Auteur: Bob Lodder, Harry Bierings

Componenten van werkloosheid

Over deze publicatie

Dit artikel in de CBS-reeks Statistische Trends presenteert de resultaten van een onderzoek naar componenten van werkloosheid volgens een statistische benadering.

1. Inleiding

Dit artikel presenteert de resultaten van een onderzoek naar componenten van werkloosheid volgens een statistische benadering. Vergelijkbaar met de seizoengecorrigeerde werkloosheid is er een tijdreeks van de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid samengesteld. In deze reeks is gecorrigeerd voor schommelingen in de werkloosheid die het gevolg zijn van de conjunctuur. De conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid doorliep in de periode 1969–2018 een volledige cyclus. Afwisselend steeg (1969–1985), daalde (1986–2001) en steeg de werkloosheid (2002–2015) om daarna weer af te nemen.
Daarnaast is de werkloosheid opgesplitst in een component die een kwantitatief tekort aan banen (kwantitatieve werkloosheid) weergeeft en een component die een gebrekkige aansluiting tussen openstaande vacatures en de kwalificaties van werklozen toont (kwalitatieve werkloosheid).

1.1 Economische benadering

Decennialang hebben economen zich beziggehouden met de vraag wat de oorzaken van werkloosheid zijn. Met deze kennis zou men vervolgens effectief beleid kunnen opstellen om zo de werkloosheid te bestrijden. De verschillende oorzaken van werkloosheid worden ook wel componenten genoemd. Hiermee worden geen deelgroepen binnen de werkloze beroepsbevolking bedoeld, zoals bijvoorbeeld de jeugdwerklozen. Componenten zijn niet toe te wijzen aan een bepaalde groep mensen, maar zijn getallen die iets zeggen over de mate waarin een bepaalde oorzaak van belang is. Zo betekent een conjuncturele werkloosheid van 2 procent dat 2 procentpunt van de werkloosheid samenhangt met conjunctuurschommelingen.

Ruwweg zijn er twee hoofdstromen te ontdekken in het denken over werkloosheid. Bij beide vormt een economische theorie het uitgangspunt. De meeste dominante stroming,voortbouwend op neoklassieke theorieën, benadrukt dat een economie naar een evenwicht neigt. Daarnaast is er een neokeynesiaanse stroming die juist de nadruk erop legt dat de economie veel onevenwichtigheden kent.
In de neoklassieke stroming (OECD, 2001; Lunsing, 2011; Logeay en Tober, 2004; Guichard,2011) vinden we bijvoorbeeld de begrippen NAIRU (Non-Accelerating Inflation Rate of Unemployment) en Phillipscurve die aan elkaar gerelateerd zijn. De NAIRU wordt door verschillende instituten geschat en gepubliceerd, bijvoorbeeld door de OECD (2001). Een andere naam voor de NAIRU is evenwichtswerkloosheid. De NAIRU is dan de werkloosheid waarbij de inflatie niet verandert (accelereert). De Philipscurve geeft het verband weer tussen de looninflatie en de werkloosheid.

Volgens de neokeynesiaanse stroming (Kuipers, 1978; Van den Berg, 1982; Bierings, 1996; Muysken, 1984; Driehuis, 1979; 1986) kent de werkloosheid een cyclisch patroon dat het gevolg is van de conjunctuur. Een sterke (effectieve) vraag naar consumptiegoederen wordt afgewisseld door het inzakken van de vraag naar deze goederen en vice versa. Ook heeft men binnen deze stroming oog voor de (kwalitatieve) discrepanties (mismatches)tussen vraag en aanbod. Kenmerkend hiervoor is bijvoorbeeld dat op de arbeidsmarkt tegelijkertijd vacatures en werklozen zijn. Een onderdeel van de mismatches vormt de zogenaamde frictiewerkloosheid die ontstaat doordat het tijd kost om de reeds aanwezigevacature te vinden en te vervullen. Voor het berekenen van de componenten van werkloosheid wordt gewerkt met het schatten van de Beveridge curve, een relatie tussen het werkloosheidspercentage (U) en het vacaturepercentage (V). Dit wordt ook wel de UV-curve genoemd.

1.2 Statistische benadering

Op grond van de literatuur is er geen algemeen geaccepteerde methode beschikbaar om componenten van werkloosheid te berekenen. Reden voor het CBS om op zoek te gaan naar een nieuwe methode die recht doet aan beide stromingen. Als uitgangspunt is daarvoor de statistiek genomen. Het grote voordeel van een statistische benadering is dat er geen aannames nodig zijn over verbanden tussen economische grootheden, zoals dat het geval is bij de NAIRU en de Beveridgecurve. In deze context is het nuttig om erop te wijzen dat dat ook de Phillipscurve en de Beveridgecurve een statistische grondslag hadden voordat er sprake was van een theoretische inbedding. De sterke statistische verbanden zijn breed uitgemeten in de literatuur en zijn terug te vinden in vrijwel elk handboek over macro-economie.

In 2017–2019 werd binnen het CBS een nieuwe statistische methode voor het berekenen van componenten voor werkloosheid ontwikkeld (Lodder, 2017a; 2019a; 2019b). Deze methode gaat uit van data en komt van daaruit tot nieuwe cijfers en vervolgens tot nieuwe interpretaties over deze componenten. De nadruk ligt daarbij op logica en het gebruik van algemeen aanvaarde principes en modellen. De aanpak is vergelijkbaar met die van Van den Brakel en Krieg (2010) voor het berekenen van de seizoengecorrigeerde werkloosheid.Over deze vorm van werkloosheid wordt al door het CBS gepubliceerd.
Kenmerkend verschil met de economische benadering is dus dat bij deze de economische theorie het startpunt is, en er vervolgens wordt toegewerkt naar data, terwijl bij de statistische benadering de data het vertrekpunt vormt en er daarna pas aandacht is voor een betekenisvolle naamgeving en een economische interpretatie of duiding.

1.3 Leeswijzer

In dit artikel staan de componenten van werkloosheid volgens een nieuwe binnen het CBS ontwikkelde statistische methode centraal. Het is een kortere, vereenvoudigde versie van de eerder gepubliceerde artikelen over dit onderwerp. In paragraaf 2 worden de data en de methode besproken. Aan de orde komen onder meerde tijdreeksen die de basis vormen van het onderzoek, de wijze waarop statistische en logische decompositie plaatsvindt en de economische interpretatie van de componenten.Paragraaf 3 presenteert de uitkomsten van de verschillende componenten. Hoe hebben deze zich in de periode 1969-2018 ontwikkeld? In paragraaf 4 worden vervolgens de uitkomsten op basis van de statistische methode vergeleken met die van economische benaderingen. Het artikel sluit af met de conclusies in paragraaf 5.Voor meer details over de data en de methode in dit artikel wordt verwezen naar Lodder 2017a; 2019a; 2019b.

2. Data en methode

2.1 Data

Voor dit onderzoek zijn twee tijdreeksen gebruikt:
— Het werkloosheidspercentage (U)
— Het vacaturepercentage (V)
In grafiek 2.1.1 wordt een beeld gegeven van het verloop tussen 1969-2018. Werkloosheid en vacatures zijn beide gedefinieerd als percentage van de beroepsbevolking. Hoewel de schattingen zijn gebaseerd op een lange tijdreeks van 1800-2018 (Lodder, 2019a; 2019b), worden hier de resultaten voor de periode 1969-2018 getoond. Binnen het CBS wordt 1969 als startpunt van veel reeksen genomen. In de reeksen van voor dat jaar komen namelijk veel trendbreuken voor, wat de analyse ervan complex maakt. Omwille van de duidelijkheid zijn ze daarom hier achterwege gelaten.

2.1 Werkloosheid en vacatures
PeriodenWerkloosheid (% van beroepsbevolking)Vacatures (% van beroepsbevolking)
19691,8094582062,470525061
19701,6092469092,937202203
19711,9836899492,437934211
19722,9183767371,360024189
19732,9491259431,434080025
19743,3491384171,53235583
19754,1621176391,056965279
19764,6184662141,008899371
19774,3299356171,196016906
19784,4256724481,379247722
19794,5791446661,482423415
19804,5184516961,133632605
19815,6000195920,590163984
19827,4223003430,353450033
19838,974988130,363742545
19848,8336175770,513567196
19858,1696137760,868095466
19867,5128174071,107708259
19877,2480299421,093652507
19887,2508212381,080920615
19896,6703651681,256460398
19906,078125541,573997548
19915,7524411141,327458373
19925,7748342140,947460946
19936,5527081370,53941029
19947,2643145220,624629623
19957,0074948990,861212861
19966,5195830170,93352007
19975,8985647021,231403902
19984,715011551,736605473
19994,056397632,16623321
20003,6197175392,534237713
20013,3405436722,445352413
20023,852066911,842426024
20034,8416676861,34490769
20045,6642761641,444025769
20055,8866016611,808113639
20065,0131610432,46829385
20074,1647114032,81557954
20083,6537574922,770862148
20094,3582704191,640356898
20104,9925398831,395615747
20114,9804911641,520541657
20125,8224985871,260599209
20137,25905981,066980815
20147,4374577421,219292315
20156,8926807361,455994612
20166,0172240241,743652835
20175,105490152,338267863
20183,80002,695828571

2.2 Decomposities

Er zijn twee soorten decomposities in de statistische benadering:
— De statistische decompositie
— De logische decompositie

Bij deze decomposities gaat het in eerste instantie alleen om een wiskundig-statistische berekening, nog zonder economische betekenis. De statistische decompositie is enigszins vergelijkbaar met de neoklassieke benadering, terwijl de logische decompositie raakvlakken heeft met de neokeynesiaanse traditie.

