Auteur: Rianne Kloosterman

De woning en buurt van inbraakslachtoffers

Over deze publicatie

In 2017 gaf 12 procent van de personen van 15 jaar en ouder aan dat zij in de afgelopen vijf jaar slachtoffer zijn geweest van een woninginbraak of een poging daartoe. Twee procent kreeg hier in de afgelopen twaalf maanden mee te maken.Vrijstaande woningen, oudere woningen en woningen met een hogere WOZ-waarde zijn vaker doelwit van inbrekers. Ook de buurt waarin mensen wonen, is van belang voor de kans op slachtofferschap van woninginbraak. Mensen in buurten met een gemiddeld hoge WOZ-waarde geven naar verhouding vaak aan inbraakslachtofferte zijn geweest. Dit geldt tevens voor bewoners van buurten met een relatief groot aandeel huishoudens met een laag inkomen en voor bewoners van aandachtswijken.Een hoge mate van sociale cohesie in de buurt verkleint de kans op woninginbraak.

1. Inleiding

Een woninginbraak is vaak een ingrijpende gebeurtenis voor slachtoffers en hun naasten.Naast de materiële schade van gestolen goederen of aangerichte schade, laten Lamet en Wittebrood (2009) zien dat de emotionele gevolgen van een woninginbraak groot kunnen zijn. Boosheid, angst, ongeloof en schuldgevoelens zijn veelvoorkomende emoties.Ook slaap- en concentratieproblemen komen voor bij slachtoffers van woninginbraak.De meeste emoties en klachten verdwijnen na verloop van tijd, maar een deel blijft wantrouwender en alerter dan voor de inbraak. Ook bij kinderen zijn de gevolgen van een woninginbraak vaak lange tijd merkbaar; ze voelen zich onveilig in hun huis en zijn meer oplettend als ze thuiskomen. De grote impact van woninginbraak op de slachtoffers maakt dat deze vorm van criminaliteit behoort tot de high impact crimes. De bestrijding van deze criminaliteit wordt door zowel politie als het Openbaar Ministerie hoog geprioriteerd.Dat er bij een woninginbraak een grove inbreuk is op de leefomgeving en het veiligheidsgevoel maakt dat veel mensen preventiemiddelen in en om de woning aanbrengen om woninginbraak te voorkomen. Uit de literatuur blijkt dat de kans op inbraak sterk afneemt met het realiseren van inbraakpreventie (Roorda, Buysse en Van Soomeren, 2015; Vollaard, 2014). Woningen zonder beveiligingsmaatregelen zouden een acht keer zo groot risico op woninginbraak hebben dan woningen die uitgebreid zijn beveiligd (Van Dijk, 2012).

In dit artikel wordt op basis van de Veiligheidsmonitor uitgebreid ingegaan op de stand van zaken, trends en achtergronden van woninginbraak en inbraakpreventie. Allereerstwordt beschreven in welke mate de Nederlandse bevolking in 2017 slachtoffer was van woninginbraak en in hoeverre dit veranderd is sinds 2012. Naast het daadwerkelijke slachtofferschap is tevens aandacht voor de door burgers ingeschatte kans dat ze zelf slachtoffer worden van woninginbraak. Vervolgens worden regionale verschillen in woninginbraak en inbraakpreventie in kaart gebracht en is er aandacht voor de samenhang met woning- en buurtkenmerken (zie kader). Ten slotte komt kort de ‘dader-kant’ aan bod,de verdachten van woninginbraak. Welk deel van de verdachten pleegt inbraken in de eigen woonbuurt? En zijn hierin verschillen tussen stedelijke en niet-stedelijke gemeenten?

2. Gegevens

2.1 Gegevensbron

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van gegevens uit de Veiligheidsmonitor (VM). De VM is een tweejaarlijks terugkerende, grootschalige enquête onder de bevolking in Nederland van 15 jaar en ouder over thema’s als leefbaarheid in de buurt, veiligheidsbeleving,slachtofferschap van criminaliteit en aanverwante onderwerpen. Tussen 2012 en 2017 is de VM jaarlijks uitgevoerd. Voor meer informatie, zie Technische toelichting en CBS (2017).De gegevens uit de Veiligheidsmonitor zijn aangevuld met woningkenmerken uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB) van het CBS (CBS, 2019). Tevens zijn op basis van het SSB buurtkenmerken geconstrueerd.

2.2 Operationalisering afhankelijke variabelen

Slachtofferschap van (poging tot) woninginbraak

Respondenten is in de Veiligheidsmonitor gevraagd of er in de afgelopen vijf jaar weleens in hun woning is ingebroken of een poging daartoe is gedaan. Indien mensen in de afgelopen vijf jaar slachtoffer zijn geweest, is de vraag gesteld of dat ook in de afgelopen twaalf maanden één of meerdere keren is gebeurd. Bij een bevestigend antwoord is gevraagd hoe vaak dit in totaal is gebeurd en in welke maanden dit is geweest. Over de laatste woninginbraak is tot slot gevraagd of er toen daadwerkelijk iets is gestolen uit de woning, of er iets is vernield in aan de woning, of het voorval is gemeld bij de politie en of er een proces-verbaal of ander document is ondertekend.

De reden dat er zowel is gevraagd naar slachtofferschap van woninginbraak in de afgelopen vijf jaar als in de afgelopen twaalf maanden is telescoping. Dit houdt in datmensen die net meer dan twaalf maanden geleden slachtoffer zijn geworden van inbrekers soms geneigd zijn om dit nog binnen de periode van twaalf maanden te plaatsen. Dit wordt (deels) ondervangen door eerst een vraag te stellen over slachtofferschap in de afgelopen vijf jaar.

Inschatting kans op woninginbraak

Naast het daadwerkelijke slachtofferschap is respondenten gevraagd hoe groot zij de kans achten dat zij in de komende twaalf maanden zelf slachtoffer worden van inbraak in hun woning. De antwoordcategorieën waren: ‘heel groot’, ‘groot’, ‘niet groot en niet klein’, ‘klein’ en ‘heel klein’. In de analyses zijn de categorieën ‘heel groot’ en ‘groot’samengenomen, alsook de categorieën ‘klein’ en ‘heel klein’.

