De woonsituatie na een scheiding
Over deze publicatie
Na een scheiding vallen veel mensen vanuit een koopwoning terug op de huursector en verhuizen naar een kleinere en goedkopere woning. De achterstand is langdurig. Ook vijf jaar later wonen bovengemiddeld veel gescheiden mensen in een kleinere woning in de huursector. Daarnaast verhuizen gescheiden mensen ook jaren later nog relatief vaak. De teruggang in de woonsituatie is sterker bij vrouwen dan bij mannen, vooral omdat vrouwen direct bij de scheiding vaker de gezamenlijke woning verlaten. Dit heeft grotendeels te maken met hun zwakkere inkomenspositie. Mannen en vrouwen die gaan samenwonen met een nieuwe partner zetten doorgaans weer stappen voorwaarts in hun woonsituatie.
Dit artikel maakt deel uit van een drieluik over scheiden. Gelijktijdig worden artikelen gepubliceerd over de arbeidsmarktsituatie (Van Wijk et al., 2021) en de inkomenssituatie (Van den Brakel en Herbers, 2021). Verderop in 2021 verschijnt nog een studie naar de arbeidsomstandigheden, beleving en gezondheid van gescheiden personen.
1. Inleiding
Ruim een op de drie huwelijken in Nederland strandt (CBS StatLine, 2020). Bij mensen die ongehuwd samenwonen is de kans nog groter dat zij uit elkaar gaan. Het uit elkaar gaan heeft vaak grote emotionele en materiële consequenties.
Om meer inzicht te krijgen in de consequenties van het uit elkaar gaan heeft het CBS op basis van registers onderzoek gedaan naar de scheidingen die in 2014 hebben plaatsgevonden. Onder een scheiding wordt het beëindigen van een periode van samenwonen verstaan, ongeacht of de relatie was bekrachtigd middels een huwelijk of een geregistreerd partnerschap In dit artikel komt de woonsituatie aan bod. Gelijktijdig worden artikelen gepubliceerd over de arbeidsmarktsituatie (Van Wijk et al., 2021) en de inkomenssituatie (Van den Brakel en Herbers, 2021). Later dit jaar verschijnt nog een studie naar de arbeidsomstandigheden, beleving en gezondheid van gescheiden personen.
In dit artikel wordt onderzocht hoe de woonsituatie van mensen na een scheiding verandert. Voor mannen en vrouwen voor wie er in 2014 door een scheiding een einde kwam aan een samenwoonperiode (ongehuwd of gehuwd) wordt beschreven wie bij de scheiding de gezamenlijke woning verliet, hoe vaak men in de vijf jaar daarna is verhuisd en hoe de eigenschappen van de woning gedurende deze periode zijn veranderd. De ontwikkeling van de woonsituatie van gescheiden mannen en vrouwen wordt afgezet tegen die van mensen die tussen 2014 en 2019 zijn blijven samenwonen met hun partner. Daarnaast wordt onderzocht hoe thuiswonende minderjarige kinderen, een nieuwe samenwoonpartner en economische hulpbronnen samenhangen met de woonsituatie van gescheiden mensen.
2. Achtergrond
Bij een scheiding van tafel en bed verhuist per definitie een van beide ex-partners naar een andere woning, soms allebei. Feijten en Van Ham (2007) beschrijven drie redenen waarom verhuizingen na scheiding verschillen van andere verhuizingen. Ten eerste zijn ze urgent en onvoorzien (De Groot et al., 2011). Stellen die hebben besloten uit elkaar te gaan willen dat vaak zo snel mogelijk doen, wat betekent dat zij onder tijdsdruk concessies doen aan de kwaliteit en de locatie van de woning. Ten tweede worden verhuizingen bij een scheiding bemoeilijkt door een beperkte financiële armslag. Niet alleen kost de scheiding geld, maar de schaalvoordelen van een stel zijn plots verdwenen waardoor de beide ex-partners er in hun vermogen doorgaans op achteruit gaan (Van den Brakel en Arts, 2017). De inkomensval is groter voor vrouwen dan voor mannen omdat zij gemiddeld genomen minder inkomen uit arbeid verdienen (Poortman, 2000). Ten derde geldt voor ex-partners met gezamenlijke kinderen dat zij bij elkaar in de buurt moeten blijven wonen indien zij een regelmatige omgang met de kinderen willen hebben. Ex-partners gaan dan ook minder ver uit elkaar wonen als zij kinderen hebben (Thomas et al., 2017; Ferrari et al., 2019). Van de ouderparen die in 2014 in Nederland uit elkaar gingen woonde twee derde minder dan 5 kilometer uit elkaar (Kooiman, 2020).
Eerder Nederlands onderzoek naar de woonsituatie na scheiding richtte zich hoofdzakelijk op de vraag wie van beide partners bij de scheiding de gezamenlijke woning verlaat (Fokkema, 2001; De Graaf, 2005; Mulder et al., 2012; Kooiman en Liefbroer, 2014). Deze beslissing heeft implicaties voor het verdere verloop van de wooncarrières van beide ex-partners. De theoretische veronderstelling is dat mensen bij een scheiding in de gezamenlijke woning blijven indien 1. de kosten om te verhuizen hoger zijn dan de kosten om in de gezamenlijke woning te blijven of 2. de kosten om te verhuizen hoger zijn dan de kosten voor de ex-partner om te verhuizen (Mulder en Wagner, 2010). Deze kosten zijn niet noodzakelijk financieel van aard. Zo zijn sommige mensen (vooral ouders) gehecht aan hun woning en geven veel ouders aan dat zij hun kinderen niet graag weghalen uit hun vertrouwde woning en woonomgeving, zeker niet in een periode die door de scheiding sowieso al stressvol is (Gram-Hanssen en Bech-Danielsen, 2008). De beslissing wie in de woning blijft heeft gevolgen voor hoe mensen hun woonsituatie na de scheiding ervaren. Uit de enquête Scheiden in Nederland bleek dat bijna 30 procent van de gescheiden mensen die de woning hadden verlaten vond dat de woonsituatie na de scheiding in hun nadeel was uitgevallen. Dit gold voor slechts 7 procent van degenen die bij de scheiding in de woning bleven (Mulder en Wagner, 2012).
Uit Nederlands onderzoek gebaseerd op gegevens uit de jaren ’90 of het begin van de jaren 2000 kwam naar voren dat mannen vaker dan vrouwen in de woning bleven als er geen kinderen in het spel waren (De Graaf, 2005; Mulder et al., 2012; Kooiman en Liefbroer, 2014). Ook in andere westerse landen is dit doorgaans het geval (Mikolai et al., 2020). Deze bevinding wordt wel toegeschreven aan verschillen in relatieve hulpbronnen. In veel gevallen verdient de man een groter deel van het huishoudensinkomen en gaat de vrouw er in economische zin door de scheiding meer op achteruit (Poortman, 2000), waardoor hij beter dan zij in staat is om de gezamenlijke woning alleen te financieren. Ook in Nederland bleek dat de vrouw vaker in de woning blijft naarmate zij voor de scheiding een grotere bijdrage leverde aan het huishoudensinkomen (Mulder et al., 2012). Daarnaast is de eigendomssituatie van de woning van belang. Indien het stel een koopwoning heeft blijft de man vaker in de woning, bij een huurwoning vaker de vrouw (Fiori, 2019; Mulder et al., 2012).
Als er wel kinderen zijn is de kans groter dat de vrouw in de gezamenlijke woning blijft dan als er geen kinderen zijn (Mulder et al., 2012). De kinderen blijven na de scheiding vaker bij de moeder wonen en veel ouders willen dat de kinderen in de woning kunnen blijven wonen (Gram-Hanssen en Bech-Danielsen, 2008). In Nederland bleek dat moeders net wat vaker dan vaders in de woning blijven (De Graaf, 2005; Kooiman en Liefbroer, 2014). In andere landen verschillen de uitkomsten. Ook in Italië blijven moeders, net als in Nederland, vaker dan vaders in de woning (Fiori, 2019), maar in Frankrijk is dat omgekeerd (Ferrari et al., 2019). Daarnaast is uit internationaal onderzoek gebleken dat ex-partners die het initiatief namen tot de scheiding of die bij de scheiding al een nieuwe partner hadden vaak uit de gezamenlijke woning vertrokken (Mikolai et al., 2020). Ook degenen met familieleden of werk in de nabije omgeving hadden een grotere kans om in de woning te blijven (Mulder en Malmberg, 2011).
Na een scheiding verhuizen mensen relatief vaak vanuit een koopwoning naar een huurwoning, wat veelal als een stap terug wordt gezien in de wooncarrière (Mulder, 2013; Dewilde, 2008; Feijten, 2005). Ook verhuizingen vanuit een eengezinswoning naar een appartement komen onder gescheiden mensen relatief veel voor (Feijten en Van Ham, 2010; Feijten en Mulder, 2010). De terugval in woonomstandigheden bleek in meerdere landen sterker voor vrouwen en voor mensen met een laag inkomen (Feijten, 2005; Mikolai et al., 2020). Daarnaast gaan gescheiden personen soms (tijdelijk) weer bij hun ouders wonen (Stone et al., 2014). Mannen doen dat vaker dan vrouwen (Albertini et al., 2018).
Als de woonsituatie bij de scheiding is verslechterd kunnen mensen in de periode erna opnieuw verhuizen. Anderzijds wordt het tijdelijke karakter van woonsituaties door veel gescheiden mensen, vooral door ouders, als onzeker, stressvol en frustrerend ervaren. Dit kan ervoor zorgen dat de woonsituatie langetermijnbeslissingen in andere domeinen van het leven in de weg staat (Gram-Hanssen en Bech-Danielsen, 2008). Uit eerder Nederlands onderzoek bleek dat mensen na een scheiding inderdaad meer verhuizen. Dit effect nam weliswaar in de jaren na de scheiding af, maar ook in de jaren na de scheiding verhuisden mensen nog vaker dan mensen die niet waren gescheiden (Feijten en Van Ham, 2007; Kulu et al., 2021). Ook in andere westerse landen verhuizen mensen in de jaren na een scheiding meer (Mikolai en Kulu, 2018; Mikolai et al., 2020). Vaak gaat dit om verhuizingen over korte afstand (Feijten en Van Ham, 2007; Thomas et al., 2018).
