Auteur: Hugo de Bondt, Manon van Middelkoop

De energierekening juni 2023

Energierekening hoger dan juni 2022, maar dalend na hoogtepunt eind 2022

Over deze publicatie

Met de prijzen van juni 2023 gemeten ligt de energierekening 630 euro hoger dan een jaar eerder in juni 2022. De prijsstijgingen kwamen vooral door hogere belastingen, een afnemend verbruik had een verlagend effect op de energierekening. Wel is er mede door het prijsplafond sprake van een lagere energierekening ten opzichte van december 2022. De totale energierekening verschilt sterk per huishouden, door grote verschillen in het verbruik en de afgesloten contractvormen. Deze publicatie is gemaakt in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Eerdere edities van deze publicatie zijn verschenen in februari waarin de energierekening over januari werd beschreven. Door de invoering van de nieuwe methode om energieprijzen te meten voor de CPI en de samenhang met de gemiddelde energietarieven is dit artikel in juli 2023 gepubliceerd.

1. Inleiding

De energierekening van een gemiddeld huishouden is in juni 2023 toegenomen met 630 euro ten opzichte van een jaar eerder, tot 2 320 euro op jaarbasis. De toename valt uiteen in een prijsstijging van 670 euro en een daling door lager verbruik van 40 euro. De energierekening van juni 2023 beschrijft wat een huishouden voor een heel jaar aan kosten kwijt is gebaseerd op een inschatting van het totale jaarverbruik van 2023 en de prijzen die gelden in de maand juni 2023.  Hoewel er sprake is van een stijging in vergelijking met juni 2022, is de energierekening van juni 2023 wel gedaald ten opzichte van december 2022. De hoge energierekening aan het einde van 2022 werd veroorzaakt door snel stijgende energieprijzen. Toen betaalden huishoudens, mede door het aflopen van veel langdurige vaste contracten, gemiddeld genomen ruim 3 000 euro op jaarbasis. 

Per januari 2023 is het prijsplafond voor energie ingevoerd, wat ervoor zorgde dat de energierekening van veel huishoudens een stuk lager uitviel ten opzichte van eind 2022. Het prijsplafond houdt in dat tot aan een maximumverbruik het variabele leveringstarief dat huishoudens moeten afrekenen voor zowel gas als elektriciteit aan een maximum is gesteld. Tegelijk met deze maatregel is juist de vermindering energiebelasting verlaagd, de tarieven van de variabele energiebelasting verhoogd en valt energie weer onder het hoge btw tarief.

Als reactie op de hoge tarieven in 2022 hebben veel huishoudens hun energieverbruik verlaagd. Vooral het aardgasverbruik daalde hierdoor aanzienlijk. De voorlopige cijfers wijzen op een daling van ongeveer een kwart in het aardgasverbruik ten opzichte van 2021, waarvan ongeveer 10 procentpunt doordat het een relatief warm jaar was (temperatuureffect), en ongeveer 15 procentpunt door gedragsaanpassing en structurele verbetering van de woningen. In de prognose van PBL voor 2023 daalt het gasverbruik beperkt verder ten opzichte van 2022. Voor het elektriciteitsverbruik zorgt met name de gestage uitbreiding van het aantal zonnestroominstallaties dat huishoudens netto minder elektriciteit afnemen. Daarnaast kan in zonnige jaren de netto-levering ook extra dalen door hogere terugleveringen. De daling van de energieleveringen draagt bij aan de daling van de energierekening (of beperkt de stijging daarvan).

De variabele en vaste leveringstarieven in dit artikel zijn gebaseerd op nieuwe bronnen. Sinds 2022 heeft het CBS onderzoek gedaan naar energieprijzen en nieuw bronnenmateriaal verzameld. Daardoor is met ingang van deze editie het variabele en vaste leveringstarief gebaseerd op klantgegevens van de energiemaatschappijen, waarvoor we maandelijks circa 82 procent van alle energiecontracten van consumenten waarnemen. Dit zijn ruim 6 miljoen elektriciteitsaansluitingen en circa 5,3 miljoen gasaansluitingen. In vorige edities van dit artikel werden de prijzen van nieuw aangeboden energiecontracten op basis van een steekproef gebruikt. Die prijzen zijn niet goed vergelijkbaar met de prijzen in deze publicatie.

