Overheidsfinanciën, derde kwartaal 2023

Over deze publicatie

In deze publicatie is er naast de kerncijfers van de overheidsfinanciën in het derde kwartaal ook aandacht voor de ontwikkeling van de uitgaven aan onderwijs. Dit is de laatste editie van de kwartaalmonitor overheidsfinanciën en hiermee stopt deze reeks. Op de themapagina 'Overheid en politiek' zijn de meest recente kwartaalcijfers te vinden in het dashboard overheidsfinanciën. Vanaf 2024 zullen er meer losse artikelen over de overheidsfinanciën verschijnen.

1. Overheidsschuld verder gedaald in derde kwartaal van 2023

De overheid sloot het derde kwartaal van 2023 af met een tekort van 5 miljard euro. Het tekort was minder groot dan in hetzelfde kwartaal van 2022. De inkomsten namen met 8 miljard euro sterker toe dan de uitgaven (5 miljard euro). Ondanks het tekort nam de overheidsschuld in het derde kwartaal van 2023 af met ruim 3 miljard euro naar 467 miljard euro, ofwel 45,9 procent van het bruto binnenlands product (bbp).

Op jaarbasis, gemeten over de periode van het vierde kwartaal 2022 tot en met het derde kwartaal 2023, is er sprake van een bescheiden overschot. Uitgedrukt als percentage van het bbp bedroeg het overschot 0,1 procent. In de Najaarsnota wordt voor heel 2023 uitgegaan van een tekort van 1,8 procent van het bbp en een overheidsschuld van 47,6 procent bbp.

1.1 Overheidsinkomsten en -uitgaven op jaarbasis*
   Inkomsten (% bbp)Uitgaven (% bbp)
'091e kwartaal43,544,4
'092e kwartaal43,345,2
'093e kwartaal43,246,8
'094e kwartaal42,747,9
'101e kwartaal42,748,2
'102e kwartaal43,048,7
'103e kwartaal42,648,5
'104e kwartaal42,848,2
'111e kwartaal43,147,8
'112e kwartaal42,847,5
'113e kwartaal43,247,3
'114e kwartaal42,747,1
'121e kwartaal42,747,0
'122e kwartaal43,047,0
'123e kwartaal42,847,1
'124e kwartaal43,147,0
'131e kwartaal43,647,2
'132e kwartaal43,847,1
'133e kwartaal44,147,0
'134e kwartaal43,946,8
'141e kwartaal43,646,6
'142e kwartaal43,746,6
'143e kwartaal43,746,3
'144e kwartaal43,846,1
'151e kwartaal44,046,0
'152e kwartaal43,645,6
'153e kwartaal43,245,2
'154e kwartaal42,944,8
'161e kwartaal42,844,5
'162e kwartaal43,344,3
'163e kwartaal43,844,2
'164e kwartaal43,843,6
'171e kwartaal44,143,2
'172e kwartaal43,842,8
'173e kwartaal43,742,5
'174e kwartaal43,842,5
'181e kwartaal44,042,3
'182e kwartaal44,042,1
'183e kwartaal44,142,1
'184e kwartaal43,842,3
'191e kwartaal44,042,4
'192e kwartaal43,942,3
'193e kwartaal43,842,3
'194e kwartaal43,942,1
'201e kwartaal43,742,3
'202e kwartaal43,744,9
'203e kwartaal43,845,9
'204e kwartaal44,147,8
'211e kwartaal44,049,1
'212e kwartaal43,947,4
'213e kwartaal43,746,8
'214e kwartaal43,746,0
'221e kwartaal43,244,7
'222e kwartaal43,643,8
'223e kwartaal43,443,7
'224e kwartaal43,443,5
'231e kwartaal43,343,3
'232e kwartaal43,343,5
'233e kwartaal43,443,3

De inkomsten van de overheid stegen in het derde kwartaal van 2023 met 8 miljard euro ten opzichte van het derde kwartaal van 2022. De toename kwam voornamelijk door de gestegen belasting- en premie-inkomsten van de overheid. De ontvangen vennootschapsbelasting steeg met ruim 2 miljard euro, de loon- en inkomstenheffingen met 4 miljard euro en de overige belasting- en premie-inkomsten van de overheid ook met 4 miljard euro. Hiertegenover stond dat de inkomsten van de overheid vanuit de aardgasbaten met 3 miljard euro daalden ten opzichte van hetzelfde kwartaal een jaar eerder.