Nederlands onderzoek naar de gevolgen van scheiding voor de woonsituatie op langere termijn is schaars. Een uitzondering is de studie van Feijten (2005), gebaseerd op retrospectieve enquêtegegevens verzameld in de jaren 1990. Zij liet zien dat vrouwen niet alleen direct bij de scheiding vaker vanuit een koopwoning naar een huurwoning verhuizen, maar ook nog in de jaren daarna. Recentelijk is ook in Groot-Brittannië aangetoond dat vrouwen ook enkele jaren na de scheiding vaker vanuit een koopwoning naar een sociale huurwoning zijn verhuisd dan mannen (Mikolai en Kulu, 2019). Zodra gescheiden mensen weer gaan samenwonen met een nieuwe partner verbetert hun huisvestingssituatie meestal weer (Feijten en Van Ham, 2010).
Dit artikel beoogt een actuele beschrijving te geven van de ontwikkeling van de woonsituatie van mannen en vrouwen na scheiding in Nederland. Sinds de jaren 90 is de sociaaleconomische positie van vrouwen verbeterd ten opzichte van die van mannen. Onder jongere generaties zijn vrouwen inmiddels hoger opgeleid dan mannen. Vrouwen zijn vaker en meer uren gaan werken en zijn vaker economisch zelfstandig (CBS/SCP, 2020). Dit betekent dat de onderhandelingspositie van vrouwen bij de beslissing wie van beide partners in de woning blijft na de scheiding verbeterd zou kunnen zijn, waardoor vrouwen vaker dan voorheen in de woning zouden kunnen blijven. Daar staan twee ontwikkelingen tegenover die het juist waarschijnlijker zouden maken dat de man na de scheiding in de woning blijft wonen. Stellen met kinderen kiezen na de scheiding steeds vaker voor co-ouderschap terwijl het minder vanzelfsprekend is geworden dat de kinderen alleen bij de moeder blijven wonen (Poortman en Van Gaalen, 2017). Aangezien ouders veelal proberen om de kinderen in de woning te laten blijven, zou een toename van co-ouderschap er voor kunnen zorgen dat moeders minder dan voorheen in de gezamenlijke woning blijven. Daarnaast is het eigenwoningbezit sinds de eeuwwisseling verder toegenomen (CBS, 2016). Aangezien een koopwoning samengaat met een grotere kans dat de man na de scheiding in de woning blijft, zou een toename van het eigenwoningbezit kunnen resulteren in een toegenomen aandeel mannen dat na de scheiding in de woning blijft.
Bovendien richt dit onderzoek zich niet alleen op de vraag wie bij de scheiding de gezamenlijke woning verlaat, maar ook op de ontwikkelingen in de woonsituatie in de jaren daarna. Ook wordt de ontwikkeling van de woonsituatie na de scheiding beschreven voor relevante subgroepen. Het Nederlandse onderzoek dat tot dusverre is gedaan naar de verhuismobiliteit na een scheiding was gebaseerd op enquêtegegevens waarin een betrekkelijk klein aantal gescheiden personen werd waargenomen (Feijten en Van Ham, 2007; Feijten en Mulder, 2010; Kulu et al., 2021). Hierdoor kon de verhuismobiliteit niet apart worden onderzocht voor mensen die bij de scheiding de gezamenlijke woning verlieten en degenen die er bleven wonen. Daarnaast was de non-respons onder mannen in de gebruikte enquêtes systematisch hoger, waardoor uitkomsten vertekend konden zijn (Feijten en Mulder, 2010)1). De integrale registergegevens maken het mogelijk om de ontwikkeling van de woonsituatie te beschrijven voor mannen en vrouwen die bij de scheiding de woning verlieten en voor degenen die erin bleven wonen. Daarnaast kan onderscheid gemaakt worden tussen gehuwde en ongehuwde stellen, tussen stellen met en zonder kinderen en tussen stellen die zijn gescheiden vanuit een huurwoning en stellen die zijn gescheiden vanuit een koopwoning.
Dit artikel is als volgt opgebouwd. In paragraaf 4.1 wordt beschreven wie van beide ex-partners na de scheiding in de gezamenlijke woning blijft wonen. De volgende vragen zullen daarbij worden beantwoord:
- Hoe vaak verlaten mannen en vrouwen de gezamenlijke woning bij de scheiding?
- Hoe verschilt dit tussen stellen met en zonder gezamenlijke kinderen?
- Welke rol spelen andere factoren, zoals het samenwonen met een nieuwe partner, de relatieve hulpbronnen van beide ex-partners, de burgerlijke staat en de eigendomssituatie van de gezamenlijke woning?
In paragraaf 4.2 wordt de verhuismobiliteit van gescheiden mannen en vrouwen in de vijf jaar na de scheiding vergeleken met leeftijdsgenoten die zijn blijven samenwonen. De volgende vragen worden daarbij beantwoord:
- Hoe vaak zijn mannen en vrouwen in de vijf jaar na de scheiding verhuisd?
- Wat is daarbij de rol van verblijf in de gezamenlijke woning en, bij stellen met kinderen, het adres waar de kinderen staan ingeschreven?
In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de woonsituatie van vrouwen en mannen in de vijf jaar na de scheiding. De volgende vragen worden daarbij beantwoord:
- Hoe ontwikkelt het eigenwoningbezit zich na de scheiding?
- Hoe verandert de kwaliteit van de woning waarin mannen en vrouwen wonen in de vijf jaar na de scheiding uitgedrukt in het vloeroppervlak en de WOZ-waarde?
- Hoe vaak komt het voor dat mannen en vrouwen na de scheiding gaan samenwonen met een nieuwe partner?
- Hoe vaak komt het voor dat mannen en vrouwen na de scheiding (tijdelijk) bij hun ouders gaan wonen?
3. Data en methode
3.1 Data en populatie
Voor dit onderzoek zijn gegevens gebruikt uit het Stelsel van Sociaal-Statistische Bestanden (SSB) (Bakker et al., 2014). De onderzoekspopulatie bestaat uit alle personen die:
- Op 1 januari 2014 minimaal twee jaar samenwoonden met hun partner, ongehuwd of gehuwd.
- Op 1 januari 2014 tussen 25 en 65 jaar oud waren.
- Tussen 1 januari 2014 en 1 januari 2019 in een particulier huishouden in Nederland woonden.
- Of gedurende 2014 uit elkaar zijn gegaan of gedurende de gehele periode 2012–2019 met hun partner bleven samenwonen.
Dit zijn ruim 4,8 miljoen personen. Onder samenwoners vallen zowel mensen die ongehuwd samenwonen als mensen die getrouwd zijn. Ruim 1 procent van de populatie woonde samen met een partner van gelijk geslacht. Bijna 2 procent van de populatie (N = 82.003) was gedurende 2014 gescheiden.
3.2 Begrippen
Samenwoonrelatie
Er is sprake van een samenwoonrelatie als een persoon met een andere persoon die geen familie is op hetzelfde adres woont en daarnaast voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:
- Ze zijn gehuwd of hebben een geregistreerd partnerschap.
- Ze hebben een of meerdere gezamenlijke juridische kinderen.
- Ze zijn gezamenlijk van een bepaald adres naar een ander adres verhuisd.
- Ze zijn fiscale partners of toeslagpartners.
Scheiding
Van een scheiding gedurende 2014 is sprake indien beide partners, die op 1 januari 2014 nog op hetzelfde adres woonden (ongehuwd of gehuwd), op 1 januari 2015 op een verschillend adres in Nederland woonden en op 1 januari 2016 nog steeds. Bij gehuwde stellen betreft de scheiding dus niet het formele, juridische einde van het huwelijk (de echtscheiding), maar de praktische scheiding van tafel en bed.Verhuizing
Een verhuizing is gedefinieerd op basis van inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP). Als het adres op 1 januari van jaar t+1 anders is dan het adres op 1 januari van het jaar t, dan is sprake van een verhuizing in jaar t. Er is daardoor maximaal één verhuizing per jaar waargenomen. Indien mensen verhuizen zonder het nieuwe adres bij de gemeente op te geven wordt de verhuizing niet waargenomen. Dit betekent dat mensen die voor korte of lange tijd in een vakantieverblijf, bij hun ouders of in hun tweede woning gaan wonen maar zich niet inschrijven volgens de registers niet zijn verhuisd.Eigendom woning
Er is onderscheid gemaakt tussen koopwoningen en huurwoningen. Onbekend is wie van beide partners (of allebei) eigenaar is van de woning. Als proxy hiervoor is informatie gebruikt over het moment waarop beide partners de woning betrokken. Aangenomen wordt dat de partner die het langst op het adres woont een grotere kans heeft om de eigenaar van de woning of de hoofdhuurder te zijn.Woonadres kinderen
Op basis van de registerinformatie die voor dit onderzoek wordt gebruikt is niet vast te stellen hoe veel tijd kinderen doorbrengen bij hun beide ouders na een scheiding. Wel kan worden vastgesteld op wiens adres de kinderen staan geregistreerd. Uit een vergelijking van informatie uit enquêtes en registers is gebleken dat het geregistreerde woonadres van kinderen van gescheiden ouders doorgaans een adequate weerspiegeling is van de locatie waar de kinderen wonen en overnachten, zoals gerapporteerd in de enquête. De meeste kinderen wonen volledig op het adres waarop zij geregistreerd staan en de kinderen die afwisselend bij beide ouders wonen – in het geval van co-ouderschap – staan meestal geregistreerd op het adres waar zij de meeste tijd doorbrengen (Van der Wiel and Kooiman 2019). Hoewel steeds meer gescheiden ouders kiezen voor co-ouderschap wonen de meeste kinderen na de scheiding nog altijd bij hun moeder. Uit eerder onderzoek van het CBS en de Universiteit Utrecht bleek dat 27 procent van de in 2010 gescheiden ouders koos voor co-ouderschap, bij 70 procent van de gescheiden paren woonden de kinderen (voornamelijk) bij de moeder en in 3 procent van de gevallen (voornamelijk) woonden de kinderen bij de vader (Poortman en Van Gaalen, 2017).3.3 Methode
De groep gescheiden personen wijkt in leeftijdsopbouw af van de groep die met hun partner bleef samenwonen. Gescheiden mensen zijn gemiddeld jonger. Aangezien de uitkomstmaten leeftijdsafhankelijk zijn, worden uitkomsten voor specifieke leeftijdsgroepen gepresenteerd. Op die manier wordt de vergelijking tussen gescheiden mensen en mensen die blijven samenwonen niet vertekend door een verschil in de leeftijdsopbouw van de groepen. Daarnaast is zo veel mogelijk onderscheid gemaakt tussen stellen met en zonder thuiswonende kinderen vóór de eventuele scheiding (op 1 januari 2014). Alle verschillen tussen groepen die in het artikel worden genoemd zijn statistisch significant. Door middel van multivariate modellen is bij alle uitkomstmaten uitgezocht welke factoren nog meer een rol spelen. De belangrijkste resultaten van deze analyses worden in de tekst genoemd. De volledige modeluitkomsten zijn te vinden in de bijlage. De analyses zijn uitgevoerd op persoonsniveau, met uitzondering van de beschrijving van welke partner na scheiding in de gezamenlijke woning blijft. Dat is een proces dat plaatsvindt op het niveau van stellen. Aangezien de aandacht uitgaat naar verschillen tussen mannen en vrouwen zijn bij de analyse op het niveau van stellen alleen heterostellen geselecteerd.4. Resultaten
