Laatste levensjaren tachtigplussers
Over deze publicatie
In 2017 stierven ruim 82 duizend van de 764 duizend mensen van 80 jaar of ouder. Dat is ongeveer een op de tien tachtigplussers. Van de overleden tachtigplussers woonde 46 procent in een verpleeg- of verzorgingshuis op het moment van overlijden. Twee jaar voor het overlijden was dat nog maar bij 20 procent het geval. Van de overleden vrouwen verbleef meer dan de helft in een verpleeghuis, van de overleden mannen was dat ruim een derde. Bij de vrouwen was ook het aandeel alleenstaanden hoger dan bij de mannen: 86 tegen 47 procent. Bijna de helft van de thuiswonende overleden ouderen had een kind binnen 5 kilometer afstand wonen; 6 procent woonde op hetzelfde adres als dat van een kind. Van de overleden tachtigplussers werd 51 procent in hun laatste levensjaar ten minste één keer opgenomen in het ziekenhuis. Bij de thuiswonenden gebeurde dat het vaakst.
1. Inleiding
De bevolking van Nederland wordt gemiddeld steeds ouder. Het aantal tachtigplussers steeg tussen 2007 en 2017 van 600 duizend naar 764 duizend, hun aandeel in de totale bevolking nam toe van 3,7 naar 4,5 procent. Uit bevolkingsprognoses van het CBS blijkt dat deze groep ouderen de komende jaren blijft groeien en in 2027 de 1 miljoen passeert (CBS StatLine, 2020a). Dit komt naast de toegenomen levensverwachting ook door de instroom van de naoorlogse geboortegolf in deze leeftijdsgroep.
Doordat er steeds meer ouderen zijn, neemt ook het aantal mensen toe dat behoefte heeft aan zorg en ondersteuning. De overheid heeft in 2015 hervormingen doorgevoerd in de langdurige zorg om de zorgkosten in de toekomst betaalbaar te houden. Het beleid van de laatste jaren is erop gericht om mensen langer thuis te laten wonen. De zelfstandig wonende ouderen zijn daarmee voor zorg en ondersteuning afhankelijk van onder andere thuiszorg en mantelzorg (SCP, 2017a). In de Gezondheidsenquête van 2017 gaf een derde van de zelfstandig wonende 75-plussers aan thuiszorg te ontvangen, bijna een kwart ontving mantelzorg (CBS StatLine, 2020c).
Om een beeld te krijgen van hoe de laatste levensjaren van Nederlanders er tegenwoordig uitzien, heeft het CBS onderzoek gedaan naar de groep tachtigplussers die in 2017 zijn overleden (een zogeheten ‘sterftecohort’). Uit registers is informatie verzameld over de woonsituatie, het hebben van een partner, de afstand tot eventuele kinderen, ziekenhuisopnamen en doodsoorzaken van alle in 2017 overleden tachtigplussers in de jaren voor overlijden. In dit artikel worden de resultaten van dit onderzoek beschreven.
Vragen die aan de orde komen zijn:
1) Woonden de in 2017 overleden tachtigplussers nog op zichzelf of in een verpleeghuis? In welke mate waren er verschillen tussen mannen en vrouwen en naar leeftijd? Hoe ontwikkelde de woonsituatie zich in de laatste drie levensjaren?
2) Hadden ze (nog) een partner of waren ze alleenstaand op het moment van overlijden? Hoe verschilde dit naar geslacht, leeftijd en woonsituatie? Wat was de situatie vijf jaar voor overlijden?
3) Wat was de afstand tot het dichtstbijwonende kind bij de thuiswonende ouderen?
4) Hoe vaak werden ouderen naar woonsituatie in hun laatste en voorlaatste levensjaar opgenomen in een ziekenhuis en hoe lang verbleven ze daar in totaal?
5) Wat waren de belangrijkste doodsoorzaken naar woonsituatie?
Waar mogelijk is in dit artikel de informatie over personen uit het sterftecohort vergeleken met die van alle tachtigplussers in 2017. Voor meer technische informatie over dit onderzoek wordt verwezen naar de Technische toelichting achteraan dit artikel.
2. Woonsituatie
Ouderen wonen langer thuis
Het aantal ouderen neemt steeds meer toe en daarmee ook het aantal mensen dat zorg nodig heeft. Om ervoor te zorgen dat de zorgkosten in de toekomst betaalbaar blijven, heeft de overheid in 2015 hervormingen in de langdurige zorg doorgevoerd. Doel van deze hervormingen is ouderen langer zelfstandig thuis te laten wonen en verhuizing naar het verpleeghuis te zo lang mogelijk uit te stellen. Ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid werd de zorg aan huis verder uitgebreid met wijkverpleging, gezinsverzorging en aanleunwoningen. Men komt de laatste jaren alleen in aanmerking voor een verpleeg- of verzorgingshuis wanneer men ernstige gezondheidsproblemen heeft waarvoor blijvend dag- en nachtzorg nodig is (SCP, 2017a) Ondanks de toename in het aantal ouderen, neemt het aantal mensen in verpleeg- en verzorgingshuizen daardoor de laatste jaren verder af.
Bijna helft overleden tachtigplussers verbleef in verpleeghuis
Van het sterftecohort tachtigplussers in 2017 woonde 46 procent op het moment van overlijden in een verpleeghuis. Een jaar voor overlijden was dat 28 procent en twee jaar voor overlijden 20 procent. De helft van de mensen die in het verpleeghuis woonden bij overlijden, was daar pas in het laatste levensjaar komen wonen.
In het verpleeghuis verblijven doorgaans meer vrouwen dan mannen. Dit komt doordat vrouwen doorgaans ouder worden dan mannen en meestal een oudere partner hebben. Hierdoor blijven ze vaker alleen achter. Op latere leeftijd is het lastiger om zelfstandig te blijven wonen zonder partner. Onder de overleden negentigplussers verbleef dan ook een groter deel in een verpleeghuis dan onder de tachtigers.
