Natuurlijk kapitaal en brede welvaart in Nederland
Leefomgeving in veranderingOver deze publicatie
De bijdragen van ecosystemen aan onze brede welvaart zijn sterk afhankelijk van de inrichting en het beheer van de leefomgeving, de kwaliteit van ecosystemen en van de mate waarin mensen van deze bijdragen vanuit ecosystemen gebruik kunnen maken. De ecosystemen die deze bijdragen leveren staan echter wereldwijd onder druk. De Monitor Brede Welvaart en SDG’s 2022 laat zien dat de staat van natuurlijk kapitaal ook in Nederland zorgwekkend is. Dit rapport laat zien welke ecosysteemtypen in Nederland voorkomen en op welke wijze deze bijdragen aan brede welvaart. Deze relatie wordt gelegd door te kijken naar de ecosysteemdiensten die ze leveren. De resultaten van het onderzoek hiernaar worden in dit rapport door het CBS gepubliceerd. De analyse in dit rapport betreft de periode 2013 tot en met het jaar 2020.
Daarnaast wordt gekeken naar hoe onze leefomgeving veranderd is in de periode 2013-2020. De omvang van deze veranderingen is belangrijk om te weten, omdat deze kunnen helpen om de potentiële omvang van nieuwe ruimtelijke veranderingen in een passende context te plaatsen. In dit rapport worden daartoe de recente omzettingen van ecosysteemtypen vergeleken met het potentiële ruimtebeslag en bijbehorende omzettingen ten gevolge van de grote maatschappelijke opgaven die er nu liggen, zoals de energietransitie, woningbouw, een klimaatbestendig Nederland, de verdere uitbreiding van het Natuurnetwerk Nederland en de aanplant van bos binnen de Bossenstrategie. Op basis van beleidsvoornemens wordt een schatting gemaakt van de mogelijk benodigde ruimte, en wordt deze vergeleken met de recente ruimtelijke veranderingen.
1. Inleiding
Een essentiële pijler van brede welvaart is de kwaliteit van de leefomgeving en de ecosystemen die daarin een plaats hebben. Schone lucht en schoon water, gezonde bodems om voedsel te produceren en ruimte om te leren, recreëren en ontspannen zijn belangrijke aspecten die bijdragen aan ons welzijn en onze gezondheid. Maar de ecosystemen die deze bijdragen leveren staan onder druk, zowel op wereldwijde schaal als in Nederland. Hoge stikstofuitstoot heeft ertoe geleid dat in 2018 ruim 71 procent van de natuur in Nederland in haar voortbestaan bedreigd werd (CBS,2021). Bij gevoelige ecosystemen lagen die waarden nog veel hoger, zoals bij heide (98 procent), moerasbos en hoogvenen (98 procent) en kustduinen (80 procent) (CBS en WUR, 2021). Daarnaast voldeed geen van de Nederlandse oppervlaktewateren in 2019 aan zowel de chemische als de biologische kwaliteitsnormen van de in EU-verband vastgestelde Kaderrichtlijn Water (CLO, 2019). De verbetering van de biodiversiteit in zoete wateren die vanaf 1990 was ingezet, stagneert sinds 2008 (CLO, 2022). Biodiversiteit staat in de meeste ecosystemen onder hoge druk. Positief zijn daarentegen de ontwikkelingen van de luchtkwaliteit, waarbij in 2018 in grote delen van Nederland de gemiddelde fijnstofconcentraties onder de WHO-gezondheidsnorm bleven (in respectievelijk 95,6 procent van het landoppervlak voor PM10, en 46 procent voor PM2.5)(CBS en WUR, 2021). Het overheersende beeld van de staat van natuurlijk kapitaal is echter, zoals ook duidelijk wordt in de Monitor Brede Welvaart en SDG’s 2022, zorgwekkend.
De bijdragen van ecosystemen aan onze brede welvaart zijn in grote mate afhankelijk van de inrichting en het beheer van de leefomgeving, de kwaliteit van deze ecosystemen, en van de mate waarin mensen van deze ecosystemen gebruik kunnen maken. De hier gepresenteerde analyse gaat over de periode tussen 2013 en 2020. Het laat zien hoe wij in Nederland het land hebben ingericht en op welke wijze dit bijdraagt aan brede welvaart. Daarnaast wordt gekeken hoe dit aan het veranderen is door te kijken naar de meest opvallende ontwikkelingen tussen 2013 en 2020. Tot slot worden de huidige ontwikkelingen in de context geplaatst van de grote maatschappelijke opgaven die er nu liggen. Beleidsmatig is er een belangrijke opgave om de energietransitie te realiseren, maar ook om op korte termijn meer woningen te realiseren en om Nederland klimaatbestendig te maken. Tegelijkertijd is de voorgenomen verdere uitbreiding van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) gaande, en in aanvulling daarop is ook de Bossenstrategie van start gegaan, die voorziet in de aanplant van bos zowel binnen als buiten het NNN. Op basis van deze bestaande, gekwantificeerde voornemens wordt hier een schatting gemaakt van de mogelijk benodigde ruimte, en wordt deze vergeleken met de huidige ruimtelijke veranderingen.