4.1 Wie blijft in de gezamenlijke woning?
Voor de man-vrouwstellen die zijn gescheiden in 2014 is op 1 januari 2015 bekeken wie van beide ex-partners in de gezamenlijke woning was blijven wonen. Voor stellen die al aan het begin van 2014 uit elkaar gingen was dit dus bijna een jaar na het moment van scheiden, voor stellen die aan het einde van 2014 zijn gescheiden was dit een moment vlak na de scheiding.
Mannen (53 procent) bleven na de scheiding vaker dan vrouwen (33 procent) in de gezamenlijke woning wonen. Bij 15 procent van de gescheiden stellen woonde geen van beide partners meer in de woning. Om te bepalen welke factoren samenhangen met de waarschijnlijkheid dat de man, de vrouw of geen van beiden na de scheiding in de gezamenlijke woning blijven is een multinomiaal logistisch regressiemodel geschat. Hieruit blijkt dat de waarschijnlijkheid dat de vrouw in de woning bleef ten opzichte van de man groter was als er kinderen in het spel waren, als het stel gehuwd was, als zij ouder was dan hij, naarmate zij een grotere bijdrage leverde aan het huishoudensinkomen, als het een huurwoning betrof en als zij langer dan hij in de woning woonde (tabel 1 in de bijlage). Deze samenhangen komen overeen met die uit eerdere studies (Mulder et al., 2012).
Echter, ook bij stellen met kinderen is het zo dat de man (52 procent) vaker dan de vrouw (38 procent) in de woning blijft. Als er kinderen in het spel zijn komt het vooral minder vaak voor dat beide ouders uit de woning vertrekken. Dit geldt het sterkst als de kinderen in de schoolgaande leeftijd zijn. Ouders bij wie na de scheiding één of meer gezamenlijke kinderen bleven wonen bleven vaker in de gezamenlijke woning. Dit duidt erop dat de meeste ouders bij een scheiding proberen om de kinderen niet met een destabiliserende verhuizing te confronteren (Gram-Hanssen en Bech-Danielsen, 2008). Kinderen bleven na de scheiding aanzienlijk vaker bij de moeder dan bij de vader ingeschreven, vooral als zij nog jong waren. Van de gescheiden moeders had 85 procent ook na de scheiding een of meer kinderen op hun adres ingeschreven staan. Van de gescheiden vaders was dat 28 procent.
Het maakt veel verschil of stellen voor de scheiding een koopwoning of een huurwoning hadden. De meeste stellen (70 procent) hadden voor de scheiding een koopwoning en in die gevallen was het vaker de man (58 procent) dan de vrouw (27 procent) die in de gezamenlijke woning bleef wonen. Voor de minderheid van de stellen die waren gescheiden vanuit een huurwoning, gold het tegenovergestelde. In die gevallen was het juist vaker de vrouw (47 procent) dan de man (36 procent) die in de woning bleef na de scheiding. Als stellen scheiden vanuit een koopwoning blijft wat vaker een van beide partners in de woning dan als stellen scheiden vanuit een huurwoning. Daarnaast is het van belang wie van beide partners als eerste in de woning woonde. De meeste stellen zijn samen naar een woning verhuisd, maar als de een bij de ander is ingetrokken is de kans groot dat degene die er het eerst woonde na de scheiding in de woning blijft. Deze partner is naar verwachting vaker de eigenaar van de woning of, in het geval van een huurwoning, de hoofdhuurder.
Het relatieve inkomen van de vrouw ten opzichte van haar ex-man speelt een belangrijke rol. De meeste stellen waren voor de scheiding anderhalfverdieners, waarbij de vrouw voor 25 tot 45 procent bijdroeg aan het huishoudensinkomen. Bij die stellen bleef de man (60 procent) veel vaker dan de vrouw (26 procent) in de woning. Maar ook de gelijkwaardige tweeverdieners – de vrouw droeg voor 45 tot 55 procent bij aan het huishoudensinkomen – vormden een omvangrijke groep2). Bij deze gelijke tweeverdieners bleef de man (45 procent) ook vaker dan de vrouw (36 procent) in de woning, maar het verschil is kleiner dan bij de anderhalfverdieners. Indien de vrouw meer verdiende dan de man bleef zij vaker dan de man in de woning wonen. Onder de gescheiden echtparen uit 2004 was dat nog niet het geval: ook als de vrouw meer verdiende dan de man, bleef de man destijds wat vaker in de woning (Mulder et al., 2012).
Categories | Man (%) | Vrouw (%) | Geen van beiden (%) |
---|---|---|---|
Totaal | 52,6 | 32,5 | 15,0 |
Geen kinderen | 53,1 | 27,9 | 19,0 |
Wel kinderen | 52,2 | 34,8 | 13,0 |
Huurwoning | 35,9 | 46,7 | 17,4 |
Koopwoning | 58,5 | 27,4 | 14,1 |
Inkomensbijdrage vrouw minder dan 25 % | 61,3 | 28,6 | 10,2 |
Inkomensbijdrage vrouw 25 tot 45% | 59,9 | 26,0 | 14,1 |
Inkomensbijdrage vrouw 45 tot 55% | 45,3 | 36,2 | 18,5 |
Inkomensbijdrage vrouw 55 tot 75% | 29,9 | 52,5 | 17,6 |
Inkomensbijdrage vrouw meer dan 75% | 36,5 | 47,2 | 16,3 |
Verder is van belang of mensen na de scheiding gaan samenwonen met een nieuwe partner. Mensen die dit deden verlieten vaker de gezamenlijke woning. De kans dat zij vertrokken is bijna twee keer zo groot als voor vergelijkbare gescheiden mensen die niet met een nieuwe partner samenwoonden. Mogelijk zijn zij ook meestal degenen die de aanzet tot de scheiding hebben gegeven. Uit eerder onderzoek bleek dat partners die het initiatief nemen tot de scheiding vaker uit de woning verhuizen (Kooiman en Liefbroer, 2014). Gram-Hanssen en Bech-Danielsen (2008) hebben op basis van interviews met gescheiden stellen in Denemarken het belang van schuldgevoel en afwijzing beschreven: degene die zich schuldig voelt vertrekt vaker, terwijl degene die zich afgewezen voelt vaker in de woning blijft.
Volgens de verwachting bemoeilijkt een zwakke sociaaleconomische positie het voor beide ex-partners om in de woning te blijven. Bij stellen met een laag welvaartsniveau en stellen met een relatief dure woning kwam het relatief vaak voor dat beide partners de woning verlieten. Het maakte daarbij niet uit of zij een huurwoning of een koopwoning hadden. Hoe jonger stellen waren bij de scheiding, hoe meer het voorkwam dat beide ex-partners wegtrokken uit de woning.
4.2 Verhuismobiliteit na de scheiding
In de jaren na de scheiding verhuisden gescheiden mensen vaker dan mensen die bleven samenwonen. Dit gold vooral voor het eerste jaar na de scheiding (2015). In de twee jaren daarna (2016 en 2017) nam de verhuismobiliteit van gescheiden mensen weer af, maar bleef hoger dan die van mensen die niet zijn gescheiden.
