Alternatieve geneeswijzen: contact en opvattingen

2. Resultaten

2.1 Contact met alternatieve genezers

Eén op de vijf volwassenen had contact met alternatieve genezer in afgelopen vijf jaar
Van de bevolking van 18 jaar en ouder geeft 11 procent aan in de afgelopen twaalf maanden voor zichzelf contact te hebben gehad met een alternatieve genezer. Ter vergelijking: bijna driekwart van de volwassenen bracht in deze periode een bezoek aan de huisarts (ook gevraagd in Belevingen 2018). Van de mensen die een huisarts hebben geraadpleegd in de afgelopen twaalf maanden, ging 13 procent in hetzelfde jaar ook naar een alternatieve genezer. Van de mensen die de huisarts niet hebben bezocht, was dit 5 procent.

De osteopaat, chiropractor en acupuncturist zijn ieder met 2 procent het vaakst bezocht door de volwassen bevolking. Eveneens 2 procent zegt een andere alternatieve genezer te hebben geraadpleegd, zoals een orthomanueel therapeut of voetreflextherapeut. De open antwoorden laten verder zien dat er een grote verscheidenheid aan alternatieve genezers is gecontacteerd. Het gaat om enkele tientallen verschillende genezers.
Van de mensen die in de afgelopen twaalf maanden niet bij een alternatieve genezer zijn geweest, geeft 9 procent aan dat zij wel in de afgelopen vijf jaar contact hebben gehad met een alternatieve genezer. In totaal bezocht bijna één op de vijf volwassenen (19 procent) in de afgelopen vijf jaar een alternatieve genezer voor zichzelf. Bij 1 procent ging het om een huisarts die alternatieve geneeswijzen heeft toegepast.

2.1.1. Contact met alternatieve genezers, 2018
Categorie  In afgelopen 12 maanden (%)In afgelopen 5 jaar (%)
Totaal11,219,3
GeslachtMan7,914,1
GeslachtVrouw14,324,3
OnderwijsniveauLaag7,413,3
OnderwijsniveauMiddelbaar11,519,4
OnderwijsniveauHoog13,223,2

Vrouwen bezoeken relatief vaak een alternatief genezer

Vrouwen hebben ruim anderhalf keer zo vaak contact met alternatieve genezers als mannen. In de afgelopen vijf jaar heeft bijna een kwart van de vrouwen een alternatief genezer geraadpleegd, tegen 14 procent van de mannen. In de leeftijdsgroepen van 25 tot 65 jaar zijn de bezoekers van alternatieve genezers oververtegenwoordigd; jongeren en ouderen raadplegen duidelijk minder vaak een alternatieve genezer (tabel B.1). Verschillen naar migratieachtergrond zijn enkel zichtbaar bij het contact met alternatieve genezers in de afgelopen vijf jaar. Personen met een westerse achtergrond hebben in deze periode met 24 procent het vaakst een bezoek gebracht aan een alternatieve genezer. Personen met een niet-westerse achtergrond deden dit met 14 procent het minst vaak. Wat betreft het onderwijsniveau blijken hoger opgeleiden vaker een alternatieve genezer te raadplegen dan lager opgeleiden. Tussen inkomensgroepen bestaat geen verschil in het contact met alternatieve genezers.

Bezoekers alternatieve genezers tevreden

Mensen die alternatieve genezers hebben geraadpleegd in de afgelopen vijf jaar, zijn daar doorgaans over te spreken. Gemiddeld geven zij hun alternatieve genezer een 7,9 als rapportcijfer. Het vaakst gegeven cijfer voor de alternatieve genezer is een 8 (33 procent). Zes procent heeft minder positieve ervaringen met alternatieve genezers en geeft een onvoldoende (vijf of lager), vooral omdat zij geen of beperkt resultaat zagen van de behandeling. Ook vond een aantal het behoorlijk duur.
De gemiddelde beoordeling van alternatieve genezers verschilt nagenoeg niet tussen bevolkingsgroepen (tabel B.1). Alleen mensen in het hoogste inkomenskwartiel zijn met een 8,1 wat positiever over de alternatieve genezer die ze hebben bezocht dan mensen in het laagste inkomenskwartiel. De laatste groep geeft gemiddeld een 7,6.