De analyses zijn gebaseerd op de internationaal overeengekomen methodiek de ‘System of Environmental Economic accounting – Ecosystem Accounting (SEEA EA). Deze zijn toegepast bij de ontwikkeling van de Nederlandse Natuurlijk Kapitaalrekeningen (NKR). CBS werkt bij de ontwikkeling van de NKR nauw samen met de WUR. De NKR worden ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid.
2. Inrichting van het land in ecosystemen
Om te zien op welke manier, en waar, de verschillende ecosystemen in Nederland een bijdrage leveren aan brede welvaart is het van belang de leefomgeving consistent te karteren en veranderingen door de tijd zorgvuldig te monitoren. In deze studie is gebruik gemaakt van een zo consistent mogelijke kartering van ecosystemen in Nederland voor de jaren 2013, 2015, 2018 en 2020. Allereerst wordt gekeken naar de huidige indeling in ecosystemen. Hierbij worden de 50 ecosysteemtypen ingedeeld in vier categorieën: ‘agrarisch’, ‘bebouwd’, ‘natuur en half-natuur’ en ‘zoet en brak water en kust’. Vervolgens wordt gekeken op welke manier deze ecosystemen een bijdrage leveren aan brede welvaart door te kijken naar de ecosysteemdiensten die zij leveren.
2.1 Ecosysteemtypen in 2020
Onderstaande figuur laat de verdeling van het oppervlak van Nederland zien in de vier categorieën en onderliggende ecosysteemtypen voor het jaar 2020 zien voor het jaar 2020. Verreweg de grootste categorie van ecosysteemtypen is gerelateerd aan de landbouw; bijna de helft van het landoppervlak is agrarisch. De tweede grote categorie is het grotendeels bebouwde en verharde gebied, dat vooral in gebruik is voor wonen, werken, industrie en infrastructuur. Deze overwegend bebouwde categorie omvat echter ook privé-tuinen, evenals een verzameling van niet-bebouwde gebruiksvormen zoals paardenweitjes, bermen en braakliggend terrein (binnen de bebouwde kom). Apart weergegeven zijn groenvoorzieningen (‘groen’ in de figuur) zoals parken en plantsoenen, en ruimte voor recreatie.
Het areaal van de categorie natuur, met daarin groene natuurlijke en halfnatuurlijke gebieden, is net iets kleiner dan de categorie bebouwd. Het grootste aandeel hierin wordt gevormd door bossen, bomenrijen, heggen en hagen, terwijl open natuur zoals heide en natuurlijke graslanden en wetlands minder frequent voorkomen. Bij de laatste categorie, water en kust, is alleen het zoete en brakke water in beschouwing genomen. Ook dit vormt een significant deel van de ecosystemen op en nabij het land. De lange Nederlandse kuststrook met haar duinen en stranden neemt in deze categorie relatief weinig ruimte in beslag. Deze twee categorieën samen representeren een groot deel van de land- en waternatuur in Nederland.
2.2 Agrarische ecosystemen
Bovenstaande figuur laat zien dat bijna de helft (49 procent) van Nederland valt onder de verschillende ecosysteemtypes in de categorie agrarisch. Hierin nemen akkers een vrijwel even grote plek in als weilanden. Van het akkerland (inclusief de meerjarige teelt) was in 2018 bijna 98 procent in ‘regulier’ gebruik, dat wil zeggen zonder een vorm van natuur- of landschapsbeheer1). Van de weilanden was dit voor bijna 97 procent van het areaal het geval.
