Auteur: Jan-Willem Bruggink

Gezondheid, zorggebruik en verzekeringsvorm

Over deze publicatie

Uit onderzoek van het CBS naar de relaties tussen gezondheid, zorggebruik en verzekeringsvorm in de periode 2020/2021 blijkt dat in het algemeen een mindere gezondheid samengaat met hoger zorggebruik. Bij mondgezondheid is dat echter andersom: een betere mondgezondheid gaat samen met meer tandartsbezoek.
Verder blijkt dat 8 procent van de volwassen Nederlanders een langdurige beperking als gevolg van een gezondheidsprobleem heeft en geen aanvullende verzekering. Daarnaast heeft 10 procent geen goede mondgezondheid en geen aanvullende tandartsverzekering. Ook blijkt dat mensen met een minder goede gezondheid en mensen zonder aanvullende (tandarts)verzekering relatief vaak komen uit huishoudens met lagere inkomens.

1. Inleiding

Dit artikel beschrijft de relatie tussen de zelf gerapporteerde gezondheidstoestand en het zelf gerapporteerde zorggebruik van mensen, uitgesplitst naar het wel of niet hebben van een aanvullende verzekering. De focus ligt daarbij op de typen zorggebruik die vanuit aanvullende (tandarts)verzekeringen (extra) vergoed worden: de tandarts, fysiotherapie, brillen en lenzen en alternatieve geneeswijzen. Ook de samenhang met inkomen wordt beschreven, omdat inkomen van invloed kan zijn op het kunnen/willen afsluiten van een aanvullende (tandarts)verzekering en kan samenhangen met het zorggebruik.

Concreet gaat het over de volgende relaties:

  1. Mondgezondheid en tandartsbezoek
  2. Beperkingen in activiteiten die mensen gewoonlijk doen en oefen-/fysiotherapie
  3. Visuele beperkingen en het gebruikt van brillen/contactlenzen
  4. Het hebben van pijn en behandeling bij alternatieve genezer.

De onderzoeksvragen die daarbij gesteld worden, zijn:

  1. Hoe hangt de gezondheidstoestand samen met het zorggebruik?
  2. Hoe hangt de relatie tussen gezondheidstoestand en zorggebruik samen met de manier waarop iemand verzekerd is?
  3. Hoe hangen gezondheidstoestand en verzekeringsvorm samen met de inkomenssituatie?

2. Bron en methode

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van gegevens uit de Gezondheidsenquêtes van 2020 en 2021. De Gezondheidsenquête is een jaarlijks onderzoek dat een beeld probeert te geven van de gezondheid, het zorggebruik en de leefstijl van de Nederlandse bevolking en de ontwikkelingen daarin. In het onderzoek wordt onder andere gevraagd naar de manier waarop mensen voor zorg verzekerd zijn, naar hun zorggebruik en naar hun gezondheidstoestand. De uitkomsten van de Gezondheidsenquête zijn omgeven door onzekerheidsmarges. Als in de resultaten wordt gesproken van een verschil tussen groepen, betreft dat een statistisch significant verschil (p < 0,05).

2.1 Zorgverzekering

De enquêtevraag over de manier waarop mensen voor zorg verzekerd zijn, is alleen voorgelegd aan personen van 18 jaar of ouder. De vraagstelling luidde:
Welke zorgverzekering heeft u op dit moment? 
Met daarbij de volgende antwoordmogelijkheden:

  1. Alleen een basisverzekering
  2. Een basisverzekering en een aanvullende verzekering met aanvullende tandartsverzekering
  3. Een basisverzekering en een aanvullende verzekering zonder aanvullende tandartsverzekering
  4. Een basisverzekering en alleen een aanvullende tandartsverzekering
  5. Ik heb geen zorgverzekering
  6. Weet niet

