3. Conclusies
De auto was populair onder 55-plussers. Ruim 7 van de 10 hadden een auto op eigen naam of in het huishouden ter beschikking en hadden een rijbewijs. Ruim een kwart van de 55-plussers maakte (vrijwel) dagelijks gebruik van de auto. Het niet hebben van een rijbewijs of een gebrekkige gezondheid zijn de belangrijkste redenen om geen auto te rijden.
Ook de fiets was een populair vervoermiddel onder 55-plussers. Ongeveer 3 van de 10 fietsten dagelijks. 75-plussers maakten relatief vaak gebruik van een elektrische fiets. Vooral gezondheidsproblemen zorgden ervoor dat mensen helemaal niet meer kunnen fietsen.
Het gebruik van de trein, tram, bus of metro door 55-plussers was veel lager dan dat van de auto of de fiets. Slechts 1 à 2 procent maakte dagelijks gebruik van deze vormen van openbaar vervoer en meer dan de helft gebruikte ze nooit. De belangrijkste reden die genoemd werd voor het niet gebruiken van het openbaar vervoer is dat ze er geen behoefte aan hebben. Er is niet gevraagd waarom mensen geen behoefte hebben aan OV.
Het leeuwendeel van de 55-plussers was tevreden over de eigen mobiliteit. Minder dan 1 van de 10 gaf de eigen mobiliteit een onvoldoende (een 5 of lager). Redenen hiervoor zijn moeite hebben met lopen of niet kunnen lopen, gevolgd door andere gezondheidsklachten, afhankelijk zijn van anderen om ergens naartoe te gaan, niet kunnen fietsen of moeite hebben met fietsen en niet kunnen autorijden. 75-plussers waren minder vaak tevreden over de mobiliteit dan 55- tot 75-jarigen. Van de 75-plussers gaf 1 op de 7 de eigen mobiliteit een onvoldoende. 75-plussers reden minder vaak auto en fietsten minder dan 55- tot 75-jarigen, wat hun mobiliteit beperkte.
Mensen gaven relatief vaak aan dat hierbij gezondheidsproblemen een rol spelen. Verder gaf een vrij groot deel aan niet meer te durven fietsen.
Ruim 1 op de 7 personen van 55 jaar of ouder gaf aan dat zij een of meerdere plekken niet zelfstandig kunnen bereiken, maar daar wel wilde of moest zijn. Sommige mensen gaven daarnaast aan een bepaalde voorziening zelfstandig te kunnen bereiken, maar rapporteerden tevens er niet naartoe te gaan. Dit bleek in het geval van het treinstation en de bus-, metro- en tramhalte. Zo waren er mensen die zeggen nooit met de trein te reizen, maar vervolgens wel dat ze zelfstandig het treinstation konden bereiken. Voor de overige voorzieningen kon dit niet worden vastgesteld. Dit kan ervoor zorgen dat het percentage dat een of meerdere plekken niet zelfstandig kan bereiken, wordt onderschat.
Deze kanttekening geldt ook voor de verschillen tussen bevolkingsgroepen. Het ziekenhuis is de voorziening die relatief de grootste groep 55-plussers niet zelfstandig kon bereiken. De meeste mensen kregen hulp als zij plekken niet zelf konden bereiken. Van de 55-plussers die een of meerdere plekken niet zelfstandig konden bereiken, kregen bijna 8 van de 10 hulp om op de plaats van bestemming te komen. Ook voor familie- of vriendenbezoek kreeg een even groot deel hulp van bekenden.
Het niet kunnen bereiken van plekken hangt sterk samen met de leeftijd: het is vooral een probleem bij 75-plussers; 1 van de 3 gaf dit aan. Een goede gezondheid maakte een groot verschil bij het zelfstandig kunnen bereiken van plekken. Maar ook als rekening wordt gehouden met verschillen in gezondheid en in moeite met lopen, en ook met andere factoren zoals autobeschikbaarheid en met kenmerken als geslacht, onderwijsniveau en inkomen, bleef het negatieve verband tussen leeftijd en het zelfstandig bereiken van voorzieningen bestaan, zo blijkt uit regressieanalyse. Vervolgonderzoek waarbij de tevredenheid met de eigen mobiliteit en het zelfstandig kunnen bereiken van voorzieningen vergeleken wordt met het risico op vervoersarmoede zou waardevol zijn om meer inzicht te krijgen in het verband tussen deze concepten.