De relevantie van verblijfsduur van immigranten voor hun participatie in de samenleving
Over deze publicatie
Vanuit een integratieperspectief is te verwachten dat een immigrant die langer in Nederland woont meer zal meedoen met de samenleving. In dit artikel is onderzocht in welke mate de verblijfsduur gerelateerd is aan een frequent sociaal contact met familie, vrienden en buren, het geven van hulp aan anderen, het lidmaatschap en de actieve deelname aan het verenigingsleven, de inzet als vrijwilliger, betaald werk, en de deelname aan politieke acties. Aangezien de verblijfsduur gerelateerd is aan diverse bevolkingskenmerken, zoals de leeftijd en het herkomstland van de immigrant, is hiervoor gecorrigeerd. Na deze correctie blijkt dat een langer verblijf gepaard gaat meer participatie, met als uitzondering het burencontact en de politieke acties. Deze resultaten zijn ontleend aan het onderzoek Sociale Samenhang en Welzijn waaraan 61 200 personen van 15 jaar of ouder, waaronder 4 892 immigranten, in de periode 2012-2019 hebben meegewerkt.
Costanza Marcellino en Jerome Francisco Conceicao zijn als studenten van het Research Master European Studies verbonden aan de universiteit van Maastricht, faculteit der Cultuur en Maatschappijwetenschappen (FASoS). Het artikel is geschreven tijdens hun stageperiode bij het CBS.
1. Inleiding
Het is alweer acht jaar geleden dat in de Troonrede van 2013 de term ‘participatiesamenleving’ werd geïntroduceerd, waarbij een appèl werd gedaan op de burger om deel te nemen aan de samenleving en verantwoordelijkheden te nemen. Deze lijn werd in 2017 ook in het kabinet Rutte III doorgezet waarbij in het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst plannen gericht waren op het herstel van het onderlinge vertrouwen en de sociale cohesie. De verbinding met migratie werd gelegd, door te stellen: “Onderling vertrouwen en sociale cohesie dreigen bij al te grote migratieschokken af te kalven” (Rijksoverheid, 2017, p. 50). En gewezen werd op de integratie met participatie als panacee: “Meedoen dus. Door de taal te leren, aan het werk te zijn, actief deel te nemen aan onze samenleving…” (ibid, p. 54).
Daarbij werd ook het belang van het vrijwilligerswerk en het verenigingsleven genoemd met het oog op het bevorderen van de saamhorigheid (ibid, p. 19). Hoe is het gesteld met de participatie in Nederland en in het bijzonder die van de mensen met een migratieachtergrond? Cijfers van het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn leren dat er weinig indicaties zijn dat de participatie erodeert. Zo zijn de sociale contacten hoog en is Nederland Europees kampioen vrijwilligerswerk. Wel is er in de afgelopen jaren een daling van de frequente burencontacten. Over de hele linie blijven de mensen met een migratieachtergrond achter in de participatie (grafiek 1.1). Deze achterstand is echter vooral toe te schrijven aan de migranten die zelf in het buitenland zijn geboren: de eerste generatie. Zo geeft ruim een kwart (26 procent) van de eerste generatie hulp in de afgelopen vier weken aan andere mensen buiten hun eigen huishouding. Dat is beduidend minder dan van de tweede generatie (34 procent) en de Nederlandse groep (35 procent).
Verblijfsduur van invloed op deelname verenigingsleven
De verschillen tussen de hier vergeleken groepen zijn minder geprononceerd in het aandeel dat betaald werk van minstens 12 uur per week heeft. De helft van de eerste generatie zegt betaald werk te hebben, bij de tweede generatie is dat met 54 procent en bij de Nederlandse groep met 56 procent iets hoger. De betrokkenheid bij het verenigingsleven is beduidend sterker onderscheidend. Zo is 55 procent van de eerste generatie lid van een vereniging; bij de tweede generatie is dat bijna 70 en van de Nederlandse groep bijna 80 procent. En waar 27 procent van de eerste generatie minstens een keer per maand deelneemt aan het verenigingsleven, is dat bij de tweede generatie 42 procent en bij de groep met een Nederlandse achtergrond 47 procent.