Mannen kunnen in het algemeen langer thuis blijven wonen, omdat ze vaak juist wel nog een (meestal jongere) partner hebben. De mannen die in het verpleeghuis overleden, kwamen daar vaker dan vrouwen pas kort voor hun overlijden in terecht. Op het moment van overlijden woonde 53 procent van de vrouwen en 35 procent van de mannen van de overleden tachtigplussers in een verpleeghuis.
Leeftijd | Twee jaar voor overlijden (%) | Een jaar voor overlijden (%) | Op moment van overlijden (%) |
---|---|---|---|
80 | 7,6 | 11,9 | 22,8 |
81 | 7,3 | 11,4 | 24,5 |
82 | 9,4 | 14,0 | 28,5 |
83 | 8,3 | 13,5 | 29,3 |
84 | 10,0 | 15,9 | 31,2 |
85 | 9,8 | 15,3 | 32,4 |
86 | 11,8 | 18,4 | 36,7 |
87 | 11,4 | 18,9 | 37,0 |
88 | 12,0 | 18,4 | 37,5 |
89 | 13,7 | 21,4 | 40,1 |
90 | 13,7 | 20,5 | 38,9 |
91 | 13,6 | 20,8 | 40,9 |
92 | 15,3 | 22,8 | 44,3 |
93 | 17,3 | 25,3 | 47,0 |
94 | 17,2 | 25,8 | 48,1 |
95 | 17,3 | 25,4 | 44,5 |
96 | 23,8 | 31,1 | 51,6 |
97 | 22,1 | 31,8 | 53,6 |
98 | 26,7 | 38,6 | 59,4 |
99 e.o. | 29,8 | 38,5 | 58,9 |
Leeftijd | Twee jaar voor overlijden (%) | Een jaar voor overlijden (%) | Op moment van overlijden (%) |
---|---|---|---|
80 | 13,4 | 20,3 | 34,6 |
81 | 13,7 | 20,1 | 36,6 |
82 | 14,6 | 22,6 | 38,2 |
83 | 17,5 | 24,5 | 41,0 |
84 | 20,2 | 27,6 | 44,6 |
85 | 20,4 | 28,1 | 46,4 |
86 | 23,0 | 31,1 | 49,9 |
87 | 23,8 | 32,6 | 51,4 |
88 | 24,1 | 34,1 | 54,9 |
89 | 25,7 | 35,3 | 54,9 |
90 | 25,8 | 35,8 | 56,1 |
91 | 29,3 | 39,2 | 60,1 |
92 | 30,2 | 39,5 | 60,2 |
93 | 30,9 | 40,8 | 61,8 |
94 | 33,2 | 43,4 | 63,7 |
95 | 33,7 | 45,2 | 65,3 |
96 | 37,2 | 47,5 | 67,4 |
97 | 37,1 | 48,6 | 68,1 |
98 | 41,7 | 50,2 | 69,3 |
99 e.o. | 43,2 | 53,6 | 70,6 |
3. Partner en afstand tot de kinderen
Wanneer ze zorg of ondersteuning nodig hebben, kunnen thuiswonende ouderen deze behalve van de wijkverpleging en thuiszorg ook krijgen in de vorm van mantelzorg. Van de mantelzorgers biedt 13 procent hulp aan hun partner, terwijl 42 procent zegt voor zijn of haar (schoon)ouder(s) te zorgen (SCP, 2017c). In dit licht is het relevant om te weten of de thuiswonende overleden tachtigplusser een partner hadden en of er kinderen in de buurt woonden die gezien de afstand in staat waren om mantelzorg te verlenen. Of er ook daadwerkelijk sprake was van mantelzorg is niet onderzocht.
Vrouwen vaker alleenstaand dan mannen
In dit artikel worden alle mensen die geen partner (meer) hebben of verweduwd zijn, aangeduid als alleenstaand. De meeste overleden tachtigplussers waren op het moment van overlijden alleenstaand: van de thuiswonenden had 62 procent geen partner meer en van de verpleeghuisbewoners 80 procent. De vrouwen waren echter veel vaker alleenstaand dan de mannen. Het grootst was het verschil onder de 80- tot 90-jarigen die op het moment van overlijden thuis woonden: van hen was 75 procent van de vrouwen en 36 procent van de mannen alleenstaand. Onder de negentigplussers in het verpleeghuis daarentegen, was dit verschil betrekkelijk klein. Van hen had 96 procent van de vrouwen en 71 procent van de mannen geen partner (meer).
Meeste vrouwen vijf jaar voor overlijden al alleen
In 2012, dus vijf jaar voor het overlijden, had het merendeel van de vrouwen al geen partner (meer), terwijl de meeste mannen er wel een hadden. Van de thuiswonende vrouwen in de leeftijd van 80 tot 90 jaar was 75 procent op het moment van overlijden in 2017 alleenstaand, vijf jaar eerder gold dat voor 62 procent. Bij de thuiswonende overleden mannen steeg het aandeel alleenstaanden van 25 procent in 2012 naar 36 procent in 2017. Een klein deel van de overleden mannen (5 procent) en vrouwen (6 procent) had zijn of haar hele leven geen partner. Van de overige alleenstaanden waren vrouwen doorgaans langer alleen dan mannen. Alleenstaande vrouwen leefden gemiddeld 19 jaar voor overlijden zonder partner en mannen bijna 12 jaar.
Leeftijd | Geslacht | Vijf jaar voor overlijden (%) | Op moment van overlijden (%) |
---|---|---|---|
80 tot 90 jaar | Mannen | 24,6 | 35,6 |
80 tot 90 jaar | Vrouwen | 61,8 | 75,2 |
90 jaar of ouder | Mannen | 40,5 | 58,3 |
90 jaar of ouder | Vrouwen | 85,2 | 93,5 |
Verpleeghuisbewoners | Geslacht | Vijf jaar voor overlijden (% ) | Op moment van overlijden (% ) |
---|---|---|---|
80 tot 90 jaar | Mannen | 34 | 50,4 |
80 tot 90 jaar | Vrouwen | 69,5 | 84 |
90 jaar of ouder | Mannen | 49 | 71,2 |
90 jaar of ouder | Vrouwen | 88,4 | 96,2 |
Meerderheid overleden thuiswonende tachtigplussers had kind in de buurt
Het laatste levensjaar had bijna de helft van de tachtigplussers die thuis verbleven een kind binnen 5 kilometer afstand wonen; 6 procent woonde op hetzelfde adres als dat van een van de kinderen. Deze laatste groep omvat ouderen met een thuiswonend kind én ouderen die bij hun kind zijn ingetrokken. Het is niet onderzocht of de ouders bij het kind zijn ingetrokken of dat het kind nog thuis woonde of opnieuw bij de ouder(s) is ingetrokken.