2.1.2. Rapportcijfer voor (meest) bezochte alternatieve genezer, 2018
 Rapportcijfer (%)
10,4
20,4
31,3
40,5
53,4
67,1
718,1
833,4
923,1
1012,4


Meerderheid geen medische noodzaak voor gebruik alternatieve geneeswijzen Ongeveer 80 procent van de volwassen bevolking heeft in de afgelopen vijf jaar geen contact gehad met een alternatieve genezer. Daarvoor geeft de meerderheid als belangrijkste reden dat zij geen medische noodzaak hadden (61 procent). Een kleiner deel is niet naar een alternatieve genezer gegaan, omdat zij meer vertrouwen hebben in reguliere geneeswijzen (15 procent) of niet geloven in de genezende werking van alternatieve geneeswijzen (11 procent). Een nog lager aandeel is niet bekend met alternatieve geneeswijzen (6 procent), geeft aan dat deze geneeswijzen niet worden vergoed door de zorgverzekeraar (2 procent) of vindt dat er te weinig bekend is over de risico’s van alternatieve geneeswijzen (1 procent). Vier procent heeft een andere reden. Zij geven veelal aan dat ze er geen behoefte aan hadden.

2.1.3 Belangrijkste reden geen contact met alternatieve genezer, 2018
 Reden (%)
Geen medische behoefte61,3
Meer vertrouwen in reguliere geneeswijzen15,4
Geen geloof in genezende werking11,5
Niet bekend met alternatieve geneeswijzen5,9
Worden niet vergoed door zorgverzekering1,7
Te weinig bekend over risico's0,7
Andere reden3,6

Laagopgeleiden minder bekend met alternatieve geneeswijzen dan hoogopgeleiden

Er zijn enkele verschillen tussen bevolkingsgroepen in de belangrijkste reden om geen gebruik te maken van alternatieve geneeswijzen (tabel B.2). Mannen geloven minder vaak in de genezende werking van alternatieve geneeswijzen dan vrouwen. Vrouwen geven iets vaker als belangrijkste reden dat geneeswijzen niet worden vergoed door hun zorgverzekering.
Vanzelfsprekend speelt bij 18- tot 65-jarigen het ontbreken van een medische noodzaak meer dan bij ouderen van 65 jaar en ouder. Ouderen zeggen naar verhouding vaak dat ze geen alternatieve geneeswijzen gebruiken, omdat zij meer vertrouwen hebben in reguliere geneeswijzen.

Personen met een Nederlandse achtergrond geven minder vertrouwen ook vaker als belangrijkste reden dan personen met een niet-westerse achtergrond. Daar speelt mee dat personen met een niet-westerse achtergrond doorgaans jonger zijn. Bij personen met een niet-westerse achtergrond is verder ook onbekendheid met alternatieve geneeswijzen vaker de belangrijkste reden om geen alternatieve genezers te raadplegen dan voor personen met een Nederlandse achtergrond. Ook laagopgeleiden en mensen met een laag inkomen noemen onbekendheid met alternatieve geneeswijzen vaker als reden om er geen gebruik van te maken dan hoogopgeleiden en mensen met een hoog inkomen. Dat personen met een laag inkomen dit vaker als belangrijkste reden aandragen dan personen met een hoog inkomen, hangt samen met het feit dat zij relatief vaak laag zijn opgeleid. Personen met een laag inkomen zeggen ook vaker dan personen met een hoog inkomen dat ze geen gebruik maken van alternatieve geneeswijzen, omdat deze niet worden vergoed door hun zorgverzekering. Voor personen met een hoog inkomen is het ontbreken van een medische behoefte vaker de belangrijkste reden om niet naar een alternatieve genezer te stappen. Dit komt doordat zij naar verhouding vaker jonger zijn dan personen met een laag inkomen.