De statistische de compositie is:

U = TC + Ckort = T+ Clang + Ckort (1)

waarbij:
U = werkloosheidspercentage
TC = trendcyclische component
T = trendmatige werkloosheid
Ckort = kortcyclische component
Clang = langcyclische component
Alle componenten zijn aandelen (percentages) in de beroepsbevolking.

Met behulp van een structureel tijdreeksmodel is de statistische decompositie van de werkloosheid uitgevoerd. De OECD schat de NAIRU ook met een structureel tijdreeksmodel, waarbij de trendcyclische component (TC) de NAIRU is. Een eerste intuïtieve betekenis die aan de kortcyclische component kan worden toegekend is die van conjuncturele werkloosheid.

De logische decompositie is:

U = V + (U-V) = Q + N (2)

waarbij:
U = werkloosheidspercentage
Q = V = het aantal vacatures als percentage van de beroepsbevolking (vacature- percentage)
N = U-V = het percentage werklozen in de beroepsbevolking waarvoor geen vacatures zijn

Q is het gedeelte van de werkloosheid dat een gebrekkige aansluiting tussen openstaande vacatures en kwalificaties van werklozen weergeeft, de kwalitatieve werkloosheid. N is het gedeelte van de werkloosheid dat overblijft als alle openstaande vacatures zouden kunnen worden vervuld. N heeft betrekking op een kwantitatief tekort aan banen, de kwantitatieve werkloosheid.

De statistische decompositie kan vervolgens worden toegepast op de grootheid Q:

Q = Qtc + Qc (3)

Waarbij:
Qtc = de trendcyclische component van Q
Qc= de cyclische component van Q

Vervolgens is de statistische decompositie van de grootheid N het resultaat van een
eenvoudige berekening:
Ntc = TC - Qtc (4)
Nc= Ckort - Qc (5)

Waarbij Ntc en Nc de trendcyclische en cyclische component van N zijn.
Dat levert de volgende matrix van componenten op:

2.2.1 Componenten van werkloosheid
StatistischTotaal
Logisch QtcQcQ
Ntc Nc N
Totaal TC Ckort U

Daarbij zijn de trend (T) en Clang niet apart onderscheiden. Er geldt:

U = Q + N = {Qtc + Qc} + {Ntc + Nc} = {Nc+ Qc} + {Ntc + Qtc} = TC + Ckort (6)

Alle componenten zijn uitgedrukt als percentages van de beroepsbevolking.

2.3 Schatting van de statistische decomposities

Met behulp van een structureel tijdreeksmodel zijn de statistische decomposities van U en Q geschat. De decompositie van N volgt als berekende grootheid uit die van U en Q. Op basis van de schattingsmethode zijn over de periode van 1800 tot en met 2018 een constante trend en meerdere cycli in de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage geïdentificeerd. Voor wat betreft de decompositie van het werkloosheidspercentage (U)zijn er vier cycli gevonden en een constante trend. De eerste cyclus heeft een lengte van 4,4 jaar, de tweede van 7,8 jaar, de derde van 17,6 jaar en de vierde van 75,1 jaar. De trend blijkt een constante te zijn. Uit de analyse blijkt dat de helling niet significant van nul verschilt. De trend komt overeen met een werkloosheidspercentage van 4,3. Voor wat betreft de decompositie van Q (=V) zijn cycli gevonden van 5,6 jaar, 10,1 jaar en 15,2 jaar.

Een aandachtspunt is dat het wenselijk is dat de componenten van werkloosheid kleiner zijn dan de totale werkloosheid. Voor een aantal jaren (1969–1971) geldt echter dat het vacaturepercentage hoger was dan het werkloosheidspercentage. In dat geval zou Q>U zijn. Om dit te voorkomen is gewerkt met een minimumconditie: Q = Min (U,V) en N = Max (U-V,0). Voor de eenvoud is deze notatie weggelaten in formule (2).

2.4 Namen en interpretatie van de componenten

In het voorgaande is aan de componenten nog geen duidelijke economische betekenis toegekend. In deze paragraaf wordt voor de statistische decompositie, de logische decompositie en de combinatie daarvan een interpretatie gegeven en in het verlengde daarvan betekenisvolle namen toegekend.

Bij de statistische decompositie bestaat de kortcyclische component Ckort feitelijk uit twee cycli met perioden van respectievelijk 4,4 en 7,8 jaar, die overeenkomen met de bekendeconjunctuurcycli van Kitchin (3–5 jaar) en Juglar (7–11 jaar). Deze zijn samengevoegd tot één cyclus met een periode van 4,4 jaar. Als twee cycli worden samengevoegd, is de periode van de samengevoegde cyclus gelijk aan die van de cyclus met de kleinste periode,in dit geval 4,4 jaar. Vervolgens is aangetoond dat er een Granger causale relatie bestaat tussen economische groei (conjunctuur) en werkloosheid, maar niet omgekeerd. Dat betekent dat economische groei goed bruikbaar is als voorspeller van werkloosheid, maar andersom niet. Op basis hiervan interpreteren we de cyclus met een periode van 4,4 jaar als de conjuncturele werkloosheid. Het logische gevolg daarvan is dat de trendcyclische component (TC) kan worden geïnterpreteerd als de conjunctuur gecorrigeerde werkloosheid. De derde cyclus, met een periode van 17,6 jaar, komt overeen met de cyclus van Kuznets (15–25 jaar). Deze wordt samengevoegd met de vierde cyclus van 75,1 jaar (enigszins vergelijkbaar met de Kondratieff) tot de lange cyclus Clang. De trend blijkteen constante te zijn over een periode van ruim 200 jaar (1800–2018). Hoewel dit een constante is over een lange periode, wordt deze hier niet geïnterpreteerd als natuurlijke werkloosheid.

Bij de logische decompositie sluit de verdeling van werkloosheid in een kwalitatieve (Q) en kwantitatieve (N) component aan bij de literatuur over marktimperfecties (Kuipers, 1978; Muysken, 1984; Erken, 2015). Om een goed beeld te hebben van wat marktimperfecties zijn, is het nodig om een definitie te geven van een perfecte markt. Als het model van volkomen concurrentie beschouwd wordt als een perfecte markt, dan zijn afwijkingen daarvan imperfecties. Het model kan worden samengevat in twee eigenschappen:flexibiliteit en eenheid, met corresponderende imperfecties rigiditeit en segmentatie. Simpel gezegd: omdat lonen star (rigide) zijn, en omdat arbeid heterogeen is (de markt is gesegmenteerd), is de arbeidsmarkt afwijkend van het model van volkomen concurrentie.Op basis van plausibele aannames kan aannemelijk worden gemaakt dat kwantitatieve werkloosheid wordt veroorzaakt door (loon) rigiditeit en kwalitatieve werkloosheid dooreen combinatie van rigiditeit en segmentatie. Deze analyse beperkt zich tot het zoeken van oorzaken op de arbeidsmarkt zelf. Daarnaast is het bekend dat bijvoorbeeld een crisis op de financiële markten ook een rol speelt bij het ontstaan van werkloosheid. Aangezien dit buiten de arbeidsmarkt plaatsvindt, is dit geen imperfectie van de arbeidsmarkt zelf en valt daarom buiten de logische analyse. Om een completer beeld te krijgen, moeten daarom ook beide analyses gecombineerd worden.

Bij de combinatie van beide decomposities wordt de statistische decompositie toegepast op de componenten van de logische decompositie. Daarmee worden componenten van werkloosheid verkregen die een combinatie van beide decomposities zijn. De namen van de componenten zijn zo gekozen dat beide decomposities daarin herkenbaar zijn, zie tabel 2.4.1.

2.4.1 Namen van componenten van werkloosheid
StatistischTotaal
LogischKwalitatieve conjunctuur-
gecorrigeerde werkloosheid (Q_cg)
Kwalitatieve conjuncturele
werkloosheid (Q_con)
Kwalitatieve werkloosheid (Q)
Kwantitatieve conjunctuur-
gecorrigeerde werkloosheid (N_cg)
Kwantitatieve conjuncturele
werkloosheid (N_con)
Kwantitatieve werkloosheid (N)
TotaalConjunctuurgecorrigeerde
werkloosheid (CG)
Conjuncturele
werkloosheid (Con)
Werkloosheid (U)


Aangezien de componenten kunnen worden gerelateerd aan oorzaken van werkloosheid,kunnen op basis van deze indeling ook aanknopingspunten voor beleid worden gevonden.In het verleden is met name de volgende driedeling (zie ook Muysken, 1984) veel gebruikt:Werkloosheidspercentage (U) = Kwalitatieve conjunctuur gecorrigeerde werkloosheid (Q_cg) + Kwantitatieve conjunctuur gecorrigeerde werkloosheid (N_cg) + Conjuncturele werkloosheid (Con)

2.5 Mismatches

De kwalitatieve werkloosheid (Q) geeft een indruk van de kwalitatieve discrepanties (mismatches) tussen vraag en aanbod. Het is gebruikelijk om vervolgens met meer detail aan te geven om wat voor soort mismatches het gaat. In de literatuur (zie bijvoorbeeld Erken, 2015) worden met name mismatches op het gebied van opleiding, regio en sectoren informatie genoemd. Voor kwalitatieve discrepanties op het gebied van informatie wordt doorgaans de term frictiewerkloosheid gebruikt. Om een beeld te hebben van welk soort mismatch het meest voorkomt, is per dimensie een bepaald kengetal berekend. Dit kengetal is de variatiecoëfficiënt, een statistische maat voor variatie. Vervolgens wordt deze score omgerekend als een aandeel in de kwalitatieve werkloosheid.