Deze vraag is in totaal gesteld aan 13.890 personen. Van deze groep wisten 13.514 personen (97,3 procent van de ondervraagden) hoe ze verzekerd waren. De mensen die aangaven geen zorgverzekering te hebben (0,1 procent) en degenen die niet wisten hoe ze verzekerd zijn (2,6 procent), zijn buiten beschouwing gelaten in de analyses. De resultaten uit paragraaf 3 hebben dus steeds betrekking op de bevolking van 18 jaar of ouder waarvan bekend is dat en hoe ze zijn verzekerd voor zorg. Cijfers over de gezondheid en het zorggebruik van de gehele bevolking van 18 jaar of ouder, dus inclusief de personen zonder of met onbekende verzekering, zijn te vinden in de bijlagetabel. 
Er is niet gevraagd of iemand een aanvullende verzekering heeft voor een specifieke type (verwacht) zorggebruik. Ook zijn geen details uitgevraagd over het soort aanvullende verzekering, behalve dat er specifiek naar aanvullende tandartsverzekeringen is gevraagd.  

2.2. Zorggebruik

Bij het zorggebruik (tandarts, fysiotherapeut, alternatief genezer) gaat het om het bezoeken van, gebruik maken van of onder behandeling zijn van een zorgverlener in de afgelopen 12 maanden. Bij tandarts en fysiotherapeut is ook het aantal bezoeken/behandelingen in de afgelopen 12 maanden uitgevraagd. Er is niet gevraagd naar de reden van het bezoek of de behandeling. Bij tandartsbezoek kan het dus ook om een periodieke controle gaan.
Het is niet zeker dat het zorggebruik plaatsvond in hetzelfde jaar als het jaar waarover de manier van verzekerd zijn is gerapporteerd. Een voorbeeld: een respondent deed in april 2021 mee aan de Gezondheidsenquête en gaf aan een aanvullende verzekering te hebben. Ook gaf hij/zij aan in de afgelopen 12 maanden gebruik te hebben gemaakt van fysio-/oefentherapie. Het is dan mogelijk dat die fysio-/oefentherapie in 2020 plaatsvond en mogelijk was de respondent in dat jaar op een andere manier verzekerd.  
Bij de hulpmiddelen voor zien gaat het om het dragen van brillen, contactlenzen of andere hulpmiddelen om te zien of lezen.

2.3 Gezondheidstoestand

In de Gezondheidsenquête wordt de gezondheidstoestand op verschillende manieren gemeten. De gezondheidstoestand wordt in dit onderzoek gerelateerd aan zorggebruik. Per type zorggebruik is gekeken naar een gezondheidsaspect dat daarmee samenhangt. 
Voor de relatie met tandartsbezoek is gekeken naar de mondgezondheid van mensen. Dat is vastgesteld aan de hand van de enquêtevraag: Hoe zou u in het algemeen de gezondheid van uw tanden en tandvlees omschrijven?

Voor de relatie met fysio-/oefentherapie is gekeken naar het hebben van een langdurige beperking in activiteiten die mensen gewoonlijk doen, door middel van de Global Activity Limitations Indicator (GALI), een internationaal gebruikte en afgestemde indicator voor gezondheidsbeperking. Het is niet aan mensen gevraagd of fysio-/oefentherapie een oplossing of hulpmiddel kan zijn voor het beperkingen veroorzakende gezondheidsprobleem. 
Voor de relatie met het dragen van een bril, contactlenzen of een ander hulpmiddel voor zien of lezen, is gekeken naar het hebben van een visuele beperking. Dit is gemeten aan de hand van twee enquêtevragen:

  1. Zijn uw ogen goed genoeg om de kleine letters in de krant te kunnen lezen, zo nodig met bril of contactlenzen?
  2. Kunt u op een afstand van 4 meter het gezicht van iemand herkennen, zo nodig met bril of contactlenzen?

Voor de relatie met het ondergaan van behandelingen bij alternatieve genezers is gekeken naar het hebben van pijn. Voor deze relatie is gekozen omdat sommige vormen van alternatieve geneeswijzen, bijvoorbeeld acupunctuur, soms specifiek worden ingezet voor het bestrijden van chronische pijn. Pijn is op de volgende manier uitgevraagd in de enquête: Hoeveel pijn heeft u in de afgelopen vier weken gehad? Door deze vraagstelling is dus niet bekend of de pijn langere tijd heeft gespeeld.  