Van de thuiswonende tachtigplussers die in 2017 overleden, had 11 procent een kind binnen een straal van 5 tot 15 kilometer wonen. Twee op de tien thuiswonende tachtigplussers hadden geen kinderen (meer) of de kinderen stonden niet in Nederland geregistreerd. De afstand tot het dichtstbijzijnde kind lijkt de laatste vijf jaar voor overlijden weinig veranderd te zijn.
Het is niet mogelijk om met de cijfers van het CBS de afstand tot het dichtstbij wonende kind te berekenen voor de overleden tachtigplussers die in een verpleeghuis woonden. Dit komt doordat deze vaak niet op het adres van het verpleeghuis stonden ingeschreven, maar veelal nog bij de partner en in sommige gevallen zelfs bij een van hun kinderen.
Afstand | 2017 (%) |
---|---|
Zelfde adres | 6,2 |
Tot 5 km | 49 |
5 tot 15 km | 11,2 |
15 tot 30 km | 4,8 |
30 to 60 km | 3,9 |
60 tot 90 km | 1,8 |
90 tot 130 km | 1,3 |
130 km of meer | 0,9 |
Geen kinderen1) | 20,4 |
1) Inclusief kind overleden of in het buitenland woonachtig. |
4. Ziekenhuisopnamen
In laatste levensjaar de hoogste ziekenhuiskosten
Uit onderzoek blijkt dat de ziekenhuiskosten in het laatste levensjaar van mensen aanzienlijk hoger zijn dan die van niet-overleden leeftijdsgenoten (Wong, Kommer en Polder, 2008). Hoe dichter bij het overlijden, hoe sterker de kosten toenemen. Het verschil in ziekenhuiskosten tussen het laatste levensjaar en het tweede jaar voor overlijden is dus groter dan tussen jaar 3 en jaar 4 voor overlijden.
In deze paragraaf is het aantal klinische ziekenhuisopnamen en de totale opnameduur in het laatste jaar en voorlaatste jaar voor overlijden bij verschillende subgroepen van het sterftecohort tachtigplussers in kaart gebracht. Daarbij is gekeken of de verschillen tussen de subgroepen significant waren.
Relatief weinig verpleeghuisbewoners opgenomen in ziekenhuis
Bijna 20 procent van de tachtigplussers in de verpleeghuisgroep werd in het laatste levensjaar ten minste één keer opgenomen in het ziekenhuis. Bij de andere subgroepen was dit percentage aanzienlijk hoger: 58 bij de thuis-naar-verpleeghuis groep en 67 bij de thuiswonenden. Het aandeel met een ziekenhuisopname was voor alle groepen beduidend groter in het laatste jaar voor overlijden dan in het voorlaatste jaar; bij de thuiswonenden was het zelfs tweeëneenhalf keer zo hoog. Mannen werden iets vaker in het ziekenhuis opgenomen dan vrouwen, dit gold voor alle subgroepen en perioden.
Wonen | Voorlaatste levensjaar (% ) | Laatste levensjaar (% ) |
---|---|---|
Thuiswonenden | 27 | 67 |
Thuis-naar-verpleeghuis | 30 | 58 |
Verpleeghuisbewoners | 10 | 19 |
Verpleeghuisbewoners ook minder vaak meerdere keren opgenomen
Niet alleen werden relatief weinig verpleeghuisbewoners opgenomen in het ziekenhuis, het aantal opnamen per persoon in het laatste levensjaar was bij deze groep ook lager dan bij de andere twee groepen. Zo vond er bij bijna driekwart van de verpleeghuisbewoners die werden opgenomen in hun laatste levensjaar maar één ziekenhuisopname plaats. Bij de thuis-naar-verpleeghuisgroep was dat 60 procent en bij de thuiswonenden 56 procent. Dat naar verhouding minder mensen vanuit het verpleeghuis in het ziekenhuis werden opgenomen en dat dat per persoon ook minder vaak gebeurde, zal te maken hebben met de 24-uurs (specialistische) zorg en medische behandelingen die verpleeghuizen hun bewoners bieden. Voor een deel van die zorg konden de thuiswonenden waarschijnlijk alleen in het ziekenhuis terecht.
Opnamen | 1 opname (% van personen met minstens één ziekenhuisopname) | 2 tot 5 opnamen (% van personen met minstens één ziekenhuisopname) | 5 opnamen of meer (% van personen met minstens één ziekenhuisopname) |
---|---|---|---|
Thuiswonenden | 55,7 | 40 | 4,2 |
Thuis-naar-verpleeghuis | 59,6 | 37,6 | 2,9 |
Verpleeghuisbewoners | 74,2 | 24,7 | 1,1 |
In het laatste levensjaar het langst in het ziekenhuis
Behalve dat een groter deel van de overleden ouderen in het laatste levensjaar in het ziekenhuis werd opgenomen dan in het tweede jaar voor overlijden, was ook de totale opnameduur (over alle opnamen) van de opgenomen personen hoger in het laatste levensjaar dan in het voorlaatste levensjaar: 14,2 dagen tegen 11,3 dagen. Mensen in het verpleeghuis hadden niet alleen de minste ziekenhuisopnamen, ook was hun totale opnameduur het kortst in vergelijking met de andere twee groepen. Vooral in het laatste jaar voor overlijden was het verschil groot.