De uitgaven van de overheid stegen in het derde kwartaal van 2023 met 5 miljard euro in vergelijking met het voorgaande jaar. De sociale uitkeringen namen met bijna 5 miljard euro toe. Hieronder vallen ook de zorguitgaven die met 2 miljard euro stegen. De loonkosten van de overheid stegen met 1 miljard euro. Hiertegenover stond dat de verstrekte subsidies daalden met 1 miljard euro ten opzichte van het derde kwartaal van 2022.

1.2 Overheidsschuldqoute (EMU)
   EMU-norm (% bbp)Overheidsschuldqoute (EMU) (% bbp)
'081e kwartaal6043,9
'082e kwartaal6043,8
'083e kwartaal6044,1
'084e kwartaal6054,7
'091e kwartaal6057,5
'092e kwartaal6056,6
'093e kwartaal6057,2
'094e kwartaal6056,8
'101e kwartaal6057,6
'102e kwartaal6059,2
'103e kwartaal6059,0
'104e kwartaal6059,3
'111e kwartaal6059,4
'112e kwartaal6060,4
'113e kwartaal6061,1
'114e kwartaal6061,7
'121e kwartaal6062,5
'122e kwartaal6064,0
'123e kwartaal6064,9
'124e kwartaal6066,2
'131e kwartaal6066,6
'132e kwartaal6068,3
'133e kwartaal6067,8
'134e kwartaal6067,7
'141e kwartaal6067,1
'142e kwartaal6068,6
'143e kwartaal6068,1
'144e kwartaal6067,9
'151e kwartaal6068,9
'152e kwartaal6066,7
'153e kwartaal6065,8
'154e kwartaal6064,7
'161e kwartaal6064,3
'162e kwartaal6063,3
'163e kwartaal6061,7
'164e kwartaal6061,9
'171e kwartaal6059,7
'172e kwartaal6059,0
'173e kwartaal6057,2
'174e kwartaal6057,0
'181e kwartaal6055,2
'182e kwartaal6054,1
'183e kwartaal6053,0
'184e kwartaal6052,4
'191e kwartaal6050,9
'192e kwartaal6050,9
'193e kwartaal6049,2
'194e kwartaal6048,6
'201e kwartaal6049,4
'202e kwartaal6055,2
'203e kwartaal6055,3
'204e kwartaal6054,7
'211e kwartaal6055,1
'212e kwartaal6054,1
'213e kwartaal6052,2
'214e kwartaal6051,7
'221e kwartaal6050,0
'222e kwartaal6050,0
'223e kwartaal6048,2
'224e kwartaal6050,1
'231e kwartaal6048,3
'232e kwartaal6046,9
'233e kwartaal6045,9

De overheidsschuld daalde gedurende het derde kwartaal 2023 van ruim 470 miljard euro naar 467 miljard euro aan het eind van het kwartaal, ondanks het tekort van bijna 5 miljard euro. De overheid heeft het tekort en de aflossing van de schuld met name gefinancierd door haar financiële activa aan te wenden.

Uitgedrukt als percentage van het bbp daalde de overheidsschuld van 46,9 procent naar 45,9 procent. Dit is het derde achtereenvolgende kwartaal waarin de overheidsschuld als percentage van het bbp daalde. De overheidsschuld als percentage van het bbp is het laagste sinds het derde kwartaal van 2008.

Kerncijfers Overheidsfinanciën
20222022202320232023
3e kwartaal4e kwartaal1e kwartaal2e kwartaal3e kwartaal
InkomstenMiljard euro95,5112,0110,5116,2103,5
UitgavenMiljard euro102,9113,6104,4115,0108,1
SaldoMiljard euro-7,4-1,66,11,2-4,7
OverheidsschuldMiljard euro451,0480,5474,4470,0466,9
Saldo% bbp1)-0,3-0,1-0,1-0,20,1
Overheidsschuld% bbp1)48,250,148,346,945,9
StatLine: Overheidsfinanciën; kerncijfers
1) Saldo en bbp op jaarbasis, gemeten als de som van vier kwartalen. 

2. Totale onderwijsuitgaven in Nederland gestegen

Vanaf 2020 is een duidelijke versnelling van de stijging in de totale uitgaven aan het onderwijs in Nederland zichtbaar. In 2022 werd in totaal 58 miljard euro uitgegeven aan onderwijs, 8,5 miljard euro meer dan in 2020. Vanaf 2021 steeg de financiering van onderwijsinstellingen in het basis- en voortgezet onderwijs vanwege de middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs. Met deze middelen moeten onderwijsachterstanden weggewerkt worden en onderwijsverbetering doorgevoerd worden. De verdeling van de uitgaven over de onderwijssectoren en de verdeling naar financieringsbronnen blijft echter nagenoeg constant. 