Afname agrarische ecosystemen
De omvang van het totale areaal dat valt onder de agrarische ecosysteemtypen is tussen 2013 en 2020 afgenomen met circa 244 km2, oftewel zo’n 1,3 procent. Het is daarom interessant om te kijken in hoeverre landbouwgebied is omgezet in ‘bebouwd’ of in ‘natuur’ of ‘water en kust’. In de figuur hieronder is deze omzetting per provincie weergegeven. De grootste omzetting van landbouwgrond naar een ander soort ecosysteem trad tussen 2013 en 2020 op in de provincies Gelderland en Noord-Brabant, waarbij respectievelijk 152 en 141 km2 van de landbouw-ecosystemen werden omgezet in een andere categorie. Er werd echter ook ‘nieuwe’ landbouwgrond gecreëerd door omzetting vanuit andere ecosysteemtypen. Het nettoresultaat van alle omzettingen van en naar landbouw (weergegeven tussen haakjes), laat zien dat de grootste totale afname zichtbaar was in de provincie Noord-Brabant, met een afname van 58 km2, en dat er een kleine toename van 7 km2 plaatsvond in Friesland. De figuur laat zien dat in alle provincies behalve Zeeland, de grootste omzetting die van landbouw naar bebouwd gebied en infrastructuur (‘bebouwd’) is.
2.3 Bebouwd gebied en infrastructuur, groenvoorzieningen in bebouwd gebied
Het totale areaal aan ecosystemen van de categorie ‘bebouwd’ vormt met bijna 24 procent de tweede grootste categorie in Nederland. Hieronder vallen alle terreinen die grotendeels bebouwd of bestraat zijn, zoals bebouwing, bedrijventerreinen, wegen en andere infrastructuur. Woongebieden vallen hier ook onder, inclusief de bijbehorende tuinen. Parken, plantsoenen en andere (publiek toegankelijke) groenvoorzieningen binnen de bebouwde kom vallen ook onder deze categorie, maar zijn apart weergegeven.
Verstedelijking en toename bevolkingsdichtheid
Een belangrijke ontwikkeling die over de periode 2013-2020 heeft plaatsgevonden is een toename van het zeer dichtbevolkte gebied. Steeds meer gebieden voldeden aan de grenswaarden2), waardoor tussen 2013 en 2020 sprake was van een toename van het zeer dichtbevolkte gebied van bijna 647 km2 naar 693 km2; een toename van ruim 7 procent. De kaart hieronder laat zien dat die verandering van het oppervlak dichtbevolkt gebied per provincie verschilt. De toename in de provincie Utrecht springt daarbij in het oog, met een toename van circa 19 procent ten opzichte van 2013. In Noord- en Zuid-Holland is de toename relatief klein, maar hierbij moet in acht genomen worden dat deze provincies al zeer dichtbevolkt waren. In Limburg is daarentegen sprake van een afname. De detailkaart hieronder laat zien waar in Utrecht grote verandering zijn opgetreden. Hierbij moet echter worden opgemerkt, dat een relatief kleine toename van de inwonerdichtheid ertoe kan leiden dat een heel gebied ineens aan de randvoorwaarden voldoet. Dat wil zeggen dat in een gebied waarin de inwonerdichtheid al bijna hoog genoeg is om gekarteerd te worden als ‘dichtbevolkt’, slechts weinig nieuwbouw nodig is om aan de hier gebruikte definitie te voldoen. Ook kan er sprake zijn van de omzetting van bijvoorbeeld bedrijfspanden naar woningen, of een toename van het aantal bewoners per pand. Hoewel een toename van het dichtbevolkte gebied dus niet per se tot uitdrukking hoeft te komen in meer bebouwing, heeft deze toename wel invloed op het aantal mensen dat een beroep doet op voorzieningen zoals parken en plantsoenen, en op recreatiemogelijkheden in de wijdere omgeving.
2.4 Natuur en half-natuur op land
Bij elkaar opgeteld bestrijkt de categorie natuur en half-natuur 16 procent van het landoppervlak in 2020. Hier vallen zowel de beschermde heide en bossen van Natura2000 gebieden onder, alsook heggen en hagen met veelal een vorm van landschaps- of natuurbeheer en productiebossen en vele, veelal kleine stukjes bos zonder beschermingsstatus. De duinen en het strand (uit de categorie water en kust) vertegenwoordigen samen nog een extra procent aan natuur op land. Al deze gebieden zijn van groot belang voor recreatie en toerisme en leveren een reeks van regulerende ecosysteemdiensten, zoals te lezen in hoofdstuk 3 ‘Bijdragen aan brede welvaart’. Daarnaast zijn deze natuurlijke en half-natuurlijke ecosystemen van groot belang voor het behoud van biodiversiteit en hebben ze een belangrijke landschappelijke functie. Zoals eerder genoemd wordt een aanzienlijk deel van deze ecosystemen en de bijbehorende biodiversiteit in hun voortbestaan bedreigd door externe drukfactoren, waaronder een hoge stikstofdepositie.