Tachtigplussers die in het jaar voor overlijden naar het verpleeghuis gingen, brachten in hun laatste levensjaar gemiddeld meer tijd (17,2 dagen) in het ziekenhuis door dan degenen die thuis bleven wonen (14,4 dagen). Aangezien ze per persoon vrijwel even dikwijls opgenomen werden als de thuiswonenden, lagen ze per opname dus gemiddeld langer in het ziekenhuis. Verder verbleven mannen in alle subgroepen tijdens hun laatste levensjaar gemiddeld meer dagen in het ziekenhuis dan vrouwen.
Tachtigplussers die nog thuis woonden, stierven van alle groepen het vaakst tijdens een ziekenhuisopname. Van hen overleed 28 procent in het ziekenhuis, tegen 6 procent van de thuis-naar-verpleeghuisgroep en 5 procent van de verpleeghuisbewoners.
Wonen | Voorlaatste levensjaar (klinische verpleegdagen) | Laatste levensjaar (klinische verpleegdagen) |
---|---|---|
Thuiswonenden | 10,8 | 14,4 |
Thuis-naar-verpleeghuis | 12,2 | 17,2 |
Verpleeghuisbewoners | 8,3 | 8,9 |
5. Doodsoorzaken
Van alle in 2017 overleden tachtigplussers is de onderliggende doodsoorzaak bekend. Om de doodsoorzaken van deze groep inzichtelijk te maken, zijn ze geordend op frequentie van voorkomen. Vervolgens zijn de tien meest voorkomende doodsoorzaken verder bekeken naar geslacht en subgroep: de thuiswonenden, de thuis-naar-verpleeghuis groep en de verpleeghuisbewoners. Ruim de helft van de tachtigplussers is overleden aan een van deze tien meest voorkomende doodsoorzaken.
Verpleeghuisbewoners sterven het vaakst aan dementie
In 2017 was dementie de onderliggende doodsoorzaak bij ruim een op de drie overleden tachtigplussers die hun laatste twee levensjaren in een verpleeghuis doorbrachten. Het betrof 37 procent van de vrouwen en 32 procent van de mannen. Daarmee was deze ziekte verreweg de belangrijkste doodsoorzaak voor deze tachtigplussers. Het ligt voor de hand dat er meer verpleeghuisbewoners dan zelfstandig wonenden aan deze ziekte sterven, want iemand met deze ziekte heeft uiteindelijk 24-uurszorg nodig waardoor zelfstandig wonen vrijwel onmogelijk is. Onderzoek van Amsterdam UMC en Nivel naar mensen met dementie wijst uit dat 85-plussers gemiddeld 3,5 jaar na vaststellen van de diagnose van dementie in een verpleeghuis terechtkomen en gemiddeld 5,3 jaar na vaststellen van deze diagnose overlijden (Joling et al., 2020). Exacte cijfers over het aantal tachtigplussers die de ziekte dementie hebben zijn niet voorhanden.
Oorzaak | Mannen (%) | Vrouwen (%) |
---|---|---|
Dementie | 32,3 | 37 |
Beroerte | 8,9 | 8,8 |
Hartfalen | 5,6 | 6,6 |
Longontsteking | 4,4 | 3,2 |
Val | 3,1 | 4,3 |
COPD | 4,7 | 2,6 |
Ouderdom/seniliteit | 2,3 | 2,9 |
Acuut hartinfarct | 2,1 | 2 |
Dikkedarmkanker | 0,8 | 0,5 |
Longkanker | 0,8 | 0,3 |
Dementie ook belangrijkste doodsoorzaak thuis-naar-verpleeghuisgroep
Evenals voor de verpleeghuisbewoners was dementie de belangrijkste doodsoorzaak voor de overleden tachtigplussers die twee jaar voor overlijden nog thuis woonden en in hun laatste levensjaar naar het verpleeghuis verhuisden. Van deze thuis-naar-verpleeghuisgroep stierf bijna een kwart aan dementie. Bij verpleeghuisbewoners (die twee jaar of langer in een verpleeghuis woonden) was het aandeel dat overleed aan dementie onder vrouwen iets hoger dan onder mannen (37 tegen 32 procent); bij de thuis-naar-verpleeghuisgroep was dat andersom (24 tegen 26 procent) Een van de redenen hiervoor zou kunnen zijn dat de mannen met dementie langer thuis konden blijven wonen, omdat ze vaker dan hun vrouwelijke leeftijdsgenoten een partner hadden, terwijl de vrouwen al in een eerder stadium van hun ziekte naar het verpleeghuis gingen. Van alle mannen in de thuis-naar-verpleeghuisgroep had 52 procent een partner, van de vrouwen was dat 15 procent.
Thuis-naar-verpleeghuis | Mannen (%) | Vrouwen (%) |
---|---|---|
Dementie | 25,8 | 23,6 |
Beroerte | 8,6 | 9,4 |
Hartfalen | 5,9 | 7,8 |
Val | 4,6 | 4,8 |
COPD | 5 | 3,3 |
Longontsteking | 3,8 | 3,4 |
Acuut hartinfarct | 2,4 | 2,4 |
Longkanker | 1,7 | 1,1 |
Dikkedarmkanker | 1,2 | 1,3 |
Ouderdom/seniliteit | 0,9 | 1,5 |
Doodsoorzaken onder thuiswonenden divers
Bij de overleden thuiswonende tachtigplussers was er niet één dominante doodsoorzaak en waren de doodsoorzaken meer verschillend. Ze stierven vaker dan de andere groepen aan uiteenlopende aandoeningen zoals hartfalen, beroerte, longkanker, COPD en acuut hartinfarct. Relatief iets meer vrouwen dan mannen overleden aan hartfalen en beroerte, terwijl mannen juist iets vaker dan vrouwen stierven aan de gevolgen van longkanker. Onder de thuiswonende mannen was het aandeel dat hieraan overleed ruim twee zo hoog als onder de vrouwen. Dementie was voor de thuiswonenden een veel minder belangrijke doodsoorzaak dan voor de andere twee groepen. Bijna 4,4 procent van de vrouwen en 3,1 procent van de mannen stierf aan deze ziekte.