Nederlands (%) | Eerste generatie (%) | Tweede generatie (%) | |
---|---|---|---|
Sociale contacten | |||
Familiecontact | 83,9 | 80,0 | 82,3 |
Vriendencontact | 76,4 | 75,0 | 81,7 |
Burencontact | 61,7 | 57,9 | 58,5 |
Informele hulp | 35,2 | 26,3 | 33,6 |
Participatie | |||
Betaald werk | 56,3 | 50,2 | 54,1 |
Lid vereniging | 79,2 | 55,2 | 70,3 |
Deelname verenigingen | 46,6 | 26,7 | 41,5 |
Vrijwilligerswerk | 51,1 | 35,8 | 43,7 |
Politieke acties | 45,7 | 38,5 | 48,5 |
Bron: CBS, SSW 2012/2019 |
Een krappe meerderheid van de mensen met een Nederlandse achtergrond doet vrijwilligerswerk. Van de personen met een migratieachtergrond zet zich een kleiner deel zich in als vrijwilliger: 36 procent van de eerste generatie en 44 procent van de tweede generatie. Een minderheid heeft in een periode van vijf jaar geprobeerd de politiek te beïnvloeden door middel van een politieke actie, zoals het benaderen van politici, deelname aan een demonstratie en een handtekeningenactie. De mensen met en zonder migratieachtergrond onderscheiden zich hierin maar weinig. Wel is de eerste generatie iets minder politiek actief dan de tweede. Ook zijn er geen sterke verbanden tussen herkomst en de wekelijkse sociale contacten met familie, vrienden of bekenden, en buren. De tweede generatie, die gemiddeld jonger is, heeft iets meer contact met vrienden en bekenden dan de eerste generatie en de Nederlandse groep. De Nederlandse groep heeft iets vaker een wekelijks contact met familie en met buren dan de beide migrantengroepen.
Verblijfsduur vanuit het integratieperspectief
Hoe zijn deze cijfers te duiden? In dit artikel gaan we na in welke mate de verblijfsduur hierbij een rol speelt. Vanuit het integratieperspectief gaan immigranten naarmate ze langer in Nederland verblijven meer participeren met als gevolg dat ze meer integreren in de samenleving. In de nadere analyses richten we ons op de eerste generatie. Zoals uit grafiek 1 blijkt, lijkt deze groep, in tegenstelling tot de tweede generatie, veel minder op de groep met een Nederlandse achtergrond. Bovendien is voor de tweede generatie de verblijfsduur triviaal aangezien ze sinds hun geboorte in Nederland hebben gewoond. De verblijfsduur is bekend van de eerste generatie migranten die zich vanaf 1995 (wederom) hebben geregistreerd in een Nederlandse gemeente. In totaal betreft het in dit onderzoek 4 892 immigranten.
2. Theorie, data en methode
2.1 Theorie en onderzoek
In tegenstelling tot de relatie tussen verblijfsduur en economische integratie, is er weinig bekend over de rol van verblijfsduur voor sociale, maatschappelijke en politieke participatie van immigranten. Enkele studies zijn gericht op het analyseren van het effect van de verblijfsduur op verschillende indicatoren van sociale en politieke integratie in de vorm van politieke betrokkenheid (White e.a., 2008), niet-electorale politieke participatie (Aleksynska, 2011; De Rooij, 2012), het lidmaatschap en het actief zijn in verenigingen (Aleksynska, 2011; Laurentsyeva en Venturin, 2017; Voicu en Rusu, 2012; Voicu en Şerban, 2012; Voicu, 2014).
Verblijfsduur en politieke betrokkenheid
Aleksynska (2011) en De Rooij (2012) maken gebruik van het ‘European Social Survey’ (ESS) waarbij de relatie tussen de verblijfsduur en participatie van immigranten in een aantal Europese landen is onderzocht. Geconstateerd wordt dat de deelname aan politieke acties toeneemt naarmate de immigrant langer in het bestemmingsland woont. Dat geldt sterker voor immigranten die afkomstig zijn uit minder ontwikkelde landen (Aleksynska, 2011). Tevens is er na een langere verblijfsduur geen verschil meer in de deelname aan politieke acties tussen de groep zonder migratieachtergrond en de immigranten afkomstig uit meer ontwikkelde landen. White en anderen vonden voor Canada geen effect van de verblijfsduur op andere vormen van politieke betrokkenheid zoals de politieke interesse en de betrokkenheid bij een politieke partij (White e.a., 2008).
Verblijfsduur en lidmaatschap van organisaties
Voicu en Şerban (2012) en Aleksynska (2011) toonden op basis van het ESS aan dat er een positieve relatie is tussen de verblijfsduur en lidmaatschap van organisaties. Dit werd bevestigd door Voicu (2014) op basis van het ‘European Values Studies’ (EVS) in 47 landen. Echter, gebruik makende van een specifiek onderzoek onder immigranten in Spanje, werd door Voicu en Rusu (2012) geen verband tussen lidmaatschap en verblijfsduur gevonden. Laurentsyeva en Venturin (2017) laten op basis van het ESS in de periode 2002-2015 een positief verband zien tussen verblijfsduur en de subjectieve deelname aan sociale activiteiten, waarbij de immigrant zich vergelijkt met anderen in dezelfde leeftijdsgroep. Eveneens is er een positief verband met de deelname aan een sociale of politieke activiteit. Martinovic, Van Tubergen en Maas (2009) vonden, op basis van het minderhedenonderzoek ‘Sociale Positie en Voorzieningengebruik Allochtonen’ voor Nederland dat de sociale integratie, in de vorm van sociale contacten tussen niet-westerse immigranten en de groep zonder migratieachtergrond, toeneemt naarmate de immigranten langer in Nederland wonen. Deze relatie is echter geheel toe te schrijven aan de samenhang tussen verblijfsduur en leeftijd.