In dit artikel vergelijken we de energierekening op jaarbasis uitgaande van de gemiddelde prijzen. Dit doen we op verschillende manieren. Allereerst laten we in hoofdstuk 2 zien hoe de energierekening verandert door de combinatie van veranderingen in prijs en verbruik. In hoofdstuk 3 gaan we in op zuivere prijseffecten en vergelijken we de nieuwste prijzen van juni 2023 met die van een jaar eerder. Dit geeft antwoord op de vraag hoe energieprijzen zich in de afgelopen twaalf maanden hebben ontwikkeld. Daarbij gaan we in op de wijzigingen in belastingen, het prijsplafond en de andere prijscomponenten in de totale prijsverandering van energie voor huishoudens. Ook laten we zien hoe variabele leveringstarieven zich in het afgelopen jaar van maand-op-maand hebben ontwikkeld, met en zonder prijsplafond. In hoofdstuk 4 laten we zien hoe de energierekening voor verschillende groepen van woningen zich heeft ontwikkeld. Tot slot staan aan het einde van deze publicatie toelichtingen met methodologische uitleg.

De in deze notitie gebruikte prijzen zijn de bedragen zoals consumenten deze moeten betalen. Dat betekent dat deze overal inclusief btw zijn en zoals deze in het betreffende jaar betaald werden.

Deze publicatie is tot stand gekomen met medewerking van en dank aan Wouter Wetzels en Steven van Polen (beiden Planbureau voor de Leefomgeving, PBL).

 

2. Energierekening in juni hoger ten opzichte van een jaar eerder, trend is dalend

De hoogte van de energierekening wordt bepaald door de tarieven voor levering, transport, belastingen en het verbruik. Het gemiddelde verbruik is tot en met 2022 gebaseerd op CBS-gegevens, maar 2023 ligt nog (gedeeltelijk) in de toekomst. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) maakt voor 2023 een prognose van het gemiddelde jaarlijkse verbruik. Uitgaande van dit gemiddelde jaarlijkse verbruik en de prijzen in juni 2023 komt de gemiddelde, op jaarbasis gebaseerde, energierekening uit op 2 320 euro. Dit is 630 euro hoger dan de gemiddelde energierekening gebaseerd op het gemiddelde verbruik, op jaarbasis, van 2022 en de prijzen van juni 2022. Opvallend is de piek van de gemiddelde energierekening in december, waarna deze vanaf januari een daling laat zien. Een toelichting op de onderliggende factoren die dit effect veroorzaken wordt gegeven in hoofdstuk 3. Grafiek 2.1 toont de jaarlijkse energierekening voor elke verslagmaand vanaf 2021. 

2.1 Het maandelijkse verloop van de energierekening (bij een geraamd afnemend jaarverbruik)
JaarMaandGas 1) (euro per jaar)Elektriciteit 2) (euro per jaar)
2021jan997,98610,77
2021feb995,80610,08
2021mrt994,53610,31
2021apr995,10611,06
2021mei996,76612,30
2021jun999,09614,21
2021jul1019,92629,59
2021aug1023,93632,38
2021sep1028,71634,89
2021okt1037,57639,30
2021nov1072,25652,79
2021dec1106,68667,02
2022jan948,39436,97
2022feb1001,48461,22
2022mrt1025,08467,97
2022apr1095,50494,83
2022mei1142,74512,31
2022jun1167,29523,67
2022jul1219,10524,68
2022aug1251,05542,24
2022sep1351,60584,27
2022okt1585,71681,49
2022nov2056,12914,73
2022dec2077,21963,21
2023jan1538,601076,02
2023feb1516,721064,32
2023mrt1498,231051,08
2023apr1408,091006,97
2023mei1355,51989,09
2023juni1338,47982,01
1) Het gasverbruik is gecorrigeerd voor temperatuur, zie toelichting Temperatuurcorrectie gasverbruik. 2) In het bedrag voor gas en elektriciteit zit ook de vaste vermindering van de energiebelasting (heffingskorting) die op de elektriciteitsaansluiting wordt uitgekeerd. Deze is in alle jaren verdeeld over de gas- en elektriciteitsrekening naar rato van de betaalde belastingen in het voorgaande jaar. Meer informatie hierover is te lezen in het artikel Wijziging van de behandeling van de vermindering energiebelasting in de CPI. In eerdere publicaties over de energierekening werd de vermindering volledig met de elektriciteitsrekening verrekend. Inkomensondersteunende maatregelen die de overheid in 2022 heeft ingevoerd zijn niet in de energierekening verwerkt.

