleiden vaker aan het werk, maar wel op een laagbetaalde en flexibele baan. TPEDigitaal 2018, 12(2), 1-19.
Borghans, L en B.J. ter Weel (2001). What happens when agent T gets a computer. Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt, Faculteit der Economische Wetenschappen. ROA Research Memoranda No.
Bussemaker, J. (2014, 5 maart). Startkwalificatie met perspectief, voor iedereen een passende plek. [Kamerbrief].
Centraal Bureau voor de Statistiek en Sociaal Cultureel Planbureau (2020). Emancipatiemonitor 2020. Meer vrouwen in de techniek en meer mannen in de zorg?
Centraal Bureau voor de Statistiek (2022). StatLine Werkzame beroepsbevolking: beroep
Centraal Planbureau en Sociaal Cultureel Planbureau (2018). Verdringing op de arbeidsmarkt. Beschrijving en beleving.
Eurostat (2020). The EU has reached its tertiary education target. Eurostat Newsrelease, 22 april 2020.
Eurostat (2022). 41% of young adults hold a tertiary degree - Products Eurostat News - Eurostat (europa.eu) Eurostat Newsrelease, 24 mei 2022.
Fouarge, D., W. Smits, J. de Vries en R. de Vries (2017). Ongelijkheid en veranderingen in de beroepenstructuur. In: Dynamiek op de Nederlandse Arbeidsmarkt.
Gaalen van R., J. de Vries, K. Arts en C. Harmsen (2013). Sociaal Economische Trend 2013. Perspectief op veranderende levenslopen: leven, leren en werken naar geboortegeneratie.
Van Thor, J. en F. van der Mooren (2020). Gepromoveerden op de arbeidsmarkt.
Pleijers, A. en R. de Vries (2021). Invulling praktisch en theoretisch opgeleiden. Een bruikbaar alternatief voor de invulling van onderwijsniveau?
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (2021). De arbeidsmarkt naar Opleiding en Beroep tot 2026.
Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt en Centraal Bureau voor de Statistiek (2014). Beroepenindeling ROA CBS 2014 (BRC 2014).
Rijksoverheid (2022). Aanpak voortijdig schoolverlaten (vsv). Geraadpleegd op 29 september 2022.
Wiebes, E. (2019, 13 december). Groeistrategie voor Nederland op de lange termijn [Kamerbrief].