Afname van bos, bomenrijen, heggen en hagen
Hoewel het areaal beschermd bos sinds 2013 licht is toegenomen en het areaal moerasbos gelijk is gebleven, geldt voor de overige vormen van bos dat van 2013 tot 2018 sprake was van een afname. Netto is daardoor het totale areaal bos in Nederland met 53 km2 ofwel 1,5 procent afgenomen tussen 2013 en 2020. Deze afname stagneerde echter tussen 2018 en 2020. Ook het oppervlak van heggen, hagen en bomenrijen is met 14 procent teruggelopen. Hoewel een deel van de bossen is omgezet in andere natuur zoals heide (netto 12 km2) in het kader van natuurontwikkeling, is het verlies van bos tot 2018 grotendeels te verklaren door de omzetting naar de categorie ‘bebouwd’ (circa 30 km2).
2.5 Zoet en brak water en de kuststrook
In 2020 bestond het grondgebied voor ongeveer 11 procent uit ecosystemen van zoet en brak water en de kuststrook. De zoute wateren zijn hierbij niet meegerekend. Het betreft dus water in beekjes, plassen en meren, de grote rivieren, de grote wateren zoals het IJsselmeer, en daarnaast het strand en de duinen. In deze categorie zijn voor wat betreft de omvang van de wateren weinig veranderingen zichtbaar.
2) Het dichtbevolkte gebied omvat alle gebieden waarin per vierkante kilometer meer dan 5000 personen wonen. Alleen gebieden groter dan 3 km2 die aan voorgaande voldoen zijn meegenomen. Let op, deze definitie is dus niet gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid. Ze wijkt ook af van het areaal voor ‘wonen en werken’, waarin ook kantoren, bedrijfspanden, infrastructuur etc. worden meegenomen.
3. Bijdragen aan brede welvaart
3.1 Agrarische ecosystemen
Het grote areaal aan agrarische gronden ligt aan de basis van de Nederlandse rol als wereldspeler op het gebied van voedselproductie en export. Zo was in het jaar 2020 bijvoorbeeld 38 procent van de landbouwproductie bestemd voor export. Het belang van de beschikbaarheid van voldoende, betaalbaar en veilig voedsel voor de brede welvaart is zeer groot. Hiermee dragen Nederlandse boeren bij aan de brede welvaart in het ‘hier en nu’ in Nederland en zijn ze een belangrijke voedselproducent voor andere landen. Bij niet-duurzame productie is er echter het risico dat de brede welvaart voor de generaties na ons afneemt; zal het voor toekomstige generaties mogelijk blijven om eenzelfde welvaart te genereren op deze gronden?
De primaire bijdrage van landbouwgrond aan brede welvaart gaat dus via de productie van voedsel. Een andere bijdrage kan gevormd worden via de inrichting van het landschap. Een aantrekkelijke omgeving is een belangrijke voorwaarde voor recreatie en ontspanning in de buitenlucht. Landbouwgronden zijn in Nederland over het algemeen vaak niet of moeilijk toegankelijk voor het publiek, anders dan in bijvoorbeeld Scandinavië of Groot-Brittannië, waar een deel van de cultuurgronden toegankelijk is voor niet-schadelijke vormen van recreatie zoals wandelen. Hoewel wandel- en fietsrecreatie ook plaatsvindt op paden die tussen landbouwpercelen liggen, is een deel van de Nederlandse landbouwgrond slechts beperkt beschikbaar voor recreatie. De belangrijkste bijdragen aan de generatie van ecosysteemdiensten vanuit de categorie ‘landbouw’ zijn:
- Voedsel en veevoerproductie; 99 procent van het totale landelijke aanbod in 2020.
- Vastlegging van CO2 (voornamelijk in blijvend grasland en meerjarige gewassen zoals fruitbomen); 26 procent van de totale landelijke vastlegging CO2 in vegetatie en bodems in 2020. CO2 vastlegging is een belangrijke hulp om te compenseren voor uitstoot vanuit de economie.
- Afvang van overtollig regenwater bij heftige neerslag; 54 procent van het totale landelijke aanbod in 20203). Deze afvangcapaciteit is belangrijk voor het voorkomen van lokale overstromingen bij hevige neerslag. Prognoses laten zien dat in de toekomst steeds zwaardere buien verwacht worden (te lezen in het Neerslagstatistiek en -reeksen voor het waterbeheer 2019 rapport).
- Natuurrecreatie; 21 procent van het totale landelijke aanbod van wandelrecreatie in 2020 werd geleverd op landbouwgrond.