2.2 Voorkeur voor reguliere of alternatieve geneeswijzen

Bijna een kwart hecht evenveel waarde aan reguliere en alternatieve geneeswijzen

Het grootste deel van de volwassen Nederlandse bevolking (65 procent) verkiest reguliere geneeswijzen boven alternatieve geneeswijzen 1). Eén procent prefereert juist alternatieve geneeswijzen en 24 procent hecht evenveel waarde aan beide geneeswijzen. Een tiende van de volwassenen weet niet aan welke vorm van behandelen ze de voorkeur geven.

2.2.1 Aan welke vorm van geneeswijzen wordt de meeste waarde gehecht, 2018
 Reguliere geneeswijzen (%)Alternatieve geneeswijzen (%)Beide geneeswijzen evenveel (%)Weet niet (%)
Totaal64,71,423,99,9
18 tot 25 jaar72,50,917,69,0
25 tot 35 jaar64,01,625,58,8
35 tot 45 jaar63,00,924,911,2
45 tot 55 jaar60,22,027,810,0
55 tot 65 jaar57,12,128,911,8
65 tot 75 jaar71,31,019,28,4
75 jaar en ouder69,41,019,310,3

Mannen prefereren vaker reguliere geneeswijzen dan vrouwen

Hoewel alle bevolkingsgroepen in meerderheid de voorkeur geven aan reguliere geneeswijzen boven alternatieve geneeswijzen, zijn er ook verschillen. Zo zeggen vrouwen (27 procent) vaker dan mannen (20 procent) evenveel waarde te hechten aan reguliere en alternatieve geneeswijzen (tabel B.3). Ook is bij hen zowel het deel dat alternatieve geneeswijzen prefereert boven reguliere geneeswijzen als het deel dat niet weet welke vorm ze verkiezen iets groter dan bij mannen. Mannen geven met 70 procent vaker de voorkeur aan reguliere geneeswijzen dan vrouwen (60 procent).
Bij de leeftijdsgroepen geven 25- tot 65-jarigen vaker aan evenveel waarde te hechten aan beide geneeswijzen. Jongeren van 18 tot 25 jaar en 65-plussers verkiezen vaker reguliere geneeswijzen. Eerder bleek ook dat vrouwen en 25- tot 65-jarigen vaker een alternatieve genezer raadplegen.

Hoewel het aandeel dat contact heeft gehad met een alternatieve genezer groter is onder hoogopgeleiden dan onder laagopgeleiden, zeggen hoogopgeleiden toch vaker de voorkeur te geven aan reguliere geneeswijzen.
Ook personen met een Nederlandse achtergrond (66 procent) prefereren vaker reguliere geneeswijzen ten opzichte van personen met een westerse (60 procent) of niet-westerse achtergrond (58 procent). Dit is ook het geval bij mensen in het hoogste inkomenskwartiel (69 procent) ten opzichte van mensen in het laagste inkomenskwartiel (61 procent). Er zijn geen verschillen tussen onderwijs-, herkomst- en inkomensgroepen in het aandeel dat meer waarde hecht aan alternatieve dan aan reguliere geneeswijzen. Wel geven laagopgeleiden, personen met een westerse of niet-westerse achtergrond en personen in het laagste inkomenskwartiel relatief vaak aan dat ze niet weten aan welke geneesvorm ze meer waarde hechten. De verschillen tussen herkomst- en inkomensgroepen zijn grotendeels terug te voeren op het naar verhouding grote aantal laagopgeleiden onder personen met een niet-westerse achtergrond en onder personen met een laag inkomen.

Voorstanders reguliere geneeswijzen: weinig vertrouwen in alternatieve geneeswijzen

Twee derde van de volwassenen die de voorkeur geven aan reguliere geneeswijzen geeft hiervoor als reden hier meer vertrouwen in te hebben dan in alternatieve geneeswijzen (tabel B.4). Ruim 20 procent gelooft niet dat alternatieve geneeswijzen werkelijk genezen, 12 procent vindt dat er te weinig bekend is over de risico’s van alternatieve geneeswijzen, 8 procent is er niet mee bekend en 3 procent geeft aan dat alternatieve geneeswijzen niet worden vergoed door de zorgverzekering. Vier procent heeft nog een andere reden waarom zij meer waarde hechten aan reguliere geneeswijzen dan aan alternatieve geneeswijzen. Zij wijzen er vooral op dat de werking van reguliere geneeswijzen wetenschappelijk is vastgesteld in tegenstelling tot bij alternatieve geneeswijzen.