2.1 Totale onderwijsuitgaven in Nederland
JaarVoortgezet onderwijs (mld euro )Basisonderwijs (mld euro )Wetenschappelijk onderwijs (mld euro )Mbo (mld euro )Hbo (mld euro )Speciaal (basis)onderwijs (mld euro )
201410,3989,8527,1417,0825,4731,279
201510,6979,8267,4587,2245,7301,315
201610,9959,8677,5647,0605,9631,315
201711,18310,1687,8387,4546,3341,296
201811,62810,7548,1787,9346,5221,387
201911,91911,3118,6328,3896,4901,449
202011,96711,9329,0108,3776,7341,504
202113,24012,9659,8618,8927,5281,679
2022*14,28014,90010,2519,1587,6341,823
* voorlopige cijfers

Van deze totale uitgaven wordt gemiddeld zo’n 83 procent gefinancierd door de overheid, de overige 17 procent wordt ongeveer gelijkmatig verdeeld tussen huishoudens en bedrijven. Ook wordt een relatief klein deel van het Nederlandse onderwijs gefinancierd vanuit het buitenland. Dit zijn voornamelijk buitenlandse bedrijven en organisaties die Nederlandse hogescholen en universiteiten betalen om onderzoek te laten uitvoeren.

2.2 Totale onderwijsuitgaven in Nederland (verdeeld naar financieringsbron)
JaarOverheid (mld euro )Huishoudens (mld euro )Bedrijven (mld euro )Buitenland (mld euro )
201434,1753,4623,2060,382
201534,2724,2433,2950,440
201636,0743,0783,1860,425
201735,5044,7883,5090,472
201838,7953,2563,8540,498
201939,2904,2434,1780,479
202040,3874,4354,1970,505
202145,1654,3464,1290,525
2022*48,4354,8164,2870,510
* voorlopige cijfers

Van de overheidsuitgaven aan onderwijs bestaat 93 procent uit lumpsumfinanciering die direct naar de onderwijsinstellingen vloeit. De lumpsum is een bedrag dat de scholen krijgen op basis van het aantal ingeschreven leerlingen. De onderwijsinstelling mag vrij bepalen waaraan dit bedrag uitgegeven wordt. In het mbo en hoger onderwijs betreft een groter deel van de overheidsbekostiging subsidies en fiscale regelingen. Dit is het deel van de studiefinanciering dat bestaat uit giften (2,3 miljard euro in 2022) en de subsidies aan bedrijven voor het begeleiden van duale leerlingen en stagiairs uit het mbo en hbo (0,5 miljard euro in 2022). De verstrekte studieleningen (2,8 miljard euro in 2022) worden buiten beschouwing gelaten bij de totale uitgaven aan onderwijs, omdat de Nederlandse overheid dit bedrag later terugbetaald verwacht te krijgen.

2.3 Overheidsuitgaven aan onderwijsinstellingen/subsidies 2022
 Onderwijsinstellingen (%)Subsidies en fiscale regelingen (%)
Basisonderwijs97,32,7
Speciaal
(basis)onderwijs
99,80,2
Voortgezet
onderwijs
98,81,2
Mbo79,420,6
Hbo82,417,6
Wetenschappelijk
onderwijs
93,76,3

Naast de reguliere publicatie van jaarlijkse onderwijsuitgaven worden de uitgaven aan het nationale onderwijssysteem ook in kaart gebracht volgens de richtlijnen van UOE (een samenwerking tussen UNESCO, OESO en EUROSTAT). Hiermee kunnen de onderwijsuitgaven volgens internationaal overeengekomen richtlijnen worden vergeleken. Deze verschillen soms van de Nederlandse richtlijnen: zo wordt in de UOE-publicatie het ‘middelbaar onderwijs’ niet als categorie gezien, maar vormt de onderbouw een aparte categorie en zijn de bovenbouw en het mbo samen een aparte categorie. Hoewel dit op Nederlands niveau onlogisch lijkt, maakt dit het makkelijker om onderwijsuitgaven internationaal te vergelijken.