Dit overzicht leert ons dat er weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen verblijfsduur van immigranten en hun participatie in de samenleving. Specifiek voor Nederland is geen studie bekend waarin de sociale, maatschappelijke en politieke participatie gedetailleerd is naar herkomstgroepen en hun verblijfsduur. Dit is een lacune in de kennis over integratie.
2.2 Data en methode
Om de relatie tussen verblijfsduur en sociale, maatschappelijke en politieke participatie vast te stellen, wordt gebruik gemaakt van het onderzoek Sociale Samenhang en Welzijn 2012 tot en met 2019. In totaal zijn van 61 200 personen van vijftien jaar of ouder gegevens beschikbaar. Aan de gegevens van immigranten is de verblijfsduur toegevoegd. Deze informatie is alleen beschikbaar van de immigranten die zich vanaf 1995 (wederom) hebben geregistreerd in een Nederlandse gemeente en hun eerste aankomstdatum hebben vermeld. Hierdoor bleven de analyses beperkt tot 4 892 immigranten.
Betekenis van sociale en maatschappelijke participatie
Sociale participatie betekent in dit artikel sociale contacten met familie, met vrienden en kennissen, en met buren, en het geven van informele hulp (zie kader). Bij de sociale contacten is het onderscheid gehanteerd tussen minder dan wekelijks en wekelijks of vaker. Maatschappelijke participatie betreft de deelname aan activiteiten voor organisaties. Daartoe behoort vrijwilligerswerk, betaald werk, het lidmaatschap en de deelname aan activiteiten voor verenigingen. De politieke participatie betreft de deelname aan een politieke actie.
Regressieanalyse
De verblijfsduur betreft de periode dat de immigranten in Nederland hebben gewoond bij de deelname aan het onderzoek. De volgende verdeling wordt gehanteerd: minder dan 5 jaar, 5 tot 10 jaar; 10 tot 20 jaar, 20 tot 30 jaar, 30 tot 40 jaar en 40 jaar of langer. De vergelijking tussen verblijfsduur en de participatieaspecten gebeurt in stappen. Eerst worden de resultaten van de categorieën van verblijfsduur met elkaar vergeleken (‘model 1’). Vervolgens wordt met regressieanalyses onderzocht of de verschillen (deels) verklaard kunnen worden doordat deze verblijfsgroepen zich onderscheiden in herkomstland (‘model 2’), alsmede man/vrouw-verhouding, leeftijd, opleidingsniveau en het al dan niet hebben van de Nederlandse nationaliteit (‘model 3’). Aan bovengenoemde achtergrondgegevens is in een volgende stap (‘model 4’) het (gestandaardiseerd besteedbaar) huishoudensinkomen toegevoegd alsook de huishoudsamenstelling, de urbanisatiegraad en het landsdeel.
3. Resultaten
Bivariate resultaten
In de hele periode 2012 tot en met 2019 hebben 8 van de 10 immigranten die sinds 1995 (wederom) in een Nederlandse gemeente zijn ingeschreven minstens wekelijks contact met familieleden die niet tot het eigen huishouden behoren. Drie kwart heeft minstens een keer per week contact met vrienden of kennissen. Een kleiner deel, bijna 6 van de 10, spreekt de buren wekelijks of vaker. Met wie er contact is, doet ertoe voor de relatie met verblijfsduur. Het contact met familie neemt vanaf een verblijf van 30 jaar iets toe: van 79 naar 85 procent. Waar een langere verblijfsduur gepaard gaat met een kleiner deel dat wekelijks contact heeft met vrienden, van zo’n 80 procent bij een verblijf tot 10 jaar naar 70 procent bij de groep die al minstens 40 jaar in Nederland verblijft, neemt het aandeel dat contact heeft met de buren fors toe (van 46 naar 65 procent). Bij het geven van hulp aan anderen buiten het eigen huishouden, de zogenoemde informele hulp, is er een scheidslijn bij een verblijf van 20 jaar. Van de immigranten die korter dan 20 jaar in Nederland wonen, geeft 23 procent in een periode van een maand hulp aan anderen, bij aan langer verblijf is dat 29 procent.