Voor het gemiddeld verbruik per jaar gebruikt het CBS de prognoses van het PBL voor het lopend verslagjaar als schatting voor het te verwachten verbruik. Figuur 2.2 presenteert voor de jaren 2018 tot en met 2023 de gemiddelde verbruiken volgens de PBL–methode (zie toelichting ‘Gemiddeld gas- en elektriciteitsverbruik’). Voor 2022 is gebruik gemaakt van het gerealiseerd energieverbruik op basis van de voorlopige cijfers. Zowel de gas- als het netto-elektriciteitslevering dalen in de loop van de jaren gestaag. In 2022 is een grote daling te zien ten opzichte van 2021. Dit komt doordat huishoudens in dat jaar als reactie op de hoge energieprijzen meer op het energieverbruik gingen letten. De daling van de elektriciteitslevering is daarnaast ook toe te schrijven aan de toename van zonnestroominstallaties op woningen en het zeer zonnige weer in 2022.

Daarnaast hebben er de afgelopen drie jaar diverse methodologische vernieuwingen plaatsgevonden waardoor de gemiddelde verbruikscijfers niet goed vergelijkbaar zijn met in eerder jaren gepubliceerde  artikelen over de energierekening. 

2.2 Het gemiddelde gas- en elektriciteitsverbruik
JaarGas (m3/jaar/woning)1)Elektriciteit (kWh/jaar/woning)2)
201813362578
201913272475
202013192361
202113502325
202211491959
2023, prognose11251929
Bron: CBS, PBL
1)Het gasverbruik is gecorrigeerd voor temperatuur. 2) Bij het elektriciteitsverbruik wordt de teruggeleverde stroom van zonnepanelen gesaldeerd met de totale levering; het hier gepresenteerde 'verbruik' is dus eigenlijk de netto-levering

De energierekening van juni 2023 is op alle onderliggende posten gewijzigd ten opzichte van een jaar eerder. In tabel 2.3 staat de opbouw van die verschillen. Deze zijn opgesplitst in prijs en verbruikswijzigingen, waarbij aangetekend moet worden dat de vaste kosten alleen in prijs wijzigen, deze zijn verbruiksonafhankelijk. Dit betreffen de tarieven van transport, vastrecht en de vermindering energiebelasting.

2.3 Verandering van de energierekening bij een gemiddeld jaarverbruik in euro1)
StandVerandering t.o.v. juni 2022Verandering t.o.v. juni 2022Verandering t.o.v. juni 2022Stand
juni 2022PrijsVerbruikTotaal juni 2023
Gas
Transport19126026218
Levering86961-1744912
Energiebelasting en ODE62555-1441667
Totaal jaarbedrag gas1685142-311111797
Elektriciteit
Transport26775075342
Levering40486-681484
Energiebelasting en ODE160138-4135294
Totaal jaarbedrag elektriciteit 830 299-9 2901121
Algemeen
Belastingvermindering energiebelasting-8252280228-597
Totale energierekening1691670-406302320
1) De onderliggende bedragen tellen niet precies op tot het totaal door afronding.