2.2.2 Redenen voorkeur reguliere geneeswijzen, 2018
 Reden (%)
Meer vertrouwen in reguliere geneeswijzen66,8
Geen geloof in genezende werking alternatieve geneeswijzen21,3
Te weinig bekend over risico's12,5
Niet bekend met alternatieve geneeswijzen7,9
Worden niet vergoed door zorgverzekering3,2
Andere reden3,8

Mannelijke voorstanders reguliere geneeswijzen: weinig geloof in werking alternatieve geneeswijzen

Ongeloof in de werking van alternatieve geneeswijzen is voor mannen vaker dan voor vrouwen een reden om de voorkeur te geven aan reguliere geneeswijzen (tabel B.4). Vrouwen zeggen vaker dat zij te weinig bekend zijn met de risico’s van alternatieve geneeswijzen.
Onbekendheid met de risico’s speelt ook meer bij jongere leeftijdsgroepen dan bij oudere. Voor 22 procent van de 18- tot 25-jarigen is dit een reden om reguliere geneeswijzen te prefereren boven alternatieve geneeswijzen tegen ongeveer 8 procent van de 65-plussers. Personen met een Nederlandse achtergrond hechten vaker meer waarde aan reguliere geneeswijzen dan aan alternatieve geneeswijzen, omdat ze hier meer vertrouwen in hebben dan personen met een westerse of niet-westerse achtergrond.
Ook hoog- en middelbaar opgeleiden hebben meer vertrouwen in reguliere geneeswijzen in vergelijking met laagopgeleiden. Bij hoogopgeleiden speelt ook vaker een rol dat de werking van alternatieve geneeswijzen niet wetenschappelijk bewezen is.
Ten slotte zegt een naar verhouding groot deel van de personen met een niet-westerse achtergrond en van de laagopgeleiden niet bekend te zijn met alternatieve geneeswijzen. Dit blijkt ook bij personen in het laagste inkomenskwartiel vaker het geval ten opzichte van personen in een hoger inkomenskwartiel. Hier speelt mee dat personen met een laag inkomen relatief vaak een niet-westerse achtergrond hebben en laagopgeleid zijn.

Voorstanders alternatieve geneeswijzen: reguliere genezers teveel gericht op symptoombestrijding

Eén procent van de volwassen bevolking hecht meer waarde aan alternatieve geneeswijzen dan aan reguliere geneeswijzen. Zij vinden veelal dat alternatieve genezers werken aan de oorzaken van het probleem, terwijl reguliere genezers volgens hen vooral bezig zijn met het bestrijden van klachten. Verder onderschrijven ze de holistische aanpak van de meeste alternatieve geneeswijzen. Lichaam, geest en ziel zijn volgens hen één en moeten daarom tezamen worden behandeld. Ook zegt een aantal dat reguliere geneeswijzen en medicijnen vaak schadelijker zijn dan de alternatieve varianten.

2.3 Opvattingen over alternatieve geneeswijzen

Alternatieve geneeswijzen voor 3 op 10 volwassenen geen optie bij ernstige ziekte

Het grootste deel van de volwassen bevolking (45 procent) kan niet op voorhand zeggen of zij in het geval van een ernstige ziekte alternatieve geneeswijzen zouden overwegen. Een kwart zou hier wel gebruik van maken. Een iets groter aandeel (29 procent) zegt dit niet te zullen doen.

