1. Inleiding
Het is alweer acht jaar geleden dat in de Troonrede van 2013 de term ‘participatiesamenleving’ werd geïntroduceerd, waarbij een appèl werd gedaan op de burger om deel te nemen aan de samenleving en verantwoordelijkheden te nemen. Deze lijn werd in 2017 ook in het kabinet Rutte III doorgezet waarbij in het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst plannen gericht waren op het herstel van het onderlinge vertrouwen en de sociale cohesie. De verbinding met migratie werd gelegd, door te stellen: “Onderling vertrouwen en sociale cohesie dreigen bij al te grote migratieschokken af te kalven” (Rijksoverheid, 2017, p. 50). En gewezen werd op de integratie met participatie als panacee: “Meedoen dus. Door de taal te leren, aan het werk te zijn, actief deel te nemen aan onze samenleving…” (ibid, p. 54).
Daarbij werd ook het belang van het vrijwilligerswerk en het verenigingsleven genoemd met het oog op het bevorderen van de saamhorigheid (ibid, p. 19). Hoe is het gesteld met de participatie in Nederland en in het bijzonder die van de mensen met een migratieachtergrond? Cijfers van het onderzoek Sociale samenhang en Welzijn leren dat er weinig indicaties zijn dat de participatie erodeert. Zo zijn de sociale contacten hoog en is Nederland Europees kampioen vrijwilligerswerk. Wel is er in de afgelopen jaren een daling van de frequente burencontacten. Over de hele linie blijven de mensen met een migratieachtergrond achter in de participatie (grafiek 1.1). Deze achterstand is echter vooral toe te schrijven aan de migranten die zelf in het buitenland zijn geboren: de eerste generatie. Zo geeft ruim een kwart (26 procent) van de eerste generatie hulp in de afgelopen vier weken aan andere mensen buiten hun eigen huishouding. Dat is beduidend minder dan van de tweede generatie (34 procent) en de Nederlandse groep (35 procent).
Verblijfsduur van invloed op deelname verenigingsleven
De verschillen tussen de hier vergeleken groepen zijn minder geprononceerd in het aandeel dat betaald werk van minstens 12 uur per week heeft. De helft van de eerste generatie zegt betaald werk te hebben, bij de tweede generatie is dat met 54 procent en bij de Nederlandse groep met 56 procent iets hoger. De betrokkenheid bij het verenigingsleven is beduidend sterker onderscheidend. Zo is 55 procent van de eerste generatie lid van een vereniging; bij de tweede generatie is dat bijna 70 en van de Nederlandse groep bijna 80 procent. En waar 27 procent van de eerste generatie minstens een keer per maand deelneemt aan het verenigingsleven, is dat bij de tweede generatie 42 procent en bij de groep met een Nederlandse achtergrond 47 procent.
Nederlands (%) | Eerste generatie (%) | Tweede generatie (%) | |
---|---|---|---|
Sociale contacten | |||
Familiecontact | 83,9 | 80,0 | 82,3 |
Vriendencontact | 76,4 | 75,0 | 81,7 |
Burencontact | 61,7 | 57,9 | 58,5 |
Informele hulp | 35,2 | 26,3 | 33,6 |
Participatie | |||
Betaald werk | 56,3 | 50,2 | 54,1 |
Lid vereniging | 79,2 | 55,2 | 70,3 |
Deelname verenigingen | 46,6 | 26,7 | 41,5 |
Vrijwilligerswerk | 51,1 | 35,8 | 43,7 |
Politieke acties | 45,7 | 38,5 | 48,5 |
Bron: CBS, SSW 2012/2019 |
Een krappe meerderheid van de mensen met een Nederlandse achtergrond doet vrijwilligerswerk. Van de personen met een migratieachtergrond zet zich een kleiner deel zich in als vrijwilliger: 36 procent van de eerste generatie en 44 procent van de tweede generatie. Een minderheid heeft in een periode van vijf jaar geprobeerd de politiek te beïnvloeden door middel van een politieke actie, zoals het benaderen van politici, deelname aan een demonstratie en een handtekeningenactie. De mensen met en zonder migratieachtergrond onderscheiden zich hierin maar weinig. Wel is de eerste generatie iets minder politiek actief dan de tweede. Ook zijn er geen sterke verbanden tussen herkomst en de wekelijkse sociale contacten met familie, vrienden of bekenden, en buren. De tweede generatie, die gemiddeld jonger is, heeft iets meer contact met vrienden en bekenden dan de eerste generatie en de Nederlandse groep. De Nederlandse groep heeft iets vaker een wekelijks contact met familie en met buren dan de beide migrantengroepen.
Verblijfsduur vanuit het integratieperspectief
Hoe zijn deze cijfers te duiden? In dit artikel gaan we na in welke mate de verblijfsduur hierbij een rol speelt. Vanuit het integratieperspectief gaan immigranten naarmate ze langer in Nederland verblijven meer participeren met als gevolg dat ze meer integreren in de samenleving. In de nadere analyses richten we ons op de eerste generatie. Zoals uit grafiek 1 blijkt, lijkt deze groep, in tegenstelling tot de tweede generatie, veel minder op de groep met een Nederlandse achtergrond. Bovendien is voor de tweede generatie de verblijfsduur triviaal aangezien ze sinds hun geboorte in Nederland hebben gewoond. De verblijfsduur is bekend van de eerste generatie migranten die zich vanaf 1995 (wederom) hebben geregistreerd in een Nederlandse gemeente. In totaal betreft het in dit onderzoek 4 892 immigranten.