Bij stellen zonder kinderen verhuisden vrouwen in het eerste jaar na de scheiding vaker dan mannen. Van de vrouwen tussen 30 en 35 jaar die voor de scheiding geen thuiswonende kinderen hadden verhuisde 28 procent, van de mannen 23 procent. Dit verhuispercentage is aanmerkelijk hoger dan van leeftijdsgenoten zonder kinderen die wel bleven samenwonen. Van hen verhuisde 7 procent. Dat mannen die bleven samenwonen wat vaker verhuisden dan vrouwen van dezelfde leeftijd komt doordat mannen doorgaans enkele jaren ouder waren dan de vrouwen en de verhuismobiliteit afneemt met de leeftijd. In de jaren na 2015 werd het verschil in verhuismobiliteit tussen gescheiden en niet-gescheiden mensen kleiner. Bovendien verhuisden gescheiden vrouwen in 2016 en 2017 ongeveer even vaak als gescheiden mannen. Dit beeld geldt evenzeer voor jongere en oudere leeftijdsgroepen. Een deel van de verhoogde verhuismobiliteit van gescheiden mensen komt doordat zij verhuizen om te gaan samenwonen met een nieuwe partner. Echter, ook degenen die zonder partner woonden en gedurende 2015 niet gingen samenwonen verhuisden in dat jaar vaker dan niet-gescheiden mensen. Dit gold voor 18 procent van de mannen en 23 procent van de vrouwen tussen 30 en 35 jaar.
2015 (%) | 2016 (%) | 2017 (%) | |
---|---|---|---|
Niet-gescheiden vrouwen | 5,81 | 6,69 | 7,13 |
Niet-gescheiden mannen | 7,86 | 8,73 | 8,92 |
In 2014 gescheiden vrouwen | 27,8 | 18,93 | 17,8 |
In 2014 gescheiden mannen | 23,09 | 19,46 | 16,39 |
Dat vrouwen zonder kinderen in het jaar na de scheiding vaker verhuisden dan mannen hangt samen met het feit dat zij bij de scheiding vaker wegtrokken uit de gezamenlijke woning. Degenen die bij de scheiding de woning verlieten verhuisden in het jaar na de scheiding ongeveer twee maal zo vaak als degenen die in de woning achterbleven. In het jaar na de scheiding (2015) verhuisde bijna een derde van de mannen en vrouwen die al uit de gezamenlijke woning waren vertrokken. Van de vrouwen die in de woning bleven bij de scheiding verhuisde 18 procent in het daaropvolgende jaar, van de mannen die in de woning bleven verhuisde 14 procent. Als wordt gecontroleerd voor het welvaartsniveau en voor de WOZ-waarde van de woning valt het verschil tussen mannen en vrouwen nagenoeg weg (tabel 2 in de bijlage). Dit wijst erop dat vrouwen die bij de scheiding in de gezamenlijke woning bleven deze woning in de periode erna vaker dan mannen toch niet konden financieren.
(%) | |
---|---|
Niet-gescheiden vrouw | 5,8 |
Niet-gescheiden man | 7,9 |
Gescheiden vrouw, in gezamenlijke woning | 17,8 |
Gescheiden man, in gezamenlijke woning | 14,1 |
Gescheiden vrouw, uit gezamenlijke woning | 31,2 |
Gescheiden man, uit gezamenlijke woning | 33,3 |
Gescheiden mensen met gezamenlijke kinderen verhuisden eveneens vaker dan ouders die bleven samenwonen. En ook bij ouders geldt dat degene die bij de scheiding in de gezamenlijke woning bleef wonen in de jaren erna minder vaak verhuisde dan degene die bij de scheiding al was verhuisd. Bij ouders speelt daarnaast een belangrijke rol bij wie de kinderen na de scheiding bleven wonen. Ouders bij wie na de scheiding één of meer kinderen op het adres bleven ingeschreven verhuisden in de jaren na de scheiding minder vaak dan ouders bij wie de kinderen niet stonden ingeschreven. Dit wijst erop dat ouders terughoudend zijn om hun kinderen veel te laten verhuizen na de scheiding (Gram-Hansen en Bech-Danielsen, 2008). Zo verhuisde 17 procent van de 35- tot 50-jarige moeders met inwonende kinderen in het jaar na de scheiding (2015) tegenover 31 procent van de moeders bij wie geen kinderen stonden ingeschreven. Vaders verhuisden wat minder vaak dan moeders. Van de vaders met inwonende kinderen verhuisde in 2015 10 procent, van de vaders zonder inwonende kinderen 24 procent. Ter vergelijking, in dat jaar verhuisde slechts 3 procent van de intacte gezinnen uit dezelfde leeftijdsgroep. In de jaren erna (2016 en 2017) bleef het zo dat gescheiden ouders vaker verhuisden dan niet-gescheiden ouders en ook dat gescheiden ouders met inwonende kinderen minder vaak verhuisden dan degenen zonder inwonende kinderen. De verschillen tussen de groepen werden na verloop van tijd wel kleiner. In 2017, drie jaar na de scheiding, verhuisden gescheiden moeders met inwonende kinderen nauwelijks meer vaker dan vaders met inwonende kinderen.
Het verschil in verhuismobiliteit tussen moeders en vaders geldt alleen voor ouders die bij de scheiding in de gezamenlijke woning zijn blijven wonen. Binnen die groep verhuisden moeders in de jaren erna vaker dan vaders, ongeacht of de kinderen na de scheiding bij hen inwoonden. Dit verschil valt gedeeltelijk weg als wordt gecontroleerd voor de waarde van de woning en het welvaartsniveau van het huishouden, wat er wederom op wijst dat moeders relatief vaak alsnog uit de gezamenlijke woning verhuizen vanwege de te hoge woonlasten. Hoe lager het welvaartsniveau en hoe hoger de WOZ-waarde van de woning, hoe vaker gescheiden ouders in het jaar na de scheiding alsnog de gezamenlijke woning verlaten (tabel 3 in de bijlage). Gescheiden moeders van 35 tot 50 jaar die in de gezamenlijke woning bleven bij de scheiding behoorden vaker dan gescheiden vaders tot het laagste welvaartskwintiel (21 procent om 12 procent). Van de ouders die al direct bij de scheiding uit de gezamenlijke woning waren vertrokken, verhuisden moeders in de jaren erna ongeveer even vaak als vaders.
Moeder (%) | Vader (%) | |
---|---|---|
In gezamenlijke woning met kind | 16,1 | 7,4 |
In gezamenlijke woning zonder kind | 27,1 | 12,6 |
Uit gezamenlijke woning met kind | 17,0 | 19,0 |
Uit gezamenlijke woning zonder kind | 31,1 | 32,7 |
4.3 Woonsituatie na scheiding
Samenwonen met een nieuwe partner
Van de mannen en vrouwen die gedurende 2014 waren gescheiden van hun partner woonde ruim 9 procent op 1 januari 2015 samen met een nieuwe partner. Het kan zo zijn dat mensen na de scheiding een nieuwe partner vonden en daarmee vervolgens gingen samenwonen, maar ook dat zij die nieuwe partner al hadden voordat de scheiding in praktische zin plaatsvond. In de jaren daarna liep het aandeel met een nieuwe samenwoonpartner op, maar bij mannen wat sneller dan bij vrouwen. Op 1 januari 2019, ruim vier jaar na de scheiding, woonde 33 procent van de mannen en 29 procent van de vrouwen opnieuw samen. Naarmate mannen en vrouwen ouder zijn bij de scheiding neemt de waarschijnlijkheid af dat zij in de jaren erna gaan samenwonen met een nieuwe partner (tabel 4 in de bijlage). Dat geldt voor vrouwen wat sterker dan voor mannen. Als gescheiden mannen en vrouwen kinderen hebben gaan zij ook minder vaak opnieuw samenwonen. Degenen die bij de scheiding de gezamenlijke woning verlieten, gingen vaker samenwonen met een partner. Dit gold vlak na de scheiding voor 15 procent van de vertrokken mannen en voor 12 procent van de vertrokken vrouwen.
Terug naar ouders
Na de scheiding gaan mensen soms voor korte of lange tijd weer bij hun ouders wonen, bijvoorbeeld omdat het niet lukt om snel geschikte woonruimte te vinden. Op 1 januari 2015, dus vlak na de scheiding in 2014, stond 6 procent op het adres van een of beide ouders ingeschreven. Het aandeel dat daadwerkelijk voor korte tijd bij de ouders is neergestreken zal worden onderschat omdat een deel voor die korte periode geen adreswijziging zal hebben doorgegeven. In de jaren erna nam het aandeel dat bij de ouders woonde weer af. Op 1 januari 2016 was dat nog 4 procent en nog een jaar later, op 1 januari 2017, was het 3 procent.
De kans dat iemand na een scheiding weer bij zijn of haar ouders gaat wonen is sterk afhankelijk van de leeftijd: jongeren doen dat veel vaker dan ouderen (tabel 5 in de bijlage). Zo woonde vlak na de scheiding (op 1 januari 2015) 18 procent van de gescheiden eind-twintigers bij hun ouders, tegenover 3 procent van de gescheiden veertigers. Als mensen gezamenlijke thuiswonende kinderen hadden vóór de scheiding keerden zij na de scheiding minder vaak terug naar hun ouders. Financiële hulpbronnen spelen eveneens een rol: degenen met een laag inkomen keerden het vaakst terug naar hun ouders. Dit wijst erop dat zij er minder vaak in slagen om acuut geschikte woonruimte te financieren en daardoor terugvallen op hun ouders.
Vrouwen keerden na een scheiding iets vaker dan mannen terug naar hun ouders. Dat komt doordat vrouwen bij de scheiding vaker dan mannen de gezamenlijke woning verlieten en dus vaker op zoek moesten naar andere woonruimte. Als alleen wordt gekeken naar degenen die na de scheiding op zoek moesten naar een nieuwe woning dan keerden mannen vaker terug naar hun ouders. Zo woonde 23 procent van de kinderloze 30- tot 35-jarige mannen die bij de scheiding de gezamenlijke woning verlieten bij hun ouders. Bij vrouwen was dat 17 procent.