2.4 Inkomen

Aan de Gezondheidsenquête zijn gegevens over inkomen gekoppeld. In dit onderzoek gaat het om het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van het huishouden waar de persoon deel van uitmaakt. Het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen geeft uitdrukking aan de koopkracht van een huishouden en daarmee aan de koopkracht van de persoon uit het betreffende huishouden. Respondenten zijn verdeeld in twee inkomensgroepen: 

  1. Personen met een lager inkomen: personen die deel uitmaken van de 40 procent huishoudens met de laagste inkomens 
  2. Personen met een hoger inkomen: personen die deel uitmaken van de 60 procent huishoudens met de hoogste inkomens.  

3. Resultaten

3.1 Mondgezondheid en tandartsbezoek

Van de volwassenen gaf 71 procent aan de gezondheid van de tanden en het tandvlees als goed of zeer goed te beschouwen, 23 procent gaf het oordeel ‘gaat wel’ (in het vervolg aangeduid met de term redelijk), de overige 6 procent ervoer de mondgezondheid als slecht of zeer slecht. 
Zo’n 60 procent van de mensen met een (zeer) goede mondgezondheid had een aanvullende tandartsverzekering. Dat gold ook voor de mensen met een (zeer) slechte mondgezondheid. Onder mensen met redelijke mondgezondheid was het aandeel verzekerden wat hoger. 

3.1.1. Mondgezondheid en het hebben van een aanvullende tandartsverzekering, 2020/2021
 % van de ondervraagden (18 jaar of ouder)
(zeer) goede mondgezondheid, wel tandverzekering42,2
(zeer) goede mondgezondheid, geen tandverzekering28,8
redelijke mondgezondheid, wel tandverzekering15,6
redelijke mondgezondheid, geen tandverzekering7,6
(zeer) slechte mondgezondheid, wel tandverzekering3,4
(zeer) slechte mondgezondheid, geen tandverzekering2,3
 

Van de volwassenen met een (zeer) goede mondgezondheid bezocht een groter deel in het afgelopen jaar tenminste 1 keer de tandarts dan van de personen met een minder goede mondgezondheid. De mondgezondheid hing dus positief samen met het zorggebruik: een hoger zorggebruik gaat samen met een betere mondgezondheid.  

Aandeel tandartsbezoekers hoger onder mensen met aanvullende verzekering 

Daarbij geldt ook dat mensen met een tandartsverzekering vaker aangaven in het afgelopen jaar de tandarts te hebben bezocht dan mensen zonder tandartsverzekering. Het verschil in het aandeel tandartsbezoekers tussen wel en niet-verzekerden is het grootst onder volwassenen met een (zeer) slechte mondgezondheid: het aandeel van deze groep dat het afgelopen jaar naar de tandarts was gegaan, lag voor personen met een aanvullende tandartsverzekering met 73 procent ruim 2 keer zo hoog als voor personen zonder een dergelijke verzekering (35 procent). 
In de groepen mensen met een redelijke of (zeer) goede mondgezondheid was het verschil in het aandeel tandartsbezoekers tussen mensen met en zonder aanvullende tandartsverzekering kleiner. 

3.1.2. Tandartsbezoek in afgelopen jaar, 2020/2021
cat1tandartsbezoek in afgelopen jaar (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)
(zeer) goede mondgezondheid80,9
w.v. geen tandverzekering68,9
wel tandverzekering89
redelijke mondgezondheid75,9
w.v. geen tandverzekering60,2
wel tandverzekering83,5
(zeer) slechte mondgezondheid57,5
w.v. geen tandverzekering34,7
wel tandverzekering73

Met aanvullende verzekering ook vaker per jaar naar de tandarts

Mensen met een aanvullende tandartsverzekering brachten ook meer bezoeken aan de tandarts dan mensen zonder zo’n verzekering. Verzekerde mensen die in het afgelopen jaar tenminste 1 keer naar de tandarts gingen, gingen gemiddeld 3,7 keer, tegen 2,9 keer voor tandartsbezoekers zonder aanvullende tandartsverzekering. Het gemiddeld aantal bezoeken per jaar hangt ook samen met een slechtere mondgezondheid: tandartsbezoekers met een redelijke of (zeer) slechte mondgezondheid gingen 4,2 keer in het voorgaande jaar naar de tandarts, terwijl dat 3,2 keer was voor tandartsbezoekers met een (zeer) goede mondgezondheid.