Zowel de energierekening van gas als die van elektriciteit stegen tussen juni 2022 en juni 2023. De stijging bij elektriciteit was meer dan twee keer zo groot als die van gas. Zowel de energiebelasting, als de leverings- en transportkosten namen bij elektriciteit sterker toe dan bij gas. De energiebelasting op elektriciteit is begin 2022 verlaagd ten opzichte van 2021. Per januari 2023 is het tarief per kWh weer omhoog gegaan. Hoewel het prijsplafond vanaf januari 2023 geldig is, zijn de gemiddelde leveringstarieven toch toegenomen, afgezet tegen juni 2022. Dit wordt mede veroorzaakt door het aantal huishoudens dat in juni ’22 nog steeds een relatief goedkoop vast contract had, maar in de tussenliggende periode een nieuw duurder contract heeft moeten afsluiten. De vermindering energiebelasting is verlaagd van 825 euro naar 597 euro waardoor de energierekening stijgt. In totaal is de energierekening 630 euro hoger geworden. Dit bedrag valt uiteen in een toename door hogere prijzen van 670 euro en een afname door verminderd verbruik van 40 euro.

 

Tot slot zijn de gehanteerde verbruiken van 2023 prognoses, verbruiken over 2022 zijn gebaseerd op realisaties. Hiervan zijn nog geen definitieve cijfers beschikbaar. Bovendien is het afnemend verbruik niet gelijk verdeeld over de huishoudens. De verbruiken verschillen van jaar tot jaar tussen huishoudens. Sommige huishoudens veranderen niets aan hun gedrag of woning, terwijl anderen ingrijpende woningverbeteringen doorvoeren. Ook kan door bijvoorbeeld gezinsuitbreiding of veranderende leefomstandigheden het energieverbruik toe- of afnemen. Daarnaast betaalt niet elk huishouden het gemiddelde tarief, de uiteindelijk betaalde prijs kan zowel hoger als lager liggen dan het gemiddelde. Dit zijn extra redenen waarom de hier gepresenteerde gemiddelden voor afzonderlijke huishoudens niet van toepassing kunnen zijn.

 

3. De ontwikkeling van de prijs van energie

Dit hoofdstuk richt zich alleen op de prijzen en prijsontwikkelingen van de energierekening. Daarvoor worden de prijzen tussen juni 2022 en juni 2023 vergeleken. Om deze prijsontwikkeling te laten zien, is het noodzakelijk om de prijs te nemen bij een vast gemiddeld jaarverbruik (zie toelichting Het berekenen van prijs- en verbruikseffecten). De energieprijs die we voor de energierekening gebruiken bestaat namelijk uit vaste en variabele componenten. Alleen het variabele deel is afhankelijk van het verbruik. We nemen een gemiddeld jaarverbruik omdat het verbruik in de winter hoger ligt dan in de zomer en het niet logisch is om een gemiddeld verbruik van alleen juni te nemen. Ook betaalt de consument in juni hetzelfde voorschotbedrag als in januari, ook al ligt het gasverbruik in januari veel hoger dan in juni. En we houden het verbruik in de perioden die we vergelijken hetzelfde, zodat alleen de effecten van de prijs te zien zijn.

3.1 Prijs van de energierekening stijgt met 40 procent 

De grootste bijdrage aan de prijsstijging kwam door het verlagen van de vermindering  energiebelasting (+228 euro), gevolgd door het verhogen van de variabele energiebelasting van gas en elektriciteit (+193 euro) en de stijging van variabele leveringstarieven van gas en elektriciteit samen (+145 euro). Transporttarieven zijn iets meer dan 100 euro in prijs gestegen, en de toename van het vaste leveringskosten bleef beperkt. De toename als gevolg van prijsstijgingen bedroeg totaal hierdoor 670 euro (zie tabel 3.1.1). 

De energiebelastingtarieven zijn vanaf januari 2023 omhoog gegaan. Doordat de opslag duurzame energie (ODE) niet meer bestaat, en is opgenomen in de energiebelasting, kan het beste een vergelijking gemaakt worden door de twee maatregelen samen te nemen. In 2021 inde de overheid 0,15 euro per kWh elektriciteit, in 2022 0,081 euro op basis van het hoge btw-tarief, en in 2023 0,152 euro. Voor gas gold een (gecombineerd) tarief in 2021 van 0,524 euro per m3, in 2022 0,544 euro op basis van het hoge btw-tarief en in 2023 0,593 euro. 

