Auteur: Willem Gielen, Clemens Siermann, Francis van der Mooren

Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt

Over deze publicatie

In Nederland is het streven dat alle jongeren een passende plek hebben in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, in de zorg of bij een combinatie hiervan. In dit rapport is nader onderzoek gedaan naar de jongeren die het onderwijs hebben verlaten en die beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Nagegaan is wat de niet-onderwijsvolgende jongeren die geen werk hebben kenmerkt, in het rapport zijn dit de jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Daarnaast is onderzocht wat de niet-onderwijsvolgende jongeren kenmerkt die wel werk hebben, maar die niet economisch zelfstandig zijn. Van deze groep is de verwachting dat ze een risico lopen op een afstand tot de arbeidsmarkt. Op basis van de conclusies zijn in het rapport adviezen geformuleerd om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt of een risico daarop te kunnen monitoren.

Belangrijk onderscheid in het rapport is het al dan niet beschikken over een startkwalificatie. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt naar persoons- en gezinskenmerken. Uitgangspunt in het rapport is de situatie in oktober 2018. In het rapport is in aanvulling daarop zowel gebruik gemaakt van informatie over de vier voorgaande jaren als over de situatie een jaar later.

De cijfers uit het rapport zijn ook in bijbehorende tabellenset opgenomen.

1. Inleiding

In Nederland is het streven dat alle jongeren een passende plek hebben in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, in de zorg of bij een combinatie hiervan. Doel daarvan is dat zij zo zelfstandig mogelijk kunnen deelnemen aan de maatschappij. Uit onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB; Swart & Visser, 2019) blijkt dat dit nog niet voor alle jongeren het geval is. Onder meer omdat er jongeren zijn die geen onderwijs volgen maar die op afstand staan van de arbeidsmarkt.

In reactie op dit onderzoek van het CPB en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt heeft het kabinet een aantal maatregelen aangekondigd die er aan moeten bijdragen dat jongvolwassenen worden ondersteund op hun weg naar ‘(zoveel mogelijk) duurzame (economische) zelfstandigheid’ (Van Engelshoven & Van Ark, 2020). Om te monitoren hoe effectief die maatregelen zijn, zijn objectieve en transparante criteria nodig. In dit document heeft het CBS daar op verzoek van het ministerie van OCW een aanzet toe gedaan.

Centraal staat dus de vraag hoe duurzaam de positie van niet-onderwijsvolgende jongeren op de arbeidsmarkt is en welke criteria daar inzicht in bieden. Om deze vraag te kunnen beantwoorden wordt ingegaan op de volgende deelvragen:

  • Hoeveel jongeren met werk zijn ook economisch zelfstandig?
  • Wat kenmerkt de jongeren die werkzaam zijn, maar niet economisch zelfstandig?
  • Wat kenmerkt de jongeren die niet werkzaam zijn?

Jongeren zonder een startkwalificatie zijn in beeld bij de Regionale Meld- en Coördinatiepunten (RMC), voor jongeren met een startkwalificatie geldt dat zij niet of minder goed in beeld zijn. Ook zij kunnen echter een niet-duurzame, kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben. In deze analyse komen daarom  zowel de jongeren die over een startkwalificatie beschikken aan de orde als de jongeren die niet over een startkwalificatie beschikken.

Dit verzoek van het ministerie van OCW raakt aan onderzoek dat het CBS in 2015 voor het ministerie van SZW heeft uitgevoerd naar jongeren van 15 tot 27 jaar die geen onderwijs volgen, niet werken en niet in beeld zijn bij UWV en gemeenten voor ondersteuning naar werk, doordat zij geen uitkering ontvangen en niet ingeschreven staan als werkzoekende. Op verzoek van het ministerie van SZW wordt binnen het adviesonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt aanvullend nagegaan wat de overlap is tussen beide doelgroepen.

Het rapport is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de methode en wordt ingegaan op de te onderscheiden groepen jongeren. Vervolgens zijn in hoofdstuk 3 de eerste resultaten opgenomen en in hoofdstuk 4 de conclusies en adviezen.

2. Methode

2.1 Analysebestanden en peilmomenten

Voor het samenstellen van de gegevens wordt het Stelsel van Sociaal Statistische Bestanden (SSB) gebruikt. Het SSB is een stelsel van registers en enquêtes, die op persoonsniveau aan elkaar zijn gekoppeld. Vanwege doelbinding wordt van tevoren aangegeven welke informatie nodig is. Die informatie wordt dan aan elkaar gekoppeld op basis van versleutelde BSN’s. Vervolgens worden de gewenste variabelen afgeleid en worden de resultaten gecontroleerd. Daarna kan de gevraagde output worden gemaakt.

In dit onderzoek gaat het grofweg om persoons- en gezinskenmerken, onderwijskenmerken en arbeids- en inkomenskenmerken (zie bijlage 1 voor een overzicht van de gebruikte variabelen). Deze informatie is onder meer afkomstig uit de basisregistratie personen (BRP), het basisregister onderwijs (BRON), de Polisadministratie en bestanden van de Belastingdienst. Criteria die raken aan de zorg zijn vooralsnog buiten beschouwing gelaten.

De informatie uit deze verschillende bronnen is niet gelijktijdig beschikbaar. Hier moet rekening mee gehouden worden bij het vaststellen van criteria om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt te kunnen monitoren. In tabel 2.1.1 is opgenomen wanneer welke kenmerken beschikbaar komen. Voor cijfers die eens per jaar beschikbaar komen, geeft T aan dat het om het referentiejaar gaat.

Tabel 2.1.1Tabel 2.1.1

Voor de meeste kenmerken is uitgegaan van de situatie op 1 oktober van het verslagjaar. Alleen voor de arbeids- en inkomenskenmerken geldt dat van de hele maand oktober in het verslagjaar wordt uitgegaan. Om de ontwikkelingen over de jaren heen te kunnen monitoren, kan de situatie op 1 oktober van jaar op jaar worden vergeleken. Daarnaast is naar de situatie op 1 februari gekeken. Dit tussentijdse peilmoment kan worden gebruikt om na te gaan voor welke jongeren hun situatie in korte tijd is veranderd en voor welke jongeren deze langer duurt. Zoals uit tabel 2.1.1 blijkt, zou je in het kader van daadwerkelijke tussentijdse monitoring gebruik kunnen maken van de informatie over werknemers en die over persoons- en gezinskenmerken. De overige informatie is wel beschikbaar voor de maand februari maar niet op relatief korte termijn.

In dit rapport wordt de situatie op 1 oktober 2018 gepresenteerd, voor de jaar op jaar ontwikkeling daarnaast 1 oktober 2019 en voor de korte termijn verandering de situatie op 1 februari 2019.

2.2 Afbakening groepen

Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt worden in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) als volgt gedefinieerd: Jongeren die niet staan ingeschreven bij een onderwijsinstelling, economisch niet-zelfstandig zijn en wel beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. In dit rapport wordt uitgegaan van de leeftijdsgroep 15 tot 27 jaar.