3.2 Bebouwd gebied
De categorie ‘bebouwd’, met daarin al het bebouwd gebied en infrastructuur, zoals woonwijken, bedrijventerreinen, (spoorwegen, vliegvelden en vele andere vormen van bebouwing, heeft als primaire functies wonen, economie en bedrijvigheid en transport. De groenvoorzieningen in deze gebieden bieden daarnaast mogelijkheden tot recreatie in het groen en zorgen voor bijvoorbeeld verkoeling en filtering van de lucht. Ecosysteemdiensten worden vrijwel niet gegenereerd op verhard (bebouwd, bestraat of geasfalteerd) terrein, maar wel in de vele kleine groene gebiedjes daartussen, zoals bermen.
Door de hoge bevolkingsdichtheid heeft Nederland het een-na-kleinste oppervlak per inwoner in Europa (na Malta) en een hoog percentage verhard gebied. De groen-blauwe ruimte, het per inwoner beschikbare oppervlak aan groene gebieden en water4), neemt in Nederland gestaag af, waardoor steeds meer mensen ruimte met elkaar moeten delen voor recreatie en ontspanning.
De bijdrage van de categorie ’bebouwd’ aan de generatie van ecosysteemdiensten is gering. De diensten zijn echter lokaal van groot belang vanwege het zeer hoge gebruik ervan. Dit blijkt wel uit de relatief zeer hoge monetaire waarde per m2 van parken, plantsoenen en recreatiegebieden, zoals was berekend op basis van tien ecosysteemdiensten voor het jaar 2018 (CBS en WUR, 2021).
De belangrijkste bijdragen aan de generatie van ecosysteemdiensten vanuit de categorie ‘bebouwd’ zijn:
- Groene leefbaarheid; de aanwezigheid van groen in stedelijk gebied draagt positief bij aan zowel de geestelijke als de fysieke gezondheid van mensen. Groene leefbaarheid komt ook tot uiting in de waarde van woningen. In 2018 telde deze ecosysteembijdrage op tot 1475 miljoen euro, en openbaar groen voorzag in 18 procent van de totale monetaire waarde van deze dienst.
- Recreatie, met name in de vorm van wandelen; ook deze dienst wordt voor een aanzienlijk deel (13 procent in 2020) geleverd door groenvoorzieningen en recreatiegebieden.
- Luchtfiltratie; hoewel de bijdrage van stedelijk groen en recreatiegebieden aan luchtfiltratie (afvang van fijnstof uit de lucht) klein is in absolute zin (in kg afgevangen fijnstof per jaar; 5 procent van de totale dienst wordt geleverd door stedelijk groen), vertegenwoordigde deze dienst een hoge monetaire waarde (27 procent van de totale monetaire waarde van deze dienst in 2018) door het grote aantal mensen dat er baat bij heeft. Door de afvang van fijnstof wordt de lucht schoner, hetgeen een positief effect heeft op het voorkomen en verminderen van de ernst van longziekten.
3.3 Natuur, water en kust
De categorie natuur omvat bossen (zowel beschermd bos als bijvoorbeeld productiebossen), open natuur zoals natuurlijke graslanden, heide en zandverstuivingen, en de natte natuurgebieden, zoals veengebieden en moerassen. Deze gebieden, samen met de ecosystemen duinen en strand uit de categorie water en kust, leveren de hoogste bijdrage aan de generatie van een groot aantal ecosysteemdiensten. Dit geldt voor:
- Houtproductie, grotendeels afkomstig uit het ecosysteemtype bos.
- Luchtfiltratie (74 procent van de totale jaarlijkse afvang van fijnstof in 2020); dit draagt bij aan het verminderen van de negatieve impact van fijnstof op, onder andere, luchtweg-gerelateerde gezondheidsklachten.
- De vastlegging van CO2 (62 procent van het landelijk totaal van de dienst in 2020); hoewel de vastlegging van CO2 in bodem en vegetatie slechts circa 2 procent van de totale landelijke jaarlijkse uitstoot (volgens IPCC) compenseert, levert deze ecosysteemdienst een belangrijke bijdrage aan klimaatmitigatie.
- Bestuiving (48 procent in 2020); door een habitat te bieden die geschikt is voor hommels en wilde bijen dragen deze ecosysteemtypen bij aan de bestuiving van zowel commerciële gewassen (de ecosysteemdienst omvat alleen de bijdrage van bestuiving aan voedselproductie) als aan biodiversiteit en bestuiving in het algemeen.