De energiebelasting op elektriciteit is in 2023 zowel in relatieve als in absolute zin sterker verhoogd dan de tarieven van gas ten opzichte van 2022 (toen nog energiebelasting en ODE samen). De tijdelijke verlaging van het btw-tarief op energie van 21 procent naar 9 procent heeft geen invloed op deze vergelijking in de tabel. Het lage btw-tarief gold vanaf juli tot en met december 2022 en dus niet voor de maanden juni ’22 en juni ’23. De vermindering energiebelasting is verlaagd en heeft daarmee een prijsverhogend effect op de energierekening.

3.1.1 Verandering van de energierekening bij een gemiddelde jaarverbruik door prijseffecten1)
Juni 20232) (euro)Prijsverandering t.o.v. juni 20223) (euro)
Gas
Transportkosten (vast)21826
Leveringskosten (vast)741
Leveringskosten (variabel)83860
Energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) 4)66755
Totaal jaarbedrag gas1797142
Elektriciteit
Transportkosten (vast)34275
Leveringskosten (vast)741
Leveringskosten (variabel)41185
Energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) 4)294138
Totaal jaarbedrag elektriciteit1121 299
Energiebelasting algemeen
Belastingvermindering energiebelasting-597228
Totale energierekening2320670

1) De onderliggende bedragen tellen niet precies op tot het totaal door afronding.
2) De prijzen van juni 2022 zijn berekend met een gemiddeld jaarverbruik over 2023 van 1 125 m3 gas en 1 929 kWh elektriciteit (raming van het Planbureau voor de Leefomgeving).
3) De prijsverandering is berekend met het gemiddelde jaarverbruik over 2022 en 2023 (zie toelichting Het berekenen van prijs- en verbruikseffecten). 
4) Per 1 januari 2023 bestaat de Opslag Duurzame Energie (ODE) niet meer en is deze opgenomen in de energiebelasting.

3.2 Variabele leveringstarieven, variabel leveringstarief in juni onder het prijsplafond

Door de invoering van het prijsplafond op elektriciteit en gas, en de grote stijgingen van de variabele leveringstarieven in 2022 is het interessant deze tarieven nader te bestuderen. Door gebruik te maken van de nieuwe bronnen kan uitgerekend worden wat het gemiddelde variabele leveringstarief is. 

Er zijn door de invoering van het prijsplafond drie soorten leveringstarieven, voor zowel elektriciteit als gas: de contractprijs of leveringstarief exclusief prijsplafond; de plafondprijs, dat is de prijs die de overheid als maximum ingesteld heeft tot aan een maximumverbruik; en tot slot het leveringstarief inclusief prijsplafond. Dit laatste tarief geeft de prijs weer die consumenten gemiddeld genomen betalen voor energie door rekening te houden met de consumptie tot aan het maximum van het prijsplafond en de consumptie boven het maximum van het prijsplafond. Op het moment dat contractprijzen lager liggen dan het tarief van het prijsplafond betaalt een consument dit tarief, en niet die van het prijsplafond, ongeacht het verbruik. Dat tarief wordt dan ongecorrigeerd meegenomen in het variabele tarief inclusief prijsplafond. 

Voor de contracttarieven die boven het prijsplafond liggen is met behulp van verbruiksgegevens ingeschat voor welk gedeelte van het verbruik gemiddeld genomen het hogere tarief betaald moet worden en vervolgens is een gecombineerde prijs bepaald. Dit gecombineerde tarief ligt daarom iets boven de plafondprijs, want de contractprijs ligt voor deze gevallen boven het plafondtarief. Het variabele tarief inclusief prijsplafond zoals bijvoorbeeld weergegeven in tabel 3.2.1 wordt bepaald door het gemiddelde te nemen van de variabele tarieven onder het prijsplafond en de gecombineerde tarieven. We beschrijven de variabele leveringstarieven exclusief energiebelasting, maar inclusief btw. Grafieken 3.2.3 en 3.2.4 geven het tarief exclusief prijsplafond weer vanaf januari 2021, de andere twee tarieven vanaf januari 2023 toen het prijsplafond werd ingesteld. Tabellen 3.2.1 en 3.2.2 geven de verschillende tarieven vanaf januari 2023 weer.