 

3. Uitkomsten

In deze paragraaf worden de uitkomsten van de verschillende componenten gepresenteerd. Er wordt zowel gekeken naar het aandeel in de beroepsbevolking (in percentages), als naar de jaarlijkse procentuele groei van de componenten.

3.1 Conjunctuurgecorrigeerde en conjuncturele werkloosheid

De conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (TC, de trendcyclische werkloosheid) bestaat uit een trend (T) en een langcyclische component (Clang) (zie vergelijking 1 in paragraaf 2.2). De trend is een horizontale lijn ter hoogte van 4,3 procent van de beroepsbevolking. De langcyclische component heeft een lengte van 17,6 jaar. De cyclus van de conjuncturele werkloosheid (Ckort) beslaat 4,4 jaar. De schattingen van de verschillende componenten zijn voor de periode 1969-2018 weergegeven in figuur 3.1.1.

De conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid verliep sinds 1969 afwisselend stijgend (1969–1985), dalend (1986-2001), opnieuw stijgend (2002-2015) en weer dalend (2016-2018), waarbij het stijgingstempo het grootst was in de periode 1969–1985. De conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid is vanaf 1977, uitgezonderd 2001, groter dan de stabiele trend van 4,3 procent

3.1.1 Trend, conjunctuurgecorrigeerde en conjuncturele werkloosheid
PeriodenWerkloosheid (% van beroepsbevolking)Conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (% van beroepsbevolking)Conjuncturele werkloosheid (% van beroepsbevolking)Trend (% van beroepsbevolking)Lange cyclus (% van beroepsbevolking)
19691,8094582062,184110689-0,3746524834,283105084-2,098994395
19701,6092469092,271033696-0,6617867874,283105084-2,012071387
19711,9836899492,440716519-0,4570265694,283105084-1,842388565
19722,9183767372,7594915120,1588852254,283105084-1,523613572
19732,9491259432,9441268980,0049990444,283105084-1,338978185
19743,3491384173,2539439460,0951944714,283105084-1,029161138
19754,1621176393,6208506470,5412669924,283105084-0,662254437
19764,6184662143,9795563240,6389098914,283105084-0,30354876
19774,3299356174,3147629360,015172684,2831050840,031657853
19784,4256724484,799597002-0,3739245544,2831050840,516491919
19794,5791446665,275292301-0,6961476354,2831050840,992187217
19804,5184516965,63448772-1,1160360244,2831050841,351382636
19815,6000195926,259031037-0,6590114444,2831050841,975925953
19827,4223003436,9448448130,4774555294,2831050842,66173973
19838,974988137,4984971251,4764910044,2831050843,215392042
19848,8336175777,7070592761,1265583014,2831050843,423954193
19858,1696137767,7623304310,4072833454,2831050843,479225348
19867,5128174077,65103359-0,1382161824,2831050843,367928506
19877,2480299427,441831798-0,1938018564,2831050843,158726714
19887,2508212387,2180158360,0328054024,2831050842,934910752
19896,6703651686,90612911-0,2357639424,2831050842,623024027
19906,078125546,690248304-0,6121227644,2831050842,40714322
19915,7524411146,574512054-0,8220709414,2831050842,291406971
19925,7748342146,49082311-0,7159888964,2831050842,207718026
19936,5527081376,5100928950,0426152424,2831050842,226987811
19947,2643145226,4387970530,8255174694,2831050842,155691969
19957,0074948996,1334495740,8740453254,2831050841,85034449
19966,5195830175,776654760,7429282574,2831050841,493549676
19975,8985647025,4248570340,4737076694,2831050841,14175195
19984,715011554,982245029-0,2672334794,2831050840,699139945
19994,056397634,689298867-0,6329012374,2831050840,406193783
20003,6197175394,459209479-0,839491944,2831050840,176104395
20013,3405436724,26553386-0,9249901884,283105084-0,017571224
20023,852066914,28689509-0,434828184,2831050840,003790007
20034,8416676864,3903895570,4512781284,2831050840,107284474
20045,6642761644,4760927131,1881834514,2831050840,192987629
20055,8866016614,5755411671,3110604954,2831050840,292436083
20065,0131610434,6136330180,3995280254,2831050840,330527935
20074,1647114034,694207999-0,5294965964,2831050840,411102915
20083,6537574924,732322959-1,0785654674,2831050840,449217875
20094,3582704195,017610139-0,659339724,2831050840,734505055
20104,9925398835,273865386-0,2813255034,2831050840,990760303
20114,9804911645,417389953-0,4368987894,2831050841,134284869
20125,8224985875,7325549720,0899436154,2831050841,449449888
20137,25905986,0829579731,1761018274,2831050841,799852889
20147,4374577426,2055128961,2319448454,2831050841,922407813
20156,8926807366,2894398960,603240844,2831050842,006334813
20166,0172240246,2803473-0,2631232764,2831050841,997242217
20175,105490156,085862771-0,9803726214,2831050841,802757687
20183,80005,931873337-2,13194,2831050841,648768253

Figuur 3.1.2 laat de afzonderlijke bijdragen zien van de conjunctuurgecorrigeerde en de conjuncturele werkloosheid aan de verandering van het werkloosheidspercentage. De berekeningsmethode is zodanig dat de relatieve veranderingen in beide componenten optellen tot de relatieve verandering van de werkloosheid.

Gedurende de periode 1969-2018 verliep een stijging c.q. daling van de totale werkloosheid in de meeste jaren parallel aan een stijging c.q. daling van de conjuncturele werkloosheid. De conjuncturele werkloosheid had in de meeste jaren ook de grootste bijdrage aan de toename c.q. afname van de werkloosheid. Een sterke bijdrage aan de stijging van de werkloosheid deed zich voor in 1973–1976 en 1978–1981 en 2009, terwijl in 1987, 1996 en 2001 de bijdrage aan de daling het hoogst was.

De stijging of daling van de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid bleef in de meeste jaren tussen 1969 en 2018 niet alleen achter bij die van de conjuncturele werkloosheid, maar verliep in enkele van deze jaren ook in tegengestelde richting. Dit was bijvoorbeeld het geval in 1978 en 1979 toen bij een oplopende werkloosheid de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid groeide, terwijl de conjuncturele werkloosheid kromp.

De periode 1973–1980 kenmerkte zich door structurele knelpunten op de arbeidsmarkt (Driehuis, 1986). Volgens Driehuis was sprake van een (stijgend) hardnekkig tekort aan banen in deze periode. Hij wijst in dit verband op de noodlijdende kapitaalintensieve bedrijfstakken, zoals de metaal (staalproductie), scheepsbouw, textiel en chemische industrie (Driehuis, 1979), die belangrijke delen van de productie naar het buitenland zagen vertrekken. De sluiting van de mijnen in Zuid-Limburg in het betreffende tijdvak past hier zeker ook bij.

3.1.2 Bijdrage componenten aan verandering werkloosheidspercentage
JaarWerkloosheidspercentage (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Conjunctuurgecorrigeerd (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Conjunctureel (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)
1970-11,14,1-15,1
197123,37,415,8
197247,113,533,7
19731,16,6-5,6
197413,610,43,2
197524,327,2-2,9
197611,010,90,1
1977-6,28,5-14,7
19782,210,5-8,3
19793,59,4-5,9
1980-1,310,7-12,0
198123,918,85,1
198232,513,918,7
198320,97,813,1
1984-1,63,1-4,7
1985-7,54,6-12,1
1986-8,01,4-9,4
1987-3,5-2,8-0,8
19880,0-3,13,1
1989-8,0-3,9-4,1
1990-8,9-2,1-6,8
1991-5,4-1,7-3,7
19920,4-1,31,6
199313,55,38,2
199410,9-0,911,7
1995-3,5-4,20,7
1996-7,0-6,0-1,0
1997-9,5-0,6-8,9
1998-20,12,5-22,6
1999-14,0-0,3-13,7
2000-10,8-0,8-10,0
2001-7,7-4,4-3,3
200215,30,714,6
200325,72,523,2
200417,02,314,7
20053,92,31,6
2006-14,81,0-15,8
2007-16,92,2-19,1
2008-12,30,9-13,1
200919,322,3-3,0
201014,67,07,6
2011-0,22,9-3,2
201216,96,710,2
201324,76,118,5
20142,53,5-1,1
2015-7,32,6-10,0
2016-12,70,1-12,8
2017-15,2-1,4-13,7
2018-25,6-2,3-23,3

3.2 Kwalitatieve en kwantitatieve werkloosheid

Op basis van de logische decompositie zijn de kwalitatieve en kwantitatieve werkloosheid berekend. In figuur 3.2.1 worden de reeksen getoond. De kwantitatieve component is doorgaans dominant. Een uitzondering vormen de jaren 1969–1971, 1999–2001, 2007–2008 en 2018, toen ook de werkloosheid laag was. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bij een lage werkloosheid duidelijk wordt dat een deel van de werkloze beroepsbevolking onvoldoende kwalificaties heeft voor de beschikbare banen. Als de werkloosheid hoog is, zijn er weinig vacatures, en blijft dat dus onzichtbaar. Men kan immers niet ongeschikt zijn voor banen die er niet zijn. 