Thuiswonenden | Mannen (%) | Vrouwen (%) |
---|---|---|
Hartfalen | 7,5 | 9,3 |
Beroerte | 5,3 | 7,4 |
Longkanker | 7,1 | 3,4 |
COPD | 5,2 | 3,7 |
Acuut hartinfarct | 4,1 | 3,9 |
Dementie | 3,1 | 4,4 |
Dikkedarmkanker | 3,6 | 3,6 |
Longontsteking | 3,4 | 3,5 |
Val | 2,9 | 3,7 |
Ouderdom/seniliteit | 1,3 | 2,4 |
6. Conclusies
In 2017 stierven ruim 82 duizend tachtigplussers, van wie het merendeel (60 procent) een vrouw was. Van dit sterftecohort tachtigplussers woonde 46 procent op het moment van overlijden in een verpleeghuis, twee jaar voor overlijden gold dat nog voor 20 procent.
De vrouwen verbleven vaker in een verpleeghuis dan de mannen: 53 tegen 35 procent. Dit hangt ermee samen dat vrouwen gemiddeld ouder worden dan mannen. Zo waren ze goed voor ruim 70 procent van de overledenen van 90 jaar en ouder. Maar ook speelt een rol dat vrouwen minder dikwijls dan mannen een partner hebben die ze kan ondersteunen wanneer hun zelfredzaamheid afneemt. Vijf jaar voor overlijden was het merendeel van de vrouwen al alleenstaand, terwijl dat bij mannen niet het geval was. Op het moment van overlijden was 81 procent van de thuiswonende vrouwen alleenstaand, tegen 41 procent van de mannen. Onder de verpleeghuisbewoners was dat respectievelijk 90 en 57 procent.
Van de thuiswonende overleden tachtigplussers had meer dan de helft een kind in de buurt wonen. Bij 49 procent woonde een kind binnen een straal van 5 kilometer en bij 6 procent werd op hetzelfde adres gewoond als een van de kinderen. Evenals een partner kunnen de eigen kinderen van belang zijn voor het verlenen van mantelzorg aan minder zelfredzame thuiswonende ouderen.
Het aandeel tachtigplussers dat ten minste één keer werd opgenomen in het ziekenhuis nam drastisch toe naarmate het levenseinde naderde. Zo hoefde maar 27 procent van de thuiswonende ouderen in hun voorlaatste levensjaar naar het ziekenhuis, in het laatste jaar was dat bij 67 procent het geval. Ook de totale opnameduur van de in het ziekenhuis opgenomen tachtigplussers steeg in het jaar van overlijden. De ouderen die de laatste twee jaar van hun leven in een verpleeghuis woonden, werden het minst vaak opgenomen in het ziekenhuis en hadden ook de kortste opnameduur. Tachtigplussers die pas in hun laatste levensjaar naar het verpleeghuis gingen (de thuis-naar-verpleeghuisgroep), lagen in het jaar voor hun overlijden het langst in het ziekenhuis.
Het aandeel tachtigplussers dat in de laatste levensjaren werd opgenomen in het ziekenhuis was onder mannen iets hoger dan onder vrouwen; ook was hun totale opnameduur langer. Van de thuiswonende ouderen stierf ruim een kwart in het ziekenhuis; onder de verpleeghuisbewoners en de thuis-naar-verpleeghuisgroep was dat aandeel veel lager (5 a 6 procent). Dementie was veruit de belangrijkste doodsoorzaak voor zowel de verpleeghuisbewoners (36 procent) als de thuis-naar-verpleeghuisgroep (24 procent). Bij de thuiswonenden was er geen doodsoorzaak die er uitsprong en was het beeld meer divers. Slechts 4 procent van hen overleed aan dementie.
Het gepresenteerde onderzoek geeft een beeld van de laatste levensjaren van tachtigplussers op basis van (volledige) registraties. Een aantal cijfers ontbreken om het plaatje compleet te maken. Zo heeft het CBS geen registerinformatie over bijvoorbeeld het geluksgevoel, de tijdsbesteding en de fysieke dan wel mentale beperkingen van de overleden tachtigplussers. Het CBS houdt over sommige van deze onderwerpen wel enquêtes, maar dit levert maar antwoorden op voor een klein deel van de groep overleden tachtigplussers. Bovendien worden bewoners van verpleeghuizen van dergelijke enquêtes uitgesloten.
Technische toelichting
Afbakening onderzoekspopulatie
De onderzoekspopulatie is het sterftecohort tachtigplussers. Dit zijn alle personen die ingeschreven staan in het Basisregister Registratie Personen (BRP), overleden zijn in 2017 en op de dag van overlijden 80 jaar of ouder waren.Afstand tachtigplusser tot kind
Voor elke tachtigplusser en zijn/haar kind(eren) worden de adressen opgehaald uit het Basis Registratie Personen (BRP). Op basis van het adres van de tachtigplusser (ouder) en het adres van het kind kan de kortste afstand berekend worden in meters. Dit is niet gelijk aan de kortste afstand over de weg. Kinderen die in het buitenland wonen, zijn niet geregistreerd in de BRP en konden daarom niet worden meegenomen.Doodsoorzaken
Van iedere in Nederland overleden persoon vult de arts (de behandelend arts, diens waarnemer of de gemeentelijk lijkschouwer) een doodsoorzaakverklaring (B-formulier) in. Deze doodsoorzaakverklaring wordt of in een gesloten enveloppe via de gemeente waar het overlijden plaatsgevonden of in het kader van een pilot via een beveiligde elektronische verbinding direct digitaal naar de medisch ambtenaar van het CBS gestuurd. Bij het CBS worden de formulieren verwerkt. Dit gebeurt anoniem, de naam van de overledene is bij het CBS niet bekend. De vermelde doodsoorzaken worden vertaald in coderingen volgens de International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD) van de World Health Organization (WHO). Vanaf 1996 wordt gewerkt met de Tiende Revisie van de ICD (ICD-10, WHO). De doodsoorzaken die gepresenteerd worden zijn de onderliggende doodsoorzaken, oftewel de ziekten of aandoeningen die het traject tot aan de dood in gang hebben gezet.