Binnen de groep tandartsbezoekers met een redelijke of (zeer) slechte mondgezondheid was er geen verschil in het gemiddeld aantal bezoeken tussen mensen met en zonder aanvullende tandartsverzekering. Maar wel binnen de groep tandartsbezoekers met een (zeer) goede mondgezondheid: in die groep gingen verzekerden vaker naar de tandarts dan niet-verzekerden. 

3.1.3. Aantal tandartsbezoeken per jaar voor personen met tenminste één bezoek, 2020/2021
 Aantal tandartsbezoeken per jaar per persoon met tenminste één bezoek, 2020/2021
totaal (18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)3,5
w.v. geen tandverzekering2,9
wel tandverzekering3,7
(zeer) goede mondgezondheid3,2
w.v. geen tandverzekering2,6
wel tandverzekering3,5
redelijke of (zeer) slechte mondgezondheid4,2
w.v. geen tandverzekering4
wel tandverzekering4,3

Met een kunstgebit minder naar de tandarts

Wat van invloed kan zijn op het tandartsbezoek, is het hebben van een kunstgebit. Uit de Gezondheidsenquête van 2021 blijkt dat 59 procent van de mensen met een geheel of gedeeltelijk kunstgebit aangaf in het afgelopen jaar de tandarts te hebben bezocht, tegen 84 procent van de mensen zonder kunstgebit. Relatief veel mensen zonder aanvullende tandartsverzekering en een minder dan goede mondgezondheid zeiden een geheel of gedeeltelijk kunstgebit te hebben. 
Maar ook binnen de bevolking zonder kunstgebit was nog steeds te zien dat het aandeel tandartsbezoekers lager lag onder de mensen die niet aanvullend voor tandzorg verzekerd waren in vergelijking met aanvullend verzekerden. Dit verschil was met name zichtbaar bij personen met een redelijke of (zeer) slechte mondgezondheid. 

3.1.4. Tandartsbezoek onder mensen zonder kunstgebit, 2021
cat1Tandartsbezoek onder mensen zonder kunstgebit, 2021 (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)
(zeer) goede mondgezondheid
geen tandverzekering79,6
wel tandverzekering91,8
redelijke of (zeer) slechte mondgezondheid
geen tandverzekering61,9
wel tandverzekering82

Mondgezondheid slechter bij lager inkomen

Een andere factor die samenhangt met de mondgezondheid en het hebben van een aanvullende tandartsverzekering is het inkomen. Mensen met een (zeer) slechte mondgezondheid hadden vaker een lager inkomen dan ondervraagden met een redelijke of (zeer) goede mondgezondheid. 
Mensen zonder tandartsverzekering hadden vaker een lager inkomen dan mensen met een dergelijke verzekering, met name binnen de groep met een (zeer) slechte mondgezondheid.

3.1.5. Mondgezondheid, verzekeringsvorm en inkomen, 2020/2021
 lagere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)hogere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)inkomen onbekend (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)
(zeer) goede mondgezondheid
geen tandverzekering32,4661,6
wel tandverzekering29,270,20,6
redelijke mondgezondheid
geen tandverzekering38,958,52,5
wel tandverzekering34,764,41
(zeer) slechte mondgezondheid
geen tandverzekering59,436,83,8
wel tandverzekering43,355,51,3
 

3.2 Activiteitenbeperking en fysiotherapie

In 2020 en 2021 gaf 32 procent van de volwassenen aan langdurig beperkt te zijn in activiteiten die mensen gewoonlijk doen, als gevolg van een probleem met de gezondheid. Van de mensen met een beperking was een groter deel aanvullend verzekerd dan van de mensen zonder beperking. 