- Natuurrecreatie, met name in de vorm van wandelen (57 procent van de totale landelijke dienst in 2020) en natuurtoerisme (100 procent van de dienst in 2018), dragen in belangrijke mate bij aan brede welvaart.
- Groene leefbaarheid (69 procent van de totale landelijke dienst in 2020); de nabijheid van groen of water levert een belangrijke bijdrage aan woongenot, maar ook aan de fysieke en psychische gezondheid.
Binnen deze categorie is de bijdrage van bossen het hoogst voor de meeste genoemde diensten. Uitzonderingen hierop zijn natuurtoerisme, waar de duinen en het strand een even grote bijdrage leveren als de bossen, en groene leefbaarheid, waar de categorie water en kust een hogere bijdrage levert.
4) Met uitzondering van de reguliere landbouw en de grote wateren.
4. Ruimte in verandering
4.1 Omzetting van ecosysteemtypen tussen 2013 en 2020
Om inzicht te krijgen in de veranderingen van ecosystemen die hebben plaatsgevonden, is hieronder een verandermatrix weergegeven waarin de jaren 2013 en 2020 met elkaar vergeleken worden. Deze matrix laat zien welk landgebruik in 2013 (horizontale assen) plaatsvond, en waarin dat in 2020 was omgezet (verticale assen). Het deel landgebruik dat niet veranderd is tussen deze jaren staat normaliter op de diagonaal; vanwege de leesbaarheid is de diagonaal echter leeg gelaten. Onderstaande matrix geeft dus uitsluitend de omzettingen weer van het ene ecosysteemtype in het andere. Het meest opvallend is de grote uitwisseling tussen grasland en akkerbouw. Dit is echter het resultaat van normale vruchtwisseling, en is daardoor niet van verder belang hier.
De verticale assen laten zien welke van de ecosysteemtypen in 2020 toegenomen zijn door omzetting vanuit een ander ecosysteem. Daarbij valt de verticale as van wonen, werken en infrastructuur het meest op. Deze categorie is toegenomen ten koste van bijna alle andere ecosysteemtypen, met name grasland en akkerbouw, openbaar groen, open natuur en bos en in mindere mate water. Het overkoepelende beeld van omzetting naar deze categorie sluit aan bij de observatie van verlies van landbouwgrond en bos.
4.2 Ruimteclaims in de nabije toekomst
De Nederlandse bevolking groeit. De prognose van het aantal huishoudens laat zien dat er tussen 2020 en 2030 een toename verwacht wordt van iets meer dan 480.000 huishoudens (CBS, 2021). Deze huishoudens hebben behoefte aan ruimte; om te wonen en te werken, te recreëren en om (duurzame) energie, voedsel, schoon water en grondstoffen vandaan te betrekken.
Het PBL laat in diverse studies (PBL 2019a,b; PBL 2021) zien dat er grote onzekerheid bestaat in de prognoses voor het ruimtebeslag van de verschillende opgaven waar Nederland voor staat. PBL wijst er daarbij nadrukkelijk op dat de ordegrootte en haalbaarheid van de diverse ruimteclaims in grote mate afhankelijk zal zijn van de mate van meervoudig ruimtegebruik.
Veranderingen in landgebruik, in de omvang van ecosystemen en dientengevolge ook van de inrichting van het land en het landschap zijn al zeer lang gaande, maar zijn de laatste decennia in een stroomversnelling geraakt. Op dit moment liggen er verschillende potentiële en concrete ruimteclaims op tafel, die gezamenlijk een flinke impact kunnen hebben op de inrichting van het land. PBL noemt onder andere de bouwopgave, ruimte voor hernieuwbare energie, voor natuurontwikkeling en voor klimaatmitigerende maatregelen. In het rapport Grote opgaven in een beperkte ruimte schetst het Planbureau voor de Leefomgeving de complexiteit van de verschillende opgaven op alle beleidsniveaus. Ook de onzekerheden rondom de daadwerkelijk benodigde ruimte voor de diverse opgaven worden hierin toegelicht. Het rapport concludeert dat dat de natuurlijke randvoorwaarden van het bodem- en watersysteem centraal moeten staan bij de aanpak van deze maatschappelijke opgaven, en dat ruimtelijke keuzes noodzakelijk zullen zijn. Juist omdat veranderingen op zullen treden in de dagelijkse leefomgeving van mensen, is het cruciaal hen tijdig te informeren en te betrekken bij de voorgenomen plannen. Het is daarom van groot belang om tijdig een, zij het door de onzekerheden grove, inschatting van de omvang van die veranderingen te maken, zodat deze in de context van al geobserveerde veranderingen geplaatst kunnen worden. De ramingen5) van het PBL lopen, indien deze optelbaar zouden zijn, op van 600 tot een maximum van 2900 km2 ruimte die potentieel nodig is voor de genoemde opgaven.