Voor het sterftecohort tachtigplussers zijn eerst alle doodsoorzaken ingedeeld volgens de belangrijkste doodsoorzaken-lijst (BELDO-lijst) en vervolgens is specifieker gekeken naar de doodsoorzaken op ICD10-code niveau. Uit deze analyse volgt dat de meest voorkomende doodsoorzaken voor het sterftecohort tachtigplussers zijn: dementie (ICD10 codes F00-F03 en G30-G31), longkanker (C33-C34), beroerte (I60-I69), hartfalen (I50), COPD (J44), dikke darmkanker (C18-C20), acuut hartinfarct (I22), val (W00-W19 en X59), ouderdom/seniliteit (R54) en longontsteking (J12-J18).
Partner
In dit onderzoek wordt bepaald of een tachtigplusser een partner heeft door te kijken of deze persoon een verbintenis heeft met iemand of met iemand samenwoont op hetzelfde adres.Woonsituatie
Er wordt onderscheiden tussen thuiswonenden en mensen die in het verpleeg- of verzorgingshuis verblijven. In het artikel is het verpleeg- of verzorgingshuis steeds aangeduid als verpleeghuis. Tot de verpleeghuispopulatie wordt iedereen gerekend die gebruik maakt van eigen bijdrage plichtige zorg met verblijf gefinancierd uit de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze data wordt door het CAK verzameld voor het vaststellen van de eigen bijdrage. Het CBS ontvangt deze data van het CAK en verwerkt deze tot statistieken onder andere voor de Monitor Langdurige Zorg.
De woonsituatie wordt op meerdere peilmomenten bepaald: bij overlijden, één jaar voor overlijden en twee jaar voor overlijden. In het ‘laatste levensjaar in verpleeghuis wonend’ is gedefinieerd als verblijf in verpleeghuis bij overlijden en één jaar voor overlijden; ‘laatste twee jaar in verpleeghuis wonend’ als verblijf in verpleeghuis bij overlijden, één jaar voor overlijden en twee jaar voor overlijden. Voor thuiswonenden geldt hetzelfde, maar dan is gekeken naar de mensen die niet in het verpleeghuis woonden op de verschillende peilmomenten.
Ziekenhuisopnamen
Voor de ziekenhuisopnamen is alleen gekeken naar de klinische ziekenhuisopnamen, met als bron de Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg (LBZ) van DHD (Utrecht). Een klinische opname betreft een verblijf op een voor verpleging ingerichte afdeling, waarvoor een of meer verpleegdagen worden geregistreerd. Of iemand in een bepaalde periode (jaar voor overlijden; twee jaar voor overlijden) een ziekenhuisopname heeft gehad, wordt bepaald door te kijken of de opnamedatum van een opname in deze periode valt.
Het aantal verpleegdagen van een opname wordt berekend als ontslagdatum – opnamedatum +1 als het opname tijdstip vóór 20:00 uur is, en ontslagdatum - opnamedatum als het opnametijdstip na 20:00 uur is. Het gemiddeld aantal dagen dat het sterftecohort van tachtigplussers in het ziekenhuis lag, wordt berekend als de som van het aantal verpleegdagen van deze groep gedeeld door het aantal personen van deze groep een of meer klinische ziekenhuisopnamen had in de betreffende periode.
Referenties
CBS (2017, 6 oktober). Helft 85-plussers voelt zich gezond, ook in tehuis. CBS nieuwsbericht.
CBS (2019, 6 september). Ouderen wonen minder vaak alleen. CBS nieuwsbericht.
CBS StatLine (2020a). Prognose bevolking; geslacht, leeftijd en migratieachtergrond, 2018-2060.
CBS StatLine (2020b). Bevolking; geslacht, leeftijd en burgerlijke staat, 1 januari.
CBS StatLine (2020c). Gezondheid en zorggebruik; persoonskenmerken.
CBS StatLine (2020d). Ziekenhuisopnamen, aantal personen en verpleegduur klinische opnamen.
Joling K.J., O. Janssen, A.L. Francke, R. Verheij, B.I. Lissenberg-Witte. P.J. Visser, H.P.J van Hout (2020). Time from diagnosis tot institutionalization and death in people with dementia. Amsterdam UMC en Nivel.
Sociaal en Cultureel Planbureau (2017a). Campen, C. van, en D. Verbeek-Oudijk. Ouderen in verpleeghuizen en verzorgingshuizen. Landelijk overzicht van hun leefsituatie in 2015/’16.
Sociaal en Cultureel Planbureau (2017b). Campen, C. van, en D. Verbeek-Oudijk. Gelukkig in een verpleeghuis? Ervaren kwaliteit van leven en zorg ouderen in verpleeghuizen en verzorgingshuizen.
Sociaal Cultureel Planbureau (2017c). Kerncijfers Informele hulp in Nederland 2016 (PDF).
Stoeldraijer, L., C. van Duin en Corina Huisman (2019). Kernprognose 2019–2060: 19 miljoen inwoners in 2039. Statistische Trends.
Wong, A., G.L. Kommer en J.J. Polder (2008). Levensloop en zorgkosten. Solidariteit en de zorgkosten van de vergrijzing. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (PDF).