Meer lidmaatschap van verenigingen bij langere verblijfsduur
Het lidmaatschap van tenminste een vereniging zoals een sportclub, muziek- of hobbyvereniging is hoger naarmate de immigranten al langer in Nederland wonen. Van de groep met een kort verblijf is 40 procent lid van een vereniging en dit percentage loopt op tot 64 procent bij de groep die al minstens 40 jaar in Nederland verblijft. Minder variatie tussen de groepen is te constateren bij het actief zijn in verenigingsverband. Van de immigranten is iets meer dan een kwart minstens een keer in een periode van vier weken actief in een vereniging. Ook bij de andere groepen tot een 40-jarig verblijf schommelt dit rond de 25 procent. Immigranten die nog langer in Nederland wonen zijn met 32 procent actiever in het verenigingsleven.
Geen duidelijk verband verblijfsduur en vrijwilligerswerk
De relatie tussen verblijfsduur en de inzet als vrijwilliger voor verenigingen en organisaties is minder eenduidig. Van de immigranten met een korter verblijf dan vijf jaar doet 31 procent minstens een keer op jaarbasis vrijwilligerswerk. Dat loopt vervolgens op tot 39 procent bij de immigranten met een verblijf van tien tot twintig jaar, waarna het weer daalt naar 35 procent. Ook bij het betaald werk is er een curvilineair verband met de verblijfsduur: na een aanvankelijk stijging tot boven de 60 procent bij de groepen met een verblijf van 5 tot 30 jaar ten opzichte van de groep met een kort verblijf, neemt het aandeel met een betaalde baan af tot 34 procent bij de groep met het langste verblijf. Hierbij zal de leeftijdsverdeling een rol spelen aangezien immigranten met een lange verblijfsduur vaker al de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Van de immigranten met een relatief kort verblijf tot vijf jaar heeft 46 procent in een periode van vijf jaar deelgenomen aan een actie om de politiek te beïnvloeden. Vervolgens neemt dit percentage af tot 40 procent bij de immigranten die vijf tot tien jaar in Nederland wonen, waarna het verder daalt naar 34 procent bij een verblijf van dertig tot veertig jaar en weer stijgt naar 39 procent onder de immigranten met een verblijf van minstens veertig jaar.
0 tot 5 jaar (%) | 5 tot 10 jaar (%) | 10 tot 20 jaar (%) | 20 tot 30 jaar (%) | 30 tot 40 jaar (%) | 40 jaar of langer (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Sociale contacten | ||||||
Familiecontact | 89,6 | 89,9 | 89 | 91,9 | 93,5 | 91,6 |
Vriendencontact | 92,3 | 93,7 | 90,2 | 89,2 | 87,8 | 87,4 |
Burencontact | 63,3 | 69,7 | 70,4 | 75,1 | 77,9 | 80 |
Informele hulp | 24 | 21,2 | 23,4 | 28,3 | 28,9 | 30,6 |
Participatie | ||||||
Betaald werk | 39,5 | 43,5 | 48 | 54,6 | 53,5 | 63,7 |
Lid vereniging | 25,8 | 24,3 | 25,6 | 26,8 | 24,6 | 31,8 |
Deelname verenigingen | 31,4 | 34,9 | 38,9 | 34,7 | 36,1 | 36 |
Vrijwilligerswerk | 54 | 61,3 | 64,9 | 62,4 | 56 | 33,8 |
Bron: CBS, SSW 2012/2019 |
De vergelijking met de Nederlandse groep (grafiek 3.1) leert dat in de sociale contacten de groep met een Nederlandse achtergrond weinig verschilt ten opzichte van de immigranten. Bij het burencontact zien we dat bij een verblijf van minstens 30 jaar de Nederlandse groep iets wordt voorbijgestreefd. Bij het geven van hulp aan anderen, de informele hulp, blijven immigranten ongeacht hun verblijfsduur een achterstand behouden ten opzichte van de Nederlandse groep. Dat geldt ook voor het lid zijn van een vereniging: hoewel het lidmaatschap fors stijgt tot 64 procent onder de immigranten met het langste verblijf, wordt de positie van de Nederlandse groep (79 procent) niet ingehaald. Een daarmee vergelijkbaar patroon is af te lezen bij het actief zijn in verenigingen: waar bijna de helft van de Nederlandse groep actief betrokken is in het verenigingsleven, blijft dit bij immigrantengroepen beperkt tot een derde. Dit spoort ook met het vrijwilligerswerk: ruim de helft van de Nederlandse groep zet zich in als vrijwilliger, bij de immigrantengroepen is dat minder dan 4 op de 10. Bij het verrichten van betaald werk is te zien dat de meeste immigrantengroepen vaker een betaalde baan hebben dan de Nederlandse groep. Het gemiddelde van de immigranten blijft echter achter, hetgeen komt door de, veelal oudere, groep met het langste verblijf. Ten slotte is de deelname aan politieke acties onder alle immigrantengroepen lager ten opzichte van de Nederlandse groep.