Voor de IBO-definitie worden vier groepen onderscheiden, namelijk:

  1. Onderwijsvolgenden
  2. Niet-onderwijsvolgende jongeren, niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt
  3. Niet-onderwijsvolgende jongeren, beschikbaar en economisch zelfstandig
  4. Niet-onderwijsvolgende jongeren, beschikbaar en niet economisch zelfstandig

Groep 1 bestaat uit jongeren die op het peilmoment een opleiding in het door de overheid bekostigde onderwijs volgen. Om te bepalen of niet-onderwijsvolgende jongeren beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt wordt nagegaan of ze in een institutioneel huishouden wonen of arbeidsongeschikt zijn. Is dat het geval dan worden ze gerekend tot groep 2.

In dit rapport wordt bij de indeling van de groepen 1 en 2 aangesloten bij de IBO-indeling, maar wordt voor de groepen 3 en 4 een net iets andere invalshoek gekozen.

Door economische zelfstandigheid voor het onderscheid tussen groep 3 en groep 4 als uitgangspunt te nemen, is de groep jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt erg divers. Bij economische zelfstandigheid gaat het namelijk om het inkomen uit arbeid of een eigen onderneming. Jongeren zonder werk zijn dus per definitie niet economisch zelfstandig. En zo kan het aan de ene kant gaan om jongeren die al jaren een vaste arbeidsrelatie hebben maar in deeltijd werken. Aan de andere kant kunnen het jongeren zijn die net hun opleiding hebben afgerond en nog op zoek zijn naar werk, of jongeren die al langere tijd op zoek zijn maar geen werk kunnen vinden en ontmoedigd zijn. Die diversiteit binnen groep 4 bleek ook uit het CPB-rapport (2015).

Vandaar dat eerst wordt bepaald of ze werk hebben. Van degenen met werk wordt bepaald of ze economische zelfstandig zijn. Schematisch ziet deze indeling er als volgt uit:

Figuur 2.2.1Figuur 2.2.1

De oranje gearceerde groepen vormen samen de eerder genoemde groep 4, ofwel de jongeren die in het IBO een afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Door eerst na te gaan of jongeren werk hebben, blijkt voor een deel van de jongeren dat ze geen afstand hebben tot de arbeidsmarkt, maar mogelijk wel een risico daarop. Deze oranje gearceerde groepen staan ook in dit onderzoek centraal maar komen afzonderlijk aan de orde.

2.3 Indicatoren

In deze paragraaf worden de belangrijkste indicatoren beschreven die voor deze analyse gebruikt worden.

Economisch zelfstandig

Of jongeren een afstand hebben tot de afstandsmarkt wordt bepaald aan de hand van het kenmerk economische zelfstandigheid. Bij economische zelfstandigheid gaat het volgens de CBS definitie om inkomen uit arbeid of een eigen onderneming. Iemand is volgens die definitie economisch zelfstandig als hij of zij een inkomen uit werk heeft van minimaal 70 procent van het wettelijke nettominimumloon, oftewel de netto bijstand van een alleenstaande.

Aandachtspunt is dat economische zelfstandigheid een jaarcijfer is en dat het gaat om het jaarinkomen. Jongeren die net gestart zijn met werken, hebben mogelijk niet het hele jaar inkomen uit arbeid of een eigen onderneming gehad en tellen daarom mee als niet economisch zelfstandig. Voor deze analyse wordt daarom economische zelfstandigheid aanvullend ook per maand bepaald. Deze cijfers zijn in dit rapport meegenomen.

Werkzaam

Jongeren worden als werkzaam gerekend als ze volgens de aangiftegegevens voor de inkomstenbelasting inkomsten hadden uit een baan als werknemer dan wel winst uit een onderneming (incl. inkomsten uit arbeid en winst uit ondernemingen in het buitenland).

Voor degenen met werk wordt onderscheid gemaakt of ze wel of niet economisch zelfstandig zijn. Vervolgens wordt voor degenen die niet economisch zelfstandig zijn ook hun arbeidsduur, hun recente arbeidsverleden en hun arbeidsrelatie in beeld gebracht.

Voor degenen zonder werk wordt ook naar hun recente arbeidsverleden gekeken.

Startkwalificatie

Jongeren met een startkwalificatie beschikken over minimaal een een havo- of vwo-diploma, of een diploma op mbo niveau 2. Om deze groep af te bakenen, is gebruik gemaakt van het Opleidingsniveaubestand van het CBS. In dit bestand is op basis van zowel registerdata als enquêtedata opgenomen wat het hoogst behaalde onderwijsniveau is. Voor jongeren is veelal informatie beschikbaar op basis van de registers en wordt minder dan bij ouderen gebruik gemaakt van enquêtegegevens. Op basis van hun hoogst behaalde onderwijsniveau is ook bekend of zij over een startkwalificatie beschikken.

Voor een klein deel geldt dat deze informatie niet bekend is. Dit is een specifieke groep omdat zij, omdat ze niet voorkomen in de registers, geen door de overheid bekostigd onderwijs hebben gevolgd. Ook is er van hen geen informatie op basis van enquêtes beschikbaar. In de analyses wordt de groep onbekend apart onderscheiden.

Huishoudenssituatie

Er wordt onderscheid gemaakt tussen de jongeren die bij hun ouders wonen en degenen die op zich zelf wonen. Binnen deze laatste groep wordt onderscheid gemaakt tussen de jongeren die alleenstaand zijn of een partner hebben, en of ze wel of geen kinderen hebben.

3. Resultaten

3.1 Jongeren (15 tot 27 jaar) in Nederland

Voor ingegaan wordt op de vraag hoe duurzaam de positie van niet-onderwijsvolgende jongeren op de arbeidsmarkt is en welke criteria daar inzicht in bieden, wordt eerst een beeld gegeven van het totaal aantal jongeren in Nederland, wat hun huishoudenssituatie is en wat de verdeling over de afgebakende groepen is. Vanwege de uitsplitsing naar startkwalificatie wordt daarnaast in beeld gebracht hoeveel jongeren over een dergelijke kwalificatie beschikken.

In oktober 2018 telde Nederland 2,6 miljoen jongeren tussen de 15 en 27 jaar. Van deze jongeren woonde het grootste deel, 1,7 miljoen, bij hun ouders/verzorgers. 454 duizend jongeren woonden alleen en 16 duizend waren alleenstaande ouder. 344 duizend jongeren woonden samen met een partner, waarvan 63 duizend ook één of meer kinderen hadden. 65 duizend jongeren waren overig lid van een huishouden en 26 duizend jongeren woonden in een institutioneel huishouden.

Tabel 3.1.1 Huishoudenssituatie van jongeren (15 tot 27 jaar), oktober 2018
aantal%
Totaal2 575 900100
Thuiswonend1 671 20065
Alleenstaand 453 50018
Ouder in eenouderhuishouden 15 6001
Partner in paar geen kind 281 30011
Partner in paar met kind 63 0002
Overig lid huishouden 65 0003
Lid institutioneel huishouden 26 2001

In het vorige hoofdstuk is de afbakening van de verschillende groepen jongeren toegelicht. In figuur 3.1.2 is van elke groep afgebeeld hoeveel jongeren daar in oktober 2018 deel van uitmaakten. Het grootste deel van de jongeren van 15 tot 27 jaar, 1,5 miljoen, stond op dat moment ingeschreven in het onderwijs. De groep jongeren die in een institutioneel huishouden wonen en/of arbeidsongeschikt zijn bedroeg 59 duizend, en 187 duizend jongeren waren in oktober 2018 niet werkzaam. 800 duizend jongeren waren op dat moment wel werkzaam. Daarvan waren 570 duizend jongeren economisch zelfstandig, 210 duizend jongeren niet-economisch zelfstandig en van 20 duizend jongeren kon niet worden vastgesteld of ze economisch zelfstandig waren.