Om een eerste indruk te krijgen van de ordegrootte van de veranderingen in de leefomgeving is hier een analyse gedaan naar de al gekwantificeerde ruimteclaims behorend bij de bouwopgave zoals per provincie gedefinieerd in (de Inventarisatie Plancapaciteit). Deze informatie is gecombineerd met de omvang van het oppervlak gebruikt voor wonen 2015, per provincie (CBS, 2018). Op basis van de gepubliceerde cijfers van het aantal woningen in 2015 (CBS, 2022) is vervolgens per provincie bepaald wat het gemiddelde areaal per wooneenheid bedroeg. Dit areaal is gebruikt om per provincie te schatten wat de omvang van de bouwopgave zou zijn, ervan uitgaande dat de nieuw te realiseren woningen eenzelfde ruimtebeslag hebben als dat tot 2015 het geval was. Deze (en andere onderliggende) aannames zijn niet geheel realistisch, de analyse moet dan ook gezien worden als een vingeroefening om een idee te krijgen van de ordegrootte van de ruimtelijke claim voor de bouwopgave. Zo is bijvoorbeeld de extra ruimte nodig voor parkeren, infrastructuur en werken niet meegenomen in deze schatting. Daarnaast is gekeken naar de verdere uitbreiding van het Natuur Netwerk Nederland (IPO en LNV (2021) rapportage), en de ruimteclaim vanuit de Bossenstrategie (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2020). Deze voorziet in de ontwikkeling van 37.000 ha nieuw bos, waarvan 19.000 ha buiten het NNN om gerealiseerd zal gaan worden.
De resultaten van deze analyse laten zien dat gemiddeld in heel Nederland het bebouwde gebied voor woningen met 9 procent toe zou nemen ten opzichte van het woonterrein in 2015. De verschillen tussen de provincies zijn groot; in Flevoland bedraagt de relatieve toename bijna 19 procent van de omvang van het woonterrein, in Utrecht 14 procent, terwijl dat in Drenthe en Limburg 2 procent is.
De vraag is echter, waar deze woningen gebouwd kunnen worden. Als we er voor deze analyse vanuit gaan dat nieuwe woningen uitsluitend op landbouwgrond gebouwd zouden worden, laat de analyse zien dat er in heel Nederland gemiddeld 1 procent van de landbouwgrond omgezet zou moeten worden om aan de bouwopgave6) te voldoen, wederom met een grote spreiding naar provincies. In de provincie Utrecht bedraagt deze claim bijna 3 procent van het landbouwareaal, in de drie noordelijke provincies en Zeeland is dat 0,2 tot 0,3 procent.
De geplande uitbreiding van het NNN bedraagt tot 2027 nog 35.000 hectare. De Bossenstrategie, die voorziet in de aanplant van 37.000 ha bos, zal deels worden gecombineerd met de geplande uitbreiding van het NNN. Buiten het NNN zal 19.000 ha hiervan gerealiseerd worden. De toename van het gebied gebruikt voor de NNN en de Bossenstrategie telt op tot 540 km2, de eerste schatting voor de bouw van woningen komt uit op ruim 200 km2. De hiervoor benodigde ruimte is daarmee 3 maal groter dan de omzetting van agrarische grond (van 244 km2) die gerealiseerd werd tussen 2013 en 2020.
Deze inschatting is naar verwachting conservatief, omdat alleen de door beleid gekwantificeerde ruimteclaims meegenomen worden. De geschatte ruimteclaims van het PBL voor álle genoemde maatschappelijke opgaven laten zien dat de mogelijk omzetting van grond nog veel groter zou kunnen worden. Veel hangt hierbij af van de mate van meervoudig bodemgebruik.
