2. Inleiding
Jaarlijks ontvangen ruim 460 duizend jongeren één of meerdere vormen van jeugdzorg. De grootste groep daarvan, ruim 430 duizend jongeren ontvangt jeugdhulp zonder verblijf. Ruim 40 duizend jongeren ontvangen jeugdhulp met verblijf. Ook ruim 40 duizend jongeren ontvangen jeugdbescherming (ondertoezichtstelling of voogdij), iets minder dan de helft daarvan krijgt ook jeugdhulp met verblijf. Krap 8 duizend jongeren hebben te maken met een jeugdreclasseringsmaatregel.
Voor een effectieve inzet van jeugdzorg is het van belang om de omgeving van het kind in ogenschouw te nemen. Van jeugdprofessionals wordt verwacht dat ze een integrale blik hebben, waarbij ze oog hebben voor het functioneren van jeugdigen en ouders in de verschillende leefgebieden en de invloed die hiervan uit gaat. Als er problemen spelen op meerdere leefgebieden (opvoeding, psychisch of fysiek functioneren, financiën, huisvesting, onderwijs, e.d.) bieden de organisaties in het jeugd(zorg)domein hulp in samenhang aan1). In de hervormingsagenda Jeugd2), wordt opnieuw aandacht gevraagd voor het steviger verbinden van de jeugdhulp aan aanpalende domeinen zoals onderwijs, volwassen-ggz en bestaanszekerheid.
Op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), het ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft het CBS een onderzoek gedaan naar de achtergrondkenmerken van jongeren met jeugdzorg en van hun ouders/huishouden. Van deze achtergrondkenmerken is in kaart gebracht in welke mate het kenmerk samenhangt met de inzet van jeugdzorg. Zo ontstaat een beeld welke kenmerken relatief vaak of juist relatief weinig voorkomen bij jongeren met jeugdzorg in vergelijking met jongeren zonder jeugdzorg. Dit kwantitatieve onderzoek laat alleen zien in welke mate het kenmerk samenhangt met de inzet van jeugdzorg. Op basis van dit onderzoek kunnen geen uitspraken gedaan worden over een eventuele causale relatie tussen het kenmerk en de inzet van jeugdzorg. Ook van kenmerken die sterk samenhangen met de inzet van jeugdzorg, kan niet worden geconcludeerd dat er een causaal verband is. Er kan dus niet gezegd worden dat het een de oorzaak is voor het ander. Er kan immers ook een andere achterliggende (confounding) variabele zijn, die de verklaring is voor zowel het achtergrondkenmerk als de inzet van jeugdzorg. Het onderzoek laat alleen zien dat het een vaak samen met het ander voorkomt. Of er een causale relatie is, en zo ja in welke richting deze dan werkt, is niet te zeggen. Conclusies over causale verbanden kunnen alleen getrokken worden op basis van kwalitatief (dossier)onderzoek waarbij de specifieke zorgvraag en de aanleiding tot die zorgvraag wordt onderzocht.
2.1 Leeswijzer
In hoofdstuk 3 wordt beschreven welke achtergrondkenmerken zijn onderzocht. Van elk van deze kenmerken wordt aangegeven hoe vaak ze voorkomen bij jongeren met jeugdzorg en bij jongeren zonder jeugdzorg (gesplitst naar de vier eerder genoemde vormen van jeugdzorg). Dit geeft een eerste beeld van de mate waarin een kenmerk al dan niet relevant is in relatie tot de inzet van jeugdzorg. In hoofdstuk 4 wordt dit beeld verder aangescherpt, door de verschillende achtergrondkenmerken in hun onderlinge samenhang te beoordelen in een multivariaat model. Dit is nodig omdat achtergrondkenmerken met elkaar verweven kunnen zijn, denk bijvoorbeeld aan inkomen en vermogen. Door de kenmerken in een multivariaat model te beoordelen, wordt daar rekening mee gehouden. Daarmee wordt duidelijk welk kenmerk het sterkst samenhangt met de inzet van jeugdzorg en welk kenmerk het minst sterk, als alle kenmerken in hun onderlinge samenhang worden bekeken. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies.
2) Zie Rijksoverheid, Hervormingsagenda Jeugd 2023-2028.