Tabel 3.1.2 Jongeren (15 tot 27 jaar) naar groep, oktober 2018
aantal%
Totaal2 575 900100
Onderwijsvolgend1 531 60059
Niet-onderwijsvolgend1 044 30041
    Institutioneel/arbeidsongeschikt 59 3002
    Arbeidsgeschikt 985 00038
        Niet werkzaam 187 4007
        Werkzaam 797 60031
            Werkzaam, economisch zelfstandig 569 60022
            Werkzaam, niet economisch zelfstandig 207 6008
            Werkzaam, economische zelfstandigheid onbekend 20 3001

Nadere analyse van de groepen en de huishoudenssituatie laat zien dat het vooral thuiswonende kinderen zijn die onderwijs volgen, gevolgd door de alleenstaanden. Jongeren die samenwonen met een partner, maar geen kinderen hebben, zijn relatief vaak werkzaam en economisch zelfstandig (56 procent). Dit geldt ook voor de jongeren die met een partner samenwonen en kinderen hebben (46 procent). Overigens behoren deze jongeren met een partner en kinderen ook relatief vaak tot de groep niet werkzaam (25 procent). Voor de jongeren die ouder zijn in een eenouderhuishouden is dit aandeel nog groter: 38 procent. De groep werkzame, maar niet-economisch zelfstandige jongeren was het grootst bij jongeren die een ouderpaar vormen (17 procent) en jongeren die ouder zijn in een eenoudergezin (14 procent).

Tabel 3.1.3 Jongeren (15 tot 27 jaar) naar groep en huishoudenssituatie, oktober 2018
Alleen-staande (%)Ouder in eenouder-huishouden (%)Partner in paar geen kind (%)Partner in paar met kind (%)Thuis-wonend (%)Overig lid huishouden (%)Geen lid particulier huishouden (%)
Onderwijsvolgend4921278715427
Institutioneel/arbeidsongeschikt29141273
Niet werkzaam13386255110
Werkzaam, economisch zelfstandig2616564615230
Werkzaam, niet-economisch zelfstandig7147178100
Werkzaam, economische zelfstandigheid onbekend3121020

In relatie tot de samenstelling van het huishouden is ook onderzocht hoe de groepen jongeren verdeeld zijn naar het gestandaardiseerd huishoudinkomen (in kwintielen). Dit kenmerk vraagt wel enige toelichting. In geval een jongere bij zijn ouders woont dan zegt dit kenmerk veelal meer over het inkomen van de ouder(s) dan over het inkomen van de jongere zelf. Woont een jongere op zichzelf dan geldt dat het inkomen wel vooral op zijn eigen inkomen is gebaseerd, eventueel in combinatie met het inkomen van een partner. Over het algemeen geldt dat hoe hoger het gestandaardiseerde huishoudinkomen, hoe lager het percentage jongeren dat niet-werkzaam is. Deels komt dit dus doordat het gaat om het inkomen van de ouders en thuiswonende jongeren veelal nog onderwijs volgen. Daarnaast blijkt dat het aandeel jongeren dat werkzaam is én economisch zelfstandig toeneemt naarmate het huishoudinkomen hoger is, en het aandeel werkzame jongeren dat niet-economisch zelfstandig juist afneemt. Of iemand economisch zelfstandig is, wordt bepaald aan de hand van het eigen inkomen uit arbeid. Jongeren die werkzaam zijn, wonen veelal op zich zelf en dus is het huishoudinkomen ook op hun eigen inkomen gebaseerd.

Zoals in de inleiding genoemd, is het relevant om voor verschillende groepen onderscheid te maken of ze over een startkwalificatie beschikken. Van de 2,6 miljoen jongeren tussen de 15 en 27 jaar beschikten 1,5 miljoen over een startkwalificatie. Dat wil zeggen dat ze over een diploma beschikken op minimaal het niveau van havo, vwo of mbo-2. Ongeveer de helft (738 duizend) van deze jongeren met een startkwalificatie volgde nog onderwijs, net iets minder dan de helft had werk. Bijna 1 miljoen jongeren hadden nog geen startkwalificatie. Acht van de tien (794 duizend) stonden nog ingeschreven in het onderwijs. Ruim 50 duizend jongeren zonder startkwalificatie volgden geen onderwijs en waren ook niet werkzaam. Voor de jongeren met werk geldt dat degenen met een startkwalificatie beduidend vaker economisch zelfstandig zijn dan degenen die niet over een startkwalificatie beschikken.

Tabel 3.1.4 Jongeren (15 tot 27 jaar) naar startkwalificatie, oktober 2018
Zonder startkwalificatieMet startkwalificatieStartkwalificatie onbekend
Totaal 984 2001 500 300 91 400
Onderwijsvolgend 793 600 738 000.
Institutioneel/arbeidsongeschikt 41 700 13 100 4 400
Niet werkzaam 53 400 85 000 49 000
Werkzaam, economisch zelfstandig 47 900 503 900 17 800
Werkzaam, niet-economisch zelfstandig 45 300 156 600 5 700
Werkzaam, economische zelfstandigheid onbekend 2 200 3 700 14 500

In tabel 3.1.4 is ook te zien dat van 91 duizend jongeren niet kan worden vastgesteld of ze een startkwalificatie hadden in oktober 2018. De grootste groep van deze jongeren (49 duizend) was in oktober 2018 niet onderwijsvolgend en ook niet werkzaam. Wanneer de jongeren, waarvan onbekend is of ze een startkwalificatie hebben, nader worden bekeken blijkt dat het bij 94 procent gaat om personen met een 1e generatie migratieachtergrond. Omdat ze niet terug te vinden in de onderwijsregistraties is het waarschijnlijk dat zij geen onderwijs in Nederland hebben gevolgd. Jongeren met een 1e generatie Poolse, Syrische of Duitse achtergrond vormen hierbij de grootste te onderscheiden subgroepen.

3.2 Werkzame jongeren

Zoals in de methodebeschrijving (paragraaf 2) genoemd, staan in dit onderzoek twee groepen centraal, namelijk de jongeren met werk maar niet economisch zelfstandig en de jongeren zonder werk. Van deze eerste groep is de verwachting dat ze een risico lopen op een afstand tot de arbeidsmarkt, van de tweede groep dat ze een afstand tot de arbeidsmarkt hebben. In deze en de volgende paragraaf wordt nagegaan of die verwachting op basis van verschillende criteria kan worden bevestigd of juist moet worden genuanceerd. In deze paragraaf wordt ingegaan op de groep jongeren die werk hebben, maar die niet economisch zelfstandig zijn en gaat het om de vraag wat deze groep kenmerkt. De 20 duizend jongeren waarvan niet bekend is of ze economisch zelfstandig zijn, zijn verder buiten beschouwing gelaten.