2.3.1 Overweging alternatieve geneeswijzen bij ernstige ziekte, 2018
 Ja (%)Misschien (%)Nee (%)
Totaal25,445,429,3
18 tot 25 jaar28,051,920,1
25 tot 35 jaar33,642,623,8
35 tot 45 jaar29,646,623,8
45 tot 55 jaar25,045,329,7
55 tot 65 jaar25,347,427,3
65 tot 75 jaar15,644,439,9
75 jaar en ouder18,237,444,4

Ouderen het vaakst negatief over alternatieve geneeswijzen bij ernstige ziekte

Vrouwen en personen met een niet-westerse achtergrond zeggen vaker dat zij alternatieve geneeswijzen zouden overwegen bij een ernstige ziekte dan mannen en personen met een Nederlandse achtergrond (tabel B.5). De laatstgenoemde groepen zijn hier vaker nog niet zeker van.
Bij de leeftijdsgroepen geven 65-plussers met ruim 40 procent het vaakst aan dat zij alternatieve geneeswijzen niet in overweging zullen nemen bij een ernstige ziekte. Dit is ruim twee keer zo vaak als bij jongeren van 18 tot 25 jaar. Jongere en middelbare leeftijdsgroepen staan vaker positief tegenover alternatieve behandeling bij een ernstige ziekte of twijfelen hier nog over. Ook laagopgeleiden geven vaker aan alternatieve geneeswijzen niet in overweging te zullen nemen bij een ernstige ziekte, terwijl hoog- en middelbaar opgeleiden vaker aangeven dit (mogelijk) wel te zullen doen. Hier speelt mee dat laagopgeleiden gemiddeld wat ouder zijn.

Bij de inkomensgroepen zijn de grootste verschillen zichtbaar in het aandeel dat nog niet precies weet of zij alternatieve geneeswijzen zouden overwegen in het geval zij ernstig ziek worden; van de hoogste inkomens weet 48 procent het niet zeker, tegen 37 procent van de laagste inkomens. Het aandeel dat dit wel in overweging zou nemen, alsook het aandeel dat dit niet zou doen, is hoger bij personen met een laag inkomen. Verschillen in leeftijd en onderwijsniveau spelen hierbij een rol.

Meerderheid vindt dat alternatieve genezers een diploma moeten hebben

In Nederland is er een groot aanbod van alternatieve therapeuten en artsen die lid zijn van een beroepsvereniging. Zij hebben vaak een opleiding gevolgd aan een particuliere beroepsopleiding. Daarnaast had in 2003 ongeveer 10 procent van de beoefenaars van alternatieve geneeswijzen een regulier artsdiploma. Zij mogen alternatieve en reguliere werkzaamheden combineren. Naast deze georganiseerde beoefenaars zijn er ook alternatieve therapeuten die niet georganiseerd of niet gediplomeerd zijn (Van Dijk, 2006). De meerderheid van de volwassen bevolking vindt dat alternatieve genezers een diploma moeten hebben; 41 procent vindt dat zij over een diploma als arts moeten beschikken, 43 procent vindt dat dit een diploma voor alternatieve geneeswijzen moet zijn. Bijna  10 procent vindt een diploma niet belangrijk en 7 procent heeft geen antwoord gegeven.

2.3.2 Opvattingen over het diploma van alternatieve genezers, 2018
 Diploma als arts (%)Diploma voor alternatieve geneeswijzen (%)Diploma is niet belangrijk (%)Geen antwoord (%)
Totaal40,843,28,67,3
Nederlandse achtergrond42,143,37,47,2
Westerse achtergrond38,343,989,8
Niet-westerse achtergrond34,841,917,16,3

Voor bijna 2 op de 10 niet-westerse inwoners diploma alternatieve genezer niet van belang

Vrouwen vinden het vaker belangrijk dat een alternatieve genezer een diploma heeft dan mannen (tabel B.6). Het aandeel dat graag ziet dat alternatieve genezers over een artsendiploma beschikken, verschilt niet tussen beiden. Vrouwen zijn vooral vaker van mening dat een alternatieve genezer een diploma voor alternatieve geneeskunde moet hebben. Dit geldt ook voor hoog- en middelbaar opgeleiden ten opzichte van laagopgeleiden.

