2. Methodologie
Om te kunnen beantwoorden hoeveel biomassa als grondstof is ingezet in het jaar 2023 heeft CBS in samenwerking met RVO en de VNCI een pilot-vragenlijst ontworpen. Om dit te doen is de scope en populatie van het onderzoek gedefinieerd, dit wordt besproken in onderdelen 2.1 en 2.2. Aan de hand van deze definities is een vragenlijst opgesteld, dit wordt toegelicht in onderdeel 2.3.
2.1 Scope onderzoek
De grondslag voor het uitvoeren van dit onderzoek zijn de energiestatistieken. De definitie van niet-energetisch gebruik binnen de energiestatistieken luidt: Het gebruiken van een energiedrager voor het maken van een product dat geen energiedrager is. Hierbij blijft de voor het productieproces gebruikte energie in het product aanwezig. Voorbeelden zijn het gebruik van olie als grondstof voor plastic of aardgas voor kunstmest. Met de aanpassing van de verordening in 2022 is het niet-energetische gebruik van biomassa aan de energiestatistieken toegevoegd met ingang van verslagjaar 2024. Hiervoor was biomassa gebruikt als grondstof geen onderdeel van de energiestatistieken.
Biomassa kent verschillende toepassingen die buiten de scope van de energiestatistieken vallen. In de voorgestelde methode om het niet-energetische verbruik van biomassa in kaart te brengen zijn expliciet de volgende uitzonderingen voor het niet-energetische verbruik van biomassa opgenomen:
- Biomassa gebruikt in de bouw en voor de vervaardiging van meubels
- Bio-alcoholen of andere bio-grondstoffen gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie
- Katoen/natuurlijke vezels gebruikt in de textielindustrie
- Biomassa gebruikt voor papier/karton productie
Het doel van de uitbreiding van de verordening van de energiestatistieken is de transitie van fossiele energiedragers naar hernieuwbare energiedragers als grondstof te volgen. Bovengenoemde toepassingen zijn nooit met fossiele grondstoffen uitgevoerd, daarom vallen zij buiten de scope van de energiestatistieken.
Daarnaast is het ook belangrijk om het niet-energetische verbruik van biomassa maar een keer mee te tellen. Dit is niet triviaal wanneer halfproducten (zoals bio-alcoholen of biogassen) een rol spelen. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat ruwe biomassa als maïs wordt gebruikt om bio-ethanol te maken en dat vervolgens deze bio-ethanol wordt omgezet in een product zoals DME (dimethyl ether). In dit scenario kan het gebruik van de maïs worden gerekend als niet-energetisch gebruik, maar ook het gebruik van de bio-ethanol. Om dubbel tellen te voorkomen, is het belangrijk een duidelijke keuze te maken. Volgens de gangbare praktijk in energiestatistieken voor biobrandstoffen en niet-energetisch gebruik van olie zou in dit voorbeeld het gebruik van de bio-ethanol worden gerekend als niet-energetisch gebruik.
Er kunnen verschillende producten worden vervaardigd met biomassa als grondstof. Deze producten vallen per definitie buiten de scope van de energiestatistieken, omdat de producten geen energiedragers meer zijn. Dat is ook zo voor de fossiele equivalenten zoals bijvoorbeeld styreen gemaakt uit fossiele olie.
2.2 Populatie
Om de bedrijven te benaderen die mogelijk biomassa gebruiken als grondstof binnen bovengenoemde scope heeft CBS gebruik gemaakt van de expertise en bedrijfskennis van RVO. Uit deze kennis volgde een lijst van bedrijven, voornamelijk actief in de chemische sector. Dit was de basis voor de uitvraag die CBS aan 69 bedrijven heeft gedaan.
Deze sector is in ontwikkeling en daarom is het van belang dat de populatie jaarlijks wordt gecontroleerd en aangevuld. Naast de kennis van RVO heeft CBS ook een vraag toegevoegd aan het jaarlijkse onderzoek naar energieverbruik bij bedrijven. Deze enquête gaat naar een steekproef van 2500 bedrijven, die bij het energetisch verbruik van biomassa de vraag krijgen of ze biomassa ook niet-energetisch hebben gebruikt. Hiermee zouden nog onbekende bedrijven kunnen worden opgespoord. Deze vraag is voor het eerst toegevoegd over verslagjaar 2023; geen enkel bedrijf dat biomassa energetisch verbruikte gaf aan het niet-energetisch te doen.
2.3 Vragenlijst
Met de scope zoals gedefinieerd in 2.1 heeft het CBS in samenspraak met RVO en de VNCI een vragenlijst ontworpen. Omdat de bedrijven die ondervraagd zijn uiteenlopen wat betreft hun grootte en productieprocessen was het belangrijk om de vragenlijst zo generiek mogelijk te maken.
De vragenlijst heeft een trechter-opbouw, waarbij het van generiek naar specifiek gaat. De eerste twee vragen geven de scope van het onderzoek weer, namelijk 1. Is er biomassa als grondstof gebruikt? 2. Betrof dat (enkel) sectoren die buiten de scope van het onderzoek vallen?
Vraag 3 gaat uit van het vervaardigde product uit biomassa. Ondanks dat het niet het doel van het onderzoek is om te achterhalen welke producten er uit biomassa worden gemaakt, is het voor de vraagstelling makkelijker om vanuit het product te redeneren. Daarnaast is het voor het volgen van de ontwikkeling ook relevante informatie.
Vraag 3 is onderverdeeld in verschillende sub-vragen waarmee de hoeveelheid biomassa als grondstof wordt achterhaald. Daarnaast is het van belang om te weten of de niet-energetische inzet van de biomassa bij het bevraagde bedrijf plaatsvond. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een bedrijf in het buitenland de omzetting van biomassa naar plastic heeft uitgevoerd, en dat deze bio-plastics door een Nederlands bedrijf worden ingevoerd wat deze enquête heeft ontvangen. Het niet-energetische verbruik heeft elders plaatsgevonden en hoort niet binnen de binnenlandse energiestatistieken. Het is ook mogelijk dat het ondervraagde bedrijf biomassa omzet naar plastic en dit doorverkoopt naar een ander bedrijf (binnen of buiten Nederland). Deze informatie is ook waardevol om een vollediger beeld van de gehele keten te hebben. Op deze manier is het ook mogelijk om dubbeltellingen op te sporen. Tot slot wordt er gevraagd of de gebruikte biomassa is gecertificeerd en zo ja volgens welk certificeringsschema.
De vragenlijst zoals uitgezonden naar de bedrijven is te vinden op Biomassa als Grondstof | CBS