In oktober 2018 waren er 208 duizend niet-onderwijsvolgende jongeren die wel werk hadden, maar die niet-economisch zelfstandig waren. Hiervan was met 114 duizend net iets meer dan de helft vrouw. Bijna twee derde (136 duizend) woond nog bij hun ouders of verzorgers thuis. Het merendeel (75 procent) van de niet-onderwijsvolgende jongeren die wel werk hadden beschikte over een startkwalificatie. Naast dat dit jongeren zijn die een mbo diploma op niveau 2-4 of een diploma in het hoger onderwijs hebben behaald gaat het ook om 31 duizend jongeren met havo of vwo als hoogst behaalde opleiding.

Omdat het bij economische zelfstandigheid gaat om een jaarcijfer is de kans aanwezig dat het gaat om jongeren die recent het onderwijs hebben verlaten. Vandaar dat in de eerste plaats wordt nagegaan of deze groep jongeren recent nog in het onderwijs stond ingeschreven.

Uit tabel 3.2.1 blijkt dat 13 procent in februari 2018 nog in het onderwijs stond ingeschreven en ruim 50 procent nog in oktober 2017. De overige 34 procent van deze jongeren was al langer dan een jaar uit het onderwijs. Het percentage jongeren dat langer dan een jaar niet stond ingeschreven in het onderwijs was onder jongeren zonder startkwalificatie (46 procent) hoger dan onder jongeren met een startkwalificatie (29 procent). Voor de jongeren zonder startkwalificatie die wel werkten maar niet economisch zelfstandig waren, geldt overigens dat drie op de vijf een opleiding op mbo niveau 2-4 hebben gevolgd, maar die opleiding niet met een diploma hebben afgerond.

Tabel 3.2.1 Niet-onderwijsvolgende, werkzame maar niet-economisch zelfstandige jongeren (15 tot 27 jaar)* naar volgen onderwijs, oktober 2018
Totaal (%)Zonder startkwalificatie (%)Met startkwalificatie (%)
Voorjaar 2018 nog in onderwijs141713
Najaar 2017 nog in onderwijs543758
Langer dan 1 jaar uit onderwijs334629
* Exclusief jongeren met startkwalificatie onbekend.

Een tweede dat van belang is, zijn arbeidskenmerken. Jongeren die werk hebben, maar niet economisch zelfstandig zijn, zijn veelal werknemer. In totaal ging het om 189 duizend van de 208 duizend jongeren. Van deze groep werknemers werkte 75 procent in deeltijd. Ter vergelijking, bij de jonge werknemers die wel economisch zelfstandig waren, was dat 34 procent. Ook hadden niet-economisch zelfstandige jonge werknemers met 75 procent relatief vaak een tijdelijke arbeidsrelatie. Jonge werknemers met een startkwalificatie hadden wat vaker een voltijdbaan en een arbeidsrelatie voor onbepaalde tijd dan degenen zonder startkwalificatie.

Tabel 3.2.2 Niet-onderwijsvolgende jongeren (15 tot 27 jaar), werknemer maar niet economisch zelfstandig naar arbeidskenmerken, oktober 2018
Totaal (%)Zonder startkwalificatie (%)Met startkwalificatie (%)Startkwalificatie onbekend (%)
Arbeidsduur
Voltijd18151919
Deeltijd75767571
Onbekend79710
Arbeidsrelatie
Onbepaalde tijd18151910
Bepaalde tijd75767580
Onbekend79710

Dat werkzame jongeren niet-economisch zelfstandig zijn, kan het resultaat zijn van het feit dat ze nog niet zo lang actief zijn op de arbeidsmarkt en daardoor op jaarbasis nog niet genoeg inkomen hebben vergaard om voor dat jaar economisch zelfstandig te zijn. Vandaar dat in de derde plaats ook nagegaan wordt hoe lang jongeren al onafgebroken aan het werk zijn.

Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een longitudinale variabele die rekent vanaf de situatie in december. Van de 208 duizend niet-onderwijsvolgende jongeren die in oktober 2018 werkzaam waren maar niet economisch zelfstandig, blijken er bijna 16 duizend (8 procent) in december 2018 niet meer werkzaam. Dit geldt iets vaker voor jongeren zonder startkwalificatie dan jongeren met een startkwalificatie. Verder blijkt dat niet-economisch zelfstandige jongeren een relatief korte periode onafgebroken hebben gewerkt. Zo bedroeg het aandeel jongeren dat korter dan een jaar onafgebroken werkzaam was 35 procent. Ter vergelijking, onder jongeren die wel economisch zelfstandig waren, ging het om minder dan 5 procent.

Tabel 3.2.3 Periode onafgebroken gewerkt door niet-onderwijsvolgende jongeren (15 tot 27 jaar) die in oktober 2018 werkzaam waren, maar niet economisch zelfstandig, geteld vanaf december 2018
Totaal (%)Zonder startkwalificatie (%)Met startkwalificatie (%)Startkwalificatie onbekend (%)
Niet werkzaam*811711
Tot een half jaar16161625
Half jaar tot 1 jaar19221825
1 tot 2 jaar21242021
Minimaal 2 jaar35273913
Onbekend0004
* Dit zijn jongeren die in oktober wel werkzaam waren, maar in december niet meer.

3.3 Niet-werkzame jongeren

De jongeren die geen onderwijs volgen en ook geen werk hebben terwijl ze wel zouden kunnen werken, worden beschouwd als jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Ook voor deze groep geldt dat deze niet homogeen is. Vandaar dat in deze paragraaf nader in wordt gegaan op de vraag wat de groep niet-onderwijsvolgende, niet-werkzame jongeren kenmerkt.

Zoals uit paragraaf 3.1 bleek, waren er 187 duizend jongeren in oktober 2018 die geen onderwijs volgden en ook niet werkzaam waren. In totaal ging het om 97 duizend vrouwen en ruim 90 duizend mannen. Van de jongeren die geen onderwijs volgden en ook niet werkzaam waren, hadden 85 duizend een startkwalificatie, 53 duizend jongeren beschikten niet over een startkwalificatie en van 49 duizend jongeren was dit onbekend.

Van deze laatste groep, de jongeren waarvan onbekend is of ze over een startkwalificatie beschikken, is in paragraaf 3.1 al geconstateerd dat het hier voornamelijk gaat om jongeren met een 1e generatie migratieachtergrond. Dat beeld verandert niet wanneer specifiek wordt gekeken naar de 49 duizend niet-onderwijsvolgende, niet-werkzame jongeren. Van deze groep had in oktober 2018 nog geen 2 procent een Nederlandse achtergrond. Verder was 59 procent vrouw en 41 procent man. Met 90 procent was het grootste deel niet meer thuiswonend, en woonde 59 procent in een 1-persoonshuishouden. Ook had 16 procent een bijstandsuitkering. In het vervolg van deze paragraaf zal de groep waarvan onbekend is of ze over een startkwalificatie beschikken, grotendeels buiten beschouwing worden gelaten bij het berekenen van de totalen, in verband met de vertekening in resultaten die hierdoor optreedt.