Vrouw (%) | Man (%) | |
---|---|---|
Alle ex-partners | 13,4 | 11,2 |
Ex-partners die bij scheiding de gezamenlijke woning verlieten | 17,2 | 23,2 |
Als stellen met gezamenlijke, thuiswonende kinderen uit elkaar gaan, trekken vaders vaker dan moeders in bij hun ouders. Vlak na de scheiding woonde 8 procent van de 35- tot 40-jarige vaders bij hun ouders, tegenover 4 procent van de moeders. Als alleen wordt gekeken naar de ouders die direct bij de scheiding wegtrokken uit de gezamenlijke woning wordt het verschil tussen vaders en moeders nog groter (17 procent tegen 6 procent). Ouders bij wie ook na de scheiding kinderen op het adres bleven ingeschreven trokken minder vaak bij hun eigen ouders in.
Een koopwoning of een huurwoning?
Degenen die in 2014 zijn gescheiden woonden voor de scheiding minder vaak in een koopwoning dan degenen die met hun partner bleven samenwonen. Van de 30- tot 35- jarigen die in 2014 zijn gescheiden woonde 68 procent in een koopwoning. Van de leeftijdsgenoten die bleven samenwonen had 78 procent op dat moment een koopwoning. Anders gesteld, stellen met een koopwoning gingen minder vaak uit elkaar dan stellen met een huurwoning. De scheiding valt samen met een sterke daling van het eigenwoningbezit. Bij vrouwen is die daling sterker dan bij mannen. Vlak na de scheiding, op 1 januari 2015, woonde nog iets meer dan de helft (51 procent) van de 30- tot 35-jarige mannen in een koopwoning. Bij vrouwen was dat slechts 28 procent. De rest woonde in een huurwoning of bij hun ouders. In de jaren daarna liep het eigenwoningbezit onder de in 2014 gescheiden mannen en vrouwen weer op, maar het verschil met mensen die met hun partner bleven samenwonen bleef groot. Op 1 januari 2019, bijna vijf jaar na de scheiding, woonde 46 procent van de vrouwen en 61 procent van de mannen (die 30 tot 35 jaar waren in 2014) in een koopwoning. Het eigenwoningbezit onder degenen die bleven samenwonen was op dat moment al gestegen tot 85 procent. Ook als mensen op jongere of oudere leeftijd scheidden daalde het eigenwoningbezit bij vrouwen sterker dan bij mannen.
Vrouwen gescheiden in 2014 (%) | Mannen gescheiden in 2014 (%) | Vrouwen, niet gescheiden (%) | Mannen, niet gescheiden (%) | |
---|---|---|---|---|
2014 | 70 | 68 | 78 | 77 |
2015 | 28 | 51 | 80 | 80 |
2016 | 32 | 53 | 82 | 82 |
2017 | 38 | 56 | 83 | 84 |
2018 | 42 | 58 | 83 | 84 |
2019 | 46 | 61 | 85 | 86 |
Dat vrouwen na de scheiding vaker dan mannen in een huurwoning woonden komt niet alleen doordat zij vaker de gezamenlijke woning verlieten. Van de 30- tot 35-jarige mannen die gedurende 2014 zijn gescheiden vanuit een koopwoning en op 1 januari 2015 niet meer in die woning woonden, was 25 procent naar een andere koopwoning verhuisd. Van de vrouwen van dezelfde leeftijd was dat 19 procent. Bij ex-partners die waren gescheiden vanuit een huurwoning verhuisde een kleiner deel naar een koopwoning, maar mannen wederom wat vaker dan vrouwen. Dit komt doordat vrouwen doorgaans een lager inkomen hebben waardoor zij moeilijker een koopwoning kunnen financieren. Als met het inkomen rekening wordt gehouden vallen de verschillen tussen mannen en vrouwen weg (tabel 6 in de bijlage). Een nieuwe partner vergroot ook de kans op een koopwoning: hij of zij kan zelf al een koopwoning bezitten of het hogere huishoudensinkomen kan het mogelijk maken om een woning te kopen.
Vrouw (%) | Man (%) | |
---|---|---|
Scheiding vanuit huurwoning | 15,5 | 20,7 |
Scheiding vanuit koopwoning | 19,1 | 25,1 |
Naar een grotere of een kleinere woning?
Een scheiding heeft ook gevolgen voor de grootte van de woning. Mensen die bleven samenwonen verhuisden minder vaak, maar wel naar een grotere woning. Van de 35- tot 40-jarigen die tussen 2014 en 2019 bleven samenwonen en die op 1 januari 2014 woonden in een woning met een vloeroppervlak van 100 tot 120 vierkante meter3) was aan het eind van het jaar 7 procent verhuisd, de meesten (79 procent) naar een grotere woning. Leeftijdsgenoten die in 2014 waren gescheiden verhuisden aanzienlijk vaker (57 procent) en bijna driekwart van hen woonde aan het eind van het jaar in een kleinere woning of bij de ouders.
Als zij verhuisden naar een kleinere woning, was dat meestal voor langere tijd. Ook vijf jaar na de scheiding, op 1 januari 2019, woonde bijna de helft van de 35- tot 40-jarige vrouwen en ruim een derde van de mannen nog steeds in een kleinere woning dan vóór de scheiding of bij hun ouders. Ter vergelijking, slechts 7 procent van degenen die bleven samenwonen ging in die periode kleiner wonen. Dat vrouwen ook vijf jaar na de scheiding vaker dan mannen kleiner woonden dan voor de scheiding wordt grotendeels verklaard doordat zij direct bij de scheiding vaker de gezamenlijke woning hadden verlaten (tabel 7 in de bijlage)4). Van de mannen en vrouwen die bij de scheiding de gezamenlijke woning verlieten, hadden vrouwen vijf jaar later ook iets vaker dan mannen een kleinere woning dan vóór de scheiding. Dit komt doordat zij doorgaans een lager inkomen hadden en minder vaak met een nieuwe partner gingen samenwonen. Hoe hoger het inkomen, hoe kleiner de kans dat mensen na de scheiding kleiner gingen wonen. Ook een nieuwe samenwoonpartner maakte die kans veel kleiner. Kleiner gaan wonen kwam na de scheiding logischerwijs het meest voor bij mensen die vóór de scheiding in een grote woning woonden. Bij ex-partners met minderjarige kinderen gaan degenen bij wie na de scheiding een of meer kinderen inwoonden minder vaak kleiner wonen dan degenen met bij wie geen kinderen op het adres stonden ingeschreven.
Er is ook een substantiële minderheid onder de gescheiden mannen en vrouwen die na de scheiding groter is gaan wonen. Dit gold voor ongeveer 30 procent van de 35- tot 40-jarige mannen en de vrouwen die voor de scheiding in een woning van 100 tot 120 vierkante meter woonden. Dit aandeel is vergelijkbaar met dat van de stellen die bleven samenwonen.
Niet gescheiden (%) | Vrouw, gescheiden in 2014 (%) | Man, gescheiden in 2014 (%) | |
---|---|---|---|
Even groot | 63,8 | 20,4 | 30,3 |
Kleiner | 6,5 | 49,3 | 33,7 |
Groter | 29,3 | 28,5 | 31,6 |
Woont bij ouders | 0,4 | 1,8 | 4,4 |
Veel mensen woonden na de scheiding niet alleen in een kleinere woning, maar ook in een woning met een lagere WOZ-waarde. In 2014 woonden de doorsnee 30- tot 35-jarige samenwoners nog in woningen die 12 procent goedkoper waren dan het landelijke gemiddelde. Vijf jaar later (als zij 35 tot 40 jaar oud zijn) woonden zij in woningen met een WOZ-waarde die gelijk was aan het landelijke gemiddelde. Dit is niet verwonderlijk omdat mensen van deze leeftijd doorgaans stappen zetten in hun wooncarrière en groter gaan wonen, zeker rond de geboorte van kinderen. Voor degenen die in 2014 waren gescheiden verliep die ontwikkeling minder gunstig. Voor de scheiding woonden zij doorgaans in een woning met een iets lagere woningwaarde dan de mensen die wel zijn blijven samenwonen. Na de scheiding daalde de doorsnee woningwaarde aanzienlijk, voor vrouwen nog wat sterker dan voor mannen. De doorsnee waarde van de woningen van de in 2014 gescheiden mannen lag op 1 januari 2015 24 procent lager dan het landelijke gemiddelde, de waarde van de woningen van gescheiden vrouwen was 28 procent lager. In de jaren erna liep de doorsnee woningwaarde van gescheiden vrouwen en mannen wel iets op, maar de achterstand op vrouwen en mannen die bleven samenwonen werd groter. Op 1 januari 2019 was de prijs van een doorsnee woning van gescheiden vrouwen en mannen ongeveer gelijk aan die van de woning die zij voor de scheiding hadden.
De daling in woningwaarde betrof uiteraard degenen die de gezamenlijke woning verlieten bij de scheiding of in de jaren erna. Dat vrouwen er sterker op achteruitgingen dan mannen komt dan ook grotendeels doordat zij vaker de gezamenlijke woning verlieten. Daarnaast speelt mee dat vrouwen doorgaans een lager inkomen hadden dan mannen. Ook voor de waarde van de woning is een nieuwe partner van belang. Gescheiden mensen die zijn gaan samenwonen met een nieuwe partner woonden doorgaans in een duurdere woning dan degenen die zonder partner woonden. De doorsnee waarde van de woningen van gescheiden mannen en vrouwen met een nieuwe samenwoonpartner bleef in de periode 2015–2019 echter wel lager dan van degenen die niet waren gescheiden.
Vrouwen gescheiden in 2014 (gemiddelde WOZ-waarde Nederland = 100) | Mannen gescheiden in 2014 (gemiddelde WOZ-waarde Nederland = 100) | Vrouwen, niet gescheiden (gemiddelde WOZ-waarde Nederland = 100) | Mannen, niet gescheiden (gemiddelde WOZ-waarde Nederland = 100) | |
---|---|---|---|---|
2014 | 81,5 | 79,1 | 89,1 | 86,7 |
2015 | 71,8 | 76,2 | 91,3 | 89,3 |
2016 | 72,1 | 76,3 | 94,2 | 92,3 |
2017 | 73,7 | 78,2 | 95,9 | 94,9 |
2018 | 74,8 | 78,8 | 97,8 | 97,0 |
2019 | 77,4 | 81,0 | 100,4 | 100 |
2) In vergelijking met gescheiden echtparen uit 2004 (Mulder et al., 2012) is de inkomensverhouding onder stellen die zijn gescheiden in 2014 al meer gelijk. Bij gescheiden stellen uit 2014 kwam het vaker dan in 2004 voor dat de man en de vrouw evenveel verdienden of dat de vrouw meer verdiende dan de man.
