Energetische versus niet-energetische inzet materialen

Over deze publicatie

Dit rapport geeft inzicht in het gebruik van energetische en niet-energetische materialen binnen de Nederlandse economie.

1. Inleiding

Dit rapport biedt inzicht in de manier waarop materialen worden gebruikt in de Nederlandse economie, met een nadruk op het onderscheid tussen energetische en niet-energetische toepassingen van fossiele en biotische grondstoffen. Voor biotische grondstoffen wordt bij niet-energetisch gebruik een extra onderscheid gemaakt tussen gebruik voor voedsel en voor materialen. Dit onderscheid helpt om te focussen op grondstoffen waarvoor circulaire economie (CE) strategieën relevant zijn. CE-strategieën zijn namelijk minder toepasbaar voor grondstoffen die worden gebruikt voor voedsel of energie, omdat deze na gebruik grotendeels verloren gaan, bijvoorbeeld als afval of emissies. Hoewel substitutie een belangrijke CE-strategie is, valt de vervanging van fossiele brandstoffen door biomassa al onder het klimaatbeleid en daarom buiten de focus van dit rapport. We richten ons in dit rapport op niet-energetische materiaalstromen.

In het eerste deel van dit rapport wordt een database samengesteld waarin het niet-energetische materiaalgebruik gedetailleerd wordt uitgesplitst. Hierbij wordt ook de inzet van secundaire grondstoffen apart vermeld, aangezien dit een belangrijke variabele is voor de CMUR (Cyclical Material Use Rate) indicator, die in het tweede deel van het rapport verder wordt besproken.

In het tweede deel van het rapport worden beleidsrelevante indicatoren afgeleid op basis van de database. Hierbij wordt specifiek gekeken of de CMUR aangepast kan worden door voedsel- en fossiele brandstoffen uit te sluiten. Deze aangepaste "materiaal-CMUR" kan vervolgens worden meegenomen in de ICER 2025.

2. Database

2.1 Methode

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste concepten en de methode uitgewerkt. Deze methode is gebaseerd op een onderzoek dat in 2023 in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) is uitgevoerd door het CBS1). Dit onderzoek bood een eerste inzicht in de wijze waarop biogrondstoffen worden ingezet in de Nederlandse economie, op basis van data uit de Materiaalmonitor en de energiestatistieken. Er werd onderscheid gemaakt tussen energetische en niet-energetische toepassingen van biogrondstoffen. Voor het huidige project wordt het concept uit het eerdere onderzoek aangepast en uitgebreid. 

2.2 Concept

Binnen dit project wordt een onderscheid gemaakt tussen het energetisch gebruik en het niet-energetisch gebruik. Energetisch gebruik van goederen verwijst naar het gebruik van deze goederen als directe energiebron. Dit houdt in dat ze worden omgezet in energie, zoals voor het verwarmen van huizen, het aandrijven van voertuigen of het opwekken van elektriciteit. Ook het verbranden van hout voor warmte of het gebruik van benzine in auto's zijn vormen van energetisch gebruik. Daartegenover is er ook niet-energetisch gebruik van goederen. Dit omvat alle andere toepassingen waarbij de goederen niet direct in energie worden omgezet, maar worden gebruikt vanwege hun fysieke eigenschappen. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van hout voor constructie en meubels, en het gebruik van aardolie als grondstof voor de productie van kunststoffen en chemicaliën. De aardolie die gebruikt wordt om brandstoffen, zoals benzine, van te maken valt onder het energetisch gebruik.

In dit project ligt de focus op het binnenlands gebruik op basis van de Materiaalmonitor. We laten het binnenlandse aanbod, de extractie, import en export buiten beschouwing.

2.3 Databewerking

Om inzicht te krijgen in het energetisch en niet-energetisch gebruik van materialen in de economie, is een gestructureerde aanpak noodzakelijk. In de bijlage is een rekenvoorbeeld opgenomen waarin de stappen zijn uitgewerkt om tot de resultaten te komen. De stappen komen overeen met de onderstaande beschrijving.

