1. Inleiding
Pesten heeft vaak een grote impact op het slachtoffer, ook op de langere termijn (Pabian, Dehue, Völlink en Vandebosch, 2021). Slachtoffers kunnen bijvoorbeeld eenzaamheid, onzekerheid en angst ervaren evenals minder vertrouwen in anderen, lichamelijke klachten en depressie (NJi, 2022a; Stichting Stop Pesten Nu, 2022).
Mede door deze grote impact is er al veel onderzoek gedaan naar pesten, waarbij de nadruk ligt op pesten op school (Van den Broek en Ramakers, 2021; Veenstra e.a., 2005) en op de werkvloer (CBS StatLine, 2022a en 2022b). Maar ook op andere terreinen komt pestgedrag voor, zoals in het middelbaarberoeps- en hoger onderwijs (Deboutte, 2017; Van Toly, Bijman en Kans, 2018), in sportverenigingen (Mulder, Cuelenaere, Elshout, Farzan en Zandvliet, 2020) en in bejaarden- en verzorgingstehuizen (Trompetter, Scholte en Westerhof, 2010).
Een totaalbeeld van het pestgedrag in Nederland ontbreekt. In dit artikel wordt op basis van onderzoeksdata van de Veiligheidsmonitor 2021 nagegaan welk deel van de bevolking van 15 jaar en ouder in 2021 slachtoffer was van pesten en in hoeverre hierin verschillen bestaan naar geslacht, leeftijd en seksuele voorkeur (paragraaf 2). Hiermee wordt voor het eerst inzicht gegeven in het totaal aantal pestslachtoffers in Nederland. Een kanttekening hierbij is dat door de onderzoekspopulatie van de Veiligheidsmonitor 15-minners buiten beschouwing blijven, een leeftijdsgroep waarbij pesten relatief vaak voorkomt. Zo zei in het schooljaar 2020-2021 11 procent van de kinderen in groep 6 tot en met 8 van het (speciaal) basisonderwijs dat zij soms tot vaak worden gepest. Binnen het voortgezet onderwijs zei 12 procent van de leerlingen dit (NJi, 2022b; Van den Broek e.a., 2022). Uit het vierjaarlijks HBSC-onderzoek blijkt dat in 2017 6 procent van de basisschoolleerlingen in groep 8 en 4,5 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs regelmatig worden gepest; dat wil zeggen minstens twee keer per maand (Stevens e.a., 2018). Door verschillen in definities en vraagstellingen, bijvoorbeeld een verschillende referentieperiode waarop het pesten betrekking heeft, kunnen de uitkomsten van de verschillende onderzoeken niet zonder meer met elkaar worden vergeleken. Een tweede kanttekening is dat er op basis van de Veiligheidsmonitor geen onderscheid gemaakt kan worden tussen incidenteel pesten en structureel, stelselmatig pesten.
Wel wordt onderscheid gemaakt tussen ‘traditioneel’ pesten en online pesten: door de komst van internet en sociale media vindt pesten niet meer alleen plaats in de fysieke wereld, maar ook in de digitale wereld worden mensen lastiggevallen, bijvoorbeeld door het ontvangen van nare e-mails of apps, verspreiding van persoonlijk (in vertrouwen gedeeld) beeldmateriaal, of roddels.
In paragraaf 3 wordt beschreven wie de daders zijn: in hoeverre kennen de slachtoffers degenen die hen pesten en wat kenmerkt deze pesters? Online pesten is anders dan traditioneel pesten in de zin dat het tijd- en plaatsonafhankelijk is, bestanden en berichten breder en sneller verspreid kunnen worden, voor anderen zichtbaarder zijn en moeilijk verwijderd kunnen worden. Zelfs wanneer het pestgedrag ophoudt zijn de berichten op internet nog terug te vinden. Online pesten kan hierdoor net zoals traditioneel pesten ingrijpende, langdurig na-ijlende gevolgen voor de slachtoffers hebben (NJi, 2022c). Welke gevolgen slachtoffers van het pesten ervaren, vooral op emotioneel en psychisch vlak, komt in paragraaf 4 aan de orde. Daarbij wordt beschreven in hoeverre online pesten en traditioneel pesten qua impact van elkaar verschillen. In paragraaf 5 staat de meldings- en aangiftebereidheid van slachtoffers centraal. Afgesloten wordt met de belangrijkste conclusies.