3.2.1. Hebben van een beperking en vorm van zorgverzekering, 2020/2021
 % van de ondervraagden (18 jaar of ouder)
geen beperking, wel aanvullende verzekering43,9
geen beperking, geen aanvullende verzekering23,8
beperking, wel aanvullende verzekering23,9
beperking, geen aanvullende verzekering8,4

Meer mensen met aanvullende verzekering naar de fysio

Van de mensen met een beperking gaf 42 procent aan het afgelopen jaar gebruik te hebben gemaakt van fysio- of oefentherapie. Bij degenen zonder beperking was dit 23 procent. De gezondheidstoestand hing hier dus negatief samen met het zorggebruik: betere gezondheid gaat samen met minder zorggebruik. Hierbij valt op dat mensen met een aanvullende verzekering ongeveer 2 keer zo vaak gebruik maakten van de fysio-/oefentherapeut als degenen zonder aanvullende verzekering. Dit verschil is zichtbaar bij zowel personen met een beperking als mensen zonder beperking.
Het gebruik van de fysio-/oefentherapeut was het laagst onder de volwassenen die niet beperkt waren en geen aanvullende verzekering hadden, en het hoogst bij personen met een beperking die wel aanvullend verzekerd waren. 

3.2.2. Gebruik fysio-/oefentherapie in afgelopen jaar, 2020/2021
 % van de ondervraagden (18 jaar of ouder) (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)
Geen beperking22,7
w.v. geen aanvullende verzekering13,1
wel aanvullende verzekering27,9
Wel beperking41,6
w.v. geen aanvullende verzekering24,8
wel aanvullende verzekering47,5

Met aanvullende verzekering ook vaker per jaar naar de fysio

Mensen met een aanvullende verzekering gingen gemiddeld ook vaker naar de fysio- of oefentherapeut: 13 keer in het afgelopen jaar, tegen 10 keer bij de niet-aanvullend-verzekerden. 
Binnen de groep mensen met een beperking die gebruik maakten van de fysio-/oefentherapeut, was er geen statistisch significant verschil in het aantal therapiesessies tussen degenen met en zonder aanvullende verzekering. Binnen de groep zonder beperking was dat er wel: daar gingen de aanvullende verzekerde fysiotherapiebezoekers vaker dan de niet aanvullend verzekerden. 

3.2.3. Aantal fysio-/oefentherapiecontacten per jaar voor personen met tenminste één bezoek, 2020/2021
 Aantal bezoeken
Totaal (18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)12,1
w.v. geen aanvullende verzekering9,7
wel aanvullende verzekering12,6
Geen beperking8,2
w.v. geen aanvullende verzekering6,3
wel aanvullende verzekering8,6
Wel beperking16,6
w.v. geen aanvullende verzekering14,7
wel aanvullende verzekering17

Mensen met een beperking hebben vaker een laag inkomen

Mensen met een beperking behoorden vaker dan mensen zonder beperking tot een huishouden met een lager inkomen. Binnen de groep mensen met een beperking kwamen de mensen zonder aanvullende verzekering vaker uit een huishoudens met een lager inkomen: 53 procent, tegen 42 procent onder de wel aanvullend verzekerden. Ook bij personen zonder beperking hadden mensen zonder aanvullende verzekering vaker een lager inkomen dan mensen met aanvullende verzekering, maar dit verschil was minder groot dan bij de groep met een beperking.

3.2.4. Beperking (GALI), verzekeringsvorm en inkomen, 2020/2021
 lagere inkomens (%% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)hogere inkomens (%% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)inkomen onbekend (%% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)
Geen beperking
w.v. geen aanvullende verzekering30,467,22,4
wel aanvullende verzekering25,673,60,7
Wel beperking
w.v. geen aanvullende verzekering5345,51,5
wel aanvullende verzekering41,957,50,7
 

3.3 Visuele beperking en het gebruik van hulpmiddelen (brillen/lenzen) voor zien

In de Gezondheidsenquête gaf 3 procent van de volwassenen aan een visuele beperking te hebben. Dat wil hier zeggen dat ze slechts met grote moeite of helemaal niet de kleine letters in de krant konden lezen, of vanaf een afstand van vier meter iemands gezicht slechts met grote moeite of helemaal niet konden herkennen, ook met gebruik van een bril of lenzen. 
Het aandeel mensen met een aanvullende verzekering was met bijna 7 op de 10 gelijk onder mensen met en zonder visuele beperking.