Allereerst worden de goederengroepen uit de Materiaalmonitor van het verslagjaar 2022 verdeeld in vier hoofdcategorieën: biomassa, fossiel, mineraal en metaal. Samengestelde goederen, zoals meubels die uit meerdere materialen bestaan, krijgen een specifieke verdeling toegewezen. Deze verdeling is gebaseerd op data verzameld door het CBS voor het Biogrondstoffen- en Voorradenproject2). De gegevens zijn afkomstig uit verschillende bronnen en zijn gedocumenteerd in de bijbehorende onderzoeksrapporten. In tabblad 2 van de bijlage is per goederengroep de toedeling naar materiaalcategorie te vinden. Naast de toedeling naar materiaalcategorie worden de goederengroepen omgezet naar droge stof. Dit maakt een betere vergelijking van materiaalhoeveelheden mogelijk, waarbij de droge stofgehaltes grotendeels zijn verzameld voor het Biomonitor-project en te vinden zijn in tabblad 3 van de Excel-bijlage.

Vervolgens wordt er in de tweede stap een tabel opgesteld waarin de goederengroepen worden toegewezen aan toepassingscategorieën: energie, materiaal of voedsel/veevoer. Deze toewijzing is gebaseerd op de activiteiten van economische sectoren voor specifieke goederengroepen. Het is mogelijk dat een goederengroep door verschillende sectoren voor uiteenlopende toepassingen wordt gebruikt. Een voorbeeld hiervan is de goederengroep oliën en vetten, die zowel in de voedselindustrie wordt toegepast voor de productie van voedingsmiddelen als in de petrochemie voor de vervaardiging van smeermiddelen. Op deze manier krijgt deze categorie een voedseltoepassing of een materiaaltoepassing toegewezen, afhankelijk van de specifieke sector waarin deze wordt gebruikt.

In de vierde stap wordt de tabel van stap 2 samengevoegd met de gebruikstabel (stap 3) uit de Materiaalmonitor (in het overzicht aangeduid als stap 3). Dit maakt het mogelijk om per goederengroep inzichtelijk te maken wat de toepassing is door de sectoren met dezelfde toepassing bij elkaar op te tellen. In stap 5 worden de gegevens van stap 1 en stap 4 samengevoegd. De gegevens over zowel de samenstelling als de toepassing van elke goederengroep worden geïntegreerd in een eindtabel. Om de data zo toepasbaar mogelijk te maken voor verschillende indicatoren, is er ook een onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire goederengroepen. Secundaire goederengroepen verwijzen naar het gebruik van afval en gerecyclede materialen door sectoren in de economie.

2.4 Resultaat

In dit hoofdstuk worden de resultaten getoond van de dataverwerking zoals beschreven in het vorige hoofdstuk. Tabel 2.4.1 laat het binnenlands materialenverbruik zien per hoofdcategorie (biomassa, fossiel, metaal en mineraal) naar toepassing (energie, materiaal en voedsel en veevoer) in droge stof voor het jaar 2022. 

2.4.1 Binnenlands verbruik materialen naar toepassing in droge stof, 2022 (mln kg)
BiomassaFossielMetaalMineraal
Energie14 639146 09800
Materiaal21 46252 70637 040104 510
Voedsel en veevoer58 276000

In de tabel is duidelijk te zien dat fossiele bronnen dominant zijn binnen de energietoepassingen. De energetische toepassing van biomassa bestaat voornamelijk uit biobrandstoffen voor vervoer en biomassa die wordt ingezet voor elektriciteitsopwekking. Daarnaast wordt een deel van de energie opgewekt uit gemengd huishoudelijk afval, dat wordt verbrand met energieterugwinning in afvalverbrandingsinstallaties binnen de milieudienstverlening.

Verschillende soorten materialen vinden diverse toepassingen als materiaal (dus niet als voedsel of energiedrager) binnen verschillende sectoren. Een aanzienlijk deel van de inzet van biomassa als materiaal bestaat uit pulp en afval (papier) in de papierindustrie, evenals (afval)hout in de houtindustrie. Het gebruik van fossiele materialen zijn prominent aanwezig in de (petro)chemische industrie, evenals in de productie van rubber en kunststoffen. 

Mineralen spelen een cruciale rol in materiaaltoepassingen, voornamelijk vanwege het uitgebreide gebruik van grind, zand, beton, en andere bouwmaterialen zoals cement, natuursteen en gips. Deze worden veelvuldig toegepast in sectoren zoals de Grond-, Water- en Wegenbouw (GWW), de beton- en cementindustrie, en de productie van overige bouwmaterialen.