3.2.1 Kwalitatieve en kwantitatieve werkloosheid
PeriodenWerkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwalitatieve werkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwantitatieve werkloosheid (% van beroepsbevolking)
19691,8094582061,809458206
19701,6092469091,609246909
19711,9836899491,983689949
19722,9183767371,3600241891,558352548
19732,9491259431,4340800251,515045917
19743,3491384171,532355831,816782587
19754,1621176391,0569652793,10515236
19764,6184662141,0088993713,609566844
19774,3299356171,1960169063,133918711
19784,4256724481,3792477223,046424726
19794,5791446661,4824234153,09672125
19804,5184516961,1336326053,384819091
19815,6000195920,5901639845,009855608
19827,4223003430,3534500337,068850309
19838,974988130,3637425458,611245585
19848,8336175770,5135671968,320050381
19858,1696137760,8680954667,30151831
19867,5128174071,1077082596,405109149
19877,2480299421,0936525076,154377434
19887,2508212381,0809206156,169900623
19896,6703651681,2564603985,41390477
19906,078125541,5739975484,504127991
19915,7524411141,3274583734,42498274
19925,7748342140,9474609464,827373268
19936,5527081370,539410296,013297847
19947,2643145220,6246296236,639684899
19957,0074948990,8612128616,146282038
19966,5195830170,933520075,586062947
19975,8985647021,2314039024,667160801
19984,715011551,7366054732,978406077
19994,056397632,166233211,89016442
20003,6197175392,5342377131,085479826
20013,3405436722,4453524130,895191259
20023,852066911,8424260242,009640886
20034,8416676861,344907693,496759995
20045,6642761641,4440257694,220250395
20055,8866016611,8081136394,078488022
20065,0131610432,468293852,544867193
20074,1647114032,815579541,349131863
20083,6537574922,7708621480,882895343
20094,3582704191,6403568982,717913521
20104,9925398831,3956157473,596924136
20114,9804911641,5205416573,459949507
20125,8224985871,2605992094,561899378
20137,25905981,0669808156,192078986
20147,4374577421,2192923156,218165427
20156,8926807361,4559946125,436686125
20166,0172240241,7436528354,273571189
20175,105490152,3382678632,767222287
20183,80002,6958285711,1042


Voor de groeipercentages is dezelfde berekeningswijze toegepast als in paragraaf 3.1. Figuur 3.2.2 laat de afzonderlijke bijdragen zien van de kwantitatieve en de kwalitatieve werkloosheid aan de verandering van het werkloosheidspercentage. In de meeste jaren verliep de totale werkloosheid en de kwantitatieve werkloosheid parallel aan elkaar, terwijl de kwalitatieve werkloosheid een tegengesteld verloop kende. Duidelijk te zien is dat de pieken (en dalen) in de verandering van de kwantitatieve werkloosheid doorgaans samenvallen met pieken (en dalen) in de verandering van de totale werkloosheid. In 1981 en 1982 is de piek in de stijging van de kwantitatieve werkloosheid het hoogst, in die jaren is ook de daling in de kwalitatieve werkloosheid erg groot.

3.2.2 Bijdrage componenten aan verandering werkloosheidspercentage
JaarWerkloosheidspercentage (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Kwalitatief (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Kwantitatief (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)
1970-11,1-10,2-0,9
197123,3-13,136,4
197247,1-2,149,2
19731,15,7-4,7
197413,66,96,7
197524,3-33,858,1
197611,0-4,315,3
1977-6,220,6-26,8
19782,219,9-17,7
19793,59,5-6,1
1980-1,3-25,023,7
198123,9-53,577,5
198232,5-42,975,4
198320,93,017,9
1984-1,639,1-40,6
1985-7,561,5-69,1
1986-8,025,9-34,0
1987-3,5-0,6-2,9
19880,0-0,91,0
1989-8,015,8-23,9
1990-8,924,1-33,0
1991-5,4-16,110,7
19920,4-28,228,6
199313,5-48,261,7
199410,915,3-4,5
1995-3,536,6-40,1
1996-7,08,9-15,9
1997-9,529,7-39,2
1998-20,137,6-57,7
1999-14,023,5-37,5
2000-10,816,9-27,7
2001-7,7-1,5-6,2
200215,3-22,938,2
200325,7-27,052,7
200417,07,39,7
20053,925,8-21,9
2006-14,838,2-53,0
2007-16,916,4-33,4
2008-12,3-1,5-10,8
200919,3-46,165,4
201014,6-15,530,1
2011-0,28,8-9,0
201216,9-17,734,6
201324,7-15,139,8
20142,514,3-11,8
2015-7,318,6-25,9
2016-12,719,1-31,8
2017-15,232,0-47,2
2018-25,625,8-51,3

3.3 De matrix van componenten van werkloosheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de componenten die berekend zijn door de beide decomposities met elkaar te combineren. In paragraaf 3.3.1 is gekeken naar de conjunctuurgecorrigeerde componenten in relatie tot de totale conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid. Dezelfde aanpak wordt in paragraaf 3.3.2 toegepast voor de conjuncturele componenten. Tot slot worden de vier componenten van het binnenwerk in de matrix in relatie tot de werkloosheid getoond in paragraaf 3.3.3.

3.3.1 Kwalitatieve en kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid

De lange cyclus van de kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid heeft een lengte van 15,2 jaar, en die periode geldt ook voor de kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid. De uitkomsten voor de kwalitatieve en kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid zijn in figuur 3.3.1.1 voor de periode 1969–2018 samen met die van de totale conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid weergegeven. 

Uit het verloop van de kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid valt het belang van het tekort aan banen in de loop van de tijd af te leiden. De ontwikkeling volgt die van de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid. De periode 1969–1984 wordt gekenmerkt door een voortdurende stijging van kwantitatieve werkloosheid, hetzelfde geldt voor de periode 2004–2013. De bevindingen voor de zeventiger jaren zijn conform die van Driehuis (1979). Deze concludeerde toen dat er sprake was van een structureel tekort aan banen.

De kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid verloopt tegengesteld aan die van de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid. De kwalitatieve component was in de periode 2001–2007 naar verhouding hoog (2 procent of hoger), ook als aandeel van de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid. Blijkbaar kwam het toen naar verhouding vaak voor dat niet aan de gevraagde kwalificaties kon worden voldaan om de openstaande vacatures te vervullen. Alleen in de periode 1969–1975 was het aandeel van de kwalitatieve component in de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid groter. De daling van de kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid die vanaf 2006 inzette, versnelde in 2009 door de economische crisis. Daarna bleef de kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid tot 2013 vrijwel gelijk om vanaf 2014 weer te stijgen. Het relatief hoge niveau van 2 procent werd toen weer bereikt.

Het tegengestelde verloop van beide indicatoren kan op twee verschillende manieren worden verklaard. Volgens de eerste redenering wordt bij een voortdurende afname van de werkloosheid de krapte op de arbeidsmarkt steeds groter. Het wordt dan steeds lastiger om geschikte mensen te vinden voor het stijgend aantal vacatures: de kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid neemt af, maar de kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid neemt toe. Bij een aanhoudende stijging van de werkloosheid geldt het omgekeerde. Terwijl de kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid groeit, wordt het tegelijkertijd gemakkelijker om geschikte mensen te vinden voor een vacature, waardoor de kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid juist kleiner wordt.
Volgens de tweede redenering worden werkgevers in geval van een voortdurende afname van de werkloosheid minder selectief zodat de conjunctuurgecorrigeerde kwalitatieve werkloosheid slinkt. Bij een stijgende werkloosheid zullen werkgevers weer selectiever worden en loopt de kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid op.