Van alle leeftijdsgroepen vindt ongeveer 84 procent het relevant dat een alternatieve genezer over een diploma beschikt. Alleen vinden 18- tot 65-jarigen vaker dat dit een diploma voor alternatieve geneeswijzen moet zijn en zijn 65-plussers vaker voorstander van een artsendiploma.
Het aandeel personen met een niet-westerse achtergrond dat een diploma voor alternatieve genezers niet van belang vindt (17 procent) is ruim twee keer zo groot als bij personen met een Nederlandse achtergrond (7 procent). De laatste groep ziet vooral liever dat alternatieve genezers een artsendiploma hebben. Dit komt doordat personen met een Nederlandse achtergrond doorgaans ouder zijn dan personen met een niet-westerse achtergrond. Ook personen in de laagste inkomensgroep hechten minder belang aan een diploma voor alternatieve genezeres dan personen met een hoger inkomen.
Personen die in de afgelopen vijf jaar contact hebben gehad met een alternatieve genezer geven met 88 tegen 83 procent wat vaker aan dat een alternatieve genezer gediplomeerd moet zijn dan personen die een dergelijk contact niet hebben gehad. Daarbij zijn bezoekers van alternatieve genezers vaker voorstander van een diploma voor alternatieve geneeswijzen, terwijl personen die in de afgelopen vijf geen bezoek hebben gebracht vaker vinden dat dit een artsendiploma moet zijn.

Meerderheid vindt onderzoek naar alternatieve geneeswijzen belangrijk

Bijna acht op de tien volwassenen vindt onderzoek naar de werking en risico’s van alternatieve geneeswijzen belangrijk. Vier procent deelt deze mening niet en 9 procent neemt een neutraal standpunt in en is het er niet mee eens, maar ook niet mee oneens. Verder weet 8 procent niet of zij dit onderzoek belangrijk vinden. Eveneens een meerderheid vindt dat de overheid moet meebetalen aan onderzoek naar de werking en risico’s van alternatieve geneeswijzen, al is dit deel met 64 procent duidelijk kleiner dan het deel dat dit onderzoek belangrijk vindt. 13 procent geeft aan dat de overheid niet moet bijdragen, 15 procent is neutraal en 9 procent weet het niet.

2.3.3 Opvattingen over onderzoek alternatieve geneeswijzen, 2018
 (Helemaal) mee eens (%)Niet mee eens, niet mee oneens (%)(Helemaal) mee oneens (%)Weet ik niet (%)
Onderzoek naar de werking en risico's van alternatieve geneeswijzen is belangrijk79,28,54,47,8
Overheid moet meebetalen aan onderzoek naar de werking en risico's van alternatieve geneeswijzen63,814,912,88,5

Mannen minder positief over onderzoek naar werking van alternatieve geneeswijzen

Mannen vinden minder vaak dan vrouwen dat onderzoek naar de werking en risico’s van alternatieve geneeswijzen belangrijk is (tabel B.7). Ook zijn zij minder vaak van mening dat de overheid moet meebetalen aan dit onderzoek. Naast dat vrouwen vaker vinden dat de overheid moet bijdragen aan onderzoek naar de werking en risico’s van alternatieve geneeswijzen, is bij hen ook het aandeel dat niet weet of de overheid dit moet doen iets groter dan bij mannen.
Van de leeftijdsgroepen vinden 75-plussers onderzoek naar de werking en risico’s van alternatieve geneeswijzen het minst vaak belangrijk en ook over het meebetalen van de overheid aan dit onderzoek zijn ze minder positief. Deze leeftijdsgroep weet relatief vaak niet of zij dit onderzoek belangrijk vindt en of de overheid hieraan zou moeten bijdragen. Hoewel het aandeel 18- tot 25-jarigen dat onderzoek naar de werking en risico’s van alternatieve geneeswijzen belangrijk vindt vrijwel even groot is als dit aandeel bij de 25- tot 75-jarigen, zijn zij minder vaak van mening dat de overheid dit moet meefinancieren.
Personen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker van mening dat onderzoek naar de werking en risico’s van alternatieve geneeswijzen belangrijk is dan personen met een niet-westerse achtergrond.
Hoog en middelbaar opgeleiden vinden nader onderzoek ook vaker van belang dan laagopgeleiden, net als voor personen met een hoog inkomen ten opzichte van personen met een laag inkomen. De verschillen tussen inkomensgroepen zijn het gevolg van het relatief grote aandeel laagopgeleiden onder personen met een laag inkomen. Personen met een niet-westerse achtergrond, laagopgeleiden en personen met een laag inkomen geven relatief vaak aan niet te weten of dit onderzoek belangrijk is. Zij weten ook vaker niet of de overheid hieraan moet meebetalen.
Personen met een Nederlandse achtergrond, hoogopgeleiden en personen met een laag inkomen nemen bij deze kwestie naar verhouding vaak een neutraal standpunt in; zij zijn het niet eens noch mee oneens dat de overheid moet meebetalen aan alternatieve geneeswijzen. Dat personen met een laag inkomen naar verhouding vaak laagopgeleid en een niet-westerse achtergrond hebben, speelt mee bij de verschillen tussen inkomensgroepen.

