1. Inleiding
Het CBS publiceert hoeveel elektriciteit in Nederland opgewekt wordt uit verschillende energiebronnen zoals gas en steenkool. Duurzaam opgewekte elektriciteit speelt een steeds grotere rol. Sinds 1990 worden het opgestelde vermogen aan zonnestroominstallaties en de opgewekte zonnestroom geschat en gepubliceerd. In de eerste jaren was het aandeel zonnestroom ten opzichte van het totaal klein, en was een redelijk eenvoudige methode voor de schatting voldoende. Het aantal zonnepanelen is sindsdien hard gegroeid, en deze trend blijft doorzetten. Daarom is een verbeterde methode wenselijk.
Daarnaast zijn er een aantal trends waardoor de huidige methode mogelijk bijstelling behoeft. Zo is de prijs van zonnepanelen gedaald, waardoor het interessant is deze ook in niet optimale omstandigheden te installeren (deels in de schaduw, oost-west of zelfs noord opstelling), en wordt de kwaliteit van de panelen steeds beter. Ook zijn er ontwikkelingen in de manier waarop we zonnestroominstallaties kunnen detecteren. Al deze veranderingen kunnen ertoe leiden dat de methode waarmee we de productie van zonnestroom schatten niet meer toereikend is. Daarom onderzoeken we hier onze methodes, specifiek voor zonnestroomproductie, aan de hand van verschillende databronnen, en bekijken we de mogelijkheden voor aanpassingen of verder onderzoek.
1.1 Register zonnestroominstallaties
Aan de basis van goede cijfers over de productie van zonnestroom staat een register met daarin de installaties en hun kenmerken. Het CBS onderhoudt een dergelijk register waarbij verschillende bronnen gecombineerd worden. De twee belangrijkste bronnen zijn hierin CertiQ2) en Ceres (Centrale Registratie van Systeemelementen), de opvolger van het Product Installation Register (PIR) vanaf 2019. Ceres is het belangrijkste register voor kleine installaties.
CertiQ is een certificeringsorganisatie voor duurzame energie en is de belangrijkste bron voor grotere zonnestroominstallaties. Hierbij gaat het om certificering, veelal voor subsidieregelingen, met voornamelijk grote installaties. In het verleden was dit soort subsidies ook voor kleine installaties beschikbaar, maar in recente jaren gebeurt dit nog nauwelijks.
Een andere bron voor kleinere particuliere installaties was tot 2022 de BTW-teruggave. Vanaf 2023 zullen de BTW-regels omtrent zonnestroominstallaties wijzigen, waardoor deze bron minder relevant wordt. In de toekomstige statistieken zal deze bron dus niet meer jaarlijks meegenomen worden. Daartegenover staan nieuwe bronnen zoals informatie over de teruglevering op een aansluiting, welke voor het eerst geïmplementeerd is in 2022 en in de toekomst steeds belangrijker zal worden voor het bepalen waar zonnestroominstallaties actief zijn.
Het CBS combineert de verschillende bronnen tot één register. Het is bekend dat niet iedere installatie in het register staat, ondanks de verplichting tot melding en de financiële voordelen van de BTW teruggave. Aan de andere kant staan sommige installaties in meerdere bronnen, bijvoorbeeld zowel in PIR/Ceres als ook in de BTW-bron. Bij het bepalen van de installatiepopulatie wordt daarom via regels bepaald of een installatie waarschijnlijk zo’n dubbeling betreft. Deze installaties worden niet in de populatie en statistieken meegenomen.
Uiteraard geldt dat de nauwkeurigheid van onze zonnestroomschattingen sterk afhangt van de beschikbaarheid en correctheid van de informatie uit deze registers. Zo stond in PIR maar één vermogen, dat opgegeven werd door de eigenaren. Of dat het vermogen van de panelen of van de omvormer was, is onduidelijk. In Ceres worden nu beide vermogens geregistreerd, maar in CertiQ wordt nog steeds maar één vermogen gerapporteerd. De kwaliteit van Ceres is niet optimaal. Ondanks de verplichting worden namelijk niet alle installaties aangemeld, en soms wordt een fout gemaakt bij het aanmelden, zoals het opgeven van een verkeerd adres of verkeerd vermogen. In sommige gevallen worden deze fouten op een later moment nog gecorrigeerd in het register zelf of tijdens de verwerking van de data.
Het verbeteren van de nauwkeurigheid van het zonnestroomregister binnen het CBS is ook een onderwerp waar het afgelopen jaar veel aan gewerkt is. Zo was er een samenwerking met het Kadaster om aan de hand van luchtfoto’s te bepalen in hoeverre zonnepanelen goed geregistreerd staan. Hiervoor is een deep learning-model ontwikkeld, en onderzoek gedaan naar de kwaliteit van zowel het model als het CBS-register door handmatige controle van luchtfoto’s in vier gemeentes. In ongeveer 11% van de gevallen waren er zonnepanelen via luchtfoto’s te detecteren die niet in de registers stonden. Al was er wel een 5% discrepantie tussen de registratie van zonnestroominstallaties op adres in het CBS-register en het adres waarop zonnestroominstallaties door het model werden gevonden.
De informatie over terugleveringen van elektriciteit is een belangrijke nieuwe bron. Hier zitten nog wel af en toe schattingen bij (door de netbeheerder zelf), maar de resolutie van deze data wordt steeds hoger. Onderzoek wijst uit dat we niet-geregistreerde kleine installaties hiermee goed kunnen detecteren en kunnen toevoegen aan de populatie van zonnestroominstallaties. Ook kunnen we installaties via terugleverdata vaak iets eerder detecteren. In een aantal gevallen hebben we bijvoorbeeld in het voorjaar van 2022 kleine installaties gedetecteerd die al zonnestroom aan het terugleveren waren, en pas in het najaar van 2022 in het Ceres register opdoken.
De methode om de CBS-zonnestroompopulatie samen te stellen is ook herzien in 2022 om de nauwkeurigheid en efficiëntie te verhogen. Zo is er een flinke automatiseringsslag geweest in het combineren en ontdubbelen van de verschillende bronnen. Daarbij hebben we ook de terugleveringsdata van de netbeheerders meegenomen, zowel om kleine niet-geregistreerde installaties toe te voegen, als een controle op dubbelingen tussen bronnen, en als plausibiliteitscheck op geregistreerd vermogen. Idealiter zou een controle op zonnestroominstallaties aan de hand van luchtfoto’s ook geïmplementeerd worden, maar de uitvoering hiervan is nog lastig aangezien verschillende partijen de benodigde databronnen beheren.
De combinatie van verschillende bronnen levert een goed beeld van de totale populatie van zonnestroominstallaties. Desondanks zal het register niet volledig zijn en is er geen garantie dat de data in het register geen fouten bevatten.
1.2 Analyses
Aan de hand van de zorgvuldig samengestelde zonnestroompopulatie kan vervolgens de productie van zonnestroom geschat worden. Voor slechts een deel van de populatie (namelijk de meeste installaties in CertiQ3)) wordt betrouwbare productie gerapporteerd. Daarom wordt voor een deel van de installaties de productie geschat. Dit gebeurt op basis van het vermogen van de installatie, de zonnestraling zoals gemeten door het KNMI, en met behulp van het zogenaamde kengetal. Dit kengetal is berekend op basis van echte productiecijfers en neemt daardoor alle factoren die deze productie beïnvloeden impliciet mee (zie paragraaf 2). Al deze factoren worden dus samengevat in één getal. Maar zoals eerder genoemd is deze methode wellicht aan herziening toe gezien de snelle ontwikkelingen op het gebied van zonnestroom. Om hier een beter beeld van te krijgen hebben we verschillende aspecten en bronnen van zonnestroomproductie onderzocht en vastgelegd in deze nota:
- In de CertiQ dataset wordt zonnestroomproductie van individuele installaties gerapporteerd. In een analyse hebben we gekeken in hoeverre deze productiedata geschikt zijn om productiefactoren mee te bepalen.
- Het kengetal van zonnepanelen uit literatuur van 2014 is vastgesteld op 875 kWh/kWp (Van Sark, 2014). Op basis van verschillende bronnen hebben we de productiefactor teruggerekend en vergeleken, en onderzocht of er aanwijzingen zijn om het huidige kengetal te herzien.
- Ook is er data beschikbaar vanuit het project PVobs (samenwerking tussen de universiteit Utrecht, SunData en het CBS) afkomstig van SunData, welke de productie omvat van 100 zonnestroominstallaties in Amersfoort. Analyses zijn uitgevoerd om a) seizoenspatronen te bekijken, en b) te onderzoeken in hoeverre de waargenomen productie afwijkt van de productieschatting voor installaties met verschillende hellingshoeken en onder verschillende zon-omstandigheden.
In het vervolg van de nota wordt verder in gegaan op de achtergrond en de uitkomsten van deze analyses (Sectie 2) en worden de resultaten verder bediscussieerd en mogelijke verbeteringen en eventueel aanvullend onderzoek besproken (Sectie 3).
3) Het aantal installaties waarvoor het CBS-productiedata ontvangt is beperkt, maar omdat het vaak om (zeer) grote installaties gaat, omvat dit wel 51% van het opgesteld vermogen eind 2021.