Van de jongeren die geen onderwijs volgden en ook niet werkten, woonde 45 procent nog bij hun ouders/verzorgers thuis. Het gaat hierbij om 84 duizend jongeren. Voor de niet-werkzame jonge mannen is dit gebruikelijker dan voor de jonge vrouwen, respectievelijk 55 en 36 procent van degenen die niet werkzaam waren. Van de jonge vrouwen daarentegen had iets meer dan 20 procent een of meer kinderen, terwijl dit onder de jonge mannen die geen onderwijs volgen en niet werkzaam zijn, amper voorkwam. Voor jonge mannen is het beeld voor degenen met en zonder startkwalificatie vergelijkbaar. Voor jonge vrouwen geldt dat degenen zonder startkwalificatie iets vaker (alleenstaande) moeder zijn dan degenen met een startkwalificatie.

Ruim de helft van de jongeren die niet werkzaam waren in oktober 2018  stond al meer dan een jaar niet ingeschreven in het onderwijs en voor degenen zonder startkwalificatie was dat zelfs 61 procent.

Tabel 3.3.1 Niet-onderwijsvolgende, niet-werkzame jongeren (15 tot 27 jaar)* naar volgen onderwijs, oktober 2018
Totaal (%)Zonder startkwalificatie (%)Met startkwalificatie (%)
Voorjaar 2018 nog in onderwijs141415
Najaar 2017 nog in onderwijs322537
Langer dan 1 jaar uit onderwijs536149
* Exclusief jongeren met startkwalificatie onbekend.

Als jongeren in oktober 2018 niet werkzaam waren, kan dat een momentopname zijn. Vandaar dat wordt nagegaan of ze recent nog hebben gewerkt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een longitudinale variabele die terugkijkt vanaf december. Op basis van die informatie blijkt dat 34 procent van de niet-onderwijsvolgende jongeren, die in oktober 2018 geen werk hadden, in de tweede helft van 2018 nog wel heeft gewerkt en 13 procent nog in de eerste helft van 2018. Bij 37 procent van de niet-onderwijsvolgende, niet-werkzame jongeren was dat 2 of meer jaar geleden. Dit aandeel voor wie het 2 jaar of langer geleden is dat ze werk hebben gehad, was onder jongeren zonder startkwalificatie groter dan onder jongeren met een startkwalificatie.

Daarnaast is gekeken naar de duur dat niet-werkzame jongeren in de afgelopen vier jaar hebben gewerkt. Voor 25 procent geldt dat ze weliswaar in oktober 2018 niet werkzaam waren, maar in de afgelopen vier jaar in totaal wel meer dan 2 jaar werkzaam waren (zie tabel 3.3.2). Verder was 18 procent tussen de 1 en 2 jaar werkzaam, 25 procent minder dan een jaar en 20 procent was helemaal niet werkzaam. Jongeren met een startkwalificatie waren gemiddeld een groter gedeelte van de tijd werkzaam dan jongeren zonder startkwalificatie. Ook is het aandeel dat in de afgelopen vier jaar helemaal niet gewerkt heeft kleiner.

Tabel 3.3.2 Niet-onderwijsvolgende, niet-werkzame jongeren (15 tot 27 jaar)* naar arbeidsverleden, oktober 2018
Totaal (%)Zonder startkwalificatie (%)Met startkwalificatie (%)
Recent gewerkt**
juli - december 2018 (nog) gewerkt342539
januari - juni 2018 nog gewerkt131213
1 tot 2 jaar geleden151415
Minimaal 2 jaar geleden374830
Onbekend212
Recent arbeidsverleden in afgelopen 4 jaar**
Meer dan 2 jaar werkzaam251432
1-2 jaar werkzaam181520
1-12 maanden werkzaam252823
Voortdurend niet werkzaam202814
Niet alles waargenomen, wel werkzaam565
Niet alles waargenomen, niet werkzaam684
Onbekend212
* Exclusief jongeren met startkwalificatie onbekend.
** Peilmoment december 2018.

Voor de jongeren die geen onderwijs volgen en niet werkzaam zijn, is in het eerder voor SZW uitgevoerde onderzoek nagegaan in hoeverre die jongeren in beeld zijn bij UWV en gemeenten voor ondersteuning naar werk, doordat zij een uitkering ontvangen of ingeschreven staan als werkzoekende. Die analyse is ook voor dit onderzoek uitgevoerd.

Uit tabel 3.3.3 blijkt dat een vijfde (21 procent) van de niet-onderwijsvolgende en niet-werkzame jongeren in oktober 2018 een uitkering ontving. Daarnaast ontving 6 procent geen uitkering, maar stonden ze op dat moment wel ingeschreven bij het UWV WERKbedrijf als werkzoekende. Bijna drie kwart van de niet-onderwijsvolgende, niet-werkzame jongeren kreeg geen uitkering en stond ook niet ingeschreven bij het UWV als werkzoekende. Dit komt neer op 141 duizend jongeren. Jongeren met een startkwalificatie hebben minder vaak een uitkering en staan ook minder vaak ingeschreven bij het UWV WERKbedrijf als werkzoekende dan jongeren zonder startkwalificatie.

Tabel 3.3.3 Niet-onderwijsvolgende, niet-werkzame jongeren (15 tot 27 jaar)* naar uitkering en inschrijving UWV WERKbedrijf, oktober 2018
Totaal (%)Zonder startkwalificatie (%)Met startkwalificatie (%)
Ontvangt uitkering213115
Geen uitkering, wel ingeschreven bij UWV WERKbedrijf685
Geen uitkering, niet ingeschreven bij UWV WERKbedrijf736180
* Exclusief jongeren met startkwalificatie onbekend.

3.4 Ontwikkeling

In de voorgaande paragrafen is aan de orde gekomen wat de jongeren met een (risico op) afstand tot de arbeidsmarkt kenmerkt. Daarbij is voor zowel de arbeidssituatie als onderwijsdeelname teruggekeken om te achterhalen of het jongeren zijn die recent het onderwijs hebben verlaten of wellicht recent nog hebben gewerkt.

In deze alinea wordt vooruitgekeken. Daarbij gaat het allereerst om de situatie een jaar later. Hoeveel jongeren die werkzaam waren, maar niet economisch zelfstandig, zitten een jaar later nog in diezelfde situatie? En voor hoeveel niet-werkzame jongeren geldt dat ze een jaar later nog steeds geen werk hebben?

In tabel 3.4.1 is de situatie van jongeren tussen de 15 en 27 jaar in oktober 2018 vergeleken met die één jaar later, in oktober 2019. Niet alle jongeren zijn een jaar later terug te vinden in de registraties. Ook valt een deel van de jongeren vanwege hun leeftijd een jaar later buiten de doelgroep. In deze analyse zijn de jongeren die een jaar later niet terug te vinden zijn, buiten beschouwing gelaten.