Binnen specifieke sectoren kunnen bepaalde goederen een scala aan toepassingen hebben, waarbij ze niet alleen voor energetische doeleinden worden ingezet. Dit is met name het geval bij energiedragers, die vaak meerdere functies vervullen in verschillende industrieën. Neem bijvoorbeeld aardgas in de kunstmestindustrie: terwijl het primair wordt gebruikt als grondstof voor de productie van kunstmest, fungeert het binnen dezelfde sector ook als energiebron voor verschillende productieprocessen. Dit benadrukt de veelzijdigheid van toepassingen en de complexe, multifunctionele aard van bepaalde goederengroepen in de industrie. 

De resultaten zijn opgesplitst in primaire en secundaire materialen, waarbij secundaire materialen afkomstig zijn van afval en secundaire producten uit de voorbereiding-tot-recyclingindustrie (VTR). In tabel 2.4.2 en tabel 2.4.3 worden deze resultaten weergegeven. Met name mineralen komen voor een aanzienlijk deel uit secundaire bronnen. Het gaat dan met name om mineraal afval dat wordt toegepast in de Grond-, Water- en Wegenbouw (GWW). De secundaire inzet van fossiele materialen bestaat voornamelijk uit het gebruik van gerecycled plastic in de kunststofindustrie.

Voor de secundaire energetische inzet van biomassa wordt vooral gebruikgemaakt van het biogene gedeelte uit het gemengd huishoudelijk afval, dat wordt verbrand in afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning. Daarentegen bestaat de primaire inzet van biomassa voornamelijk uit vaste biomassa (zoals hout, houtafval en overige materialen) voor energieopwekking en als bijmenging van vloeibare biobrandstoffen in de aardolie-industrie.

2.4.2 Binnenlands primair verbruik van materialen naar toepassing in droge stof, 2022 (mln kg)
BiomassaFossielMetaalMineraal
Energie9 381144 00900
Materiaal17 51650 80433 17275 767
Voedsel en veevoer54 046000

2.4.3 Binnenlands secundair verbruik van materialen naar toepassing in droge stof, 2022
(mln kg)
BiomassaFossielMetaalMineraal
Energie5 2582 08900
Materiaal3 9461 9023 86728 743
Voedsel en veevoer4 231000

2.5 Dubbeltellingen

Een belangrijk aandachtspunt zijn dubbeltellingen. Dubbeltellingen ontstaan wanneer bepaalde goederen meerdere keren worden meegerekend, omdat ze in verschillende sectoren en toepassingen worden gebruikt. Een goed voorbeeld hiervan is graan: het wordt eerst geteld bij de oogst door de boer, vervolgens bij de verwerking tot meel, daarna tijdens de productie van brood en ten slotte bij de consumptie van het brood door huishoudens.

Om de impact van dubbeltellingen te beperken, wordt de binnenlandse extractie van primaire grondstoffen, zoals oogsten, uit de cijfers gehaald. Voor secundaire grondstoffen, zoals gerecycled afval, wordt het gebruik door de VTR-industrie uitgesloten. Dit helpt om een aanzienlijk deel van de dubbeltellingen binnen deze categorie te voorkomen. Toch is er nog geen universeel toepasbare en bevredigende methode gevonden om alle dubbeltellingen er volledig uit te halen, met name de dubbeltellingen in de gebruikstabel blijven lastig corrigeren. In meer complexe sectoren, zoals de chemische industrie, waar goederen vaak meerdere stadia van verwerking doorlopen, blijven dubbeltellingen een potentieel probleem.

1) Monitoring biogrondstoffen | CBS.
2) Materiaalvoorradenmonitor | CBS.

3. Indicatoren

Hoofdstuk 3 richt zich op de manier waarop de data uit hoofdstuk 2 kan worden gebruikt om diverse indicatoren te berekenen die inzicht geven in het materiaalgebruik in de Nederlandse economie. Allereerst worden indicatoren gepresenteerd die het niet-energetisch materiaalgebruik per sector analyseren, met speciale aandacht voor de chemische industrie en de bouw. Vervolgens wordt de CMUR besproken, die het aandeel secundaire materialen ten opzichte van de totale materiaalinzet meet. Deze indicatoren helpen bij het beoordelen van de circulariteit en duurzaamheid van de Nederlandse economie.

3.1 Sector indicatoren

In tabel 2.4.1 wordt het binnenlands verbruik van materialen naar toepassing voor 2022 weergegeven, wat een totaaloverzicht biedt voor de hele Nederlandse economie. Echter, een gedetailleerdere analyse per sector biedt ook waardevolle inzichten, met name de verhouding van biobased producten in de inzet naar toepassing ‘Materiaal’. In verschillende sectoren bestaat er potentie om fossiele grondstoffen te vervangen door biobased alternatieven, wat kan bijdragen aan een meer duurzame en circulaire economie. Dit geldt in het bijzonder voor de chemische industrie en de bouw, waar bioplastics en biobased oliën fossiele grondstoffen in de chemie kunnen vervangen, en houtproducten een duurzaam alternatief kunnen zijn voor fossiele en minerale bouwmaterialen zoals beton. Deze substitutieopties vormen belangrijke mogelijkheden voor de verduurzaming van sectoren die traditioneel zwaar leunen op fossiele materialen, en bieden potentie voor verdere innovatie en CO2-reductie.

In de chemische industrie maakt biobased inzet momenteel 3 procent uit van de totale materiaalinzet, waarbij vooral biobased oliën en vetten een belangrijke rol spelen in verschillende productieprocessen. Naast deze grondstoffen worden ook turf en zetmeel in bescheiden mate ingezet, terwijl het gebruik van papier en karton voor verpakkingen eveneens onder de biobased categorie valt. Deze alternatieven voor fossiel gebaseerde grondstoffen zijn nog erg klein, maar kunnen in de toekomst een belangrijk bijdrage leveren voor de vergroening van de chemische sector.

Uit figuur 3.1.1 blijkt dat in de bouw de inzet van biobased materialen in 2022 ongeveer 2 procent is, met verschillen tussen de verschillende bouwsegmenten. In de burger- en utiliteitsbouw (woningen en commerciële gebouwen) wordt 4 procent van de materialen als biobased geclassificeerd, voornamelijk in de vorm van hout dat wordt gebruikt voor timmerwerk zoals kozijnen, deuren en inbouwmeubels. De grond-, weg- en waterbouw (GWW) loopt hier met slechts 1 procent achter, maar de substitutiemogelijkheden zijn dan waarschijnlijk ook geringer. De verschuiving naar biobased producten, zoals hout en biobased isolatiemateriaal, is een stap met enige potentie richting het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele en minerale grondstoffen in de bouwsector. 

3.1.1 Inzet van biobased en overige materialen per sector, 2022
 Biomassa (miljard kg)Overig (miljard kg)
Bouwsector1,364,6
Chemische sector2,843,0

3.2 Materiaal-CMUR (Cyclical Material Use Rate) indicator

3.2.1 CMUR

De Circular Material Use Rate (CMUR) is het percentage van de gebruikte secundaire materialen ten opzichte van de totale materiaalinzet (zowel primair als secundair) staat bekend als de Circular Material Use Rate (CMUR).

CMUR(in%)=SecundaireinzetPrimaire+secundaireinzet×100

De primaire inzet bestaat uit de binnenlandse winning en de invoer (exclusief afval) voor binnenlands gebruik. De secundaire inzet is gerecycled afval uit het binnenland en de invoer van afval ten behoeve van recycling in Nederland. De CMUR wordt berekend voor de vier hoofdmateriaalcategorieën: biomassa, fossiel, metaal en niet-metaal mineraal. Ophoogzand en afval dat voor energieopwekking wordt verbrand, worden uitgesloten. De CMUR geeft een indicatie van de circulariteit van de economie. Immers, de CMUR stijgt als er minder primaire grondstoffen worden ingezet of als er meer secundaire materialen worden ingezet. De CMUR kan ook op basis van de Nederlandse consumptie, in plaats van de inzet, worden bepaald. De CMUR op basis van de consumptie laten we buiten beschouwing omdat deze in de ICER3) ook niet wordt gebruikt. Meer over de CMUR is te vinden op de website van het Compendium van de Leefomgeving4) en de publicatie Circulair materiaalgebruik in Nederland5).

Het is belangrijk te benoemen dat de CMUR nooit 100 procent kan worden. Dit komt doordat een deel van de materialen niet als secundair materiaal terug de economie in kan stromen. Enerzijds betreft dit de inzet van biomassa voor voedselproductie, en anderzijds worden fossiele brandstoffen ingezet voor energieopwekking, wat het volledige hergebruik van materialen niet mogelijk maakt. Alhoewel ophoogzand niet wordt meegenomen als primaire inzet, wordt de inzet van het bouw- en sloopafval wel meegenomen als secundaire inzet. Dit kan onzuiverheden in de CMUR tot gevolg hebben, aangezien een deel van de inzet van bouw- en sloopafval mogelijk wordt gebruikt ter vervanging van ophoogzand.

Het nadeel van de originele CMUR is dat ook materialen die een energie of voedsel toepassing hebben worden meegenomen. Om dit nadeel te omzeilen wordt hier een alternatieve CMUR berekend. De nieuwe materialen-CMUR is bedoeld om een beter beeld te geven van de circulariteit van een economie door materialen uit te sluiten die niet opnieuw in de economie worden gebruikt. Het gaat dan om 1) de inzet van biomassa en fossiele materialen voor energetische toepassingen en 2) de inzet van biomassa voor voedsel. Dit laatste geldt voor zowel primaire als voor secundaire biomassa.

Hieronder wordt uiteengezet hoe we de originele CMUR aanpassen op basis van de berekeningsmethode en resultaten uit hoofdstuk 2.

3.2.2 Alternatieve databewerking voor materiaal-CMUR

Als basis voor de berekening van de materiaal-CMUR is de databewerking van paragraaf 2.4 gebruikt. Echter, om de originele CMUR zo goed mogelijk te kunnen omzetten in een materiaal-CMUR is het belangrijk om de databewerking op een paar punten aan te passen: 1) bij het toewijzen van Materiaalmonitorgoederengroep aan een van de vier materiaalhoofdcategorieën wordt, in tegenstelling tot de methode uit paragraaf 2.4, uitgegaan van het materiaal dat het meeste voorkomt in een goederengroep. Er is dus geen rekeningen gehouden met verschillende materialen binnen een goederengroep. Een auto is bijvoorbeeld volledig toegewezen aan metaal. 2) de goederengroepen worden niet omgerekend naar droge stof. De reden voor deze alternatieve databewerking is dat deze het beste aansluit met de methode die ook gebruikt is om de originele CMUR te berekenen.

Na de alternatieve databewerking worden tabellen opgesteld die vergelijkbaar zijn met die in secties 2.2 en 2.3, op basis van de gebruikstabel uit de Materiaalmonitor. Deze tabellen geven inzicht in het type materiaal, waaronder biomassa, fossiele materialen, metalen en mineralen, naar de verschillende toepassingen (energie, materiaal en voedsel). Hiermee kan het aandeel dat wordt ingezet als materiaal (en niet als energiedrager of voedsel) in de totale inzet worden berekend. Dit kan worden gedaan voor elke van de vier typen materialen. 

Bij het vaststellen van de toepassingen maken we gebruik van de gebruikstabel uit de Materiaalmonitor. Hoewel deze tabel ook gegevens over export bevat, kunnen we deze cijfers niet toewijzen aan specifieke gebruikstoepassingen, waardoor we ze buiten beschouwing laten. De verdeling naar toepassing is daarom gebaseerd op intermediaire en finale consumptie. Het is echter belangrijk op te merken dat intermediair geconsumeerde materialen later weer geëxporteerd kunnen worden. Dit sluit aan bij de CMUR op basis van de materiaalinzet, waarbij de materialen die in onze economie worden gebruikt, na verwerking ook opnieuw geëxporteerd kunnen worden.

3.2.3 Resultaat

In tabel 3.2.3.1 is, op basis van de alternatieve berekeningsmethode met natte stofgehaltes, het aandeel dat als materiaal wordt ingezet per hoofdcategorie (biomassa, fossiel, metaal en mineraal) berekend voor zowel primaire als secundaire producten. Van al het primaire biomassa dat in onze economie wordt gebruikt, wordt 14 procent als materiaal ingezet. Aangezien metalen en mineralen niet als energiedrager of voedsel kunnen worden gebruikt, worden zij logischerwijs voor 100 procent als materiaal ingezet. Ook secundaire producten die uit fossiele materialen bestaan, worden voor 100 procent als materiaal ingezet. Dit is omdat het deel van secundaire grondstoffen dat voor energieopwekking wordt ingezet, buiten de scope van de originele CMUR valt en dus ook voor de alternatieve CMUR niet moet worden meegenomen.

3.2.3.1 Aandeel inzet als materiaal per hoofdmateriaalcategorie, 2022 (%)
BiomassaFossielMetaalMineraal
Primaire producten1425100100
Secundaire producten21100100100

Het aandeel materiaal uit tabel 3.2.3.1 is gebruikt om de cijfers over 2022 van de originele CMUR per materiaalcategorie om te rekenen naar de nieuwe materiaal-CMUR. Tabel 3.2.3.2a toont de originele CMUR voor de ICER 2025, terwijl tabel 3.2.3.2b de materiaal-CMUR presenteert.

3.2.3.2a Originele CMUR-aandeel per materiaalcategorie, 2022 (mln kg)
Inzet primairInzet secundairCMUR Inzet (%)
Biomassa99 98420 73017
Metaal27 7093 48311
Niet-metaal mineralen56 75827 12332
Fossiele energiedragers169 2031 5491
Totaal13

3.2.3.2b Materiaal-CMUR-aandeel per materiaalcategorie, 2022 (mln kg)
Inzet primairInzet secundairCMUR Inzet (%)
Biomassa13 9294 25923
Metaal27 7093 48311
Niet-metaal mineralen56 75827 12332
Fossiele energiedragers42 7321 5493
Totaal21

De totale materiaal-CMUR is hoger dan de originele CMUR, wat te wijten is aan de hogere percentages van de inzet van biomassa en fossiele materialen als secundaire grondstof. Voor fossiele energiedragers is de secundaire inzet gelijk gebleven ten opzichte van de originele CMUR, maar de primaire inzet is wel gewijzigd. Dit komt doordat de secundaire inzet voor energieopwekking al in de originele CMUR buiten beschouwing is gelaten.

3) ICER.
4) Compendium van de Leefomgeving.
5) Circulair materiaalgebruik in Nederland.

4. Discussie en aanbevelingen

Zoals besproken in hoofdstuk 2.5 blijven dubbeltellingen in de Materiaalmonitor een uitdaging, met name in de gebruikstabel. Vooral in complexe sectoren zoals de chemische industrie, waar producten door meerdere verwerkingsstappen gaan, blijven dubbeltellingen een potentieel probleem. Ondanks de toegepaste correcties, kunnen deze dubbeltellingen niet volledig worden uitgesloten. Dit betekent dat gebruikers van de Materiaalmonitor zich bewust moeten zijn van mogelijke beperkingen in de indicatoren. De impact van dubbeltellingen op de materiaal-CMUR-  is waarschijnlijk beperkt. Alleen bij het bepalen van de aandelen van de verschillende toepassingen wordt gebruik gemaakt van cijfers waar nog dubbeltellingen inzitten. Indien de dubbeltellingen evenredig verdeeld zijn over verschillende productcategorieën, zoals energie, materialen en voedsel, zijn deze niet bepalend voor het vaststellen van de aandelen.

Daarnaast kunnen aannames over de samenstelling van samengestelde goederen, zoals meubels die bestaan uit verschillende materialen zoals hout, kunststof en metaal, leiden tot verschuivingen in de materiaalverdeling. Als de verhouding van deze materialen in meubels anders is dan in de werkelijkheid, kunnen er verschuivingen ontstaan tussen de materiaalcategorieën. Bijvoorbeeld, wanneer het aandeel hout (biomassa) in meubels wordt overschat, kan dit leiden tot een overschatting van het biobased aandeel binnen de totale materiaalstroom. Omgekeerd kan een overschatting van kunststof (fossiel) of metaal juist resulteren in een onderschatting van het gebruik van biobased materialen. Deze onzekerheden beïnvloeden de nauwkeurigheid van de materiaaltoewijzing en de getoonde tabellen in dit rapport.

Naast de bestaande indicatoren biedt de beschikbare data ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe, sectorspecifieke indicatoren. In dit rapport zijn de chemische industrie en de bouwsector al uitgelicht, maar het toevoegen van indicatoren voor andere sectoren of specifieke productgroepen kan van grote waarde zijn. Dit wordt vooral relevant wanneer nieuw beleid of doelstellingen worden ingevoerd om biobased grondstoffen te bevorderen als vervangers van fossiele grondstoffen. Voorbeelden hiervan zijn de stimulering van bioplastics, het gebruik van plantaardige oliën in de chemische industrie, gebruik van biologisch afbreekbare verpakkingen of de promotie van houtbouw. Als deze biobased stromen een aanzienlijke rol gaan spelen, moeten ze zichtbaar worden in de indicatoren die uit deze data voortkomen. 

Kortom, de resultaten en indicatoren in dit rapport zijn waardevol, maar gebruikers moeten zich bewust zijn van de beperkingen door aannames en mogelijke dubbeltellingen. Desalniettemin vormen de huidige data en analyses een solide basis voor het verfijnen en uitbreiden van indicatoren, die de overgang naar een circulaire economie kunnen monitoren en ondersteunen.