3.3.1.1 Kwalitatieve en kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid
JaarWerkloosheid (% van beroepsbevolking)Conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwantitieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (% van beroepsbevolking)
19691,8094582062,1841106891,5462186870,637892002
19701,6092469092,2710336961,6308294250,640204271
19711,9836899492,4407165191,6799227330,760793786
19722,9183767372,7594915121,6970955461,062395966
19732,9491259432,9441268981,6417930391,30233386
19743,3491384173,2539439461,6360552411,617888705
19754,1621176393,6208506471,3356622962,285188351
19764,6184662143,9795563241,243649182,735907144
19774,3299356174,3147629361,1569743533,157788584
19784,4256724484,7995970021,004931133,794665873
19794,5791446665,2752923010,9057119114,36958039
19804,5184516965,634487720,8173341444,817153576
19815,6000195926,2590310370,7079094855,551121552
19827,4223003436,9448448130,6548075846,290037229
19838,974988137,4984971250,6860882886,812408837
19848,8336175777,7070592760,7279838056,979075471
19858,1696137767,7623304310,8421439046,920186528
19867,5128174077,651033590,9376532926,713380298
19877,2480299427,4418317981,0050324146,436799384
19887,2508212387,2180158361,0475987066,17041713
19896,6703651686,906129111,0782250865,827904025
19906,078125546,6902483041,1474146685,542833636
19915,7524411146,5745120541,1138226725,460689382
19925,7748342146,490823111,1291502715,361672839
19936,5527081376,5100928950,9578356075,552257287
19947,2643145226,4387970530,9979033045,440893749
19957,0074948996,1334495741,0358322635,09761731
19966,5195830175,776654760,9955139224,781140837
19975,8985647025,4248570341,1380814774,286775556
19984,715011554,9822450291,3772488693,60499616
19994,056397634,6892988671,5871445943,102154273
20003,6197175394,4592094791,8444489842,614760495
20013,3405436724,265533862,08670672,178827159
20023,852066914,286895092,2114590492,075436041
20034,8416676864,3903895572,2110858852,179303672
20045,6642761644,4760927132,3477044932,12838822
20055,8866016614,5755411672,299047742,276493427
20065,0131610434,6136330182,2094091242,404223894
20074,1647114034,6942079992,0098707472,684337252
20083,6537574924,7323229591,9323804412,799942518
20094,3582704195,0176101391,5213379053,496272234
20104,9925398835,2738653861,4231872563,850678131
20114,9804911645,4173899531,4847643543,932625599
20125,8224985875,7325549721,4254211724,3071338
20137,25905986,0829579731,4464125944,636545378
20147,4374577426,2055128961,6488390194,556673878
20156,8926807366,2894398961,7962629674,493176929
20166,0172240246,28034731,8716535864,408693714
20175,105490156,0858627712,0372745344,048588237
20183,80005,9318733372,0990103443,8329


De bijdragen van de kwalitatieve en kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid in de ontwikkeling van het conjunctuurgecorrigeerd werkloosheidspercentage zijn weergegeven in figuur 3.3.1.2. Deze zijn op dezelfde manier berekend als in figuur 3.1.2 de bijdragen van de conjunctuurgecorrigeerde en conjuncturele werkloosheid aan de verandering van het werkloosheidspercentage.

Met uitzondering van enkele jaren zijn de bijdragen van de kwalitatieve en kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde componenten in de periode 1970-2018 tegengesteld aan elkaar. Grote veranderingen in de (conjunctuurgecorrigeerde) werkloosheid gaan vaak samen met grote tegengestelde bijdragen van beide componenten.

Vanaf begin jaren zeventig tot begin jaren tachtiger, toen de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid voortdurend steeg, nam de kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid steeds sterk toe, terwijl de kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid juist afnam. In deze periode werd het structurele karakter van het tekort aan beschikbare banen bijzonder duidelijk zichtbaar. In 2009 in het begin van de economische crisis ging de forse groei van de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid gepaard met zowel een grote toename van de kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid als een scherpe afname van de kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid.

3.3.1.2 Bijdrage componenten aan verandering conjunctuurgecorrigeerd werkloosheidspercentage
JaarConjunctuurgecorrigeerd werkloosheidspercentage (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Kwalitatief conjunctuurgecorrigeerd (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Kwantitatief conjunctuurgecorrigeerd (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)
19704,15,5-1,5
19717,43,14,3
197213,51,012,4
19736,6-3,410,0
197410,4-0,410,7
197527,2-17,244,3
197610,9-7,318,2
19778,5-7,415,8
197810,5-14,324,8
19799,4-10,820,2
198010,7-9,820,5
198118,8-13,532,3
198213,9-7,921,8
19837,85,02,8
19843,16,6-3,5
19854,617,6-13,1
19861,412,7-11,3
1987-2,87,3-10,0
1988-3,14,3-7,4
1989-3,93,1-7,0
1990-2,16,9-8,9
1991-1,7-3,01,3
1992-1,31,4-2,7
19935,3-14,820,1
1994-0,94,5-5,3
1995-4,24,0-8,2
1996-6,0-4,1-1,9
1997-0,616,1-16,7
19982,524,2-21,7
1999-0,316,7-17,0
2000-0,816,7-17,5
2001-4,412,6-17,0
20020,76,0-5,3
20032,50,02,5
20042,36,4-4,1
20052,3-2,14,4
20061,0-4,05,0
20072,2-9,511,7
20080,9-4,04,9
200922,3-19,441,7
20107,0-6,413,4
20112,94,6-1,6
20126,7-4,110,8
20136,11,54,6
20143,514,4-10,9
20152,69,6-7,0
20160,14,4-4,2
2017-1,49,4-10,8
2018-2,33,0-5,3

3.3.2 Kwalitatieve en kwantitatieve conjuncturele werkloosheid

De kwalitatieve conjuncturele werkloosheid doorloopt een cyclus met een lengte van 5,6 jaar, hetzelfde geldt voor de cyclus van de kwantitatieve conjuncturele werkloosheid, als gevolg van de berekeningswijze in formule (6).

In figuren 3.3.2.1 en 3.3.2.2 is te zien dat de kwalitatieve conjuncturele werkloosheid voor bijna alle jaren tegengesteld verloopt aan de (kwantitatieve) conjuncturele werkloosheid. Deze tegengestelde ontwikkeling van de kwalitatieve en de kwalitatieve werkloosheid is vergelijkbaar met die bij de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (paragraaf 3.3.1). Hieruit kan geconcludeerd worden dat het voor het patroon van de kwalitatieve- en kwantitatieve werkloosheid niet zo veel uitmaakt of sprake is van een lang aanhoudende of een korter aanhoudende werkloosheidsstijging of -daling. Daarnaast valt op dat de kwantitatieve conjuncturele werkloosheid bijna in omvang gelijk is aan de totale conjuncturele werkloosheid. Dit komt doordat conjuncturele werkloosheid met name gekarakteriseerd wordt door een kwantitatief tekort aan banen.

3.3.2.1 Kwalitatieve en kwantitatieve conjuncturele werkloosheid
JaarConjuncturele werkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwalitatieve conjuncturele werkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwantitatieve conjuncturele werkloosheid (% van beroepsbevolking)
1969-0,3746524830,263239519-0,637892002
1970-0,661786787-0,021582516-0,640204271
1971-0,4570265690,303767217-0,760793786
19720,158885225-0,3370713570,495956582
19730,004999044-0,2077130130,212712058
19740,095194471-0,103699410,198893881
19750,541266992-0,2786970170,819964009
19760,638909891-0,2347498090,8736597
19770,015172680,039042553-0,023869873
1978-0,3739245540,374316593-0,748241147
1979-0,6961476350,576711504-1,272859139
1980-1,1160360240,316298461-1,432334485
1981-0,659011444-0,117745501-0,541265943
19820,477455529-0,3013575510,77881308
19831,476491004-0,3223457431,798836748
19841,126558301-0,2144166091,34097491
19850,4072833450,0259515630,381331782
1986-0,1382161820,170054967-0,308271149
1987-0,1938018560,088620093-0,282421949
19880,0328054020,03332191-0,000516507
1989-0,2357639420,178235313-0,413999255
1990-0,6121227640,42658288-1,038705644
1991-0,8220709410,213635701-1,035706642
1992-0,715988896-0,181689325-0,53429957
19930,042615242-0,4184253170,461040559
19940,825517469-0,3732736811,19879115
19950,874045325-0,1746194031,048664728
19960,742928257-0,0619938530,80492211
19970,4737076690,0933224250,380385244
1998-0,2672334790,359356604-0,626590083
1999-0,6329012370,579088617-1,211989854
2000-0,839491940,689788729-1,529280669
2001-0,9249901880,358645713-1,283635901
2002-0,43482818-0,369033025-0,065795155
20030,451278128-0,8661781951,317456323
20041,188183451-0,9036787242,091862175
20051,311060495-0,49093411,801994595
20060,3995280250,2588847260,140643299
2007-0,5294965960,805708793-1,335205389
2008-1,0785654670,838481707-1,917047174
2009-0,659339720,119018993-0,778358713
2010-0,281325503-0,027571509-0,253753994
2011-0,4368987890,035777304-0,472676093
20120,089943615-0,1648219630,254765578
20131,176101827-0,379431781,555533607
20141,231944845-0,4295467041,661491549
20150,60324084-0,3402683560,943509196
2016-0,263123276-0,128000751-0,135122525
2017-0,9803726210,30099333-1,28136595
2018-2,13190,596818227-2,7287

3.3.2.2 Bijdrage componenten aan verandering conjuncturele werkloosheidspercentage
JaarConjuncturele werkloosheidspercentage (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Kwalitatief conjunctureel (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Kwantitatief conjunctureel (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)
1970-15,1-15,70,6
197115,8-16,232,1
197233,7-3,136,8
1973-5,69,1-14,7
19743,27,2-4,0
1975-2,9-16,713,8
19760,13,0-2,9
1977-14,727,9-42,6
1978-8,334,2-42,6
1979-5,920,3-26,2
1980-12,0-15,33,3
19815,1-40,045,1
198218,7-35,053,7
198313,1-2,015,1
1984-4,732,4-37,1
1985-12,143,9-56,0
1986-9,413,2-22,6
1987-0,8-7,97,2
19883,1-5,38,4
1989-4,112,8-16,9
1990-6,817,3-24,1
1991-3,7-13,09,4
19921,6-29,631,3
19938,2-33,441,6
199411,710,90,9
19950,732,6-31,9
1996-1,013,0-14,0
1997-8,913,6-22,5
1998-22,613,4-36,0
1999-13,76,8-20,4
2000-10,00,2-10,2
2001-3,3-14,110,8
200214,6-28,943,5
200323,2-27,050,2
200414,70,913,8
20051,627,9-26,3
2006-15,842,2-58,0
2007-19,125,9-45,0
2008-13,12,5-15,7
2009-3,0-26,723,6
20107,6-9,116,7
2011-3,24,2-7,4
201210,2-13,623,8
201318,5-16,635,2
2014-1,1-0,1-0,9
2015-10,08,9-18,9
2016-12,814,8-27,6
2017-13,722,7-36,4
2018-23,322,7-46,0

3.3.3 Een overzicht van het binnenwerk van de matrix

In figuur 3.3.3.1 is het verloop van de samengestelde componenten in de werkloosheid gerelateerd aan de totale werkloosheid. De kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde component domineert de ontwikkeling van de werkloosheid, daarna volgt de kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde component; de conjuncturele componenten wisselen elkaar op de derde en vierde plaats af.

3.3.3.1 Matrix van componenten van werkloosheid
JaarWerkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwalitatieve conjuncturele werkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwantitatieve conjuncturele werkloosheid (% van beroepsbevolking)
19691,8094582061,5462186870,2632395190,637892002-0,637892002
19701,6092469091,630829425-0,0215825160,640204271-0,640204271
19711,9836899491,6799227330,3037672170,760793786-0,760793786
19722,9183767371,697095546-0,3370713571,0623959660,495956582
19732,9491259431,641793039-0,2077130131,302333860,212712058
19743,3491384171,636055241-0,103699411,6178887050,198893881
19754,1621176391,335662296-0,2786970172,2851883510,819964009
19764,6184662141,24364918-0,2347498092,7359071440,8736597
19774,3299356171,1569743530,0390425533,157788584-0,023869873
19784,4256724481,004931130,3743165933,794665873-0,748241147
19794,5791446660,9057119110,5767115044,36958039-1,272859139
19804,5184516960,8173341440,3162984614,817153576-1,432334485
19815,6000195920,707909485-0,1177455015,551121552-0,541265943
19827,4223003430,654807584-0,3013575516,2900372290,77881308
19838,974988130,686088288-0,3223457436,8124088371,798836748
19848,8336175770,727983805-0,2144166096,9790754711,34097491
19858,1696137760,8421439040,0259515636,9201865280,381331782
19867,5128174070,9376532920,1700549676,713380298-0,308271149
19877,2480299421,0050324140,0886200936,436799384-0,282421949
19887,2508212381,0475987060,033321916,17041713-0,000516507
19896,6703651681,0782250860,1782353135,827904025-0,413999255
19906,078125541,1474146680,426582885,542833636-1,038705644
19915,7524411141,1138226720,2136357015,460689382-1,035706642
19925,7748342141,129150271-0,1816893255,361672839-0,53429957
19936,5527081370,957835607-0,4184253175,5522572870,461040559
19947,2643145220,997903304-0,3732736815,4408937491,19879115
19957,0074948991,035832263-0,1746194035,097617311,048664728
19966,5195830170,995513922-0,0619938534,7811408370,80492211
19975,8985647021,1380814770,0933224254,2867755560,380385244
19984,715011551,3772488690,3593566043,60499616-0,626590083
19994,056397631,5871445940,5790886173,102154273-1,211989854
20003,6197175391,8444489840,6897887292,614760495-1,529280669
20013,3405436722,08670670,3586457132,178827159-1,283635901
20023,852066912,211459049-0,3690330252,075436041-0,065795155
20034,8416676862,211085885-0,8661781952,1793036721,317456323
20045,6642761642,347704493-0,9036787242,128388222,091862175
20055,8866016612,29904774-0,49093412,2764934271,801994595
20065,0131610432,2094091240,2588847262,4042238940,140643299
20074,1647114032,0098707470,8057087932,684337252-1,335205389
20083,6537574921,9323804410,8384817072,799942518-1,917047174
20094,3582704191,5213379050,1190189933,496272234-0,778358713
20104,9925398831,423187256-0,0275715093,850678131-0,253753994
20114,9804911641,4847643540,0357773043,932625599-0,472676093
20125,8224985871,425421172-0,1648219634,30713380,254765578
20137,25905981,446412594-0,379431784,6365453781,555533607
20147,4374577421,648839019-0,4295467044,5566738781,661491549
20156,8926807361,796262967-0,3402683564,4931769290,943509196
20166,0172240241,871653586-0,1280007514,408693714-0,135122525
20175,105490152,0372745340,300993334,048588237-1,28136595
20183,80002,0990103440,5968182273,8329-2,7287

Figuur 3.3.3.2 laat zien dat de pieken (en dalen) in de verandering van de kwantitatieve conjuncturele werkloosheid doorgaans samengaan met pieken (en dalen) in de verandering van de totale werkloosheid. De kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid speelt van alle componenten de belangrijkste rol in de toename van de werkloosheid vanaf begin jaren zeventiger tot begin jaren tachtiger.

3.3.3.2 Bijdrage matrix van componenten aan verandering werkloosheidspercentage
JaarWerkloosheidspercentage (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Kwalitatief conjunctuurgecorrigeerd (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Kwalitatief conjunctureel (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Kwantitatief conjunctuurgecorrigeerd (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)Kwantitatief conjunctureel (%-verandering t.o.v. voorgaande jaar)
1970-11,15,5-15,7-1,50,6
197123,33,1-16,24,332,1
197247,11,0-3,112,436,8
19731,1-3,49,110,0-14,7
197413,6-0,47,210,7-4,0
197524,3-17,2-16,744,313,8
197611,0-7,33,018,2-2,9
1977-6,2-7,427,915,8-42,6
19782,2-14,334,224,8-42,6
19793,5-10,820,320,2-26,2
1980-1,3-9,8-15,320,53,3
198123,9-13,5-40,032,345,1
198232,5-7,9-35,021,853,7
198320,95,0-2,02,815,1
1984-1,66,632,4-3,5-37,1
1985-7,517,643,9-13,1-56,0
1986-8,012,713,2-11,3-22,6
1987-3,57,3-7,9-10,07,2
19880,04,3-5,3-7,48,4
1989-8,03,112,8-7,0-16,9
1990-8,96,917,3-8,9-24,1
1991-5,4-3,0-13,01,39,4
19920,41,4-29,6-2,731,3
199313,5-14,8-33,420,141,6
199410,94,510,9-5,30,9
1995-3,54,032,6-8,2-31,9
1996-7,0-4,113,0-1,9-14,0
1997-9,516,113,6-16,7-22,5
1998-20,124,213,4-21,7-36,0
1999-14,016,76,8-17,0-20,4
2000-10,816,70,2-17,5-10,2
2001-7,712,6-14,1-17,010,8
200215,36,0-28,9-5,343,5
200325,70,0-27,02,550,2
200417,06,40,9-4,113,8
20053,9-2,127,94,4-26,3
2006-14,8-4,042,25,0-58,0
2007-16,9-9,525,911,7-45,0
2008-12,3-4,02,54,9-15,7
200919,3-19,4-26,741,723,6
201014,6-6,4-9,113,416,7
2011-0,24,64,2-1,6-7,4
201216,9-4,1-13,610,823,8
201324,71,5-16,64,635,2
20142,514,4-0,1-10,9-0,9
2015-7,39,68,9-7,0-18,9
2016-12,74,414,8-4,2-27,6
2017-15,29,422,7-10,8-36,4
2018-25,63,022,7-5,3-46,0

3.4 Mismatches

Om meer inzicht te geven in de aard van de kwalitatieve werkloosheid is tot slot nagegaan welk soort kwalitatieve discrepantie (mismatch) hieraan het meest bijdraagt (zie Lodder, 2017a). Dat is onderzocht aan de hand van de variatie in de werkloosheid naar onderwijsniveau, regio, bedrijfstak en informatie (frictiewerkloosheid). Hierover konden gegevens worden samengesteld vanaf het verslagjaar 2003.Vanaf 2006 leverde de frictiewerkloosheid de grootste bijdrage aan de kwalitatieve werkloosheid. Alleen in de periode 2003–2005 overheerste de mismatch in de opleidingscomponent. De bijdrage van de regionale en sectorale mismatch is in de hele onderzoeksperiode relatief klein.