3) De doorsnee woning van 35- tot 40-jarigen die samenwoonden met een partner was op 1 januari 2014 117 vierkante meter.
4) Inclusief degenen die bij hun ouders wonen.
5. Conclusie
In dit artikel is onderzocht hoe de woonsituatie in 2019 was van mannen en vrouwen die in 2014 van tafel en bed zijn gescheiden. Eerder Nederlands onderzoek naar de woonsituatie na scheiding was gebaseerd op gegevens tot aan het begin van de jaren 2000 en was hoofdzakelijk gericht op de vraag wie in de gezamenlijke woning bleef direct na de scheiding (Mulder et al., 2012; Kooiman en Liefbroer, 2014; De Graaf, 2005; Fokkema, 2001; Feijten en Mulder, 2010). Het onderhavige artikel had als doel een actueel beeld te geven van de woonsituatie in de vijf jaren na de scheiding.
De resultaten bevestigen eerdere onderzoeken waaruit bleek dat vrouwen direct bij de scheiding vaker dan mannen de gezamenlijke woning verlaten, zeker als het een koopwoning betreft (Kooiman en Liefbroer, 2014; De Graaf, 2005). Dit komt voornamelijk doordat vrouwen doorgaans een lager inkomen hebben dan hun partner en daardoor de gezamenlijke woning moeilijker alleen kunnen financieren. Vrouwen die meer verdienden dan hun partner bleven na de scheiding wél in meerderheid in de woning. Onder echtparen die waren gescheiden in 2004 bleven vrouwen die meer verdienden dan hun partner nog wat minder vaak dan hun man in de woning (Mulder et al., 2012). Als vrouwen in de toekomst de gender pay gap verder dichten, zullen zij waarschijnlijk na de scheiding ook vaker in de gezamenlijke woning kunnen blijven wonen.
Als er thuiswonende kinderen waren vóór de scheiding bleven vrouwen wat vaker in de woning dan als er geen kinderen in het spel waren. Dit komt doordat kinderen na de scheiding nog altijd aanzienlijk vaker bij de moeder blijven en ouders doorgaans proberen om de kinderen bij de scheiding in de gezinswoning te laten wonen (Gram-Hanssen en Bech-Danielsen, 2008). Toch gebeurde het ook bij stellen met kinderen vaker dat de vader in de woning bleef dan de moeder. Op dat punt lijkt zich eveneens een verandering te hebben voorgedaan. Uit studies uit het begin van de jaren 2000 kwam nog naar voren dat moeders iets vaker dan vaders in de woning bleven (Kooiman en Liefbroer, 2014; De Graaf, 2005). Mogelijk speelt hierin mee dat steeds meer ouders in de tussenliggende periode hebben gekozen voor co-ouderschap in plaats van een regeling waarbij de kinderen volledig bij de moeder wonen (Poortman en Van Gaalen, 2017).
Na een scheiding zetten veel mensen een stap terug in hun wooncarrière. Terwijl stellen die bleven samenwonen er bij een verhuizing doorgaans op vooruit gingen in termen van de grootte en de waarde van hun woning, zetten gescheiden mensen vaak een stap terug. Zij gingen vaker in een kleinere en goedkopere woning wonen en vielen vaker terug op de huursector. Bij vrouwen is de achteruitgang sterker dan bij mannen. Deze bevindingen sluiten aan bij internationaal onderzoek (Mikolai et al., 2020) en bij eerder Nederlands onderzoek (Feijten, 2005). Overigens hoeft een meer bescheiden woonsituatie voor gescheiden mensen niet per definitie als een probleem worden ervaren: het huishouden is immers eveneens kleiner geworden.
Belangrijk bij de minder gunstige ontwikkeling van de wooncarrière van gescheiden vrouwen is dat zij vaker dan mannen direct bij de scheiding de gezamenlijke woning verlaten. Degene die de woning verlaat heeft dan ook vaker het gevoel op woongebied slechter af te zijn (Mulder en Wagner, 2012). Echter, ook als alleen naar de groep wordt gekeken die de gezamenlijke woning verliet gingen vrouwen er op woongebied sterker op achteruit dan mannen. En vrouwen die bij de scheiding in de gezamenlijke woning bleven verhuisden vaker dan mannen later alsnog. Mannen keerden wel vaker dan vrouwen terug naar hun ouders indien zij de gezamenlijke woning verlieten.
De kloof die na de scheiding tussen gescheiden mensen en samenwoners is ontstaan, is hardnekkig. Het eigenwoningbezit van gescheidenen is langdurig lager dan van samenwoners, en velen woonden vijf jaar na de scheiding nog in een kleinere woning dan voor de scheiding. Dit gold sterker voor vrouwen dan voor mannen. Een manier om weer een stap vooruit te zetten, is samenwonen met een nieuwe partner (Feijten en Mulder, 2010; Feijten en Van Ham, 2010). Bij mensen die na de scheiding met een nieuwe partner zijn gaan samenwonen, nam de woonkwaliteit in termen van ruimte en woningwaarde weer toe, al resteerde er een achterstand ten opzichte van leeftijdsgenoten die bleven samenwonen.
Met dit onderzoek was het niet mogelijk om te bepalen of de positie van vrouwen op woongebied na een scheiding sterker is geworden. Vervolgonderzoek waarin verschillende scheidingscohorten met elkaar worden vergeleken op basis van registerdata zou antwoord kunnen geven op die vraag. Daarin zou dan informatie over huur- en koopwoningen, over de inkomensverhouding tussen de partners en over de woonlocatie van bij de scheiding betrokken kinderen moeten worden gebruikt om te kunnen achterhalen wat de mogelijke invloed is van de toename van het eigenwoningbezit, de versterkte sociaaleconomische positie van vrouwen en de toename van het aandeel ouders dat kiest voor co-ouderschap.
Dit onderzoek op basis van registerdata kent ook beperkingen. Alleen verhuizingen die door mensen worden aangemeld bij de gemeente worden in de registers waargenomen. Het is aannemelijk dat veel mensen die voor korte tijd naar ouders, naar vrienden of kennissen of naar een vakantiewoning verhuizen deze adreswijziging niet zullen doorgeven. De turbulentie in het verhuisgedrag na de scheiding, in het bijzonder de verhuizingen naar tijdelijke locaties, zal daardoor worden onderschat. Daarnaast is een scheiding in dit onderzoek gedefinieerd op basis van het woonadres, waardoor stellen die een eind hebben gemaakt aan hun relatie maar nog gedwongen bij elkaar wonen niet zijn waargenomen. Dat laatste kan zeker in de huidige gespannen woningmarkt veel voorkomen. Dit artikel beschreef de woonsituaties van mensen die zijn gescheiden in een periode waarin de woningmarkt niet zo oververhit was als nu. Het is zeer waarschijnlijk dat het aandeel gescheiden personen dat na de scheiding terugvalt op een tijdelijke locatie of op een kleinere huurwoning op dit moment (2021) hoger is dan in de jaren na 2014.