De economie en het inwoneraantal van landen verschilt. Hierdoor zegt de vergelijking van absolute bedragen weinig: dat Duitsland een veelvoud van de onderwijsuitgaven heeft vergeleken met Luxemburg valt te verwachten. Om de grootte van de onderwijsuitgaven per land inzichtelijker te maken, besteedt de OESO vooral aandacht aan het kerncijfer ‘uitgaven aan onderwijs als percentage van het bbp’. Hiermee wordt aangegeven welk deel van de nationale begroting een staat uittrekt voor de financiering van het onderwijs. 

Het percentage van het bbp dat aan onderwijs wordt uitgegeven is door de jaren heen vrijwel constant. Nederland gaf in 2020 ongeveer 5,5 procent van het bbp uit aan onderwijs, waarmee Nederland ruim boven het EU25-gemiddelde ligt. Hoewel Duitsland in absolute euro’s erg veel uitgeeft aan onderwijs, zijn de totale uitgaven aan onderwijs als percentage van het bbp relatief laag vergeleken met de buurlanden. Dit hoeft niet direct te betekenen dat in Duitsland onderwijsuitgaven als minder belangrijk worden gezien; tussen de landen bestaan er bijvoorbeeld verschillen in de verhouding tussen de hoeveelheid studenten/leerlingen en de rest van de bevolking en de gemiddelde duur van opleidingen.

2.4 Onderwijsuitgaven als percentage van het bbp
 België (%)Frankrijk (%)Duitsland (%)Nederland (%)EU25 (%)
20145,775,264,35,314,51
20155,655,24,255,314,36
20165,695,164,215,224,29
20175,685,24,195,174,22
20185,655,174,245,164,27
20195,595,164,345,14,3
20206,055,474,65,364,56

Sinds 2019 is bij vrijwel alle landen in grafiek 2.4 een stijging te zien. Dit betekent niet per se dat de onderwijsuitgaven significant gestegen zijn; in Frankrijk zijn tussen 2018 en 2019 de onderwijsuitgaven met 3,5 miljard euro gestegen, tussen 2019 en 2020 slechts met 0,6 miljard euro. Toch is er ook voor Frankrijk een scherpe stijging in de onderwijsuitgaven als percentage van het bbp. Dit is te verklaren door de coronacrisis, waardoor in veel landen het bbp in 2020 lager uitviel. Bij grote fluctuaties in het bbp wordt deze statistiek dus minder eenduidig te interpreteren.

Recente publicaties en cijfers

Op het gebied van de overheidsfinanciën zijn in de afgelopen kwartalen de onderstaande publicaties uitgebracht. Cijfers zijn te vinden in de CBS databank StatLine. Meer informatie is benaderbaar via de themapagina Overheid en politiek

Publicaties

Inkomsten overheid na drie kwartalen 3 miljard euro hoger dan uitgaven 

Gemeenten boeken een overschot van 3,7 miljard euro voor 2022

Opbrengst milieubelastingen gedaald

Inkomsten en uitgaven overheid over 2022 bijna in evenwicht

Gemeenten begroten ruim 7 procent meer kosten voor 2023

Waterschappen heffen ruim 3,5 miljard euro in 2023

Provinciale uitgaven per inwoner hoog in het Noorden

Gemeenten begroten 12,2 miljard euro aan heffingsopbrengsten in 2023 

StatLine

Overheid; schuldgaranties, buiten balans PPS, niet-renderende leningen

Overheidsfinanciën; kerncijfers

Overheid; financiële balans, marktwaarde, overheidssectoren

Overheidsinkomsten; transacties en overheidssectoren

Overheid; ontvangen belastingen en wettelijke premies

Overheidsschuld; schuldtitel, geldgever, waarderingsgrondslag, sectoren

Overheidsuitgaven; transacties en overheidssectoren

Saldo en schuld; overheidssectoren

Overheidsproductie en -consumptie; transacties en overheidssectoren

Centrale overheid; inkomsten en uitgaven per maand op kasbasis 

Socialezekerheidsfondsen: inkomsten en uitgaven 

Overheidsbalans; activa en passiva

Overheid; sociale uitkeringen

Waterschappen; tarieven heffingen

Opbrengsten waterschapsheffingen; begrotingen en realisatie


Decentrale overheden; EMU-saldo, begroting 2020-2022   

Kerncijfers gemeentebegrotingen, heffingen per gemeente

Kerncijfers gemeentebegrotingen, heffingen naar regio en grootteklasse

Gemeentebegrotingen; heffingen naar regio en grootteklasse

Gemeentebegrotingen; heffingen per gemeente

Decentrale overheden; EMU-saldo, begroting 2019-2021