4.3 Ruimteclaims en brede welvaart
Een groeiende bevolking leidt tot een groeiende groep potentiële gebruikers van ecosysteemdiensten. De beschikbare ruimte hiervoor staat echter onder druk. Als gevolg daarvan zal de groen-blauwe ruimte per inwoner naar verwachting verder afnemen, waardoor in nu al drukbezochte gebieden voor natuurrecreatie en natuurtoerisme de druk op de natuur verder zal toenemen. Hoewel de vraag naar ecosysteemdiensten zal toenemen, is het de vraag of het aanbod die vraag kan bijbenen. Bossen leveren per hectare het hoogste aandeel in bijna alle ecosysteemdiensten, voor zowel houtproductie als natuurrecreatie en toerisme, groene leefbaarheid, CO2 opslag, fijnstofafvang en de regulatie van neerslag. Desondanks is het areaal bos in Nederland tussen 2013 en 2018 afgenomen. De aanplant van nieuw bos, zoals voorzien in de Bossenstrategie, heeft daarom potentieel grote impact op het toekomstige aanbod van ecosysteemdiensten, en daarmee ook op het behoud van op natuurlijk kapitaal gebaseerde brede welvaart. Tegelijkertijd neemt het areaal voor wonen en werken verder toe. Juist deze categorie van ecosystemen levert weinig ecosysteemdiensten, terwijl het aantal gebruikers van diensten in dit gebied zal toenemen.
6) Hier is gekeken naar de netto uitbreiding met 706.300 woningen. De benodigde ruimte voor infrastructuur en inrichting van de leefomgeving van die huizen is hier niet meegenomen.
5. Slotsom
De natuurlijke leefomgeving is van groot belang voor het niveau van brede welvaart dat mensen ervaren. In dit stuk is die relatie beschreven aan de hand van een select aantal ecosysteemdiensten, die een rechtstreeks verband leggen tussen de bijdragen aan brede welvaart en de ecosysteemtypen die ze genereren. De natuurlijk kapitaalrekeningen laten op verschillende ruimtelijke niveaus zien welke omzettingen in ecosystemen zijn opgetreden en welke ecosysteemdiensten worden aangeboden. Om brede welvaart op basis van natuurlijk kapitaal ook voor komende generaties te waarborgen, is het essentieel dat het niveau van natuurlijk kapitaal, en dus ook het aanbod van ecosysteemdiensten, niet achteruit gaat. Vanuit de natuurlijk kapitaalrekeningen worden indicatoren geïdentificeerd die opgenomen kunnen worden in toekomstige edities van de Monitor Brede Welvaart en SDG’s. Voorbeelden daarvan zijn de groen-blauwe ruimte, het areaal dichtbevolkt gebied, CO2 afvang in de leefomgeving ten opzicht van de IPCC uitstoot, en het aantal natuurwandelingen.
Verreweg de meeste ecosysteemdiensten worden geleverd door bos en andere natuurlijke en half-natuurlijke gebieden. Het totale areaal bos in Nederland nam tussen 2013 en 2018 echter af, vooral door het verdwijnen van niet-beschermd bos. Deze afname stagneerde evenwel tussen 2018 en 2020. Tegelijkertijd was er een groeiende behoefte aan natuur om te recreëren, en ook het meerdaags natuurtoerisme nam toe. De geplande uitbreiding van het NNN kan aan deze groeiende vraag bijdragen. De uitvoering hiervan behoeft echter versnelling om het einddoel in 2027 te kunnen halen; door toenemende ruimtelijke claims en hogere grondprijzen staat deze doelstelling nu al regionaal onder druk. De bossenstrategie voorziet in de ontwikkeling van een aanzienlijke oppervlakte bos. Ook dit kan resulteren in een positieve impact op brede welvaart. Van belang vanuit het perspectief van ecosysteemdiensten is dat dit bos, en ook andere vormen van natuur, ook toegankelijk en aantrekkelijk zijn.
De bevolkingsgroei in de nabije toekomst zal leiden tot een toenemende ruimteclaim voor wonen en energie, transport, werken en andere voorzieningen. De totale omvang van deze en andere claims is op dit moment nog erg onzeker. De afgelopen jaren lieten zien dat tussen 2013 en 2020 met name landbouwgrond en de niet-beschermde natuur is omgezet in bebouwd gebied. Indien in de toekomst uitsluitend landbouwgrond zou worden omgezet, dan resulteert een eerste inschatting van de benodigde ruimte voor natuur, bos en wonen in een claim die ruim 3 maal zo groot is als de geobserveerde omzettingen van landbouwgrond tussen 2013 en 2020.
Door te kijken naar de veranderingen van de omvang van ecosystemen komt een beeld naar voren van natuurlijk kapitaal dat onder druk staat, terwijl de vraag naar de verschillende voordelen die ecosysteem bieden alleen maar toeneemt. De afname van de kwaliteit van veel van deze ecosystemen, door o.a. de stikstofproblematiek en klimaatgerelateerde problemen zoals verdroging, zorgt voor verdere druk op de beschikbaarheid en kwaliteit van natuurlijk kapitaal. De brede welvaart van komende generaties staat daardoor onder grote druk.