Van de jongeren die in oktober 2018 niet werkzaam waren, was 56 procent dat één jaar later nog steeds niet. 30 procent was in oktober 2019 wel werkzaam (zowel economisch zelfstandig als niet-economisch zelfstandig), en 13 procent was in oktober 2019 onderwijsvolgend. Niet-werkzame jongeren met een startkwalificatie waren in oktober 2019 vaker werkzaam én economisch zelfstandig (20 procent) dan jongeren zonder startkwalificatie (6 procent). Omgekeerd waren niet-werkzame jongeren zonder startkwalificatie in oktober 2019 juist vaker nog steeds niet-werkzaam (60 procent tegenover 43 procent).

Van de jongeren die in oktober 2018 werkzaam waren, maar niet-economisch zelfstandig, was met 41 de grootste groep één jaar later werkzaam en wél economisch zelfstandig. 30 procent was nog steeds niet-economisch zelfstandig en 19 procent was op dat moment ingeschreven in het onderwijs. Dat jongeren die werkzaam zijn, maar niet-economisch zelfstandig, een jaar later geen werk hebben, komt met 10 procent relatief weinig voor. Jongeren met startkwalificatie waren één jaar later vaker werkzaam én economisch zelfstandig (45 procent) dan jongeren zonder startkwalificatie (26 procent). Ook waren jongeren met startkwalificatie in oktober 2019 minder vaak niet werkzaam.

Tabel 3.4.1 Ontwikkeling niet-onderwijsvolgende jongeren (15 tot 27 jaar)
Oktober 2019
Onderwijsvolgend (%)Instutioneel/ wajong (%)Niet werkzaam (%)Werkzaam, economisch zelfstandig (%)Werkzaam, niet- economisch zelfstandig (%)Werkzaam, economische zelfstandigheid onbekend (%)
Oktober 2018
Niet werkzaam
Totaal1325612180
Zonder startkwalificatie113606200
Met startkwalificatie1614320200
Startkwalificatie onbekend61775110
Werkzaam, niet-economisch zelfstandig
Totaal1901041300
Zonder startkwalificatie1511626420
Met startkwalificatie200845270
Startkwalificatie onbekend702233370

Of niet-onderwijsvolgende jongeren die in oktober 2018 niet werkzaam waren, één jaar later nog steeds niet werkzaam zijn hangt samen met het behaalde onderwijsniveau (zie tabel 3.4.2). Zo was van de niet-werkzame jongeren met een mbo2 of mbo3 diploma 52 procent één jaar later nog steeds niet werkzaam, tegenover 41 procent onder jongeren op mbo4 niveau, 36 procent onder jongeren met een hbo- of wo-bachelor en 25 procent bij jongeren met een hbo- of wo-master. Het percentage jongeren dat in oktober 2019 werkzaam én economisch zelfstandig was neemt daarentegen juist toe met het onderwijsniveau. Voor alle onderwijsniveaus geldt dat het veelal jongeren zijn die al langer dan een jaar het onderwijs hebben verlaten.

Van de werkzame jongeren die in oktober 2018 niet-economisch zelfstandig waren neemt het percentage dat één jaar later nog steeds niet-economisch zelfstandig was ook af naarmate het onderwijsniveau toeneemt. Verder blijkt dat een groot deel van de jongeren die het onderwijs met een havo- of vwo-diploma hadden verlaten een jaar later weer een opleiding volgt (45 procent).

Tabel 3.4.2 Ontwikkeling niet-onderwijsvolgende jongeren (15 tot 27 jaar), naar hoogst behaald onderwijsniveau
Oktober 2019
Onderwijsvolgend (%)Instutioneel/ wajong (%)Niet werkzaam (%)Werkzaam, economisch zelfstandig (%)Werkzaam, niet- economisch zelfstandig (%)Werkzaam, economische zelfstandigheid onbekend (%)
Oktober 2018
Niet werkzaam
Totaal1325612180
Basisonderwijs115643160
Vmbo-b/k, mbo183607220
Vmbo-g/t, havo-, vwo-onderbouw172566200
Mbo2 en mbo3715215240
Mbo41114124230
Havo, vwo311466170
Hbo-, wo-bachelor1803630160
Hbo-, wo-master, doctor602558110
Onderwijsniveau onbekend61775110
Werkzaam, niet-economisch zelfstandig
Totaal1901041300
Basisonderwijs1021823470
Vmbo-b/k, mbo11211728420
Vmbo-g/t, havo-, vwo-onderbouw2111425390
Mbo2 en mbo31001044360
Mbo4150752270
Havo, vwo450918280
Hbo-, wo-bachelor200656170
Hbo-, wo-master, doctor60579110
Onderwijsniveau onbekend702233370

Naast een startkwalificatie, en specifieker het behaalde onderwijsniveau, hangt de situatie van jongeren een jaar later ook samen met hun huishoudenssituatie. Zo geldt voor de jongeren die geen werk hebben dat drie kwart van de degenen met kinderen het jaar er na nog steeds niet werkzaam is. Thuiswonende jongeren waren in oktober 2019 het minst vaak nog steeds niet werkzaam (49 procent).

Uit tabel 3.4.3 blijkt ook dat onder de jongeren die in oktober 2018 werkzaam waren maar niet-economisch zelfstandig, degenen met kinderen het vaakst een jaar later nog in dezelfde positie zitten. Jongeren in een paar zonder kinderen (53 procent) waren daarentegen juist relatief vaak het jaar erna wel economisch zelfstandig.

Tabel 3.4.3 Niet-onderwijsvolgende jongeren (15 tot 27 jaar) naar huishoudenssituatie, oktober 2018
Oktober 2019
Onderwijsvolgend (%)Instutioneel/ wajong (%)Niet werkzaam (%)Werkzaam, economisch zelfstandig (%)Werkzaam, niet- economisch zelfstandig (%)Werkzaam, economische zelfstandigheid onbekend (%)
Oktober 2018
Niet werkzaam
Alleenstaande1026311130
Ouder in eenouderhuishouden91743130
Partner in paar geen kind715419180
Partner in paar met kind41735170
Thuiswonend kind1624913200
Overig lid huishouden1025513191
Werkzaam, niet-economisch zelfstandig
Alleenstaande1711246250
Ouder in eenouderhuishouden802227430
Partner in paar geen kind901053280
Partner in paar met kind401524560
Thuiswonend kind210939300
Overig lid huishouden1511240320

3.5 Korte termijn veranderingen

Zoals in hoofdstuk 2 opgenomen, zou het relevant kunnen zijn om de cijfers niet alleen op basis van de peildatum in oktober te monitoren maar ook de situatie in februari in beeld te brengen. Op dat moment is weliswaar niet alle informatie beschikbaar, wel zouden die cijfers mogelijk een indicatie kunnen geven van hoe de situatie van de jongeren met een (risico op) afstand tot de arbeidsmarkt zich ontwikkelt.

Om een beeld te krijgen of deze februari-cijfers daadwerkelijk een indicatie geven, is op basis van de informatie uit de Polisadministratie in beeld gebracht in hoeverre jongeren, die in oktober 2018 werkzaam waren maar niet-economisch zelfstandig of die geen werk hadden, in februari 2019 werkzaam waren als werknemer. Uit deze analyse blijkt dat van degenen met een afstand tot de arbeidsmarkt, dus die geen werk hadden in oktober 2018, 5 procent op 1 februari 2019 in een voltijdbaan werkt en 12 procent in een deeltijdbaan. Voor degenen met een risico op afstand tot de arbeidsmarkt, degenen die in oktober 2018 werk hadden, maar economisch niet-zelfstandig waren, gold dat 19 procent in voltijd werkte op 1 februari 2019 en 59 procent in deeltijd.