Tabellenbijlage
Logistische regressie-analyses
Alleen de vrouw | Geen van beiden | ||
---|---|---|---|
Constante | -1,278* | -0,623* | |
Leeftijd in jaren | 0,016* | -0,01* | |
Leeftijdsverschil | Vrouw 6 jaar of meer jonger | -0,596* | -0,445* |
Leeftijdsverschil | Vrouw 2 tot 6 jaar jonger | -0,314* | -0,204* |
Leeftijdsverschil | Minder dan 2 jaar verschil | ref. | ref. |
Leeftijdsverschil | Vrouw 2 tot 6 ouder | 0,152* | 0,043 |
Leeftijdsverschil | Vrouw 6 jaar of meer ouder | 0,538* | 0,038 |
Burgerlijke staat voor scheiding | Ongehuwd | ref. | ref. |
Gehuwd | 0,127* | -0,177* | |
Thuiswonende kinderen voor scheiding | Nee | ref. | ref. |
Thuiswonende kinderen voor scheiding | Ja, jongste jonger dan 4 jaar | 0,593* | -0,179* |
Thuiswonende kinderen voor scheiding | Ja, jongste 4 tot 12 jaar | 0,568* | -0,38* |
Thuiswonende kinderen voor scheiding | Ja, jongste 12 tot 18 jaar | 0,391* | -0,39* |
Thuiswonende kinderen voor scheiding | Ja, jongste 18 jaar of ouder | 0,119 | -0,184* |
Welvaartsniveau huishouden voor scheiding (inkomen en vermogen) | Q1 (laagste) | ref. | ref. |
Welvaartsniveau huishouden voor scheiding (inkomen en vermogen) | Q2 | 0,002 | 0,063 |
Welvaartsniveau huishouden voor scheiding (inkomen en vermogen) | Q3 | -0,085 | -0,158 |
Welvaartsniveau huishouden voor scheiding (inkomen en vermogen) | Q4 | -0,067 | -0,416* |
Welvaartsniveau huishouden voor scheiding (inkomen en vermogen) | Q5 (hoogste) | 0,076 | -0,963* |
Bijdrage vrouw aan huishoudensinkomen | Minder dan 25 procent | -0,741* | -0,938* |
Bijdrage vrouw aan huishoudensinkomen | 25 tot 45 procent | -0,724* | -0,517* |
Bijdrage vrouw aan huishoudensinkomen | 45 tot 55 procent | ref. | ref. |
Bijdrage vrouw aan huishoudensinkomen | 55 tot 75 procent | 0,683* | 0,268* |
Bijdrage vrouw aan huishoudensinkomen | 75 procent of meer | 0,226* | -0,2 |
WOZ-waarde woning (in decielen) | 0,003 | 0,167* | |
Type eigendom woning | Koopwoning | ref. | ref. |
Type eigendom woning | Huurwoning | 1,113* | 0,846* |
Type eigendom woning | Onbekend | -0,2 | 0,292 |
Duur op huidige adres | Minder dan 5 jaar | ref. | ref. |
Duur op huidige adres | 5 tot 10 jaar | -0,009 | 0,003 |
Duur op huidige adres | 10 tot 15 jaar | 0,019 | -0,061 |
Duur op huidige adres | 15 tot 20 jaar | 0,155* | -0,079 |
Duur op huidige adres | 20 jaar of langer | 0,286* | -0,085 |
Relatieve duur op huidige adres | Beiden wonen even lang | ref. | ref. |
Relatieve duur op huidige adres | Vrouw woont langer | 1,792* | 0,437* |
Relatieve duur op huidige adres | Man woont langer | -1,645* | -1,281* |
Observaties | 39421 | ||
Nagelkerke Pseudo R2 | 0,12 | ||
* p < 0,01 1) Referentiecategorie = alleen de man. 2) Onafhankelijke variabelen gemeten op 1 januari 2014 (voor de scheiding) |
Model 1 | Model 2 | ||
---|---|---|---|
Constante | -1,383* | -1,1* | |
Geslacht | Man | ref. | ref. |
Geslacht | Vrouw | 0,23* | 0,141 |
Leeftijd op 1-1-2014 | 25 tot 30 jaar | ref. | ref. |
Leeftijd op 1-1-2014 | 30 tot 35 jaar | -0,229* | -0,186* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 35 tot 40 jaar | -0,418* | -0,415* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 40 tot 50 jaar | -0,679* | -0,712* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 50 tot 65 jaar | -0,705* | -0,793* |
Hoogst behaalde opleidingsniveau | Lager dan hbo | ref. | ref. |
Hoogst behaalde opleidingsniveau | Hbo | 0,127 | 0,209* |
Hoogst behaalde opleidingsniveau | Wo | 0,044 | 0,102 |
Woont samen met nieuwe partner na scheiding, 1-1-2015 | -0,428* | -0,296* | |
Welvaartsniveau huishouden (in percentielen), 1-1-2015 | . | -0,016* | |
WOZ-waarde woning (in decielen), 1-1-2015 | . | 0,123* | |
Type eigendom woning, 1-1-2015 | Koopwoning | ref. | ref. |
Type eigendom woning, 1-1-2016 | Huurwoning | . | -0,113 |
Type eigendom woning, 1-1-2017 | Onbekend | . | 0,28 |
Observaties | 11427 | 11309 | |
Nagelkerke Pseudo R2 | 0,02 | 0,04 | |
* p < 0,01 1) Referentiecategorie = geen verhuizing |
Model 1 | Model 2 | ||
---|---|---|---|
Constante | 0,143 | -0,305 | |
Geslacht | Man | ref. | ref. |
Geslacht | Vrouw | 0,22* | 0,155* |
Leeftijd in jaren | -0,025* | -0,022* | |
Hoogst behaalde opleidingsniveau | Lager dan hbo | ref. | ref. |
Hoogst behaalde opleidingsniveau | Hbo | -0,028 | 0,061 |
Hoogst behaalde opleidingsniveau | Wo | -0,114 | -0,038 |
Leeftijd jongste kind | Jonger dan 4 jaar | ref. | ref. |
Leeftijd jongste kind | 4 tot 12 jaar | -0,007 | 0,038 |
Leeftijd jongste kind | 12 tot 18 jaar | 0,037 | 0,12 |
Leeftijd jongste kind | 18 jaar of ouder | -0,028 | 0,116 |
Kind op hetzelfde adres na scheiding, 1-1-2015 | -0,717* | -0,763* | |
Woont in gezamenlijke woning na scheiding, 1-1-2015 | -0,653* | -0,458* | |
Woont samen met nieuwe partner na scheiding, 1-1-2015 | -0,083 | 0,108 | |
Welvaartsniveau huishouden (in percentielen), 1-1-2015 | . | -0,009* | |
WOZ-waarde woning (in decielen), 1-1-2015 | . | 0,094* | |
Type eigendom woning, 1-1-2015 | Koopwoning | ref. | ref. |
Type eigendom woning, 1-1-2015 | Huurwoning | . | 0,239* |
Type eigendom woning, 1-1-2015 | Onbekend | . | 1,494* |
Observaties | 31302 | 30869 | |
Nagelkerke Pseudo R2 | 0,04 | 0,07 | |
* p < 0,01 1) Referentiecategorie = geen verhuizing |
b-coëfficiënt | ||
---|---|---|
Constante | -2,032* | |
Geslacht | Man | ref. |
Geslacht | Vrouw | -0,474* |
Thuiswonende kinderen voor scheiding, 1-1-2014 | Geen | ref. |
Thuiswonende kinderen voor scheiding, 1-1-2014 | Enkel kinderen uit eerdere relatie | -0,179* |
Thuiswonende kinderen voor scheiding, 1-1-2014 | Ja, jongste jonger dan 4 jaar | -0,689* |
Thuiswonende kinderen voor scheiding, 1-1-2014 | Ja, jongste 4 tot 12 jaar | -0,574* |
Thuiswonende kinderen voor scheiding, 1-1-2014 | Ja, jongste 12 tot 18 jaar | -0,481* |
Thuiswonende kinderen voor scheiding, 1-1-2014 | Ja, jongste 18 jaar of ouder | -0,194* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 25 tot 30 jaar | 1,735* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 30 tot 35 jaar | 1,608* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 35 tot 40 jaar | 1,248* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 40 tot 50 jaar | 0,64* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 50 tot 65 jaar | ref. |
Leeftijd x geslacht | 25 tot 30 jaar * vrouw | 0,538* |
Leeftijd x geslacht | 30 tot 35 jaar * vrouw | 0,406* |
Leeftijd x geslacht | 35 tot 40 jaar * vrouw | 0,277* |
Leeftijd x geslacht | 40 tot 50 jaar * vrouw | 0,211* |
Burgerlijke staat voor scheiding, 1-1-2014 | Ongehuwd | ref. |
Burgerlijke staat voor scheiding, 1-1-2014 | Gehuwd | 0,086* |
Hoogst behaalde opleidingsniveau | Lager dan hbo | ref. |
Hoogst behaalde opleidingsniveau | Hbo | 0,005 |
Hoogst behaalde opleidingsniveau | Wo | 0,006 |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q1 (laagste) | -0,489* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q2 | -0,584* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q3 | -0,42* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q4 | -0,273* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q5 (hoogste) | ref. |
Stedelijkheid van de woongemeente, 1-1-2014 | Zeer sterk stedelijk | ref. |
Stedelijkheid van de woongemeente, 1-1-2014 | Sterk stedelijk | 0,208* |
Stedelijkheid van de woongemeente, 1-1-2014 | Matig stedelijk | 0,263* |
Stedelijkheid van de woongemeente, 1-1-2014 | Weinig stedelijk | 0,41* |
Stedelijkheid van de woongemeente, 1-1-2014 | Niet-stedelijk | 0,409* |
Duur voormalige samenwoonperiode | Minder dan 5 jaar | ref. |
Duur voormalige samenwoonperiode | 5 tot 10 jaar | 0,21* |
Duur voormalige samenwoonperiode | 10 tot 15 jaar | 0,398* |
Duur voormalige samenwoonperiode | 15 tot 20 jaar | 0,54* |
Duur voormalige samenwoonperiode | 20 jaar of langer | 0,664* |
Observaties | 82003 | |
Nagelkerke Pseudo R2 | 0,06 | |
* p < 0,01 |
Model 1 | Model 2 | Model 3 | Model 4 | ||
---|---|---|---|---|---|
zonder kinderen | zonder kinderen | met kinderen | met kinderen | ||
Constante | 1,587* | 2,66* | 2,227* | 3,529* | |
Geslacht | Man | ref. | ref. | ref. | ref. |
Geslacht | Vrouw | 0,071 | -0,392* | -1,057* | -0,711* |
Leeftijd in jaren | -0,099* | -0,104* | -0,105* | -0,117* | |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q1 (laagste) | ref. | ref. | ref. | ref. |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q2 | -0,15 | -0,16 | -0,378* | -0,454* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q3 | -0,105 | -0,081 | -0,355* | -0,396* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q4 | -0,437* | -0,273* | -0,497* | -0,289* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q5 (hoogste) | -0,953* | -0,578* | -1,055* | -0,59* |
Woont in gezamenlijke woning na scheiding, 1-1-2015 | . | -5,03* | . | -4,903* | |
Woont samen met nieuwe partner na scheiding, 1-1-2015 | . | -4,038* | . | -3,721* | |
Kind op hetzelfde adres na scheiding, 1-1-2015 | . | . | . | -0,823* | |
Observaties | 28576 | 28576 | 53427 | 53427 | |
Nagelkerke Pseudo R2 | 0,12 | 0,31 | 0,1 | 0,28 | |
* p < 0,01 |
Model 1 | Model 2 | Model 3 | Model 4 | ||
---|---|---|---|---|---|
zonder kinderen | zonder kinderen | met kinderen | met kinderen | ||
Constante | -1,583* | -2,421* | -1,921* | -2,715* | |
Geslacht | Man | ref. | ref. | ref. | ref. |
Geslacht | Vrouw | -0,245* | 0,008 | -0,691* | -0,027 |