Regressie-analyses: verblijfsduur naar sociale contacten en verblijfsduur
De groepen met een kortere en langere verblijfsduur verschillen qua samenstelling. Zo gaat een langere verblijfsduur samen met een oudere leeftijd. Om hiermee rekening te houden is een aantal logistische regressieanalyses uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met de samenstelling van de verblijfsduurgroepen (zie kader). In het eerste model is alleen de verblijfsduur opgenomen. Daar is vervolgens het herkomstland aan toegevoegd (model 2). Tenslotte zijn daar een beperkt aantal achtergrondkenmerken (model 3) en een uitgebreid aantal aan toegevoegd (model 4). Zie de tabellenbijlage voor de resultaten van modellen 1, 2, 3 en 4.
Odds ratio’s als voorspeller van de kans op participatie
De logistische regressieanalyse corrigeert voor verschillen in achtergrondkenmerken en kan hierdoor de gecorrigeerde samenhang tussen verblijfduur en participatie vaststellen. Dit netto effect wordt uitgedrukt in een zogenoemde odds ratio (kansverhouding). De odds ratio geeft aan hoeveel keer meer of minder een groep met een bepaalde verblijfduur kans maakt op het aangaan van sociale contacten ten opzichte van de referentiegroep. In de logistische regressieanalyses in dit artikel vormt de groep die 0 tot 5 jaar in Nederland verblijft telkens de referentiegroep en heeft een odds ratio van 1. Een odds ratio van 2 betekent doorgaans dat de kansverhoudingen op participatie twee keer zo groot zijn, bij een odds ratio van 0,5 zijn ze twee keer zo klein.
Op basis van grafiek 3.2 blijkt dat een langer verblijf gepaard gaat met meer wekelijkse contacten met de familieleden die niet tot het eigen huishouden behoren. Vooral immigranten die al minstens dertig jaar in Nederland wonen, zien en spreken hun familie vaker dan immigranten die minder dan vijf jaar in Nederland wonen. Bij de contacten met vrienden en bekenden heeft de groep met het kortste verblijf minder contacten dan sommige groepen met een langer verblijf. De sterke positieve relatie tussen verblijfsduur en de burencontacten die in de bivariate analyse nog zichtbaar was, verdwijnt na controle voor de andere kenmerken. Immigranten die al langer in Nederland wonen, ontmoeten hun buren dus niet vaker dan immigranten met een korter verblijf. Leeftijd speelt hierbij een rol aangezien vooral ouderen hun contacten met de buren onderhouden (zie ook model 4 in de tabellenbijlage).
0 tot 5 jaar (= referentie) (odds ratio's) | 5 tot 10 jaar (odds ratio's) | 10 tot 20 jaar (odds ratio's) | 20 tot 30 jaar (odds ratio's) | 30 tot 40 jaar (odds ratio's) | 40 jaar of langer (odds ratio's) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Familiecontact | 1 | 1,23 | 1,48 | 1,20 | 1,71 | 1,44 |
Vriendencontact | 1 | 1,46 | 1,22 | 1,22 | 1,46 | 1,35 |
Burencontact | 1 | 1,23 | 1,01 | 1,03 | 1,08 | 0,98 |
Informele hulp | 1 | 0,77 | 0,89 | 1,25 | 1,37 | 1,61 |
Bron: CBS, SSW 2012/2019 | ||||||
1) Gecontroleerd voor: herkomstland, geslacht, leeftijd, opleiding, gestandaardiseerd besteedbaar huishoudinkomen, nationaliteit, huishoudsamenstelling, stedelijkheidsgraad en landsdeel |
Regressie-analyses: verblijfsduur naar participatie in organisaties en politiek
Een andere manier om contacten met anderen te onderhouden, die niet in verenigingsverband of via organisaties plaatsvinden is de hulp aan andere mensen buiten het eigen huishouden. Dit is de zogenoemde informele hulp. Immigranten met een kort verblijf onderscheiden zich nauwelijks van de immigranten die al langer in Nederland wonen in het geven van informele hulp. Wel geven immigranten die al minstens 40 jaar in Nederland wonen meer hulp aan anderen dan immigranten die minder dan 20 jaar in Nederland verblijven.
Lidmaatschap van een vereniging sterk gerelateerd aan verblijfsduur
Verblijfsduur is sterk gerelateerd aan het lidmaatschap van minstens een vereniging, zoals een sport-, muziek- of hobbyvereniging (zie grafiek 3.3). Immigranten die al minstens 10 jaar in Nederland wonen zijn vaker lid van een vereniging dan de immigranten met een kort verblijf. Dat geldt nog sterker voor de immigranten die 20 tot 40 jaar in Nederland verblijven, en nog sterker voor de groep die 40 jaar of langer in Nederland woont. Een daarmee vergelijkbaar patroon is te zien bij de actieve deelname in het verenigingsleven. Van de immigranten die al 20 jaar in Nederland wonen is een groter deel actief in het verenigingsleven dan immigranten met een kort verblijf. Dat geldt nog sterker voor immigranten die al minstens 40 jaar in Nederland wonen.