Meerderheid voorstander van opname alternatieve geneeswijzen in basispakket

In Nederland worden alternatieve geneeswijzen niet vergoed vanuit de basisverzekering. Mensen kunnen hiervoor een aanvullende verzekering afsluiten. De meerderheid van de volwassen bevolking is het hier niet mee eens en vindt dat alternatieve geneeswijzen moeten worden opgenomen in het basispakket van de zorgverzekering: 22 procent vindt dat dit voor alle alternatieve geneeswijzen moet gelden en 38 procent voor één of enkele. Bijna 30 procent vindt dat alternatieve geneeswijzen niet in het basispakket thuishoren. Daarnaast geeft 11 procent geen antwoord.
Personen die vinden dat één of enkele vormen van alternatieve geneeskunde in de basisverzekering moeten worden opgenomen, zeggen het vaakst dat dit moet gelden voor de acupuncturist (59 procent), gevolgd door de chiropractor (49 procent) en homeopaat (42 procent). 15 procent kan niet aangeven welke alternatieve genezers zouden moeten worden vergoed vanuit de basisverzekering.

2.3.4 Mening over opname alternatieve geneeswijzen in basispakket, 2018
 Alle alternatieve geneeswijzen (%)Een of enkele alternatieve geneeswijzen (%)Nee (%)Geen antwoord (%)
Opname alternatieve geneeswijzen in basispakket22,137,829,510,6

Kwart vrouwen: alle alternatieve geneeswijzen moeten in basispakket

Ruim een kwart van de vrouwen (26 procent) vindt dat alle alternatieve geneeswijzen moeten worden opgenomen in het basispakket van de zorgverzekering (tabel B.8). Van de mannen is dit 18 procent. Zij vinden met 35 tegen 24 procent vaker dan vrouwen dat alternatieve geneeswijzen hier niet thuishoren.
Jongeren tussen de 18 en 25 jaar zijn met 44 procent ook relatief vaak tegen het opnemen van alternatieve geneeswijzen in het basispakket. Bij de oudere leeftijdsgroepen ligt dit aandeel tussen de 22 en 34 procent. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een relatief groot deel van de 65-plussers (ongeveer 15 procent) geen antwoord heeft gegeven op de vraag of alternatieve geneeswijzen in het basispakket thuishoren. Hier speelt mee dat zij vaker laagopgeleid zijn; 16 procent van de laagopgeleiden heeft geen antwoord gegeven tegen 7 procent van de hoogopgeleiden.
Een ander verschil naar onderwijsniveau is dat laagopgeleiden met 29 procent bijna twee keer zo vaak voorstander zijn van het opnemen van alle alternatieve geneeswijzen in het basispakket dan hoogopgeleiden (15 procent). Ook personen met een niet-westerse achtergrond en personen in het laagste inkomenskwartiel zijn deze mening vaker toegedaan dan personen met een Nederlandse achtergrond en personen in het hoogste inkomenskwartiel. Hoogopgeleiden, personen met een Nederlandse achtergrond en personen in het hoogste inkomenskwartiel vinden vaker dat het moet gaan om één of enkele vormen van alternatieve geneeskunde, of zij zijn tegen het opnemen van alternatieve geneeswijzen in het basispakket.