Afgestudeerden in het hoger onderwijs

2. Afgestudeerden in het hoger onderwijs in studiejaar 2020/’21

In studiejaar 2020/’21 studeerden 175 duizend studenten af in het hoger onderwijs. Een groot deel van deze afgestudeerden (41 procent) behaalde hun hbo-bachelor, een kleiner deel een universitaire master (27 procent) of bachelor (25 procent). Het aandeel dat een associate degree heeft afgerond, is met 3 procent klein. En ook het aandeel dat een master in het hbo haalde, is gering.

Bijna drie op de tien (29 procent) van de afgestudeerden gaf aan een beperking te hebben. Het gaat hierbij om degenen die de vraag of men een of meer fysieke of psychische aandoening(en) of ziekte(s) heeft positief beantwoordden. Chronische aandoeningen of ziektes worden het meest genoemd, gevolgd door dyslexie, dyscalculie of taalontwikkelingsstoornissen.

Van degenen die aangaven een fysieke of psychische aandoening of ziekte te hebben, hadden 9 op de 10 een vastgestelde diagnose. Dat een diagnose is vastgesteld, komt het vaakst voor onder degenen die aangeven dat ze een chronische aandoening of ziekte hebben, gevolgd door degenen die aangeven dat ze dyslexie, dyscalculie of een taalontwikkelingsstoornis hebben.

2.1 Aandoeningen of ziektes, afgestudeerden hoger onderwijs, studiejaar 2020/'21
 Gediagnosticeerd (%)Niet gediagnosticeerd (%)
Chronische aandoening of ziekte7,60,2
Dyslexie, dyscalculie of een taalontwikkelingsstoornis7,10,5
Psychische aandoening5,70,9
ADHD, ADD of concentratieproblemen5,22
Autisme spectrum stoornis (ASS)20,2
Beperking in zien, horen, bewegen of spreken1,50,2
Andere aandoening1,50,3

Voor ruim een op de vijf van de afgestudeerden met een aandoening of ziekte belemmerde deze hen redelijk veel of heel veel in hun dagelijkse bezigheden. Dit geldt vooral voor mensen met een psychische aandoening. Van hen gaf 44 procent aan dat het hen belemmert in hun dagelijkse bezigheden. Onder degenen met ADHD, ADD of concentratieproblemen was dat 31 procent. Dit aandeel dat zich belemmerd voelt in hun dagelijkse bezigheden was met bijna 9 procent het kleinst onder degenen die aangeven dyslexie, dyscalculie of een taalontwikkelingsstoornis te hebben.

Iets meer dan een kwart van de afgestudeerden met een ziekte of aandoening gaf aan dat deze aandoening of ziekte hen redelijk veel of heel veel belemmerde bij hun studie. Dit geldt voor de helft van de afgestudeerden met een psychische aandoening (51 procent) en 45 procent van degenen met ADHD, ADD of concentratieproblemen. Onder de afgestudeerden met een belemmering die werk hadden, gaf 12 procent aan dat hun beperking hen (redelijk of heel) veel hinderde bij het uitvoeren van hun werk.

2.2 Belemmeringen door aandoeningen of ziektes, afgestudeerden hoger onderwijs, studiejaar 2020/'21
 Dagelijkse bezigheden (% van afgestudeerden met aandoening of ziekte)Studie (% van afgestudeerden met aandoening of ziekte)Werk (% van afgestudeerden met aandoening of ziekte)
Totaal21,62812,2
ADHD, ADD of concentratieproblemen30,944,818,4
Autisme spectrum stoornis22,323,2
Dyslexie, dyscalculie of een taalontwikkelingsstoornis8,5246,9
Beperking in zien, horen, bewegen of spreken1616,6
Chronische aandoening of ziekte18,320,111,2
Psychische aandoening44,25124,6
Andere aandoening of ziekte31,228,7

Van alle afgestudeerden in het hoger onderwijs in studiejaar 2020/’21 had ruim een kwart (26 procent) een migratieachtergrond. De grootste groep van degenen met een migratieachtergrond bestond uit afgestudeerden met een Duitse achtergrond, hierbij gaat het voor het merendeel om mensen die in Duitsland geboren zijn (eerste generatie). Zij worden in omvang gevolgd door afgestudeerden met een Turkse of Surinaamse achtergrond, bij hen gaat het daarentegen vooral om mensen van de tweede generatie. Zij zijn dus zelf in Nederland geboren.

Op basis van hun onderzoek naar ervaren discriminatie heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau specifiek aandacht besteed aan personen met een Turkse, Surinaamse, Marokkaanse, Antilliaanse en Midden- of Oost-Europese (uit de zogenoemde MOE-landen) achtergrond (SCP; 2020). Conclusie van het SCP was dat deze groepen juist vanwege hun etnisch-culturele achtergrond te maken (kunnen) hebben met discriminatie. Van de afgestudeerden in het hoger onderwijs behoorde ruim 7 procent tot deze onderscheiden groep.

Personen die een opleiding in het hoger onderwijs volgen en van wie beide ouders geen opleiding op dit niveau hebben afgerond, worden eerstegeneratiestudenten genoemd. In dit onderzoek gaat het alleen om de opleiding van de ouder met het hoogste onderwijsniveau. In studiejaar 2020/’21 ging het om 33 procent van de afgestudeerden. Van iets minder dan de helft, 45 procent, van de eerstegeneratiestudenten heeft de ouder een mbo-diploma. Bijna 18 procent heeft een mavo-diploma en ruim 16 procent een havo- of vwo-diploma.

Afgestudeerden in het hoger onderwijs met een beperking behaalden vaker een hbo bachelor dan degenen zonder een beperking. Ditzelfde geldt voor eerstegeneratiestudenten vergeleken met afgestudeerden waarvan de ouders zelf een diploma in het hoger onderwijs hebben behaald en voor degenen met een Nederlandse achtergrond vergeleken met degenen met een ‘overige’ migratieachtergrond.

2.3 Afgestudeerden in het hoger onderwijs, studiejaar 2020/'21
   Associate degree (%)Hbo bachelor (%)Wo bachelor (%)Hbo master (%)Wo master (%)
Totaal2,843,124,42,627,1
BeperkingMet3,547,823,7223
BeperkingZonder2,541,324,82,828,6
MigratieachtergrondNederlandse achtergrond3,346,423,72,324,3
MigratieachtergrondSelectie 2,245,921,62,627,8
MigratieachtergrondOverig1,428,628,63,637,8
Onderwijsniveau oudersLaag6,358,111,33,920,3
Onderwijsniveau oudersMiddelbaar3,953,819,82,719,9
Onderwijsniveau oudersHoog1,936,128,52,331,2

Van degenen die in studiejaar 2020/’21 afstudeerden, volgde 34 procent na het behalen van hun diploma opnieuw een opleiding of cursus. Dit is vooral gebruikelijk onder de afgestudeerden met een universitaire bachelor, 82 procent. Ook onder degenen met een associate degree zijn er relatief veel die opnieuw een opleiding volgen (36 procent). Bij de hbo bachelors en universitaire masters ging het om lagere percentages, respectievelijk 21 en 14.

Ruim drie op de tien afgestudeerden die op het moment van bevraging geen opleiding volgden, hadden wel plannen om in de komende twaalf maanden weer te gaan studeren. Dit gold met name voor degenen met een universitaire bachelor: 54 procent. Bijna de helft van de afgestudeerden met plannen voor een vervolgstudie wilde een studie van zes maanden of langer oppakken (47 procent), een iets kleiner deel een korte opleiding of cursus (44 procent).