1. Inleiding
1.1 Noodzaak inzicht in de bedrijfspositie van zzp’ers
Zelfstandig ondernemers zonder personeel (zzp’ers) vormen een zeer heterogene groep (Dirven, Van der Torre en Van den Bossche, 2017; Van der Torre, Dirven en Van de Ven, 2018; Freese en Van den Groenendaal, 2019), die de laatste jaren fors in omvang is toegenomen (CBS StatLine, 2020). Mede doordat zij een alsmaar groter deel van de werkzame beroepsbevolking uitmaken, staan zij steeds meer in de belangstelling. Het idee is dat er naast zeer gezonde ondernemingen in toenemende mate zelfstandig ondernemers zijn voor wie de bedrijfsvoering en de arbeidsomstandigheden minder gunstig zijn, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt (Rijksoverheid, 2015). Door zowel beleid als onderzoek wordt er daarom al langer gezocht naar een manier om deze verschillen tussen zelfstandig ondernemers in beeld te brengen. Voor beleidsmakers kan dat aanknopingspunten geven om de positie van zzp’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt te versterken. Een voorbeeld hiervan is de oproep van de Sociaal-Economische Raad en de Raad voor Cultuur (SER en RvC, 2017) aan de overheid om de inkomenszekerheid in de culturele en creatieve sector te verbeteren. In deze sector komen verhoudingsgewijs veel zelfstandigen met lage inkomens voor (SER en RvC, 2016). Onderzoekers kunnen de kenmerken van ondernemers met uiteenlopende bedrijfsposities detecteren en zo in kaart brengen met welke factoren deze posities samenhangen. Daarnaast kan worden onderzocht in welke mate een gunstige of minder gunstige bedrijfspositie is gerelateerd aan andere arbeidsmarktuitkomsten van zzp’ers, in het bijzonder de kwaliteit van werk.
In dit verkennende onderzoek is het eigen oordeel van de zzp’er over de bedrijfspositie het uitgangspunt om zzp’ers te onderscheiden. Dat oordeel is tweeledig: het eigen oordeel over de financiële positie van het bedrijf en de mate waarin de ondernemer zich zorgen maakt over de toekomst van het bedrijf. De beoordeling van de huidige financiële situatie kan gezien worden als de meest actuele indicator voor de financiële positie van het bedrijf. Door ook zorgen over de toekomst mee te nemen, wordt een breder beeld van toekomstbestendigheid van het bedrijf verkregen. Bij een oordeel over het toekomstperspectief van de eigen onderneming kan een zzp’er naast de financiële situatie (inkomenspositie) immers ook andere factoren meegewogen hebben, zoals behoud van voldoende opdrachten (arbeidsmarktzekerheid) en de eigen gezondheid in relatie tot de werkbelasting (intrinsieke kwaliteit van het werk).
1.2 Bestaande indelingen van zzp’ers
Een veel gebruikte indeling is de ‘nieuwe zzp’er’, die voornamelijk eigen arbeid of diensten inzet, en de ‘klassieke zzp’er’ die voornamelijk producten verkoopt of grondstoffen aanbiedt. Dit onderscheid hangt samen met de mate waarin ondernemers moeten investeren in kapitaalgoederen om het bedrijf op te starten. De indeling naar ‘nieuwe’ en ‘klassieke’ zzp’er blijkt echter maar beperkt te onderscheiden op OESO-indicatoren van de kwaliteit van het werk (Van der Torre et al., 2018). Kwaliteit van werk wordt door de OESO onderverdeeld naar extrinsieke factoren zoals inkomenspositie en arbeidsmarktzekerheid, en de intrinsieke kwaliteit van werk zoals bijvoorbeeld taakeisen en autonomie (Cazes, Hijzen en Saint-Martin, 2015).
In relatie tot de kwaliteit van het werk van zzp’ers is in het recente verleden onderzocht in hoeverre men zogenaamde “gedwongen zzp’ers” of “schijnzelfstandigen” kon onderscheiden1). Gedwongen en schijnzelfstandigheid kunnen als onwenselijk worden beschouwd omdat de risico’s die behoren bij het werkgeverschap worden overgeheveld naar de zzp’er. Ook kan het ten koste gaan van het sociale stelsel als geheel, doordat er minder afdracht is via premies en belastingen (zie bijvoorbeeld Commissie Regulering van Werk (2020) en Rijksoverheid (2015). “Schijnzelfstandigen” zijn lastig te identificeren (Zandvliet, Gravesteijn, Tanis, Dekker en Skugor, 2013). Eerder onderzoek heeft zzp’ers wel ingedeeld naar negatieve en positieve startmotieven, waarbij onder negatieve startmotieven ook een indicatie van gedwongen zelfstandigheid is meegenomen (werkgever wilde dat men als zelfstandige ging werken). In dit onderzoek bleek de kwaliteit van het werk van zzp’ers met negatieve startmotieven niet te verschillen van zzp’ers met positieve startmotieven (Dirven et al., 2017).
1.3 Naar alternatieve indelingen van zzp’ers
Indelingen zijn bruikbaar voor beleidsmakers als groepen helder afgebakend zijn, zodat men zo nodig gericht beleid kan maken en uitzetten. Denk aan het stimuleren van tijdig starten met pensioenopbouw onder jonge ondernemers, of de eerder genoemde oproep van de SER en RvC om te investeren in de culturele en creatieve sector. Zoals hierboven uiteengezet, zeggen bestaande indelingen weinig over relevante thema’s zoals de kwaliteit van het werk. Anderen zijn lastig hanteerbaar omdat ze moeilijk vast te stellen en/of weinig onderscheidend zijn. Waar onderzoek tot nu toe voornamelijk heeft getracht op basis van de empirie en theorie indelingen van zzp’ers te maken, is de insteek van dit onderzoek anders. Gekozen is om met een algoritme aan de hand van goed waarneembare kenmerken te verkennen welke groepen zzp’ers positief dan wel negatief over hun bedrijfspositie oordelen. Vervolgens is onderzocht hoe de groepen zzp’ers die het meest positief dan wel over hun bedrijfspositie oordelen scoren op persoonskenmerken zoals leeftijd, bedrijfskenmerken (zoals bedrijfstak) en op de diverse dimensies van de kwaliteit van het werk die door de OESO worden onderscheiden. Een dergelijke verkennende aanpak kan dienen als input voor de zoektocht naar alternatieve en vooral bruikbare indelingen van zzp’ers.
1) Onder gedwongen zzp’ers worden ondernemers verstaan die liever werknemer willen zijn, maar “gedwongen” door omstandigheden (bijv. onder druk van een opdrachtgever) zich verhuren als zzp’er. Bij een schijnzelfstandige ontbreekt de voor ondernemerschap kenmerkende vrijheid om te kiezen hoe het werk te organiseren en met wie zaken te doen.