3. Statistisch proces
3.1 Primaire waarneming
Niet van toepassing.
3.2 Secondaire waarneming
Maandelijks levert UWV gegevensbestanden aan over de uitkeringen zoals die gedurende de betreffende maand zijn verstrekt en als zodanig zijn geregistreerd in hun uitkeringsadministratie.
3.3 Steekproeftrekken
Niet van toepassing. UWV levert een integrale registratie aan.
3.4 Respons
Binnen drie weken na het einde van de verslagmaand is het inputbestand van UWV doorgaans ontvangen. Zo nodig wordt gerappelleerd.
3.5 Gaafmaken
Bestanden worden geautomatiseerd gaafgemaakt. De relevante velden worden gecontroleerd op het juiste waardenbereik en er vinden relationele controles plaats. Ook mogen geen onverklaarbare verschillen voorkomen met de cijfers van de vorige maand.
Waar mogelijk worden waarden van variabelen gecorrigeerd. Als het aantal signaleringen van onjuiste waarden relatief hoog is, wordt UWV gevraagd om een verklaring en/of herlevering.
3.6 Imputeren
Er is geen noodzaak om gegevens te imputeren.
3.7 Wegen en ophogen
Weging en ophoging vinden niet plaats, omdat er sprake is van integrale waarneming.
3.8 Transformeren
Er is geen noodzaak om de betekenis van velden aan te passen.
3.9 Koppelen
De microgegevens in bestandsvorm worden opgenomen in het Stelsel van Sociaal Statistische Bestanden (SSB). Met gegevens uit het SSB worden door het CBS over uiteenlopende onderwerpen statistieken gemaakt en wordt sociaal-wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd, ook door externen (zie ook 4.4 Microdata).
De microbestanden met personen met een werkloosheidsuitkering worden binnen het CBS gekoppeld met gegevens van de BRP. Hieruit worden gegevens zoals geslacht en geboortedatum overgenomen. De gegevens kunnen afwijken van de input van UWV, maar de BRP is hierin leidend om consistentie binnen het CBS te waarborgen. Ook worden de bestanden verrijkt met regio-informatie uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).
3.10 Corrigeren
In de registratiebestanden van UWV zitten administratieve vertragingen. Daarom is er behoefte om te kunnen compenseren voor een vertraging van een aantal maanden. Om de gegevens van de personen met een uitkering voor een bepaalde maand (t) vast te stellen wordt gebruik gemaakt van de informatie behorend bij de verslagmaand (t) en van de drie daaropvolgende maanden (t+1, t+2 en t+3). Informatie over de verslagmaand die daarna (t+4 en later) nog beschikbaar komt, wordt niet meer meegenomen. De nagekomen informatie is vooral van belang voor een juiste bepaling van aanvang en beëindiging van een uitkering. Ook de betalingen die zijn gedaan in het kader van de betreffende uitkering zijn belangrijk. Zo wordt een uitkering die in de verslagmaand en in de drie maanden aansluitend op de verslagmaand niet daadwerkelijk tot uitbetaling is gekomen, niet als een lopende uitkering beschouwd. Wanneer in één van de drie opvolgende maanden wel een betaling heeft plaatsgevonden, wordt de uitkering wel als lopend beschouwd. De methodiek waarbij vertraagde informatie in de verslagmaand wordt opgenomen en betaling een voorwaarde is, wordt ook wel aangeduid als transactie-betalingsmethodiek, of kortweg de transactiemethodiek.
Bestanden met personen met een werkloosheidsuitkering worden ook gecorrigeerd voor seizoeninvloeden. Het is wenselijk om te corrigeren voor de korte termijn seizoeneffecten, zodat maand-op-maand-ontwikkelingen en ook de structurele ontwikkeling duidelijker zichtbaar zijn. De seizoencorrectie is gebaseerd op de zogeheten digitale filtertheorie. In de StatLinetabellen worden zowel cijfers met als zonder seizoencorrectie gepubliceerd.