0 tot 5 jaar (= referentie) (odds ratio's) | 5 tot 10 jaar (odds ratio's) | 10 tot 20 jaar (odds ratio's) | 20 tot 30 jaar (odds ratio's) | 30 tot 40 jaar (odds ratio's) | 40 jaar of langer (odds ratio's) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Lid verenigingen | 1 | 1,17 | 1,33 | 1,61 | 1,65 | 2,29 |
Actief in verenigingen | 1 | 1,21 | 1,25 | 1,46 | 1,44 | 1,76 |
Vrijwilligerswerk | 1 | 1,27 | 1,35 | 1,11 | 1,33 | 1,47 |
Betaald werk | 1 | 1,11 | 1,86 | 1,81 | 1,84 | 2,01 |
Politieke acties | 1 | 1,11 | 1,03 | 1,05 | 1,07 | 1,32 |
Bron: CBS, SSW 2012/2019 | ||||||
1)Gecontroleerd voor: herkomstland, geslacht, leeftijd, opleiding, gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen, nationaliteit, huishoudsamenstelling, stedelijkheidsgraad en landsdeel |
Ook wordt er meer vrijwilligerswerk gedaan door immigranten die al langer in Nederland verblijven. Tevens is er een relatie met betaald werk. Immigranten met een kort verblijf in Nederland hebben minder vaak een betaalde baan dan de immigranten die minstens vijf jaar in Nederland wonen. Vervolgens is er weinig verschil tussen de verblijfsgroepen. Deze bevindingen veranderen nauwelijks indien de 65-plussers in de analyse zijn verwijderd.
Tenslotte is onderzocht in welke mate er een verband is van de verblijfsduur met de deelname aan minstens een actie om de politiek te beïnvloeden zoals het meedoen met een demonstratie of handtekeningactie, en het benaderen van politici. Er is echter geen relatie tussen de verblijfsgroepen en de deelname aan politiek acties.
Regressie-analyses: bevolkingskenmerken
Tevens leren de resultaten dat de diverse bevolkingskenmerken van de immigranten gerelateerd zijn aan de negen onderscheiden participatie-aspecten. Vrouwen hebben meer contacten met hun familie, geven vaker hulp aan anderen, en doen vaker vrijwilligerswerk dan mannen. Mannen hebben vaker contact met hun buren, zijn vaker lid van en actief in verenigingen, doen vaker mee aan politiek acties, en hebben vaker betaald werk dan vrouwen. Jongeren van 15 tot 25 jaar hebben beduidend vaker frequente contacten met hun vrienden, zijn vaker lid van een vereniging en zijn daar ook actiever in, en doen meer mee met politiek acties, terwijl oudere leeftijdsgroepen vaker een burencontact hebben. Immigranten die de 75 jaar gepasseerd zijn geven minder vaak informele hulp en zetten zich minder vaak in als vrijwilliger dan de meeste andere leeftijdsgroepen. Het hebben van de Nederlandse nationaliteit is alleen gerelateerd aan de sociale contacten met vrienden en met buren.
Opleiding meest van invloed op participatie
Voor de meeste participatievormen is er een duidelijke relatie met opleiding: hoe hoger de opleiding, hoe meer participatie. De sociale contacten vormen de uitzondering. Vooral betreft dit het burencontact dat vaker wordt onderhouden door de laagst ten opzichte van de hoogstopgeleiden. Het inkomen dat de immigrant te besteden heeft, is weinig onderscheidend. Alleen het familiecontact, het lidmaatschap van een vereniging, en het actief zijn in het verenigingsleven en in de politiek is frequenter bij een hoger inkomen. De stedelijkheidsgraad is ten dele relevant voor de participatie. Zo is de immigrant die in de grootste steden woont minder betrokken bij verenigingen, zowel als lid als het actief zijn, en heeft de immigrant die op het platteland woont vaker contact met de buren.
De regionale indeling in vier gebieden is in het geheel niet relevant voor de deelname van de immigrant aan zes van de negen participatievormen. Een uitzondering is dat immigranten die in het noorden wonen vaker lid zijn van een vereniging dan immigranten in het zuiden, en vaker actief zijn in verenigingen dan immigranten in het oosten, terwijl ze minder vaak een betaalde baan hebben dan immigranten die niet in het noorden woonachtig zijn.