3.3.1. Hebben van een visuele beperking en verzekeringsvorm, 2020/2021
 % van de ondervraagden (18 jaar of ouder)
Visueel beperkt, wel aanvullend verzekerd2,3
Visueel beperkt, niet aanvullend verzekerd1,1
Niet visueel beperkt, wel aanvullend verzekerd65,4
Niet visueel beperkt, niet aanvullend verzekerd31,2
 

Van de visueel beperkten gebruikte 94 procent een hulpmiddel om te zien; een bril, contactlenzen of iets anders. Bij de niet-visueel beperkten was dit 74 procent.  Aanvullend verzekerden gebruikten vaker dan niet aanvullend verzekerden een hulpmiddel om te zien.  Ook als we rekening houden met leeftijdseffecten, omdat ouderen zowel vaker aanvullend verzekerd als vaker brildragend zijn, geldt dat aanvullend verzekerden vaker een hulpmiddel gebruikten. Dit verschil tussen wel- en niet aanvullend verzekerden geldt voor zowel personen met een visuele beperking als zonder een beperking.

3.3.2. Gebruik van hulpmiddel om te zien, 2020/2021
 Gebruik bril/lenzen (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)
Geen visuele beperking74
w.v. geen aanvullende verzekering64,9
wel aanvullende verzekering78,3
Wel visuele beperking93,5
w.v. geen aanvullende verzekering87,6
wel aanvullende verzekering96,2

Visuele beperking gaat vaak samen met lager inkomen

Bij de relatie met inkomen bleek dat mensen met een visuele beperking vaker uit huishoudens met lagere inkomens kwamen dan mensen zonder visuele beperking. Daarbij geldt ook dat de mensen zonder aanvullende verzekering vaker uit huishoudens met lagere inkomens kwamen, zowel binnen de groepen met visuele beperkingen als zonder. 

3.3.3. Visuele beperking, verzekeringsvorm en inkomen, 2020/2021
 lagere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)hogere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)inkomen onbekend (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)
Geen visuele beperking
w.v. geen aanvullende verzekering35,462,72
wel aanvullende verzekering30,568,80,7
Wel visuele beperking
w.v. geen aanvullende verzekering63,930,55,6
wel aanvullende verzekering53,546,20,3

3.4 Het hebben van pijn en behandeling door alternatieve genezer

In de Gezondheidsenquête is ook gevraagd of mensen in de afgelopen vier weken pijn hebben gehad, en in welke mate. Bij 9 procent van de volwassenen was sprake van veel of heel veel pijn en 13 procent meldde enige pijn. Van de volwassenen met weinig of geen pijn was 66 procent aanvullend verzekerd. Bij de groepen met meer pijn lag dit hoger: daar was zo’n 75 procent aanvullend verzekerd.

3.4.1. Hebben van pijn en verzekeringsvorm, 2020/2021
 % van de ondervraagden (18 jaar of ouder)
(heel) veel pijn en aanvullend verzekerd7,1
(heel) veel pijn en niet aanvullend verzekerd2,6
enige pijn en aanvullend verzekerd10,2
enige pijn en niet aanvullend verzekerd3,3
geen of weinig pijn en aanvullend verzekerd50,5
geen of weinig pijn en niet aanvullend verzekerd26,3
 

Aandeel bezoekers alternatieve genezer is groter onder personen met meer pijn

Van de volwassenen met weinig of geen pijn was 5 procent onder behandeling geweest bij een alternatieve genezer. Bij de mensen met meer pijn lag dit rond de 10 procent. Mensen met een aanvullende verzekering waren vaker in behandeling geweest bij een alternatief genezer dan mensen zonder aanvullende verzekering: 7 tegen 3 procent. Voor alle niveaus van pijn geldt dat het aandeel bezoekers van een alternatief genezer hoger lag, als ze aanvullend verzekerd waren.

3.4.2. Behandeling bij alternatief genezer in afgelopen jaar, 2020/2021
 behandeling alternatief genezer in afgelopen jaar (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)
Weinig of geen pijn4,6
w.v. geen aanvullende verzekering2,8
wel aanvullende verzekering5,6
Enige pijn9,4
w.v. geen aanvullende verzekering5,3
wel aanvullende verzekering10,7
Veel of heel veel pijn9,7
w.v. geen aanvullende verzekering5,4
wel aanvullende verzekering11,3

Meer pijn bij lagere inkomens

Mensen met pijn kwamen vaker uit een huishouden met een lager inkomen. En mensen zonder aanvullende verzekering waren ook relatief vaak afkomstig uit een dergelijk huishouden. In de groep mensen met (heel) veel pijn en zonder aanvullende verzekering was het aandeel lagere inkomens met 56 procent het hoogst, terwijl dit het laagst was in de groep personen met weinig of geen pijn en een aanvullende zorgverzekering (27 procent).