Maatregelen voor inbraakpreventie

Verder is respondenten de vraag gesteld welke maatregelen zij hebben genomen om hun woning of bezittingen te beveiligen. Ze konden aangeven of hun woning extra veiligheidssloten of grendels op buitendeuren heeft, rolluiken of luiken voor ramen en/of deuren, buitenverlichting of een alarminstallatie.

2.3 Operationalisering onafhankelijke variabelen

In de Veiligheidsmonitor is respondenten gevraagd naar het soort woning waarin zij wonen (vrijstaande woning/ bungalow, twee-onder-een-kap woning, tussenwoning in een rij, seniorenwoning/ serviceflat/ aanleunwoning, verzorgingstehuis, hoekwoning in een rij, flat met minder dan vijf woonlagen, flat met vijf of meer woonlagen, bovenwoning,benedenwoning, op kamers, woonboot, woonwagen, anders). Vanwege het beperkte aantal bewoners van verzorgingstehuizen, woonboten en woonwagens in de monitor zijn deze categorieën toegevoegd aan de categorie ‘anders’. Tevens is gevraagd of de respondent in een koop- of huurwoning woont.
De sociale cohesie in de buurt is in de Veiligheidsmonitor gemeten met de volgende stellingen:
— Ik heb veel contact met andere buurtbewoners.
— In deze buurt gaat men op een prettige manier met elkaar om.
— Ik woon in een gezellige buurt waar mensen elkaar helpen en samen dingen doen.
— Mensen kennen elkaar in deze buurt nauwelijks.
— Ik ben tevreden met de bevolkingssamenstelling in deze buurt.
— Ik voel mij thuis in deze buurt.

De antwoordopties zijn: ‘helemaal mee eens’, ‘mee eens’, ‘niet mee eens, maar ook niet mee oneens’, ‘mee oneens’, ‘helemaal mee oneens’. Het antwoord op de vierde stelling (of men elkaar nauwelijks kent) is om gecodeerd, zodat men elkaar bij een hogere score beter kent. De gemiddelde score op deze zes stellingen wordt gebruikt als score voor sociale cohesie, waarbij categorieën van 1 tot en met 5 zijn gemaakt. Een hogere score is een indicatie van meer cohesie in de buurt. Omwille van de leesbaarheid zijn labels toegekend aan de categorieën van sociale cohesie, namelijk: 1) heel laag, 2) laag, 3) niet laag, niet hoog, 4) hoog, en 5) heel hoog.

Vanuit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB) zijn gegevens over het bouwjaar en de WOZ-waarde van de woning aan de Veiligheidsmonitor gekoppeld. Verder is op basis van het SSB de gemiddelde WOZ-waarde van de woningen in de buurt, het gemiddelde bouwjaar, het aandeel huishoudens met een laag inkomen, het aandeel leegstaande woningen en het aandeel huishoudens dat minder dan twee jaar in de buurt woont,vastgesteld. De laatste drie kenmerken zijn ingedeeld in kwartielgroepen, waarbij een hogere kwartielgroep een groter aandeel van het betreffende kenmerk weergeeft.

In de Veiligheidsmonitor geven mensen aan of zij in de afgelopen vijf jaar/ twaalf maanden slachtoffer zijn geweest van woninginbraak. Als gevolg van een verhuizing kan het voorkomen dat de inbraak niet in de huidige woning en/of buurt plaatsvond, maar in de vorige woning en/of buurt. Op basis van het SSB is vastgesteld hoe lang mensen op het huidige adres wonen. Voor de relatie tussen enerzijds woning- en buurtkenmerke nen anderzijds het slachtofferschap van woninginbraak in de afgelopen vijf jaar zijn mensen geselecteerd die vijf jaar of langer op het huidige adres wonen. Voor de relatie tussen enerzijds woning- en buurtkenmerken en anderzijds het slachtofferschap van woninginbraak in de afgelopen twaalf maanden zijn mensen die twaalf maanden of langer op het huidige adres wonen, geselecteerd. Op deze manier vormen verhuizingen geen storende factor in de analyses.

3. Resultaten

3.1 Stand van zaken en trends

Minder slachtoffers van woninginbraak dan in 2012

In 2017 gaf 12 procent van de bevolking aan dat zij in de afgelopen vijf jaar slachtoffer zijn geweest van woninginbraak of een poging daartoe. Twee procent kreeg hier in de afgelopen twaalf maanden mee te maken. Dit aandeel lag iets hoger in 2012. In de meeste gevallen gaat het om een poging tot inbraak waarbij niets uit de woning is gestolen. Verder krijgen sommige mensen meerdere malen in een jaar met inbrekers te maken; in 2017 betrof dit 22 procent van de slachtoffers. De meerderheid (78 procent) is eenmalig slachtoffer geweest van woninginbraak. De meeste slachtoffers kregen in de vakantiemaanden juli, augustus of december met inbrekers te maken. De minste slachtoffers waren er in januari.

3.1.1 Slachtofferschap in de afgelopen 12 maanden, 2017
 Poging tot inbraak (%)Inbraak (%)
20121,71,2
20131,81,3
20141,81,2
20151,71,1
20161,51
20171,20,8

(Poging tot) inbraak wordt in ongeveer 2 van de 3 gevallen gemeld bij de politie. Dit aandeel is niet veranderd tussen 2012 en 2017. Er wordt wel minder vaak aangifte gedaan. In 2012 ging het om 51 procent van de gevallen tegen 43 procent in 2017. In 2017 werd 71 procent van de woninginbraken waarbij daadwerkelijk iets gestolen is, aangegeven bij de politie. Van de pogingen tot inbraak was dat 27 procent.