Immigranten uit Duitsland vaker lid van een vereniging
Ten slotte is in de modellen gecorrigeerd voor het herkomstland, met ‘overig-westers’ als referentiegroep. Een greep uit de resultaten leert dat, ten opzichte van de referentiegroep, een immigrant uit België vaker hulp geeft aan anderen, terwijl een immigrant uit het Verenigd Koninkrijk vaker contacten met de buren onderhoudt. Een Duitse immigrant is minder politiek actief maar is wel, samen met de immigranten uit de voormalige DDR, vaker lid van een vereniging. De veelal arbeidsmigranten uit Polen zijn minder vaak lid van een vereniging, en doen minder vaak vrijwilligerswerk, maar ze hebben vaker een betaalde baan. Immigranten afkomstig uit het voormalige Joegoslavië kenmerken zich doordat ze zich minder inzetten als vrijwilliger, minder meedoen aan acties om de politiek te beïnvloeden, en minder vaak een betaalde baan hebben.
Immigranten uit de vier traditionele herkomstlanden – Suriname, de (voormalige) Nederlandse Antillen, Marokko en Turkije – zien of spreken relatief vaak een familielid, maar zijn minder actief in de politiek, en hebben minder vaak betaald werk. Bovendien kenmerkt de Marokkaanse immigrant zich door minder lidmaatschap en activiteiten in verenigingen en, samen met de immigranten uit Suriname, minder regelmatig contact met vrienden of kennissen. Immigranten uit het voormalige Nederlands-Indië hebben minder vaak betaald werk en vriendencontact, terwijl immigranten uit Indonesië minder burencontact hebben en minder politiek actief zijn. En, ten slotte, participeert de immigrant afkomstig uit de voormalige Sovjet-Unie minder in het verenigingsleven en zet zich minder vaak in als vrijwilliger.
4. Conclusies en discussie
Vanuit het integratieperspectief is onderzocht in welke mate de verblijfsduur van immigranten gerelateerd is aan een sterkere betrokkenheid in de samenleving. De immigranten die zich vanaf 1995 (wederom) hebben geregistreerd zijn verdeeld in zes verblijfsgroepen: korter dan 5 jaar; 5 tot 10 jaar; 10 tot 20 jaar; 20 tot 30 jaar; 30 tot 40 jaar; en 40 jaar of langer. Een langer verblijf gaat gepaard met meer contact met familie en vrienden, het geven van hulp aan anderen, lidmaatschap en het actief zijn in een vereniging, de inzet als vrijwilliger en het verrichten van betaald werk. Geen relatie is er met het burencontact en met de deelname aan activiteiten om de politiek te beïnvloeden. Deze resultaten zijn gebaseerd op gegevens het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn dat in de periode 2012 tot en met 2019 is uitgevoerd.
Langere verblijfsduur leidt tot meer participatie
De resultaten duiden erop dat de immigranten hun achterstandspositie in deze participatie-aspecten inlopen naarmate ze langer in Nederland verblijven. Dit biedt deels steun aan het integratieperspectief aangezien de immigranten de participatieniveaus van de Nederlandse groep naderen. Het is echter niet zo dat de immigranten op alle hier opgenomen aspecten inlopen op personen met een Nederlandse achtergrond. Vooral op het terrein van betrokkenheid bij het verenigingsleven en het vrijwilligerswerk blijven immigranten achter. De conclusie dat verblijfsduur gerelateerd is aan participatie geeft een antwoord op de vraag waarom de eerste generatie in de participatie vaak achterblijft ten opzichte van de tweede generatie: de tweede generatie is immers al vanaf hun geboorte in Nederland. Onderzoek, zowel voor Nederland als voor andere landen, naar de rol van verblijfsduur op de participatie in de samenleving is schaars. De resultaten bevestigen deels wel, maar ook deels niet de bevindingen van andere studies. Zo vonden, in tegenstelling tot onze resultaten, Aleksynska (2011) en De Rooij (2012) dat de deelname aan politieke acties toeneemt naarmate de immigrant langer in het bestemmingsland woont (zie ook: White, e.a., 2008). Wel komt de positieve relatie tussen verblijfsduur en betrokkenheid bij verenigingen overeen met de studies van Voicu en Şerban (2012), Aleksynska (2011) en Voicu (2014). Dat past ook in de studie van Martinovic, Tubergen and Maas (2009, p. 876-879) waarin aangetoond werd dat verblijfsduur een positief effect heeft op de sociale integratie.
Weinig verschil effect van verblijfsduur tussen westerse en niet-westerse landen
In een andere bijdrage is aangetoond dat de verblijfsduur van immigranten ook relevant is voor het vertrouwen in de Nederlandse samenleving (Schmeets, Conceicao, Marcellino, 2021). Vanuit het verwachtingsperspectief blijkt dat immigranten aanvankelijk meer vertrouwen hebben in instituties dan de groep met een Nederlandse achtergrond. Naarmate ze langer in Nederland verblijven wordt dit vertrouwen gedempt en groeien ze meer naar de Nederlandse groep toe. Een dergelijke ontwikkeling is echter alleen van toepassing op de niet-westerse immigranten, die relatief vaak uit landen afkomstig zijn die lager scoren op democratie-indicatoren, zoals politieke stabiliteit, de rechtsgang, corruptie en transparantie (V-DEM, 2021). Voor de negen onderscheiden participatie-aspecten is, op basis van de opgenomen interacties in de robuustheidsanalyses, echter nauwelijks ondersteuning gevonden dat het effect van verblijfsduur verschillend werkt voor westerse en niet-westerse landen.