3.4.3. Pijn, verzekeringsvorm en inkomen, 2020/2021
 lagere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)hogere inkomens (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)inkomen onbekend (% van de 18-plussers voor wie bekend is hoe ze voor zorg verzekerd zijn)
Weinig of geen pijn
w.v. geen aanvullende verzekering33,164,72,2
wel aanvullende verzekering27,371,90,8
Enige pijn
w.v. geen aanvullende verzekering46,052,61,4
wel aanvullende verzekering39,060,50,5
Veel of heel veel pijn
w.v. geen aanvullende verzekering56,341,32,4
wel aanvullende verzekering48,850,60,6

4. Conclusie

Gezondheid en zorggebruik hangen samen, maar niet altijd op dezelfde manier. Voor de in dit artikel beschreven varianten van zorg-/hulpmiddelengebruik geldt dat een slechtere gezondheid meestal samengaat met meer zorggebruik. Bij tandartsbezoek was de relatie echter andersom: mensen met een betere mondgezondheid gaven vaker aan in het afgelopen jaar naar de tandarts te zijn geweest. Hierbij kunnen periodieke controlebezoeken een rol spelen.

De manier van verzekerd zijn en het zorggebruik hangt wel voor alle onderzochte typen zorggebruik op dezelfde manier samen. Onder de mensen met een aanvullende tandartsverzekering ging een groter deel tenminste 1 keer per jaar naar de tandarts dan onder degenen zonder een dergelijke verzekering. En de verzekerden die tenminste 1 keer gaan, gingen gemiddeld ook vaker dan de niet aanvullende verzekerde tandartsbezoekers. 

Voor fysio-/oefentherapie geldt hetzelfde: mensen met een aanvullende verzekering maakten meer gebruik van die zorg dan mensen zonder zo’n verzekering en de aanvullend verzekerde mensen die naar de fysio-oefentherapeut gingen, ondergingen ook meer behandelingen dan niet-aanvullend verzekerden.

Verder gebruikten mensen met een aanvullende verzekering vaker een bril of contactlenzen en maakten ze ook vaker gebruik van behandelingen door alternatieve genezers dan mensen zonder aanvullende verzekering. 

Mogelijke risicogroepen zijn mensen zonder aanvullende (tandarts)verzekering die in een minder goede staat van gezondheid verkeren. Zij hebben wellicht juist wel zorg nodig die vergoed wordt vanuit een aanvullende (tandarts)verzekering. Zo was 8 procent van de volwassenen als gevolg van een gezondheidsprobleem langdurig beperkt in normale activiteiten, terwijl ze niet aanvullend verzekerd waren. 
Verder beoordeelde een groep van 10 procent de eigen mondgezondheid als redelijk, slecht of heel slecht en had geen aanvullende tandartsverzekering. De groep zonder aanvullende tandartsverzekering met een (zeer) slechte mondgezondheid was niet groot (2 procent van de ondervraagden), maar van die groep gaf 35 procent aan in het afgelopen jaar de tandarts te hebben bezocht, tegen 78 procent van de gehele volwassen bevolking. Hierbij kan meespelen dat mensen zonder aanvullende tandartsverzekering en met een slechtere mondgezondheid relatief vaak aangaven een geheel of gedeeltelijk kunstgebit te hebben. Maar ook binnen de groep mensen zónder kunstgebit is te zien dat het tandartsbezoek minder is bij mensen met een mindere mondgezondheid die niet aanvullend voor tandheelkundige zorg zijn verzekerd. 