Opgemerkt moet worden dat dit dus niet iets zegt over het aandeel dat niet werkzaam is omdat in het geval van een tussentijdse meting alleen snelle cijfers over werknemers beschikbaar zijn. Het beeld dat uit deze tabel naar voren komt, is echter wel in lijn met dat in tabel 3.4.1. Van degenen die niet werkzaam waren in oktober 2018 is het aandeel dat een half jaar later werk heeft als werknemer (tabel 3.5.1) iets kleiner dan het aandeel dat een jaar later werk heeft (tabel 3.4.1). Dit is te verklaren, men heeft langer de tijd om werk te vinden en ook gaat het bij de situatie een jaar later om zowel werknemers als zelfstandigen. Voor degenen die in oktober 2018 werkzaam waren, maar niet economisch zelfstandig, is de situatie andersom en zijn er in februari 2019 meer aan het werk dan in oktober 2019. Dit heeft er onder meer mee te maken dat een op de vijf van in oktober 2019 (weer) een opleiding volgt.

Tabel 3.5.1 Niet-onderwijsvolgende jongeren (15 tot 27 jaar) naar situatie in oktober 2018 en werkzaam als werknemer op 1 februari 2019
Februari 2019
Voltijd (%)Deeltijd (%)
Oktober 2018
Niet werkzaam
Totaal512
Zonder startkwalificatie311
Met startkwalificatie917
Startkwalificatie onbekend24
Werkzaam, niet economisch zelfstandig
Totaal1959
Zonder startkwalificatie1460
Met startkwalificatie2160
Startkwalificatie onbekend1751

3.6 Maandcijfers economische zelfstandigheid

In de bepaling van de groepen is economische zelfstandigheid een belangrijk kenmerk. Dit kenmerk was vooralsnog alleen als jaarcijfer beschikbaar. Consequentie daarvan is dat jongeren die net gestart zijn met werken mogelijk nog niet het hele jaar inkomen uit arbeid of een eigen onderneming hadden en daarom meetellen als niet economisch zelfstandig. Het is de vraag hoe relevant het is om economische zelfstandigheid op maandbasis mee te nemen. Voordeel is dat jongeren die in de betreffende maand voldoende inkomen uit arbeid of een eigen onderneming hadden meegeteld worden als economisch zelfstandig. Nadeel kan zijn dat het gaat om een toevalstreffer en dat jongeren alsnog geen duurzame positie op de arbeidsmarkt hebben.

Uit de eerdere analyses bleek dat er 208 duizend niet-onderwijsvolgende jongeren van 15 tot 27 jaar weliswaar werk hadden in oktober 2018 maar niet economisch zelfstandig waren. Van deze jongeren is de verwachting dat ze een risico hebben op een afstand tot de arbeidsmarkt omdat ze mogelijk geen duurzame arbeidspositie hebben. Ruim een kwart van deze jongeren (57 duizend) blijkt in de maand oktober wel economisch zelfstandig te zijn. Voor de jongeren met een startkwalificatie is dit aandeel groter dan voor de jongeren zonder startkwalificatie, respectievelijk 30 procent en 18 procent.

Voor deze groep van 57 duizend jongeren die op basis van de maand oktober alsnog tot de groep economisch zelfstandig gerekend zou kunnen worden, is vervolgens ook nagegaan of ze in 2019 economisch zelfstandig zijn. Ruim 51 duizend behoren een jaar later nog tot de doelgroep. Bijna zeven op de tien (69 procent) blijken in 2019 economisch zelfstandig te zijn. Voor 10 procent geldt dat ze het jaar erna op basis van het jaarcijfer niet economisch zelfstandig zijn en voor 8 procent dat ze niet werkzaam zijn.

Tabel 3.6.1 Niet-onderwijsvolgende jongeren (15 tot 27 jaar) naar ontwikkeling economisch zelfstandig
Aantal%
Totaal51 300100
Onderwijsvolgend6 60013
Institutioneel/wajong 1000
Niet werkzaam3 9008
Werkzaam, economisch zelfstandig35 30069
Werkzaam, niet-economisch zelfstandig5 20010
Werkzaam, economische zelfstandigheid onbekend0 0

De situatie andersom komt weinig voor, namelijk dat niet-onderwijsvolgende jongeren die economisch zelfstandig zijn op basis van de jaarcijfers, dit niet zijn als specifiek naar de maand oktober wordt gekeken. In totaal betreft dit 2,5 procent van de totale groep niet-onderwijsvolgende jongeren die werkzaam zijn en economisch zelfstandig.

Een groep die grotendeels buiten beschouwing is gebleven, zijn de werkzame jongeren waarvan niet bekend is of ze economisch zelfstandig zijn. Door economische zelfstandigheid op maandbasis te gebruiken, blijkt dat ook voor die groep bekend is of economische zelfstandig zijn.

4. Conclusie en advies

In dit rapport is ingegaan op de vraag hoe duurzaam de arbeidspositie van niet-onderwijsvolgende jongeren is en welke criteria daarbij een rol spelen. Specifiek ging het daarbij om de jongeren met een (risico op) afstand tot de arbeidsmarkt. In totaal ging het om 395 duizend jongeren, 208 duizend daarvan hadden werk maar waren niet-economisch zelfstandig en 187 duizend hadden geen werk.

Om deze vraag te beantwoorden zijn drie deelvragen geformuleerd.

4.1 Conclusies

Hoeveel jongeren met werk zijn ook economisch zelfstandig?

In totaal waren er 798 duizend jongeren in oktober 2018 aan het werk. Van deze groep waren er 570 die economisch zelfstandig waren en 208 duizend voor wie dat niet het geval was. Van 20 duizend werkende jongeren was niet bekend of ze economisch zelfstandig waren, deze zijn in de analyses buiten beschouwing gelaten.

Wat kenmerkt de jongeren die werkzaam zijn, maar niet economisch zelfstandig?

In totaal gaat het om 208 duizend jongeren die werkzaam zijn, maar niet economische zelfstandig. Deze jongeren beschikken veelal over een startkwalificatie. Verder wonen ze bij hun ouders/verzorgers, hebben ze recent het onderwijs verlaten, werken ze in deeltijd en in een baan voor bepaalde tijd. Ook is het een groep die relatief vaak minder dan een jaar aaneengesloten werkt.

De groep jongeren met een startkwalificatie heeft vaker dan de jongeren zonder een startkwalificatie recent het onderwijs verlaten. Op de arbeidsmarkt is dit beeld andersom, jongeren met een startkwalificatie zijn juist vaker langer aaneengesloten aan het werk dan jongeren zonder startkwalificatie.

Zeker voor de degenen met een startkwalificatie lijkt het in deze groep om starters te gaan. Dit wordt deels ondersteund door de situatie een jaar later. Daaruit blijkt dat 45 procent op dat moment wel economisch zelfstandig is. Voor jongeren zonder een startkwalificatie is het beeld net iets anders, van hen is een kwart een jaar later economisch zelfstandig.