In lijn met het verminderde slachtofferschap van woninginbraak, is de ingeschatte kans op slachtofferschap iets afgenomen. In 2012 achtte 10 procent van de bevolking de kans (zeer) groot dat zij in de komende twaalf maanden zelf slachtoffer zouden worden van woninginbraak, tegen 9 procent in 2017. De ingeschatte kans op slachtofferschap van woninginbraak hangt duidelijk samen met het daadwerkelijke slachtofferschap. Van de mensen die in de afgelopen twaalf maanden slachtoffer zijn geweest van woninginbraak, acht 45 procent de kans (zeer) groot dat zij in de komende twaalf maanden opnieuw slachtoffer zullen worden, tegen 8 procent van de mensen die geen slachtoffer zijn geweest. In het geval van woninginbraak in de afgelopen vijf jaar zijn deze percentages respectievelijk 28 en 6 procent.

Meerderheid neemt maatregelen tegen inbraak

Het grootste deel van de bevolking heeft maatregelen getroffen om hun woning tegen inbrekers te beschermen. Zo heeft 76 procent buitenverlichting en 65 procent extra veiligheidssloten. (Rol)luiken en een alarminstallatie komen met 19 procent en 13 procent minder vaak voor. Slachtoffers van woninginbraak hebben doorgaans vaker maatregelen voor inbraakpreventie dan mensen die geen recente ervaring hebben met woningbraak. Ze hebben vooral vaker een alarminstallatie of extra veiligheidssloten. Dit geldt eveneens voor mensen die de kans op woninginbraak (zeer) groot inschatten ten opzichte van mensen die dit niet doen. Hoewel het niet aan te tonen valt op basis van de gegevens – doordat het slachtofferschap en de aanwezigheid van preventiemaatregelen op hetzelfde moment zijn vastgesteld – is het aannemelijk dat slachtofferschap van woninginbraak mensen aanzet tot het aanschaffen van preventieve maatregelen. Ook valt op basis van de gegevens niet vast te stellen of preventiemaatregelen de kans op woninginbraak verkleinen. Ander onderzoek laat zien dat er wel degelijk een preventieve werking van uitgaat (De Waard, 2012; Van Dijk, 2012; Vollaard en Van Ours, 2011).

3.1.2 Preventie in en rondom woning, 2017
 Buitenverlichting (%)Extra veiligheidssloten / grendels op buitendeuren (%)(Rol)luiken voor ramen / deuren (%)Alarminstallatie in huis (%)
75,974864,862319,071712,8746
De aanwezigheid van extra veiligheidssloten en van buitenverlichting is iets gedaald in vergelijking met 2012. Het aandeel met een alarminstallatie of met (rol)luiken is gelijk gebleven.

3.2 Regionale verschillen in slachtofferschap woninginbraak en preventie

Inwoners van meer verstedelijkte gemeenten geven vaker aan slachtoffer te zijn geweest van (poging tot) woninginbraak dan inwoners van minder verstedelijkte gemeenten. Bovendien zijn ze vaker herhaald slachtoffer. Ze achten de kans op woninginbraak ook vaker (heel) groot. Daarentegen blijken inwoners van de meest verstedelijkte gemeenten het minst vaak preventiemaatregelen te treffen om hun woning tegen inbrekers te beschermen.

3.2.1 Slachtofferschap en preventie naar stedelijkheid, 2017
 Zeer sterk stedelijk (%)Sterk stedelijk (%)Matig stedelijk (%)Weinig stedelijk (%)Niet stedelijk (%)
Slachtofferschap woninginbraak in afgelopen 5 jaar14,036912,692910,58599,38058,729
Slachtofferschap woninginbraak in afgelopen 12 maanden2,72462,19491,73451,61741,263
Ingeschatte kans op woninginbraak '(heel) groot'11,42229,71498,38576,72486,4078
Buitenverlichting58,314976,683,089885,24186,4153
Extra veiligheidssloten59,829365,494768,994366,691564,1159
(Rol)luiken10,52619,076722,350925,056521,8595
Alarminstallatie in huis10,126313,013415,277113,655813,4419

Dit patroon komt deels ook tot uitdrukking in de regionale spreiding van het slachtofferschap van woninginbraak en inbraakpreventie naar provincie. Het aandeel personen dat in de afgelopen vijf jaar slachtoffer is geweest van woninginbraak ligt in minder verstedelijkte provincies als Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Zeeland lager dan in de meeste andere provincies. In de sterk verstedelijkte provincie Noord-Holland is het aandeel groter dan landelijk gemiddeld. Hoewel minder sterk verstedelijkt geldt dit ook voor de provincies Limburg en Noord-Brabant. Wat betreft het slachtofferschap van woninginbraak in de afgelopen twaalf maanden zijn de provinciale verschillen minder groot (CBS Statline, 2018a).
Het aandeel dat de kans op woninginbraak (heel) groot acht, is relatief klein in minder verstedelijkte provincies. Vooral inwoners van Flevoland, Noord-Holland, Zuid-Holland en Limburg schatten deze kans hoog in (CBS Statline, 2018b). Maatregelen tegen woninginbraak zijn het meest getroffen in de zuidelijke provincies Noord-Brabant en Limburg, en het minst in de provincies Groningen, Friesland en NoordHolland (CBS Statline, 2018c).

3.2.2 Slachtofferschap van (poging tot) woninginbraak in de afgelopen vijf jaar naar provincie, 2017

In gemeenten met 70 duizend of meer inwoners – dit zijn de 51 grootste gemeenten van Nederland – zijn meer slachtoffers van woninginbraak dan landelijk gemiddeld. Ook het aandeel dat de kans op woninginbraak (heel) groot acht ligt hier hoger (CBS StatLine, 2018a; 2018b). Binnen de 51 grootste gemeenten bestaan er ook verschillen. Hoewel het aandeel slachtoffers van woninginbraak niet verschilt tussen de G4-gemeenten (Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht), G32-gemeenten (netwerk van grote steden exclusief G4) en overige grootste gemeenten, zijn er in de G4-gemeenten meer mensen die in de afgelopen twaalf maanden meerdere keren met inbrekers te maken kregen. Tevens acht een groter deel in de G4-gemeenten de kans op woninginbraak (heel) groot dan in de andere grootste gemeenten. Minder mensen hebben er echter maatregelen getroffen om hun woning en bezittingen te beveiligen (CBS StatLine, 2018a; 2018b; 2018c).