Discussie
Deze bevindingen zijn gebaseerd op een vergelijking tussen verblijfsduur in zes categorieën. Daarbij is rekening gehouden met de diversiteit in de samenstelling van deze groepen door te controleren voor een groot aantal kenmerken zoals leeftijd, opleiding, inkomen en herkomstland. Een kanttekening bij deze bevindingen is dat de gegevens ontleend zijn aan jaarlijkse steekproefonderzoeken waardoor de immigranten niet over de tijd zijn gevolgd.
Hoewel we rekening houden met de verschillen in de samenstelling van de groepen met een kortere en langere verblijfsduur op basis van een groot aantal controlekenmerken, is het denkbaar dat er nog andere, veelal niet gemeten, verschillen tussen de groepen zijn die tevens de deelname aan de negen onderscheiden participatie-aspecten beïnvloeden. Dergelijke paneldata ontbreken op de terreinen van de sociale, maatschappelijke en politieke participatie.
Betaald werk is hierbij de uitzondering. Peters (2018) toont op basis van paneldata in een studie aan dat naturalisatie een positief effect heeft op de arbeidsmarktpositie, met daarbovenop dat een langer verblijfsduur gunstig is voor het krijgen van betaald werk. Wanneer we arbeidsparticipatie zien als een vergelijkbaar mechanisme als sociale, maatschappelijke en politieke participatie, dan ondersteunt dit de aangetroffen relaties in dit artikel op basis van cross-sectionele steekproefdata.
Tabellenbijlage
Referenties
Aleksynska, M. (2011). Civic participation of immigrants in Europe: Assimilation, origin, and destination country effects, European Journal of Political Economy, 27(3), 566-585.
De Rooij, E.A. (2012). Patterns of Immigrant Political Participation: Explaining Differences in Types of Political Participation between Immigrants and the Majority Population in Western Europe, European Sociological Review, 28(4), 455–481.
Laurentsyeva, N. en A. Venturin (2017). The Social Integration of Immigrants and the Role of Policy – A Literature Review. Intereconomics 2017. ZBW – Leibniz Information Centre for Economics, 285-292. DOI: 10.1007/s10272-017-0691-6
Martinovic, B., F. van Tubergen en I. Maas (2009). Changes in immigrants’ social integration during the stay in the host country: The case of non-western immigrants in the Netherlands. Social Science Research 38, 870–882.
Mooij, M. de, D. Dieleman en S. de Regt (red.) (2020). Jaarrapport Integratie 2020, Den Haag/Heerlen/Bonaire: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Nicolaas, H. en A. Sprangers (2012). Migranten, vreemdelingen en vluchtelingen: begrippen op het terrein van asiel en buitenlandse migratie.
Peters, F.W.C. (2018). The citizenship premium: immigrant naturalisation and socio-economic integration in the Netherlands. Doctoral thesis. Maastricht: Maastricht University Press.
Rijksoverheid. (2017). Vertrouwen in de toekomst: regeerakkoord 2017-2021. Den Haag: Ministerie van Algemene Zaken.
Schmeets, H., J. Conceicao en C. Marcellino (2021). De rol van de verblijfsduur van immigranten voor hun vertrouwen in de samenleving. Statistische Trends, juli 2021.
V-Dem (2021). Democracy at Dusk? V-Dem Annual Report 2021. Gothenburg: University of Gothenburg.
Voicu, M. en I.-A. Rusu (2012). Immigrants’ membership in civic associations: Why are some immigrants more active than others? International Sociology 27(6), 788-806 DOI: 10.1177/0268580912452172
Voicu, B. en M. Şerban, M. (2012). Immigrant Involvement in Voluntary Associations in Europe, Journal of Ethnic and Migration Studies, 38 (10), 1569-1587. DOI: 10.1080/1369183X.2012.711046
Voicu, B. (2014). Participative Immigrants or Participative Cultures? The Importance of Cultural Heritage in Determining Involvement in Associations. Voluntas, 25, 612–635. DOI 10.1007/s11266-013-9355-8
White, S., N. Nevitte, A. Blais, E. Gidengil en P. Fournier (2008). The Political Resocialization of Immigrants Resistance or Lifelong Learning? Political Research Quarterly, 61(2) , 268-281.