Tabellenbijlage
Totaal | Thuis | Verpleeghuis | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
twee jaar voor overlijden | een jaar voor overlijden | op moment van overlijden | twee jaar voor overlijden | een jaar voor overlijden | op moment van overlijden | ||
Totaal | |||||||
Totaal | 82 037 | 65 632 | 59 168 | 44 240 | 16 405 | 22 869 | 37 797 |
80 tot 90 jaar | 52 397 | 44 247 | 40 575 | 31 649 | 8 150 | 11 822 | 20 748 |
90 jaar of ouder | 29 640 | 21 385 | 18 593 | 12 591 | 8 255 | 11 047 | 17 049 |
80 jaar | 4 401 | 3 950 | 3 707 | 3 161 | 451 | 694 | 1 240 |
81 jaar | 4 695 | 4 212 | 3 972 | 3 284 | 483 | 723 | 1 411 |
82 jaar | 4 855 | 4 276 | 3 973 | 3 243 | 579 | 882 | 1 612 |
83 jaar | 5 035 | 4 383 | 4 075 | 3 261 | 652 | 960 | 1 774 |
84 jaar | 5 372 | 4 556 | 4 198 | 3 329 | 816 | 1 174 | 2 043 |
85 jaar | 5 745 | 4 864 | 4 480 | 3 462 | 881 | 1 265 | 2 283 |
86 jaar | 5 680 | 4 656 | 4 237 | 3 181 | 1 024 | 1 443 | 2 499 |
87 jaar | 5 733 | 4 661 | 4 188 | 3 126 | 1 072 | 1 545 | 2 607 |
88 jaar | 5 495 | 4 440 | 3 972 | 2 867 | 1 055 | 1 523 | 2 628 |
89 jaar | 5 386 | 4 249 | 3 773 | 2 735 | 1 137 | 1 613 | 2 651 |
90 jaar | 4 929 | 3 878 | 3 444 | 2 476 | 1 051 | 1 485 | 2 453 |
91 jaar | 4 531 | 3 442 | 3 035 | 2 101 | 1 089 | 1 496 | 2 430 |
92 jaar | 4 312 | 3 202 | 2 824 | 1 921 | 1 110 | 1 488 | 2 391 |
93 jaar | 3 854 | 2 818 | 2 459 | 1 639 | 1 036 | 1 395 | 2 215 |
94 jaar | 3 144 | 2 237 | 1 930 | 1 274 | 907 | 1 214 | 1 870 |
95 jaar | 2 554 | 1 801 | 1 530 | 1 023 | 753 | 1 024 | 1 531 |
96 jaar | 1 958 | 1 295 | 1 107 | 715 | 663 | 851 | 1 243 |
97 jaar | 1 577 | 1 046 | 872 | 556 | 531 | 705 | 1 021 |
98 jaar | 929 | 572 | 486 | 305 | 357 | 443 | 624 |
99 jaar of ouder | 1 852 | 1 094 | 906 | 581 | 758 | 946 | 1 271 |
Mannen | |||||||
Totaal | 33 084 | 29 176 | 27 110 | 21 422 | 3 908 | 5 974 | 11 662 |
80 tot 90 jaar | 24 445 | 21 989 | 20 592 | 16 670 | 2 456 | 3 853 | 7 775 |
90 jaar of ouder | 8 639 | 7 187 | 6 518 | 4 752 | 1 452 | 2 121 | 3 887 |
80 jaar | 2 396 | 2 214 | 2 110 | 1 849 | 182 | 286 | 547 |
81 jaar | 2 523 | 2 338 | 2 236 | 1 906 | 185 | 287 | 617 |
82 jaar | 2 490 | 2 256 | 2 142 | 1 781 | 234 | 348 | 709 |
83 jaar | 2 483 | 2 278 | 2 148 | 1 755 | 205 | 335 | 728 |
84 jaar | 2 628 | 2 366 | 2 211 | 1 808 | 262 | 417 | 820 |
85 jaar | 2 737 | 2 470 | 2 318 | 1 849 | 267 | 419 | 888 |
86 jaar | 2 534 | 2 234 | 2 069 | 1 605 | 300 | 465 | 929 |
87 jaar | 2 360 | 2 090 | 1 915 | 1 486 | 270 | 445 | 874 |
88 jaar | 2 238 | 1 969 | 1 826 | 1 399 | 269 | 412 | 839 |
89 jaar | 2 056 | 1 774 | 1 617 | 1 232 | 282 | 439 | 824 |
90 jaar | 1 828 | 1 578 | 1 453 | 1 116 | 250 | 375 | 712 |
91 jaar | 1 519 | 1 313 | 1 203 | 898 | 206 | 316 | 621 |
92 jaar | 1 290 | 1 092 | 996 | 718 | 198 | 294 | 572 |
93 jaar | 1 136 | 939 | 849 | 602 | 197 | 287 | 534 |
94 jaar | 856 | 709 | 635 | 444 | 147 | 221 | 412 |
95 jaar | 654 | 541 | 488 | 363 | 113 | 166 | 291 |
96 jaar | 483 | 368 | 333 | 234 | 115 | 150 | 249 |
97 jaar | 362 | 282 | 247 | 168 | 80 | 115 | 194 |
98 jaar | 202 | 148 | 124 | 82 | 54 | 78 | 120 |
99 jaar of ouder | 309 | 217 | 190 | 127 | 92 | 119 | 182 |
Vrouwen | |||||||
Totaal | 48 953 | 36 456 | 32 058 | 22 818 | 12 497 | 16 895 | 26 135 |
80 tot 90 jaar | 27 952 | 22 258 | 19 983 | 14 979 | 5 694 | 7 969 | 12 973 |
90 jaar of ouder | 21 001 | 14 198 | 12 075 | 7 839 | 6 803 | 8 926 | 13 162 |
80 jaar | 2 005 | 1 736 | 1 597 | 1 312 | 269 | 408 | 693 |
81 jaar | 2 172 | 1 874 | 1 736 | 1 378 | 298 | 436 | 794 |
82 jaar | 2 365 | 2 020 | 1 831 | 1 462 | 345 | 534 | 903 |
83 jaar | 2 552 | 2 105 | 1 927 | 1 506 | 447 | 625 | 1 046 |
84 jaar | 2 744 | 2 190 | 1 987 | 1 521 | 554 | 757 | 1 223 |
85 jaar | 3 008 | 2 394 | 2 162 | 1 613 | 614 | 846 | 1 395 |
86 jaar | 3 146 | 2 422 | 2 168 | 1 576 | 724 | 978 | 1 570 |
87 jaar | 3 373 | 2 571 | 2 273 | 1 640 | 802 | 1 100 | 1 733 |