3.3 Slachtofferschap woninginbraak en preventie naar woningkenmerken

Seniorenwoningen en hoge flats relatief weinig het doelwit van inbrekers Bewoners van vrijstaande woningen, benedenwoningen en hoekwoningen in een rij geven vaker aan dat zij in de afgelopen vijf jaar slachtoffer zijn geweest van (poging tot) woninginbraak dan bewoners van twee-onder-een-kapwoningen, tussenwoningen in een rij, seniorenwoningen1), flats en bovenwoningen (zie tabel B1). Seniorenwoningen en hoge flats van vijf of meer woonlagen zijn relatief weinig doelwit van inbrekers. Er zijn minder verschillen naar woningtype wanneer gekeken wordt naar het slachtofferschap in de afgelopen twaalf maanden. Het aandeel dat de kans op woninginbraak (heel) groot acht is onder bewoners van vrijstaande woningen, benedenwoningen, tussenwoningen en hoekwoningen in een rij groter dan onder bewoners van twee-onder-een-kapwoningen, seniorenwoningen, flats2), bovenwoningen en studentenkamers. Bewoners van vrijstaande woningen hebben de meeste preventiemaatregelen getroffen, bewoners van studentenkamers en bovenwoningen de minste.

Koopwoningen beter beveiligd tegen woninginbraak dan huurwoningen

Het slachtofferschap van woninginbraak in de afgelopen vijf jaar verschilt niet tussen bewoners van koop- en huurhuizen (zie tabel B1). Wel geven bewoners van een huurhuis vaker aan dat zij in de afgelopen twaalf maanden slachtoffer zijn geweest van inbrekers. De kans op woninginbraak wordt door bewoners van koop- en huurhuizen vergelijkbaar ingeschat. Wat betreft inbraakpreventie hebben bewoners van een koophuis vaker maatregelen getroffen dan bewoners van een huurhuis. Zo heeft bijvoorbeeld 84 procent van de bewoners van een koophuis buitenverlichting, tegen 61 procent van de bewoners van een huurhuis.

Woninginbraak vaker in oudere dan nieuwere woningen

Het bouwjaar is eveneens van belang voor woninginbraak. Vooral bewoners van woningen die gebouwd zijn voor 1965 geven vaak aan dat zij slachtoffer zijn geweest van woninginbraak. Van hen gaf 2,6 procent aan in de afgelopen twaalf maanden te maken te hebben gehad met inbrekers, tegen 1,8 procent van de bewoners van woningen die in 1965 of later zijn gebouwd. Wat betreft woninginbraak in de afgelopen vijf jaar is dit 14,1 procent tegen 11,2 procent.
Bewoners van oudere woningen schatten de kans op woninginbraak ook vaker hoger in. Dat er in nieuwere woningen minder wordt ingebroken en dat de bewoners ervan minder angstig hiervoor zijn, hangt mogelijk samen met het feit dat er in deze woningen doorgaans meer preventiemaatregelen zijn getroffen. Desalniettemin blijkt dat er in woningen die in 2005 of daarna zijn gebouwd minder vaak extra veiligheidssloten of (rol) luiken aanwezig zijn dan in woningen die tussen 1945 en 2005 zijn gebouwd. Mogelijk zitten er betere sloten in ramen en deuren bij nieuwere woningen, waardoor extra veiligheidssloten niet nodig zijn.

4. Verdachten van woningbraak

In 2017 legde de politie 64 575 diefstallen of inbraken in een woning, schuur of garage vast in een proces-verbaal van aangifte of in een ambtshalve opgemaakt proces verbaal (CBS StatLine, 2018d). Hiervan zijn 3 920 gevallen opgehelderd in hetzelfde jaar. Dit betekent dat er ten minste één verdachte bij de politie bekend is, ook al is deze voortvluchtig of ontkent hij of zij het strafbare feit te hebben gepleegd. De politie registreerde in 2017 6 480 keer iemand als verdachte van diefstal of inbraak in een woning, schuur of garage. Een persoon wordt door de politie als verdachte van een misdrijf geregistreerd wanneer een redelijk vermoeden van schuld aan dat misdrijf bestaat.Wanneer de politie denkt dat een persoon meerdere misdrijven heeft gepleegd, dan wordt deze persoon evenzoveel maal geregistreerd. In 2017 ging het om 4 554 unieke verdachten van inbraak of diefstal uit woning, schuur of garage; 82 procent werd van één inbraak verdacht, 11 procent van twee inbraken en 7 procent van drie of meer inbraken. De cijfers over verdachten van diefstal of inbraak in een woning, schuur of garage in 2017 zijn voorlopig.
De meeste verdachten van woninginbraak wonen in zeer sterk (35 procent) of sterk stedelijke gemeenten (37 procent). Een duidelijke minderheid van 4 procent woont in een niet stedelijke gemeente. Wanneer de woonplek van verdachten met de pleegplek wordt vergeleken, blijkt dat 57 procent van de inbraken plaatsvinden in de eigen gemeente,26 procent in de eigen wijk en 15 procent in de eigen buurt. Er bestaan hierin enige verschillen naar stedelijkheid. Zestig procent van de inbraken in zeer stedelijke gemeenten is gepleegd door een verdachte die ook in deze gemeente woont. In niet-stedelijke gemeenten is dit 51 procent. Dit is dan wel vaker de eigen wijk of eigen buurt.

5. Conclusie

In 2017 gaf 12 procent van de personen van 15 jaar en ouder aan dat zij in de afgelopen vijf jaar slachtoffer zijn geweest van een woninginbraak of een poging daartoe. Twee procent kreeg hier in de afgelopen twaalf maanden mee te maken. Dit aandeel lag iets hoger in 2012. In de meeste gevallen gaat het om een poging tot inbraak waarbij niets uit de woning is gestolen. In lijn met het verminderde slachtofferschap van woninginbraak, is de door mensen ingeschatte kans om inbraakslachtoffer te worden iets afgenomen.

Het grootste deel van de bevolking heeft maatregelen getroffen om hun woning en bezittingen te beschermen. Buitenverlichting en extra veiligheidssloten worden vaker aangebracht dan (rol)luiken en alarminstallaties. Een kanttekening is dat het aantal preventiemaatregelen in dit onderzoek beperkt is. Zeker in digitale zin is er veel veranderd op het gebied van preventie. Zo kan inbraak ook worden teruggedrongen door een sociale controle met digitale communicatie, bijvoorbeeld woon- of buurtgroepen die via Whats App communiceren. Ook de aanwezigheid van een buurtwacht, beveiligingscamera’s aan woningen, een waakhond, binnenverlichting met een timer - om bij afwezigheid een bewoonde indruk te wekken - en binnen- en buitenverlichting met bewegingsdetectie zijn maatregelen die mensen kunnen treffen om inbrekers buiten te houden.

Verder kan het al dan niet toepassen van preventiemaatregelen ook samenhangen met de woonomgeving. Dat sterk verstedelijkte gebieden doorgaans goed verlicht zijn, kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat de noodzaak van buitenverlichting in deze gebieden minder urgent is. Een ander voorbeeld: (rol)luiken worden vooral toegepast in het zuiden van Nederland, wat deels ook is ingegeven door bouwstijl en vertoon van de woning. Het behoort meer tot het erfgoed. Een alarminstallatie of extra veiligheidssloten zijn mogelijk minder omgevingsafhankelijke preventie maatregelen.

De woning en de buurt waarin mensen wonen, zijn van belang voor de kans op slachtofferschap van woninginbraak. Vrijstaande woningen, oudere woningen en woningen met een hogere WOZ-waarde zijn relatief vaak doelwit van inbrekers. Niet alleen de waarde van de woning zelf, maar ook die van de andere huizen in de buurt is van belang voor de kans op woninginbraak. Mensen in buurten met een gemiddeld hoge WOZ-waarde geven naar verhouding vaak aan in de afgelopen vijf jaar slachtofferte zijn geweest. Een hoge WOZ-waarde van de woning of de buurt kan wijzen op een hoge buit. Tegelijkertijd blijkt de kans op slachtofferschap van woninginbraak groter naarmate er meer huishoudens met een laag inkomen in de buurt zijn. Ook bewoners van aandachtswijken zijn vaker slachtoffer van woninginbraak dan degenen die niet in een aandachtswijk wonen. De literatuur (Van den Handel, Nauta, Van Soomer en en Van Amersfoort, 2009; Klein Haneveld, Boes en Kop, 2012) laat zien dat de voorkeur van inbrekers voor een bepaalde buurt, woning of woningtype persoonsafhankelijk is.Sommige inbrekers – vaak professionals of inbrekersbendes – vinden dure huizen ofbuurten aantrekkelijk vanwege de potentiële opbrengst, terwijl anderen deze juist mijden vanwege de vaak goede beveiliging. Zij – vaak gelegenheidsinbrekers – gaan liever naar woningen met minder inbraakwerende maatregelen en achterstallig onderhoud. Dit soortwoningen komen vaker voor in buurten met een relatief groot aandeel huishoudens meteen laag inkomen en in aandachtswijken.
Verder is de sociale cohesie in de buurt van belang. Een hoge mate van sociale cohesie gaat samen met een kleinere kans op woninginbraak.

Inwoners van meer verstedelijkte gemeenten geven vaker aan slachtoffer te zijn geweest van woninginbraak dan inwoners van minder verstedelijkte gemeenten. In lijn hiermee blijken de verdachten van woninginbraak naar verhouding vaak in zeer sterk of sterk stedelijke gemeenten te wonen. Daarbij zoeken personen die willen inbreken vaak hun doelwit in hun eigen gemeente.

Literatuur

Bennett, T. en R. Wright (1984). Burglars on burglary: Prevention and the offender.Aldershot: Gower.

Bernasco, W. en P. Nieuwbeerta (2003). Hoe kiezen inbrekers een pleegbuurt? Een nieuwe benadering voor de studie van criminele doelwit selectie. Tijdschrift voor Criminologie,45(3), pp. 254-270.

Bureau van Dijk, van Soomeren en Partners Amsterdam (1991). Woninginbraak: Motieven en werkwijzen vanuit daderperspectief. In opdracht van Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven. Landelijk Bureau Voorkoming Misdrijven, Directie Criminaliteitspreventie Ministerie van Justitie/Ministerie van Binnenlandse Zaken.

CBS (2017). Veiligheidsmonitor 2017. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/ Bonaire.

CBS (2019). Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB). Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/ Heerlen/ Bonaire.

Dijk, J.J.M. van (2012). Deuren op slot. Naar een verklaring voor de internationale dalingvan criminaliteit. Justitiële verkenningen, 38(7), pp. 7-44.

Klein Haneveld, R.K. en S. Boes en N. Kop (2012). Woninginbraken: Een onderzoek naar het fenomeen woninginbraken en mogelijke aanpak hiertegen. Apeldoorn: Politieacademie.

Lamet, W. en K. Wittebrood (2009). Nooit meer dezelfde: gevolgen van misdrijven voor slachtoffers. Den Haag: SCP.

Rijksoverheid.nl (geraadpleegd op 11 februari 2019). Aandachtswijken.

Roorda, W., W. Buysse en P. van Soomeren (2015). Onverklaard slachtofferschap van woninginbraken: secundaire analyse preventie en woninginbraak. Amsterdam: WODC, DSC-groep.

Vollaard, B. (2014). Beïnvloeding van inbraakpreventiegedrag: een handreiking voor beleidsmakers. CCV / Universiteit Tilburg.

Vollaard, B. en J. C. van Ours (2011). Does regulation of built-in security reduce crime? Evidence from a natural experiment. The Economic Journal, 121(May), pp. 485–504.

Waard, J. de (2012). Diefstal in woningen: Omvang, achtergronden, en werkzame preventieve en repressieve maatregelen. Een synthese van literatuur ten behoeve van de Veiligheidsconferentie ‘Diefstal in woningen’. Den Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Wittebrood, K. (2008). Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten. In: P. Schnabel et al., Betrekkelijke betrokkenheid. Den Haag: SCP.

Van den Handel, C., O. Nauta, P. van Soomeren en P. van Amersfoort (2009). Hoe doen ze het toch? Modus Operandi Woninginbraak. Amsterdam: DSP-groep.

StatLine

CBS StatLine (2018a). Slachtofferschap; regio.

CBS StatLine (2018b). (On)veiligheidsbeleving; regio.

CBS StatLine (2018c). Preventie; regio.

CBS StatLine (2018d). Geregistreerde diefstallen; diefstallen en verdachten, regio.

Technische toelichting

Gegevensbron

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van gegevens uit de Veiligheidsmonitor 2017(CBS, 2017). De VM is een grootschalige enquête onder de bevolking in Nederland van 15 jaar en ouder over thema’s als leefbaarheid in de buurt, veiligheidsbeleving,slachtofferschap van criminaliteit en aanverwante onderwerpen. De dataverzameling van de VM vindt plaats in de maanden augustus tot december door middel van internetvragenlijsten en papieren vragenlijsten. In 2017 deden in totaal bijna 150 duizend mensen mee aan het onderzoek. Het onderzoek wordt niet alleen uitgevoerd door CBS,maar deels ook door I&O Research. Dit externe onderzoeksbureau is verantwoordelijk voor een deel van het landelijke veldwerk (jaarlijks ongeveer 35 duizend enquêtes) en voor de lokale oversampling in opdracht van gemeenten en regionale verbanden.

Marges

Bij elk gepresenteerd percentage worden ook de marges gegeven bij een betrouwbaarheidsniveau van 95 procent. Dit betekent dat bij herhaald uitvoeren van het onderzoek het werkelijke percentage in 95 van de 100 steekproeven zal liggen tussen de grenzen vande marges weergegeven bij het percentage. In de staafdiagrammen worden de marges weergegeven door middel van zogeheten foutbalken in de staven (zien er uit als: ‘H’).

Methode

Door middel van bivariate analyses is nagegaan of woning- en buurtkenmerken van belang zijn voor de kans op slachtofferschap van woninginbraak en inbraakpreventie. Daarnaast is met multivariate logistische regressieanalyse bekeken of de geconstateerde verschillenzoals vastgesteld blijven bestaan wanneer alle kenmerken in één model worden opgenomen.

Met behulp van multilevel-analyse kan worden onderzocht of de inbraakkans van woningen in eenzelfde buurt meer overeenkomt dan de inbraakkans van woningen in verschillende buurten. Als gevolg van onvoldoende waarnemingen was het echter niet mogelijk om deze analysetechniek toe te passen. Een consequentie van het negeren van de hiërarchische structuur in de data is dat standaardfouten van de regressiecoëfficiënten worden onderschat. Er moet dus rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de significantie van de effecten is overschat in het multivariate lineaire regressiemodel.

Tabellenbijlage

Tabel B1: Slachtofferschap van (poging tot) woninginbraak en inbraakpreventie naar woningkenmerken (in %), 2017
In afgelopen 12 maandenIn afgelopen12 maandenIn afgelopen 5 jaarIn afgelopen 5 jaarKans op inbraak grootKans op inbraak grootExtra veiligheidssloten aanwezigExtra veiligheidssloten aanwezig(Rol)luiken aanwezig(Rol)luiken aanwezigBuitenverlichting aanwezigBuitenverlichting aanwezigAlarminstallatie aanwezigAlarminstallatie aanwezig
waarde margewaardemargewaardemargewaardemargewaardemargewaardemargewaardemarge
Totaal2,00,112,10,39,00,264,90,419,10,376,00,312,90,2
Woningtype: Vrijstaande woning2,20,314,60,710,00,569,60,824,30,791,30,528,30,8
Woningtype: Twee-onder-een-kap1,50,210,20,67,50,573,30,828,50,889,70,614,80,6
Woningtype: Tussenwoning in een rij2,00,211,30,59,90,468,50,719,00,677,10,69,70,4
Woningtype: Seniorenwoning2,00,78,21,75,11,162,42,211,91,572,12,17,11,1
Woningtype: Hoekwoning in een rij2,10,313,90,910,80,771,11,022,50,983,00,811,60,7
Woningtype: Flat minder dan 5 woonlagen2,00,411,21,17,50,753,51,38,80,858,31,34,90,6
Woningtype: Flat 5 of meer woonlagen1,60,58,61,26,00,856,21,78,31,061,51,65,90,8
Woningtype: Bovenwoning2,40,710,51,67,51,049,92,09,01,244,22,05,90,9
Woningtype: Benedenwoning3,10,917,02,511,61,662,32,59,31,652,12,56,01,2
Woningtype: Op kamers3,32,013,27,57,62,221,93,39,82,439,04,04,11,6
Woningtype: Andere woning2,00,714,82,48,31,549,52,716,22,065,82,613,61,9
Eigendomssituatie: Huurwoning2,40,212,10,69,20,454,20,711,40,561,30,76,20,4
Eigendomssituatie: Koopwoning1,90,112,20,38,90,371,00,422,90,484,10,316,20,3
Bouwjaar: Voor 19452,40,314,00,79,50,559,60,814,10,664,10,812,40,5
Bouwjaar: 1945 tot 19652,80,414,20,810,40,662,81,022,40,971,11,010,80,6
Bouwjaar: 1965 tot 19851,80,211,60,58,90,467,20,720,90,578,20,611,20,4
Bouwjaar: 1985 tot 20051,70,210,80,58,30,469,70,721,00,683,10,615,50,5
Bouwjaar: 2005 en later1,70,410,71,18,30,758,41,212,80,880,21,015,10,9
WOZ-waarde: Minder dan 150 duizend euro2,30,311,70,79,10,556,50,815,30,662,70,86,20,4
WOZ-waarde: 150 tot 200 duizend euro2,00,210,80,69,00,565,70,820,90,677,10,78,60,4
WOZ-waarde: 200 tot 250 duizend euro1,50,210,70,67,90,568,80,822,40,781,60,711,00,5
WOZ-waarde: 250 tot 300 duizend euro1,80,312,30,88,70,769,31,121,60,983,20,913,60,7
WOZ-waarde: 300 tot 400 duizend euro1,80,313,00,89,30,670,21,019,20,984,50,820,50,9
400 tot 500 duized euro2,40,516,01,49,71,070,11,617,01,383,61,228,81,5
500 duizend euro of meer3,00,619,41,512,21,171,31,513,91,283,81,241,31,6

Tabel B2: Slachtofferschap van (poging tot) woninginbraak en inbraakpreventie naar buurtkenmerken, 2017
Inbraak afgelopen 12 maandenInbraak afgelopen 12 maandenInbraak in afgelopen 5 jaarInbraak in afgelopen 5 jaarKans op inbraak (heel) grootKans op inbraak (heel) grootExtra veiligheidssloten aanwezigExtra veiligheidssloten aanwezig(Rol)luiken aanwezig(Rol)luiken aanwezigBuitenverlichting aanwezig
WaardeMargeWaardeMargeWaardeMargeWaardeMargeWaardeMargeWaarde
Totaal2,00,112,10,39,00,264,90,419,10,376,0
Gemiddelde WOZ-waarde: Minder dan 150 duizend euro2,90,314,10,811,70,659,01,017,10,765,1
Gemiddelde WOZ-waarde: 150 tot 200 duizend euro2,00,212,00,68,60,464,70,720,00,674,4
Gemiddelde WOZ-waarde: 200 tot 250 duizend euro1,60,210,40,58,00,468,10,721,70,681,1
Gemiddelde WOZ-waarde: 250 tot 300 duizend euro1,50,311,40,77,60,565,80,918,50,881,1
Gemiddelde WOZ-waarde: 300 tot 400 duizend euro2,20,413,40,99,20,764,41,214,70,976,4
Gemiddelde WOZ-waarde: 400 tot 500 duizend euro2,00,615,52,010,81,563,72,411,51,675,9
Gemiddelde WOZ-waarde: 500 duizend euro of meer2,80,819,72,513,01,774,82,48,91,778,1
Gemiddelde WOZ-waarde: Eerste kwartielgroep1,50,210,10,58,00,470,10,722,00,685,4
Gemiddelde WOZ-waarde: Tweede kwartielgroep1,60,210,70,57,70,469,20,722,00,683,6
Gemiddelde WOZ-waarde: Derde kwartielgroep2,00,212,40,68,40,465,40,818,90,676,8
Gemiddelde WOZ-waarde: Vierde kwartielgroep2,90,315,00,711,30,557,40,714,60,561,0
Gemiddelde bouwjaar: Voor 19452,40,313,50,98,90,656,71,09,90,656,0
Gemiddelde bouwjaar: 1945 tot 19652,40,313,40,79,50,563,00,819,00,674,1
Gemiddelde bouwjaar: 1965 tot 19852,00,211,80,48,80,366,90,521,60,479,4
Gemiddelde bouwjaar: 1985 tot 20051,60,310,50,78,80,569,10,919,40,883,4
Gemiddelde bouwjaar: 2005 en later1,50,612,12,411,31,658,02,412,81,682,1
Aandeel leegstaande woningen: Eerste kwartielgroep1,70,310,40,78,90,670,50,920,30,883,3
Aandeel leegstaande woningen: Tweede kwartielgroep1,90,211,60,48,70,366,70,620,30,579,1
Aandeel leegstaande woningen: Derde kwartielgroep2,10,213,20,69,40,563,10,818,30,672,7
Aandeel leegstaande woningen: Vierde kwartielgroep2,50,313,50,79,20,559,50,816,50,668,2
Aandeel huishoudens dat < 2 jaar in buurt woont: Eerste kwartielgroep1,50,29,80,57,80,470,10,724,80,686,2
Aandeel huishoudens dat < 2 jaar in buurt woont: Tweede kwartielgroep1,80,211,30,58,30,468,50,721,70,682,9
Aandeel huishoudens dat < 2 jaar in buurt woont: Derde kwartielgroep2,20,213,60,610,20,564,70,717,30,675,6
Aandeel huishoudens dat < 2 jaar in buurt woont: 2,70,314,80,89,60,556,30,812,50,559,3
Mate van sociale cohesie in buurt: Heel laag6,32,425,65,233,04,563,44,716,53,361,5
Mate van sociale cohesie in buurt: Laag3,10,517,61,317,61,161,61,416,81,067,1
Mate van sociale cohesie in buurt: Niet laag, niet hoog2,30,213,00,510,30,463,20,617,60,572,4
Mate van sociale cohesie in buurt: Hoog1,70,110,80,46,80,367,60,520,50,480,6
Mate van sociale cohesie in buurt: Heel hoog1,50,310,81,06,70,768,11,421,51,284,6
Woont niet in aandachtswijk1,90,111,80,38,70,265,40,419,40,377,2
Woont in aandachtwijk4,00,820,41,915,71,354,41,912,71,351,5
Woont niet in Vinex-buurt2,10,112,10,38,90,264,90,419,20,375,6
Woont in Vinex-buurt1,40,412,41,411,01,165,11,715,81,384,5

Tabel B3: Multivariate logistische regressieanalyse van slachtofferschap (poging tot) woninginbraak, 2017
In de afgelopen 5 jaarIn de afgelopen 5 jaarIn de afgelopen 5 jaarIn de afgelopen 12 maandenIn de afgelopen 12 maandenIn de afgelopen 12 maanden
BSEExp(B)BSEExp(B)
Intercept-0,740,20**0,48-2,990,40**0,05
Woningtype: Vrijstaande woning/ bungalowref. ref.
Woningtype: Twee-onder-een-kapwoning-0,370,05**0,69-0,350,12**0,70
Woningtype: Tussenwoning in een rij-0,490,05**0,61-0,290,12*0,75
Woningtype: Seniorenwoning/ serviceflat/ aanleunwoning-0,840,15**0,43-0,330,25ns0,72
Woningtype: Hoekwoning in een rij-0,210,06**0,81-0,200,13ns0,82
Woningtype: Lage flat (<5 woonlagen)-0,790,09**0,45-0,680,17**0,51
Woningtype: Hoge flat (5 of meer woonlagen)-1,150,11**0,32-0,930,22**0,40
Woningtype: Bovenwoning-0,950,12**0,39-0,550,20**0,58
Woningtype: Benedenwoning-0,370,11**0,69-0,270,21ns0,77
Woningtype: Op kamers-0,370,35ns0,69-0,500,38ns0,61
Woningtype: Anders-0,200,12ns0,82-0,440,24ns0,65
Huurwoningref. ref.
Koopwoning0,010,05ns1,01-0,170,08*0,85
Bouwjaar woning: Voor 19450,300,09**1,350,150,18ns1,16
Bouwjaar woning: 1945-19650,400,09**1,490,350,17*1,42
Bouwjaar woning: 1965-19850,300,09**1,350,100,16ns1,10
Bouwjaar woning: 1985-20050,150,08ns1,170,080,16ns1,09
Bouwjaar woning: 2005 en laterref. ref.
WOZ-waarde woning: Minder dan 150 duizend euro-0,610,10**0,54-0,740,19**0,48
WOZ-waarde woning: 150 tot 200 duizend euro-0,570,08**0,56-0,610,17**0,54
WOZ-waarde woning: 200 tot 250 duizend euro-0,500,08**0,61-0,740,17**0,48
WOZ-waarde woning: 250 tot 300 duizend euro-0,360,08**0,69-0,580,17**0,56
WOZ-waarde woning: 300 tot 400 duizend euro-0,330,07**0,72-0,600,16**0,55
WOZ-waarde woning: 400 tot 500 duizend euro-0,170,08*0,84-0,330,18ns0,72
WOZ-waarde woning: 500 duizend euro of meerref. ref.
Gemiddelde bouwjaar woningen in buurt: Voor 1945-0,320,16*0,73-0,240,33ns0,78
Gemiddelde bouwjaar woningen in buurt: 1945-1965-0,130,15ns0,88-0,120,31ns0,89
Gemiddelde bouwjaar woningen in buurt: 1965-1985-0,100,15ns0,91-0,130,30ns0,88
Gemiddelde bouwjaar woningen in buurt: 1985-2005-0,120,15ns0,89-0,230,29ns0,79
Gemiddelde bouwjaar woningen in buurt: 2005 en laterref. ref.
Gemiddelde WOZ-waarde woningen in buurt: Minder dan 150 duizend euro-0,310,13*0,730,270,25ns1,32
Gemiddelde WOZ-waarde woningen in buurt: 150 tot 200 duizend euro-0,290,11*0,750,120,22ns1,13
Gemiddelde WOZ-waarde woningen in buurt: 200 tot 250 duizend euro-0,330,11**0,720,070,22ns1,07
Gemiddelde WOZ-waarde woningen in buurt: 250 tot 300 duizend euro-0,270,11*0,770,000,21ns1,00
Gemiddelde WOZ-waarde woningen in buurt: 300 tot 400 duizend euro-0,210,11ns0,810,160,21ns1,18
Gemiddelde WOZ-waarde woningen in buurt: 400 tot 500 duizend euro-0,200,13ns0,82-0,380,25ns0,68
Gemiddelde WOZ-waarde woningen in buurt: 500 duizend euro of meerref. ref.
Aandeel huishoudens met een laag inkomen: Eerste kwartielgroep-0,310,06**0,73-0,290,13*0,75
Aandeel huishoudens met een laag inkomen: Tweede kwartielgroep-0,250,06**0,78-0,280,12*0,76
Aandeel huishoudens met een laag inkomen: Derde kwartielgroep-0,120,05*0,89-0,100,10ns0,90
Aandeel huishoudens met een laag inkomen: Vierde kwartielgroepref. ref.
Eerste kwartielgroep-0,060,06ns0,95-0,130,12ns0,88
Tweede kwartielgroep0,010,06ns1,010,010,12ns1,01
Derde kwartielgroep0,040,05ns1,04-0,040,10ns0,96
Vierde kwartielgroepref. ref.
Aandeel leegstaande woningen in buurt: Eerste kwartielgroep-0,020,07ns0,98-0,020,13ns0,98
Aandeel leegstaande woningen in buurt: Tweede kwartielgroep0,000,05ns1,00-0,110,10ns0,89
Aandeel leegstaande woningen in buurt: Derde kwartielgroep0,090,05ns1,09-0,120,09ns0,89
Aandeel leegstaande woningen in buurt: Vierde kwartielgroepref. ref.
Mate van sociale cohesie in buurt: Heel laag1,060,16**2,881,310,25**3,70
Mate van sociale cohesie in buurt: Laag0,560,08**1,750,570,16**1,76
Mate van sociale cohesie in buurt: Niet laag, niet hoog0,220,06**1,250,370,14**1,45
Mate van sociale cohesie in buurt: Hoog0,040,06ns1,040,130,13ns1,13
Mate van sociale cohesie in buurt: Heel hoogref. ref.
Woont niet in aandachtswijk-0,450,08**0,64-0,250,14ns0,78
Woont in aandachtswijkref. ref.
Woont niet in Vinex-buurt-0,160,08ns0,850,190,21ns1,21
Woont in Vinex-buurtref. ref.
Stedelijkheid buurt: Zeer sterk stedelijk0,670,07**1,950,290,15*1,34
Stedelijkheid buurt: Sterk stedelijk0,450,06**1,570,170,13ns1,19
Stedelijkheid buurt: Matig stedelijk0,200,06**1,22-0,150,13ns0,86
Stedelijkheid buurt: Weinig stedelijk-0,020,06ns0,98-0,270,13*0,77
Stedelijkheid buurt: Niet stedelijkref. ref.
** p <.01; p < .05; ns = niet significant