Wat kenmerkt de jongeren die niet werkzaam zijn?

De groep die geen onderwijs volgd en ook niet aan het werk was in oktober 2018 bestond uit 187 duizend jongeren. Voor deze niet-onderwijsvolgende jongeren zonder werk kan worden geconcludeerd dat iets meer dan de helft al langer dan een jaar niet ingeschreven stond in het onderwijs. Daarnaast had ongeveer de helft in de voorgaande 4 jaar maximaal 12 maanden gewerkt, en kreeg bijna drie kwart (73 procent) geen uitkering en stonden ze ook niet bij het UWV WERKbedrijf ingeschreven als werkzoekende. Dit geldt voor al deze aspecten in meerdere mate voor jongeren zonder startkwalificatie dan jongeren met een startkwalificatie.

Deze groep lijkt op afstand te zijn van de arbeidsmarkt, zeker de groep die een jaar later nog steeds geen werk heeft. Dit laatste geldt voor ruim de helft. Voor degenen met een startkwalificatie is dat 43 procent en voor degenen zonder startkwalificatie 60 procent.

4.2 Adviezen

In voorgaande is beantwoord wat de kenmerken zijn van de verschillende groepen jongeren en hoe die zich ontwikkelen. Op basis van de conclusies zijn een aantal adviezen te formuleren om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt of een risico daarop te kunnen monitoren.

Handhaaf het onderscheid tussen de groep jongeren die niet werkzaam zijn en de jongeren die wel werkzaam zijn maar niet economisch zelfstandig. De samenstelling van deze groepen verschilt sterk en datzelfde geldt voor de dynamiek binnen deze groepen.

Ook het gemaakte onderscheid tussen de jongeren die wel en geen startkwalificatie hebben, is relevant gebleken. Het heeft duidelijk gemaakt dat jongeren zonder startkwalificatie vaker dan jongeren met een startkwalificatie een afstand tot de arbeidsmarkt hebben of een risico daarop. En dat de situatie een jaar later voor de jongeren zonder startkwalificatie vaker onveranderd is dan voor de jongeren met een startkwalificatie. Dit heeft er onder meer mee te maken dat het bij de jongeren met een startkwalificatie deels gaat om starters met een hbo- of wo-diploma die het jaar er na veelal wel economisch zelfstandig zijn. Nadere analyse binnen de groep jongeren met een startkwalificatie laat ook zien dat jongeren met een mbo2- of mbo3-diploma relatief vaak een afstand tot de arbeidsmarkt hebben, of een risico daarop. Bij het monitoren van jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt, of een risico daarop, verdient het aanbeveling om in ieder geval een deel van de jongeren met een  startkwalificatie ook in beeld te brengen en zou de focus in eerste instantie op de jongeren met een mbo2- of mbo3-diploma kunnen liggen. Een tweede groep betreffen de niet-onderwijsvolgende jongeren met een havo- of vwo-diploma. Ook voor hen geldt dat ze relatief vaak een afstand tot de arbeidsmarkt hebben of een risico daarop. Kleine kanttekening daarbij, dit kunnen jongeren zijn die een vervolgopleiding volgen in het particulier onderwijs of het buitenland, ze zijn in dat geval niet terug te vinden in de onderwijsregistraties. Ook kan het zijn dat ze een tussenjaar hebben. Overwogen zou kunnen worden om deze groep havisten en vwo’ers alleen landelijk te monitoren.

Specifiek voor de jongeren zonder werk zijn in aanvulling hierop de volgende adviezen geformuleerd:

  • Focus op de jongeren voor wie geldt dat ze al langer geen werk hebben. Dit kunnen bijvoorbeeld  de jongeren zijn die in het afgelopen half jaar geen werk hebben gehad. Hoe langer geleden jongeren werk hebben gehad, hoe groter de kans dat ze in het jaar er na ook niet werkzaam zijn.
  • Het is aan te raden om binnen de groep jongeren die geen werk hebben, specifiek te kijken naar de jongeren die geen werk hebben en ook niet in beeld zijn bij een gemeentelijke instantie vanwege het ontvangen van een uitkering of bij het UWV WERKbedrijf. Van de jongeren zonder startkwalificatie heeft de helft het jaar er na geen werk, van de jongeren met een startkwalificatie is dat een derde.
  • Binnen de groep niet werkzame jongeren met een startkwalificatie zijn het vooral degenen met kinderen die het jaar er na ook geen werk hebben. Zij hebben een afstand tot de arbeidsmarkt maar wellicht om andere redenen dan degenen zonder kinderen. Overwogen zou kunnen worden om onderscheid te maken tussen het al dan niet hebben van kinderen.

Specifiek voor de jongeren met werk, maar niet-economisch zelfstandig zijn in aanvulling de volgende adviezen geformuleerd:

  • Focus op de jongeren die in deeltijd werken en op de werknemers die een contract hebben voor bepaalde tijd.
  • Jongeren die al langere tijd aaneengesloten werkzaam zijn, hebben een kleine kans om het jaar er na geen werk te hebben. Het is aan te raden daarom specifiek te kijken naar de jongeren met minder dan twee jaar werkervaring. Dit geldt met name voor de jongeren zonder startkwalificatie.
  • Kijk voor economische zelfstandigheid zowel naar het jaarcijfer als aanvullend naar de maandcijfers.
  • Maak gebruik van de korte termijn cijfers om te monitoren of ze werkzaam als werknemer. Dit is niet het totaalbeeld omdat op dat moment geen cijfers over de totale groep werkzaam bekend zijn, maar geeft wel een indicatie.

Referentie

Engelshoven, I. van & T. van Ark, 2020. Voortgang maatregelen interdepartementaal  beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. [Kamerbrief]. Geraadpleegd van https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/07/08/voortgang-maatregelen-interdepartementaal-beleidsonderzoek-naar-jongeren-met-een-afstand-tot-de-arbeidsmarkt.

Swart, L. & Derk Visser, 2019. CPB notitie. Jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt in beeld. Geraadpleegd van https://www.cpb.nl/jongeren-met-afstand-tot-de-arbeidsmarkt-beeld.

Bijlagen

Bijlage 1: Overzicht van variabelen die worden meegenomen

Persoon- en Geslacht
gezinskenmerken Leeftijd
Migratieachtergrond en generatie
Plaats in het huishouden
Type huishouden
Thuiswonend of op zichzelf

Regio Arbeidsmarktregio
RMC regio

Onderwijs Onderwijsdeelname
Hoogst behaald onderwijsniveau
Startkwalificatie
   
Arbeidsdeelname Werkzaam
Recent arbeidsverleden
Duur onafgebroken gewerkt 
Periode in maanden waarin voor het laatst werd gewerkt 
Werknemer/zelfstandige
Baankenmerken werknemer
Inschrijving UWV WERKbedrijf

Uitkeringen Ontvangen uitkering

Inkomen Economisch zelfstandig
Besteedbaar huishoudinkomen

Bijlage 2: Tabellenset

 

Tabellenset - Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt