3. Dataverzameling
De EBB is een steekproefonderzoek onder personen van 14 tot 90 jaar die in Nederland wonen, met uitzondering van personen woonachtig in inrichtingen, instellingen en tehuizen (institutionele bevolking). In de populatietotalen die voor de ophoging worden gebruikt is de institutionele bevolking dan ook niet opgenomen.
3.1 Steekproef
De steekproeven worden getrokken uit de personensteekproefkaders die worden gebruikt voor de reguliere CBS-onderzoeken. Er zijn tien van zulke kaders, die worden afgeleid uit de BRP, en die elkaar niet overlappen; ieder jaar wordt één van die kaders gebruikt om de reguliere steekproeven uit te trekken. In principe wordt altijd het kader gebruikt dat hoort bij het jaar van waarneming; wanneer het steekproefkader uit het voorgaande jaar echter nog niet is uitgeput, dan worden sommige steekproeven voor het nieuwe jaar nog uit het oude reguliere kader getrokken.
De steekproef is een zogenaamde gestratificeerde tweetrapssteekproef. In de eerste trap zijn gemeenten getrokken en is vastgesteld hoeveel personen in deze gemeenten moeten worden geselecteerd. Gemeenten met gemiddeld meer dan circa 18 duizend inwoners zijn alle maanden van het jaar in de steekproef vertegenwoordigd. De overige gemeenten zijn verdeeld over 66 strata die gevormd zijn op basis van 40 COROP-gebieden (Coördinatie Commissie Regionaal Onderzoeksprogramma). Vervolgens zijn hieruit gemeenten getrokken met kansen evenredig naar het aantal inwoners. Het aantal maanden dat deze gemeenten in de steekproef zijn opgenomen, is evenredig met het aantal personen. De tweede trap bestaat uit aselecte steekproeven van personen uit de doelpopulatie met omvangen als vastgesteld in de eerste trap. Door de omvang van de te trekken steekproeven worden in de eerste trap altijd alle gemeenten geselecteerd (i.e. alle gemeenten zijn zelfselecterend); het aantal te trekken personen bedraagt daarom altijd in iedere gemeente precies de steekproeffractie van het aantal inwoners van de betreffende gemeente, wat er feitelijk op neerkomt dat voor de EBB naar gemeente wordt gestratificeerd. De steekproeven zijn bij benadering zelfwegend, wat wil zeggen dat alle personen in de doelpopulatie ongeveer dezelfde kans hebben om in de steekproef terecht te komen.
In eerste instantie wordt de volledige steekproef, via weekporties, via CAWI uitgezet. Een deel van de non-respons wordt vervolgens in de daaropvolgende maanden via CATI of CAPI herbenaderd. Een deel van de CAWI-uitzet komt dus terug in de CATI- of CAPI-uitzet. Sommige personen vielen uit omdat hun adres niet gevonden kon worden of omdat het adres onbewoond was. Daarnaast zijn personen waarvan bekend is dat zij tot de institutionele bevolking behoren, verwijderd uit de steekproef. Uitdunning van de steekproef heeft plaatsgevonden onder personen van 75 jaar of ouder. Dit wordt gedaan omdat de meeste cijfers uiteindelijk betrekking hebben op de bevolking van 15 tot 75 jaar. Bovendien worden deze 75-plussers niet benaderd voor vervolgpeilingen maar worden hun antwoorden gekopieerd naar de vervolgpeilingen omdat er nauwelijks nog veranderingen in hun situatie met betrekking tot de arbeidsmarkt plaatsvinden. Personen met een herkomstland buiten Europa, jongeren van 14 tot en met 26 jaar of ingeschrevenen bij het UWV (GWU), zijn oververtegenwoordigd in de steekproef. Dit wordt gedaan omdat zij gemiddeld genomen minder vaak meedoen aan dit soort onderzoeken. Op deze manier wordt de precisie op de schatting van de werkloosheid verbeterd.
Tussen de CAWI-benadering en de herbenadering (bij CAWI non-respons) via CATI of CAPI wordt de steekproef uitgedund. De CAWI-steekproef heeft een grote omvang om de geringere respons via de CAWI-mode te compenseren en toch een groot deel van de vragenlijsten via de goedkoopste manier van dataverzameling binnen te krijgen. De non-respons uit de CAWI-steekproef wordt uitgedund zodat er vaste aantallen uitgezet worden in CAPI en CATI voor de eerste peiling. Bovendien worden CAPI en CATI via doelgroepgerichte benadering ingezet op groepen die minder goed responderen via CAWI.
Respondenten uit de eerste peiling worden telkens na drie maanden opnieuw benaderd om nog eens vier keer mee te doen en in totaal dus vijf peilingen deel te nemen. Elke week worden nieuwe respondenten benaderd en zijn er ook respondenten die de laatste keer hebben deelgenomen. Daarmee is de EBB een zogenoemd roterend panel.
Om te kunnen bepalen in welke mate de wijzigingen in het onderzoeksdesign en de vragenlijst de uitkomstmaten van de EBB beïnvloeden heeft het CBS de EBB in de periode eind 2020 tot begin 2021 zowel volgens het oude design (A) als het nieuwe design (B) uitgevoerd. In figuur 3.1.1 is te zien hoe het panel volgens de nieuwe methode (B) is opgebouwd naast de oude methode (A).
Een respondent die onder de oude methode (A) gestart is in het vierde kwartaal van 2020 zit in het panel tot en met het vierde kwartaal van 2021. In het vierde kwartaal van 2020 zijn voor het eerst respondenten benaderd onder de nieuwe methode (B). Die data zijn bedoeld om de uitkomsten op basis van de oude en nieuwe methode te kunnen vergelijken. Een andere reden om het oude design langer voort te zetten was dat vanwege coronamaatregelen geen huis-aan-huis benadering kon plaatsvinden in de eerste helft van 2021. Voor de oude methode was op basis van de eerder verzamelde gegevens bekend wat de impact van de huis-aan-huis benadering is op de schattingen van de werkzame- en werkloze beroepsbevolking. De data volgens de oude methode konden daardoor via de tijdreeksmodellen gecorrigeerd worden naar de niveaus op basis van de data inclusief de huis-aan-huis benadering (van den Brakel, Souren en Krieg, 2021). Zodoende is in eerste instantie over de eerste twee kwartalen van 2021 door het CBS nog gepubliceerd op basis van de oude methode. In 2022 zijn de cijfers over 2013 tot en met 2021 herzien waarbij voor 2021 alleen de data uit het nieuwe design worden gebruikt.
3.2 Wijzigingen in benaderingsstrategie
Sinds de invoering van het roterend panel voor de EBB in 1999 is de benaderingsstrategie een aantal keren veranderd. De laatste veranderingen uit 2021 zijn al beschreven in paragraaf 2.2. Hieronder worden de wijzigingen in 2010 en 2012 kort besproken.
Wijzigingen per 2010
De eerste grote verandering na de invoering van het roterend panel in 1999 is dat de eerste peiling van de EBB in 2010 is gewijzigd van volledige waarneming via huis-aan-huis interviews (CAPI) naar zowel telefonische (CATI) als huis-aan-huis (CAPI) interviews. Vanaf het derde kwartaal van 2010 werden huishoudens met een bij het CBS bekend vast telefoonnummer in de eerste peiling telefonisch benaderd voor de EBB. De overige huishoudens werden door een interviewer van het CBS thuis bezocht. In de tweede tot en met vijfde peiling werden respondenten uitsluitend telefonisch (CATI) benaderd, hetgeen gelijk was aan de voorgaande jaren.
Wijzigingen per 2012
Sinds het vierde kwartaal 2012 wordt de eerste peiling voornamelijk via de CAWI (Computer Assisted Web Interviewing) mode afgenomen. De rest van de dataverzameling van de eerste peiling gaat via CATI en CAPI. In eerste instantie worden huishoudens via een brief benaderd met het verzoek om via internet deel te nemen aan het onderzoek. Het deel van de respondenten dat niet respondeert via CAWI, en waarvan wel een telefoonnummer bekend is, wordt een maand later via CATI opnieuw benaderd. Degenen waarvan het telefoonnummer onbekend is wordt nog een maand later via CAPI benaderd. Deze extra maand is nodig om de logistiek rondom de huis-aan-huis interviews ingeregeld te krijgen.
3.3 Vragenlijst ontwikkeling
Met de invoering van CAWI in de eerste peiling is de vragenlijst op aantal punten aangepast zodat deze geschikt werd voor het zelfstandig invullen van de vragenlijst door de respondenten via internet. De vraagstellingen voor beroep, bedrijf en onderwijs waren daar eerder bijvoorbeeld nog niet geschikt voor. Er is dan geen getrainde interviewer aanwezig die eventuele onduidelijkheden kan toelichten en de laadtijden van de internetvragenlijst moeten zo beperkt mogelijk blijven waardoor bestaande systemen aangepast moesten worden. Hierdoor is de vragenlijst op een aantal punten aangepast en zijn cijfers over deze variabelen niet volgtijdelijk vergelijkbaar van 2012 op 2013.
Om CATI/CAWI interviews in de eerste peiling mogelijk te maken, moest de vragenlijst van de eerste peiling ook worden ingekort. De vragenlijst van de eerste peiling zoals die was, duurde te lang om via internet of telefonisch af te nemen. Die inkorting is in 2010 voor het eerst gedaan door bepaalde vragenblokken uit de eerste peiling van de ‘oude’ EBB door te schuiven naar de tweede of derde peiling. In 2021 is de vragenlijst verder verkort door over te stappen op een personensteekproef en vragenlijst. Pas in de tweede peiling wordt de huishoudsamenstelling vastgesteld en worden er ook enkele vragen over de overige huishoudleden gesteld.
Voor gegevens die niet in alle peilingen worden verzameld moet een ander gewicht gebruikt worden dan voor gegevens waarbij dat wel geldt. In hoofdstuk 6 wordt dat nader toegelicht. Kwartaalcijfers kunnen gemaakt worden voor alle variabelen die beschikbaar zijn in alle vijf de peilingen. Dit wordt in de praktijk gerealiseerd door in de vervolgpeilingen vragenblokken uit de eerste peiling te herhalen in de tweede tot en met de vijfde peiling. In deze peilingen wordt de informatie die de respondent al eerder heeft opgegeven gebruikt. Er wordt per onderwerp vastgesteld of er iets is gewijzigd in de situatie van de respondent. Zo nee, dan wordt er verder niets gevraagd en worden de gegevens uit de vorige peiling gekopieerd. Zo ja, dan worden de actuele gegevens uitgevraagd en vastgelegd. Door de gegevens uit de verschillende peilingen samen te nemen, kunnen de schattingen worden gebaseerd op een grotere steekproefmassa. Het paneldesign maakt het mogelijk om voldoende gegevens te verzamelen om kwartaalcijfers te kunnen maken over ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Bij het maken van jaarcijfers voor deze variabelen wordt een gemiddelde berekend van de vier kwartalen. Hiervoor worden dus ook alle peilingen samen genomen waarmee een grotere nauwkeurigheid bij de schattingen van jaarcijfers bereikt wordt.
Gegevens die in één peiling worden verzameld worden in principe alleen op jaarbasis gepubliceerd. Vanaf 2021 zijn de variabelen die door Eurostat alleen als jaarcijfers worden gepubliceerd, opgenomen in de eerste peiling van de EBB. In 2010 tot en met 2020 was dat nog de tweede peiling omdat de eerste peiling in het toenmalige design met adressensteekproef anders te lang duurde voor de respondent. Alle overige jaarcijfers, waaronder cijfers die op verzoek van derden worden opgenomen als ook de LFS cijfers over de overige huishoudensleden, worden in één van de vervolgpeiling verzameld.
Tabel 3.3.1 is een weergave van de globale structuur van de vragenlijst. Tevens staat aangegeven in welke peiling elk vragenblok voorkomt. Schema’s van de volledige vragenlijsten zijn via de CBS website elektronisch beschikbaar.
Blok | Peiling | |
---|---|---|
Iedereen | Betaald werk | 1,2,3,4,5 |
Onderwijs | 1,2,3,4,5 | |
Huishoudsamenstelling | 2,3,4,5 | |
Huishoudensvariabelen | 2 | |
Jaarlijkse LFS Module | 1 | |
Gezondheid | 1 | |
Maatschappelijke positie | 1,2,3,4,5 | |
Werkzaam | Arbeidsrelatie | 1,2,3,4,5 |
Werkkringen | 1,2,3,4,5 | |
Dienstverband & Werkduur | 1,2,3,4,5 | |
Bedrijf | 1,2,3,4,5 | |
Beroep | 1,2,3,4,5 | |
ZZP economische afhankelijkheid | 1 | |
Werklocatie | 1,2,3,4,5 | |
Arbeidsuren | 1,2,3,4,5 | |
Meer/minder werken | 1,2,3,4,5 | |
Niet werkzaam | Werkzoeken | 1,2,3,4,5 |
Zoekmethoden | 1,2,3,4,5 | |
Beschikbaar | 1,2,3,4,5 | |
Zoekduur | 1,2,3,4,5 | |
Retro Werkverleden | 1 | |
Retro Bedrijf | 1 | |
Retro Beroep | 1 | |
Retro Reden Einde | 1 | |
Voor de beschrijving van de werkzame beroepsbevolking worden in de EBB vragen gesteld over:
- het werken als werknemer, het werkzaam zijn in een eigen bedrijf of het bedrijf van ouders/ partner, het werkzaam zijn voor één of voor meer bedrijven ter bepaling van de positie in de werkkring (werknemer of zelfstandige);
- het in vaste of tijdelijke dienst zijn, de duur van het tijdelijke dienstverband, het in dienst zijn voor een vast of een wisselend aantal uren, het werken als uitzendkracht, invalkracht, of oproepkracht ter bepaling van het dienstverband;
- de naam en gemeente van het bedrijf waar men werkt, het soort bedrijf of instelling en de omvang van het bedrijf ter bepaling van de economische activiteit van het bedrijf;
- de beroepsomschrijving, de voornaamste werkzaamheden, de leidinggevende werkzaamheden ter bepaling van het beroep;
- het aantal contracturen, het aantal uren dat men gemiddeld per week, de daadwerkelijk gewerkte uren in de referentieweek ter bepaling van de arbeidsduur;
- Thuiswerk, overwerk, ploegendienst, avondwerk, nachtwerk, werk op zaterdag en zondag ter bepaling van de werktijden.
Voor de beschrijving van personen die geen betaald werk hebben, worden vragen gesteld over de activiteiten die men verricht heeft om werk te vinden en de termijn waarop men kan beginnen. Deze vragen worden onder andere gebruikt om de werkloze beroepsbevolking te onderscheiden van de niet-beroepsbevolking. Ook worden er vragen gesteld over redenen om bijvoorbeeld niet te zoeken, beschikbaar te zijn of te willen of kunnen werken.