3.4.1 Kwalitatieve werkloosheid naar mismatches op de arbeidsmarkt
 Informatie (frictiewerkloosheid) (% van beroepsbevolking)Opleidingsniveau (% van beroepsbevolking)Sector (% van beroepsbevolking)Regio (% van beroepsbevolking)
20030,2422184820,6552873180,3276436590,119758232
20040,1879444810,7399149930,3699574970,146208798
20050,4727200250,7631113390,3815556690,190726606
20061,1623163770,7718891740,3859445870,148143711
20071,5302778550,753173380,376586690,155541615
20081,589568910,7060308890,3530154440,122246906
20090,6521787870,5767385710,2883692860,123070254
20100,585425980,4813433540,2406716770,088174736
20110,9940506460,3043248850,1521624430,070003683
20121,0282644960,1306845120,0653422560,036307944
20130,7383090090,1909054840,0954527420,042313579
20140,6676637310,3172466740,1586233370,075758573
20150,8800321460,3301510390,165075520,080735907
20161,2139633350,2936073120,1468036560,089278531


4. Vergelijking met economische benaderingen

In deze paragraaf worden de uitkomsten van de statistische benadering vergeleken met die van economische benaderingen.

4.1 Vergelijking met de neoklassieke traditie

Op basis van figuur 4.1 kunnen de uitkomsten voor de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid met die van de NAIRU worden vergeleken. Het blijkt dat het verloop van beide indicatoren behalve in de jaren 2006 en 2007 vrijwel identiek is en dat bovendien de niveauverschillen gering zijn. Daarbij moet wel vermeld worden dat de OECD-cijfers van het werkloosheidspercentage voor de periode 1969–2002 niet exact overeenkomen met de cijfers die het CBS publiceert, van 2003–2017 komen deze wel overeen. Omdat het werkloosheidspercentage een rol speelt in de berekening van de NAIRU en de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid kunnen hierdoor verschillen ontstaan. Wel zijn er conceptuele verschillen. Zo is bij de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid gecorrigeerd voor conjunctuurschommelingen, terwijl bij de NAIRU is gecorrigeerd voor veranderingen in de inflatie.

4.1.1 Conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid en NAIRU
JaarWerkloosheid (% van beroepsbevolking)Conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (% van beroepsbevolking)NAIRU (OECD) (% van beroepsbevolking)
19691,8094582062,1841106892,68
19701,6092469092,2710336962,92
19711,9836899492,4407165193,12
19722,9183767372,7594915123,28
19732,9491259432,9441268983,48
19743,3491384173,2539439463,72
19754,1621176393,6208506473,86
19764,6184662143,9795563244,07
19774,3299356174,3147629364,38
19784,4256724484,7995970024,83
19794,5791446665,2752923015,34
19804,5184516965,634487725,89
19815,6000195926,2590310376,56
19827,4223003436,9448448137,26
19838,974988137,4984971257,89
19848,8336175777,7070592768,22
19858,1696137767,7623304318,281
19867,5128174077,651033598,243
19877,2480299427,4418317988,148
19887,2508212387,2180158367,989
19896,6703651686,906129117,761
19906,078125546,6902483047,529
19915,7524411146,5745120547,306
19925,7748342146,490823117,107
19936,5527081376,5100928956,988
19947,2643145226,4387970536,867
19957,0074948996,1334495746,678
19966,5195830175,776654766,374
19975,8985647025,4248570345,998
19984,715011554,9822450295,609
19994,056397634,6892988675,19
20003,6197175394,4592094794,911
20013,3405436724,265533864,746
20023,852066914,286895094,739
20034,8416676864,3903895574,829
20045,6642761644,4760927134,92
20055,8866016614,5755411674,956
20065,0131610434,6136330184,906
20074,1647114034,6942079994,856
20083,6537574924,7323229594,873
20094,3582704195,0176101395,011
20104,9925398835,2738653865,217
20114,9804911645,4173899535,445
20125,8224985875,7325549725,708
20137,25905986,0829579735,956
20147,4374577426,2055128966,078
20156,8926807366,2894398966,078
20166,0172240246,28034735,998
20175,105490156,0858627715,7
20183,85,9318733375,3
Bron: CBS, OECD

4.2 Vergelijking met de neokeynesiaanse traditie

De kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde en kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde componenten zijn qua concepten vergelijkbaar met die in de neokeynesiaanse traditie, maar de uitkomsten zijn verschillend. Dit heeft ermee te maken dat de conjuncturele werkloosheid bij bijvoorbeeld Muysken (1984) en Van den Berg (1982) nog een stijgende trend bevat, die in de statistische benadering eruit is gehaald (‘detrending’). Voor een feitelijke vergelijking met de cijfers voor de periode waarvoor een vergelijking mogelijk was (1969–1983) wordt verwezen naar Lodder (2017a). De overeenstemming in concepten komt tot uitdrukking in formule (6). De uitkomsten hiervoor bij de statistische benadering wordt getoond in figuur 4.2.1.

4.2.1 Kwalitatieve en kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid en conjuncturele werkloosheid
JaarWerkloosheid (% van beroepsbevolking)Conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (% van beroepsbevolking)Kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid (% van beroepsbevolking)Conjuncturele werkloosheid (% van beroepsbevolking)
19691,8094582062,1841106891,5462186870,637892002-0,374652483
19701,6092469092,2710336961,6308294250,640204271-0,661786787
19711,9836899492,4407165191,6799227330,760793786-0,457026569
19722,9183767372,7594915121,6970955461,0623959660,158885225
19732,9491259432,9441268981,6417930391,302333860,004999044
19743,3491384173,2539439461,6360552411,6178887050,095194471
19754,1621176393,6208506471,3356622962,2851883510,541266992
19764,6184662143,9795563241,243649182,7359071440,638909891
19774,3299356174,3147629361,1569743533,1577885840,01517268
19784,4256724484,7995970021,004931133,794665873-0,373924554
19794,5791446665,2752923010,9057119114,36958039-0,696147635
19804,5184516965,634487720,8173341444,817153576-1,116036024
19815,6000195926,2590310370,7079094855,551121552-0,659011444
19827,4223003436,9448448130,6548075846,2900372290,477455529
19838,974988137,4984971250,6860882886,8124088371,476491004
19848,8336175777,7070592760,7279838056,9790754711,126558301
19858,1696137767,7623304310,8421439046,9201865280,407283345
19867,5128174077,651033590,9376532926,713380298-0,138216182
19877,2480299427,4418317981,0050324146,436799384-0,193801856
19887,2508212387,2180158361,0475987066,170417130,032805402
19896,6703651686,906129111,0782250865,827904025-0,235763942
19906,078125546,6902483041,1474146685,542833636-0,612122764
19915,7524411146,5745120541,1138226725,460689382-0,822070941
19925,7748342146,490823111,1291502715,361672839-0,715988896
19936,5527081376,5100928950,9578356075,5522572870,042615242
19947,2643145226,4387970530,9979033045,4408937490,825517469
19957,0074948996,1334495741,0358322635,097617310,874045325
19966,5195830175,776654760,9955139224,7811408370,742928257
19975,8985647025,4248570341,1380814774,2867755560,473707669
19984,715011554,9822450291,3772488693,60499616-0,267233479
19994,056397634,6892988671,5871445943,102154273-0,632901237
20003,6197175394,4592094791,8444489842,614760495-0,83949194
20013,3405436724,265533862,08670672,178827159-0,924990188
20023,852066914,286895092,2114590492,075436041-0,43482818
20034,8416676864,3903895572,2110858852,1793036720,451278128
20045,6642761644,4760927132,3477044932,128388221,188183451
20055,8866016614,5755411672,299047742,2764934271,311060495
20065,0131610434,6136330182,2094091242,4042238940,399528025
20074,1647114034,6942079992,0098707472,684337252-0,529496596
20083,6537574924,7323229591,9323804412,799942518-1,078565467
20094,3582704195,0176101391,5213379053,496272234-0,65933972
20104,9925398835,2738653861,4231872563,850678131-0,281325503
20114,9804911645,4173899531,4847643543,932625599-0,436898789
20125,8224985875,7325549721,4254211724,30713380,089943615
20137,25905986,0829579731,4464125944,6365453781,176101827
20147,4374577426,2055128961,6488390194,5566738781,231944845
20156,8926807366,2894398961,7962629674,4931769290,60324084
20166,0172240246,28034731,8716535864,408693714-0,263123276
20175,105490156,0858627712,0372745344,048588237-0,980372621
20183,80005,9318733372,0990103443,8329-2,1319
2019


5. Conclusies

In dit artikel staan de componenten van werkloosheid volgens een nieuwe binnen het CBS ontwikkelde statistische methode centraal. Volgens deze methode worden componenten van werkloosheid samengesteld vanuit een statistische basis, in plaats van een economische basis. Terwijl in de economische – dit wil zeggen de neoklassieke en de neokeynesiaanse – benaderingen zoals die in de wetenschappelijke literatuur te vinden zijn, de theorie het vertrekpunt vormt en wordt toegewerkt naar het schatten van een model met data, wordt in de statistische benadering de route andersom genomen. Begonnen wordt met data en vervolgens wordt naar een interpretatie toegewerkt. De statistische benadering komt tot concepten van enerzijds de conjuncturele en conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid en anderzijds van de kwalitatieve en kwantitatieve werkloosheid. Van de diverse combinaties zijn schattingen gepresenteerd.