88 jaar | 3 257 | 2 471 | 2 146 | 1 468 | 786 | 1 111 | 1 789 |
89 jaar | 3 330 | 2 475 | 2 156 | 1 503 | 855 | 1 174 | 1 827 |
90 jaar | 3 101 | 2 300 | 1 991 | 1 360 | 801 | 1 110 | 1 741 |
91 jaar | 3 012 | 2 129 | 1 832 | 1 203 | 883 | 1 180 | 1 809 |
92 jaar | 3 022 | 2 110 | 1 828 | 1 203 | 912 | 1 194 | 1 819 |
93 jaar | 2 718 | 1 879 | 1 610 | 1 037 | 839 | 1 108 | 1 681 |
94 jaar | 2 288 | 1 528 | 1 295 | 830 | 760 | 993 | 1 458 |
95 jaar | 1 900 | 1 260 | 1 042 | 660 | 640 | 858 | 1 240 |
96 jaar | 1 475 | 927 | 774 | 481 | 548 | 701 | 994 |
97 jaar | 1 215 | 764 | 625 | 388 | 451 | 590 | 827 |
98 jaar | 727 | 424 | 362 | 223 | 303 | 365 | 504 |
99 jaar of ouder | 1 543 | 877 | 716 | 454 | 666 | 827 | 1 089 |
Totaal | Thuis | Verpleeghuis | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
vijf jaar voor overlijden | op moment van overlijden | vijf jaar voor overlijden | op moment van overlijden | vijf jaar voor overlijden | op moment van overlijden | |
% | ||||||
Totaal | ||||||
Totaal | 57,5 | 70,1 | 49,6 | 61,7 | 66,7 | 80,0 |
80 tot 90 jaar | 47,8 | 61,1 | 42,2 | 54,3 | 56,2 | 71,4 |
90 jaar of ouder | 74,7 | 86,1 | 68,4 | 80,2 | 79,4 | 90,5 |
Mannen | ||||||
Totaal | 32,0 | 46,6 | 28,1 | 40,7 | 39,0 | 57,4 |
80 tot 90 jaar | 27,6 | 40,3 | 24,6 | 35,6 | 34,0 | 50,4 |
90 jaar of ouder | 44,3 | 64,1 | 40,5 | 58,3 | 49,0 | 71,2 |
Vrouwen | ||||||
Totaal | 74,8 | 86,1 | 69,9 | 81,5 | 79,0 | 90,1 |
80 tot 90 jaar | 65,4 | 79,3 | 61,9 | 75,2 | 69,4 | 84,0 |
90 jaar of ouder | 87,2 | 95,2 | 85,3 | 93,5 | 88,4 | 96,2 |
Thuiswonende tachtigplussers | ||
---|---|---|
vijf jaar voor overlijden | op moment van overlijden | |
Totaal | 44 240 | 44 240 |
Zelfde adres | 2 765 | 2 730 |
Tot 5 km | 21 859 | 21 708 |
5 tot 15 km | 4717 | 4962 |
15 tot 30 km | 2 142 | 2 131 |
30 to 60 km | 1 732 | 1 699 |
60 tot 90 km | 821 | 804 |
90 tot 130 km | 608 | 557 |
130 km of meer | 419 | 406 |
Geen kinderen1) | 8 868 | 8 994 |
Data ontbreekt | 309 | 249 |
1) Inclusief kind overleden of in het buitenland woonachtig. |
Minstens één ziekenhuisopname | Totale opnameduur | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
totaal | mannen | vrouwen | totaal | mannen | vrouwen | |
% | verpleegdagen | |||||
Totaal | ||||||
Voorlaatste levensjaar | 24,5 | 27,9 | 22,2 | 11,3 | 11,6 | 11,1 |
Laatste levensjaar | 51,2 | 59,0 | 45,8 | 14,2 | 15,2 | 13,4 |
Thuiswonenden | ||||||
Voorlaatste levensjaar | 26,9 | 29,3 | 24,5 | 10,8 | 11 | 10,5 |
Laatste levensjaar | 67,3 | 70,2 | 64,5 | 14,4 | 15,3 | 13,5 |
Thuis-naar-verpleeghuis | ||||||
Voorlaatste levensjaar | 29,7 | 30,9 | 29 | 12,2 | 12,4 | 12,1 |
Laatste levensjaar | 57,6 | 58,9 | 56,8 | 17,2 | 17,9 | 16,8 |
Verpleeghuisbewoners | ||||||
Voorlaatste levensjaar | 9,8 | 11,6 | 9,2 | 8,3 | 8,7 | 8,1 |
Laatste levensjaar | 18,5 | 22,1 | 17,4 | 8,9 | 9,7 | 8,6 |
Totaal | Thuis | Thuis-naar-verpleeghuis | Verpleeghuis | |||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
mannen | vrouwen | mannen | vrouwen | mannen | vrouwen | mannen | vrouwen | |
Totaal | 33 084 | 48 953 | 21 217 | 22 287 | 5 144 | 7 651 | 3 908 | 12 497 |
Dementie | 4 082 | 9 417 | 654 | 982 | 1 326 | 1 803 | 1 264 | 4 628 |
Longkanker | 1 646 | 902 | 1 498 | 753 | 89 | 85 | 30 | 39 |
Beroerte | 2 139 | 4 041 | 1 114 | 1 647 | 440 | 719 | 348 | 1 099 |
Hartfalen | 2 275 | 3 938 | 1 591 | 2 071 | 304 | 596 | 218 | 826 |
COPD | 1 698 | 1 620 | 1 107 | 824 | 256 | 256 | 184 | 319 |
Dikkedarmkanker | 888 | 1 007 | 773 | 796 | 62 | 100 | 33 | 63 |
Acuut hartinfarct | 1 136 | 1 447 | 877 | 864 | 123 | 184 | 83 | 256 |
Val | 1 120 | 2 059 | 623 | 822 | 236 | 368 | 121 | 533 |
Ouderdom / seniliteit | 460 | 1 197 | 273 | 540 | 48 | 118 | 88 | 360 |
Longontsteking | 1 196 | 1 674 | 726 | 775 | 193 | 261 | 170 | 402 |
Overig | 16 444 | 21 651 | 11 981 | 12 213 | 2 067 | 3 161 | 1 369 | 3 972 |