Leeftijd op 1-1-2014 | 25 tot 30 jaar | ref. | ref. | ref. | ref. |
Leeftijd op 1-1-2014 | 30 tot 35 jaar | 0,473* | 0,264* | 0,541* | 0,328* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 35 tot 40 jaar | 0,667* | 0,498* | 0,915* | 0,557* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 40 tot 50 jaar | 0,848* | 0,73* | 1,227* | 0,811* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 50 tot 65 jaar | 0,654* | 0,627* | 1,264* | 0,858* |
Woont in gezamenlijke woning na scheiding, 1-1-2015 | 1,903* | 1,904* | 2,267* | 2,322* | |
Woont samen met nieuwe partner na scheiding, 1-1-2015 | 1,016* | 1,01* | 1,031* | 1,079* | |
Kind op hetzelfde adres na scheiding, 1-1-2015 | . | . | 0,069 | 0,065 | |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q1 (laagste) | ref. | ref. | ref. | ref. |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q2 | . | -0,526* | . | -0,484* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q3 | . | 0,313* | . | 0,3* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q4 | . | 1,105* | . | 1,237* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q5 (hoogste) | . | 1,556* | . | 1,686* |
Observaties | 28576 | 28576 | 53427 | 53427 | |
Nagelkerke Pseudo R2 | 0,16 | 0,23 | 0,23 | 0,29 | |
* p < 0,01 |
Model 1 | Model 2 | Model 3 | ||
---|---|---|---|---|
Constante | -1,555* | -0,82* | -0,716* | |
Geslacht | Man | ref. | ref. | ref. |
Geslacht | Vrouw | 0,497* | 0,164* | -0,011 |
Leeftijd op 1-1-2014 | 25 tot 30 jaar | ref. | ref. | ref. |
Leeftijd op 1-1-2014 | 30 tot 35 jaar | -0,186* | -0,103* | -0,067 |
Leeftijd op 1-1-2014 | 35 tot 40 jaar | -0,261* | -0,129* | -0,075 |
Leeftijd op 1-1-2014 | 40 tot 50 jaar | -0,355* | -0,199* | -0,132* |
Leeftijd op 1-1-2014 | 50 tot 65 jaar | -0,231* | -0,033 | 0,03 |
Oppervlakte woning in m2, 1-1-2014 | Minder dan 70 | ref. | ref. | ref. |
Oppervlakte woning in m2, 1-1-2014 | 70 tot 85 | 0,716* | 0,824* | 0,828* |
Oppervlakte woning in m2, 1-1-2014 | 85 tot 100 | 1,139* | 1,316* | 1,339* |
Oppervlakte woning in m2, 1-1-2014 | 100 tot 120 | 1,581* | 1,831* | 1,891* |
Oppervlakte woning in m2, 1-1-2014 | 120 tot 140 | 2,034* | 2,366* | 2,474* |
Oppervlakte woning in m2, 1-1-2014 | 140 tot 170 | 2,316* | 2,7* | 2,863* |
Oppervlakte woning in m2, 1-1-2014 | 170 tot 250 | 2,516* | 2,947* | 3,139* |
Oppervlakte woning in m2, 1-1-2014 | 250 of meer | 2,717* | 3,217* | 3,392* |
Woont samen met nieuwe partner na scheiding, 1-1-2015 | -0,669* | -1,008* | -0,964* | |
Woont in gezamenlijke woning na scheiding, 1-1-2015 | . | -2,147* | -2,094* | |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q1 (laagste) | ref. | ref. | ref. |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q2 | . | . | 0,096* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q3 | . | . | 0,046 |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q4 | . | . | -0,171* |
Persoonlijk primair inkomen, 2014 | Q5 (hoogste) | . | . | -0,581* |
Observaties | 81711 | 81711 | 81711 | |
Nagelkerke Pseudo R2 | 0,09 | 0,23 | 0,24 | |
* p < 0,01 |
Referenties
Albertini, M., M. Gähler en J. Härkönen (2018). Moving back to ‘mamma’? Divorce, intergenerational coresidence, and latent family solidarity in Sweden. Population, Space and Place, 24, 1–12.
Bakker, B.F.M., J. van Rooijen en L. van Toor (2014). The system of social statistical datasets of Statistics Netherlands: an integral approach to the production of register-based social statistics. Journal of the International Association for Official Statistics, 30, 1–14.
Brakel, M. van den, en K. Arts (2017). Trends in de financiële gevolgen van een echtscheiding voor man en vrouw. Statistische Trends, https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2017/08/trends-in-de-financiele-gevolgen-van-een-echtscheiding.
Brakel, M. van den, en D. Herbers (2021). Inkomenssituatie na een scheiding. Statistische Trends, september. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2021/de-inkomenssituatie-na-een-scheiding
CBS (2016). Eigen woningbezit van huishoudens. https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2016/14/eigen-woningbezit-van-huishoudens.
CBS/SCP (2020). Emancipatiemonitor 2020. https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2020/50/emancipatiemonitor-2020.
Dewilde, C. (2008). Divorce and the housing movements of owner-occupiers: a European comparison. Housing Studies, 23(6), 809–32.
Feijten, P. (2005). Union dissolution, unemployment and moving out of homeownership. European Sociological Review, 21(1), 59–71.
Feijten, P. en M. van Ham (2007). Residential mobility and migration of the divorced and separated. Demographic Research, 17, 623–54.
Feijten, P. en M. van Ham (2010). The impact of splitting up and divorce on housing careers in the UK. Housing Studies, 25(4), 483–507.
Feijten, P. en C.H. Mulder (2010). Gender, divorce and housing - a life course perspective. In: Reuschke, D. (red.). Wohnen und Gender. Theoretische, politische, soziale und räumliche Aspekte. Wiesbaden: VS Verlag für Sozialwissenschaften: 175–193. doi:10.1007/978-3-531-92110-5_10.
Ferrari, G., C. Bonnet en A. Solaz (2019). Will the one who keeps the children keep the house? Residential mobility after divorce by parenthood status and custody arrangements in France. Demographic Research, 40(14), 359–94.
Fiori, F. (2019). Who leaves, who stays? Gendered routes out of the family home following union dissolution in Italy. Demographic Research, 40(20), 533–60.
Fokkema, C.M. (2001). Verdeling van huis en haard na echtscheiding. Demos, 17(6), 45–47.
Graaf, A. de (2005). Scheiden: motieven, verhuisgedrag en aard van de contacten. Bevolkingstrends, 4e kwartaal. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2006/01/scheiden-motieven-verhuisgedrag-en-aard-van-de-contacten.
Gram-Hanssen, K. en C. Bech-Danielsen (2008). Home dissolution: what happens after separating? Housing Studies, 23(3), 507–22.
Groot, C. de, C.H, Mulder, M. Das en D. Manting (2011). Life events and the gap between intention to move and actual mobility. Environment and Planning A, 43(1), 48–66.
Kooiman, N. en A.C. Liefbroer (2014). Scheiden, en dan? Demos, 30(6), 4–6.
Kooiman, N. (2020). Meerderheid gescheiden ouders blijft bij elkaar in de buurt. Statistische Trends, https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2020/04/meerderheid-gescheiden-ouders-blijft-bij-elkaar-in-de-buurt.
Kulu, H., J. Mikolai, M.J. Thomas, S. Vidal, C. Schnor, D. Willaert, V.H.L. Fisser en C.H. Mulder (2021). Separation and elevated residential mobility: a cross-country comparison. European Journal of Population, 37, 121–50.
Mikolai, J. en H. Kulu (2018). Divorce, separation, and housing changes: a multiprocess analysis of longitudinal data from England and Wales. Demography, 55(1), 83–106.
Mikolai, J. en H. Kulu (2019). Union dissolution and housing trajectories in Britain. Demographic Research, 41(7), 161–96.
Mikolai, J., H., Kulu en C.H. Mulder (2020). Family life transitions, residential relocations, and housing in the life course: current research and opportunities for future work: introduction to the Special Collection on Separation, divorce, and residential mobility in a comparative perspective. Demographic Research, 43, 35–58.
Mulder, C.H., B. ten Hengel, J. Latten en M. Das (2012). Relative resources and moving from the joint home around divorce. Journal of Housing and the Built Environment, 27(2), 153–68.
Mulder, C.H. en B. Malmberg (2011). Moving related to separation: who moves and to what distance. Environment and Planning A, 43(11), 2589–2607.
Mulder, C.H. en M. Wagner (2010). Union dissolution and mobility: who moves from the family home after separation? Journal of Marriage and Family, 72(5), 1263–73.
Mulder, C.H. en M. Wagner (2012). Moving after separation: the role of location-specific capital. Housing Studies, 27(6), 839–52.
Mulder, C.H. (2013). Family dynamics and housing: conceptual issues and empirical findings. Demographic Research, 29, 355–78.
Poortman, A.-R. (2000). Sex differences in the economic consequences of separation. European Sociological Review, 16, 367–83.
Poortman, A.-R. en R. van Gaalen (2017). Shared residence after separation: a review and new findings from the Netherlands. Family Court Review, 55(4), 531–44.
Stone, J., A. Berrington en J. Falkingham (2014). Gender, turning points and boomerangs: returning home in young adulthood in Great Britain. Demography, 51, 257–76.
Thomas, M.J., C.H. Mulder en T.J. Cooke (2017). Linked lives and constrained spatial mobility: the case of moves related to separation among families with children. Transactions of the Institute of British Geographers, 42(4), 597–611.
Thomas, M.J., C.H. Mulder en T.J. Cooke (2018). Geographical distances between separated parents: a longitudinal analysis. European Journal of Population, 34(4), 463–89.
Wiel, R. van der, en N. Kooiman (2019). Children of separated parents: registered versus reported place of residence. https://research.rug.nl/en/publications/children-of-separated-parents-registered-versus-reported-place-of
Wijk, M. van, C. Brand en L. Verkooijen (2021). Arbeidsmarktsituatie rond scheiden. Statistische Trends, september. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2021/de-arbeidsmarktsituatie-na-een-scheiding