De interpretatie die wordt gegeven aan de diverse componenten laat zien dat de statistische decompositie raakvlakken heeft met de neoklassieke traditie en de logische decompositie met de neokeynesiaanse traditie. De conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid is qua uitkomsten goed vergelijkbaar met de NAIRU uit de neoklassieke traditie, maar er zijn wel conceptuele verschillen. Zo is bij de conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid gecorrigeerd voor conjunctuurschommelingen, terwijl bij de NAIRU is gecorrigeerd voor veranderingen in de inflatie. De conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid is geen evenwichtswerkloosheid, omdat vraag en aanbod niet met elkaar in evenwicht zijn. De kwalitatieve en kwantitatieve componenten zijn qua concepten vergelijkbaar met de neokeynesiaanse traditie, maar de uitkomsten zijn verschillend.

De cijfermatige uitkomsten van de statistische analyse in dit artikel kunnen als volgt worden samengevat:
1. De kwantitatieve conjunctuurgecorrigeerde component van de werkloosheid is het meest bepalend geweest voor de ontwikkeling van de werkloosheid in de periode 1969–2018, gevolgd door de kwalitatieve conjunctuurgecorrigeerde component. De conjuncturele componenten hebben aanzienlijk minder bijgedragen aan de werkloosheid.
2. Sinds 2006 leverde de frictiewerkloosheid de grootste bijdrage aan de kwalitatieve werkloosheid. In de periode 2003–2005 was de variatie in de opleidingscomponent het meest bepalend. De variatie in de regionale component is gering.

De statistische analyse van componenten van werkloosheid biedt mogelijk aanknopingspunten voor beleid. Voor het arbeidsmarktbeleid kunnen de resultaten van deze analyse een relevante aanvulling zijn op de reguliere (seizoen- en niet-seizoengecorrigeerde) maand- en kwartaalcijfers van de werkloosheid. Kwalitatieve werkloosheid vereist immers een andere aanpak dan kwantitatieve werkloosheid. Het ligt voor de hand dat het versterken van het arbeidsaanbod de kwalitatieve werkloosheid vermindert, terwijl het versterken van de vraagkant, door het creëren van arbeidsplaatsen, de kwantitatieve werkloosheid verlaagt.

De methode en resultaten in dit artikel maken deel uit van een lopend onderzoeksproject en dragen een voorlopig karakter. Na afronding van het project wordt besloten of en in welke vorm het CBS regulier gaat publiceren over de componenten van werkloosheid.

Referenties

Amaral, P.S., en M. Tasci (2016). The cyclical Behavior of equilibrium unemployment and vacancies across OECD countries. European Economic review 84, 184–201.

Berg, D.J. van den (1982). Specification and estimation of the unemployment-vacancy curve in the period 1957–1979. Economist, Volume 130, Issue 3.

Bierings, H. (1996). Mismatches on the Labour Market and Structural Unemployment. RUL, Maastricht.

Brakel, J. van den, en S. Krieg (2010). Schatten van maandcijfers over de beroepsbevolking. CBS.

Driehuis, W. (1979). Werkloosheid als object van macro-economisch onderzoek. Beleid en Maatschappij 1979.

Driehuis, W. (1986). Unemployment in the Netherlands, 1960–1983. Economica, 53, pp. 297–312.

Erken, H., E. van Loon, W. Verbeek (2015). Mismatch on the Dutch labour market in the Great Recession. CPB Discussion Paper 303. CPB, Den Haag.

Gechert, S., K. Rietzler, S. Tober (2015). The European Commission’s New NAIRU: Does it deliver? IMK.

Guichard, S., en E. Rusticelli (2011). Reassessing the NAIRU after the crisis. OECD Economics, WP, N. 918. OECD, Parijs.

Kuipers, S.K., en F.H. Buddenberg (1978). Unemployment on Account of Market Imperfections in the Netherlands since the Second World War. De Economist 126, 390–412 (1978).

Logeay, C., en S. Tober (2004). Explaining the time-varying Nairu in the Euro Area. Eurostat, Luxemburg.

Lunsing, H. (2011). Potentiële groei en evenwichtswerkloosheid. CPB, Den Haag. Muysken, J. (1984). Structurele en conjuncturele werkloosheid, Maandschrift Economie, jg. 48.

Lodder, B. (2017a). Components of Unemployment. CBS discussion paper, 2017/23 (pdf).

Lodder, B. (2017b). Componenten van werkloosheid. NAD-paper. NAD, Utrecht.

Lodder, B. (2019a). Conjunctuurgecorrigeerde werkloosheid. CBS discussion paper.

Lodder, B. (2019b). Componenten van werkloosheid - Methodologie en interpretatie. CBS paper.

Turner, D., L. Boone, C. Giorno, M. Meacci, D. Rae en P. Richardson (2001). Estimating the structural rate of unemployment for the OECD countries. OECD Economic Studies No. 33, 2001/II (pdf).

Tabellenbijlage

B.1 Statistische en logische decompositie
CGConUQN
Conjunctuurgecorrigeerde
werkloosheid
Conjuncturele
werkloosheid
WerkloosheidKwalitatieve
werkloosheid
Kwantitatieve
werkloosheid
% van beroepsbevolking
19692,2-0,41,81,80,0
19702,3-0,71,61,60,0
19712,4-0,52,02,00,0
19722,80,22,91,41,6
19732,90,02,91,41,5
19743,30,13,31,51,8
19753,60,54,21,13,1
19764,00,64,61,03,6
19774,30,04,31,23,1
19784,8-0,44,41,43,0
19795,3-0,74,61,53,1
19805,6-1,14,51,13,4
19816,3-0,75,60,65,0
19826,90,57,40,47,1
19837,51,59,00,48,6
19847,71,18,80,58,3
19857,80,48,20,97,3
19867,7-0,17,51,16,4
19877,4-0,27,21,16,2
19887,20,07,31,16,2
19896,9-0,26,71,35,4
19906,7-0,66,11,64,5
19916,6-0,85,81,34,4
19926,5-0,75,80,94,8
19936,50,06,60,56,0
19946,40,87,30,66,6
19956,10,97,00,96,1
19965,80,76,50,95,6
19975,40,55,91,24,7
19985,0-0,34,71,73,0
19994,7-0,64,12,21,9
20004,5-0,83,62,51,1
20014,3-0,93,32,40,9
20024,3-0,43,91,82,0
20034,40,54,81,33,5
20044,51,25,71,44,2
20054,61,35,91,84,1
20064,60,45,02,52,5
20074,7-0,54,22,81,3
20084,7-1,13,72,80,9
20095,0-0,74,41,62,7
20105,3-0,35,01,43,6
20115,4-0,45,01,53,5
20125,70,15,81,34,6
20136,11,27,31,16,2
20146,21,27,41,26,2
20156,30,66,91,55,4
20166,3-0,36,01,74,3
20176,1-1,05,12,32,8

B.2 De matrix van componenten
Q_cgQ_conN_cgN_conU
Kwalitatieve conjunctuur-
gecorrigeerde werkloosheid
Kwalitatieve conjuncturele
werkloosheid
Kwantitatieve conjunctuur-
gecorrigeerde werkloosheid
Kwantitatieve conjuncturele
werkloosheid
Werkloosheid
% van beroepsbevolking
19691,50,30,6-0,61,8
19701,60,00,6-0,61,6
19711,70,30,8-0,82,0
19721,7-0,31,10,52,9
19731,6-0,21,30,22,9
19741,6-0,11,60,23,3
19751,3-0,32,30,84,2
19761,2-0,22,70,94,6
19771,20,03,20,04,3
19781,00,43,8-0,74,4
19790,90,64,4-1,34,6
19800,80,34,8-1,44,5
19810,7-0,15,6-0,55,6
19820,7-0,36,30,87,4
19830,7-0,36,81,89,0
19840,7-0,27,01,38,8
19850,80,06,90,48,2
19860,90,26,7-0,37,5
19871,00,16,4-0,37,2
19881,00,06,20,07,3
19891,10,25,8-0,46,7
19901,10,45,5-1,06,1
19911,10,25,5-1,05,8
19921,1-0,25,4-0,55,8
19931,0-0,45,60,56,6
19941,0-0,45,41,27,3
19951,0-0,25,11,07,0
19961,0-0,14,80,86,5
19971,10,14,30,45,9
19981,40,43,6-0,64,7
19991,60,63,1-1,24,1
20001,80,72,6-1,53,6
20012,10,42,2-1,33,3
20022,2-0,42,1-0,13,9
20032,2-0,92,21,34,8
20042,3-0,92,12,15,7
20052,3-0,52,31,85,9
20062,20,32,40,15,0
20072,00,82,7-1,34,2
20081,90,82,8-1,93,7
20091,50,13,5-0,84,4
20101,40,03,9-0,35,0
20111,50,03,9-0,55,0
20121,4-0,24,30,35,8
20131,4-0,44,61,67,3
20141,6-0,44,61,77,4
20151,8-0,34,50,96,9
20161,9-0,14,4-0,16,0
20172,00,34,0-1,35,1
20182,10,63,8-2,73,8