Bij alle vier onderzochte aspecten van gezondheid was een duidelijke relatie te zien met inkomen. Mensen met een minder goede gezondheidstoestand kwamen vaker uit huishoudens met een lager inkomen. Ook mensen zonder aanvullende (tandarts)verzekering hadden relatief vaak een lager inkomens. De hoogste aandelen mensen afkomstig uit huishoudens met een lager inkomen werden dan ook aangetroffen in de ongezonde groepen zonder aanvullende (tandarts)verzekering. 

Of het inkomen bepalend was voor de keuze om wel of niet een aanvullende (tandarts)verzekering te hebben, kon niet worden onderzocht met de beschikbare data. Wel is uit eerder onderzoek bekend dat de hoogte van de premie door veel mensen wordt gezien als belangrijk aspect voor de keuze van de zorgverzekering en dat dit het sterkst geldt voor mensen zonder aanvullende verzekering(en) (Bruggink, 2021).
De resultaten van dit onderzoek laten zien dat ongezondheid relatief vaak samen gaat met het niet hebben van een aanvullende verzekering. Toch blijkt uit de Survey on Income en Living Conditions 2019 dat het aandeel Nederlanders dat aangaf om financiële redenen geen (tandheelkundige) zorg te hebben gehad, terwijl die zorg wel nodig was, beperkt is tot minder dan 1 procent. Dat geldt ook voor mensen in de laagste inkomenskwintielgroep (Eurostat, 2022).
Uit het Consumentenpanel Gezondheidszorg van Nivel blijkt dat het voorkómen van financiële verrassingen de belangrijkste reden is voor het nemen van een aanvullende verzekering. De belangrijkste reden om geen aanvullende verzekering af te sluiten is dat men niet verwacht zorg te gaan gebruiken die onder deze verzekering valt. Maar ook het zelf kunnen betalen van de zorg in de aanvullende verzekering en de hoogte van de premie worden veel genoemd als reden om geen aanvullende verzekering te nemen (Holst e.a., 2021)

De bevindingen van dit onderzoek gaan over de periode 2020 en 2021. In die periode werd het zorggebruik beïnvloed door de coronapandemie. Met name in het voorjaar van 2020 lag het zorggebruik bij sommige zorgverleners lager dan gebruikelijk als gevolg van corona(maatregelen). Dit gold bijvoorbeeld voor fysiotherapeuten en tandartsen, die tijdelijk zelfs (vrijwel geheel) sloten. Eind 2020 antwoordde 11 procent van de mensen die aangaven zorg nodig te hebben gehad, dat ze daarvoor geen contact hadden opgenomen met een zorgverlener, door de coronamaatregelen. De meeste zorgmijding betrof daarbij huisartsenzorg, maar ook het mijden van tandarts, fysiotherapeut of andere zorg kwam voor (Tummers e.a., 2022).

Referenties

Bruggink, J.W., Keuzes rond de zorgverzekering, Statistische Trends, 2021.

Eurostat, Unmet health care needs statistics. Statistics Explained, 2022.

Holst, L., Brabers, A.E.M. en J.D. de Jong, Keuze voor aanvullende verzekering lijkt steeds vaker bewust te worden gemaakt. Utrecht. Nivel, 2021.

Tummers, M., Bruggink, J.W. en C. Hupkens, Zorguitstel en zorgmijding in coronatijden, Statistische Trends, 2022.

Bijlagetabel

B.1a Gezondheid en zorg-/hulpmiddelengebruik, 2020/2021 (% van bevolking 18 jaar of ouder)
Goed of zeer goedGaat welSlecht of zeer slecht
Mondgezondheid71,123,15,7

B.1b Gezondheid en zorg-/hulpmiddelengebruik, 2020/2021 (% van bevolking 18 jaar of ouder)
NeeJa
Tandartsbezoek in afgelopen jaar21,878,2
Beperking (GALI)68,032,0
Gebruik fysio-/oefentherapie in afgelopen jaar71,328,7
Visuele beperking96,63,4
Hulpmiddel voor zien25,974,1
Behandeling alternatief genezer in afgelopen jaar94,35,7

B.1c Gezondheid en zorg-/hulpmiddelengebruik, 2020/2021 (% van bevolking 18 jaar of ouder)
Weinig of geenEnige pijnVeel of heel veel
Pijn in afgelopen 4 weken77,013,59,6