3.2.1 Maandelijkse gemiddelde variabele elektriciteitstarieven per kWh 1)
Contracttarief, exclusief prijsplafondInclusief prijsplafondPrijsplafondtarief
euro/kWheuro/kWheuro/kWh
2023januari0,520,260,248
februari0,470,260,248
maart0,430,250,248
april0,300,230,248
mei0,250,220,248
juni0,230,210,248
1) Exclusief energiebelasting, inclusief btw

3.2.2 Maandelijkse gemiddelde variabele gastarieven per m3 1)
Contracttarief, exclusief prijsplafondInclusief prijsplafondPrijsplafondtarief
euro/m3euro/m3euro/m3
2023januari2,000,920,857
februari1,850,900,857
maart1,720,890,857
april1,180,810,857
mei0,950,760,857
juni0,890,750,857
1) Exclusief energiebelasting, inclusief btw

De invoering van het prijsplafond heeft geresulteerd in de daling van de prijzen vanaf januari 2023, aangezien de prijzen exclusief prijsplafond een stuk hoger lagen. De vanaf januari dalende prijzen exclusief prijsplafond hadden ook hun weerslag op de gemiddelde prijs inclusief prijsplafond, die ook daalde. De gemiddelde prijs exclusief prijsplafond van elektriciteit lag in juni onder de plafondprijs. Dat betekent overigens niet dat alle contractprijzen van elektriciteit in juni onder de plafondprijs lagen, er waren toen nog steeds huishoudens met een variabel leveringstarief boven de plafondprijs.

Dat de variabele leveringstarieven inclusief prijsplafond vanaf april onder het prijsplafond liggen, mag in eerste instantie verbazing wekken. Dit tariefsniveau kan verklaard worden door de impact van contractprijzen onder het prijsplafond die het gemiddelde verlagen tot onder de plafondprijs.

3.2.3 Maandelijkse gemiddelde variabele elektriciteitstarieven
JaarMaandPrijsplafond (euro/kWh)Contracttarief, exclusief prijsplafond (euro/kWh)Inclusief prijsplafond (euro/kWh)
2021januari0,066
2021februari0,066
2021maart0,066
2021april0,066
2021mei0,066
2021juni0,067
2021juli0,073
2021augustus0,075
2021september0,076
2021oktober0,077
2021november0,083
2021december0,089
2022januari0,126
2022februari0,138
2022maart0,141
2022april0,155
2022mei0,163
2022juni0,169
2022juli0,179
2022augustus0,188
2022september0,210
2022oktober0,259
2022november0,378
2022december0,403
2023januari0,2480,5150,262
2023februari0,2480,4740,256
2023maart0,2480,4310,249
2023april0,2480,2980,226
2023mei0,2480,2510,217
2023juni0,2480,2340,213

3.2.4 Maandelijkse gemiddelde variabele gastarieven
JaarMaandPrijsplafond (euro/m3)Contracttarief, exclusief prijsplafond (euro/m3)Inclusief prijsplafond (euro/m3)
2021januari0,278
2021februari0,276
2021maart0,275
2021april0,275
2021mei0,276
2021juni0,278
2021juli0,293
2021augustus0,296
2021september0,299
2021oktober0,306
2021november0,331
2021december0,356
2022januari0,504
2022februari0,549
2022maart0,570
2022april0,631
2022mei0,672
2022juni0,693
2022juli0,770
2022augustus0,798
2022september0,886
2022oktober1,089
2022november1,498
2022december1,516
2023januari0,8571,9960,924
2023februari0,8571,8470,904
2023maart0,8571,7210,888
2023april0,8571,1850,807
2023mei0,8570,9520,761
2023juni0,8570,8900,745

4. Verschillen tussen huishoudens

De hoogte van de energierekening wordt behalve door de prijs, ook bepaald door het energieverbruik van het huishouden. Als het verbruik van gas of elektriciteit hoger is, is de rekening, bij een vergelijkbaar contract, ook hoger. Het energieverbruik hangt samen met kenmerken van de woning en met de samenstelling en levenstijl van het huishouden. Dit laatste hoofdstuk geeft inzicht in de spreiding van de energierekening tussen en binnen groepen van woningen en hun bewoners, uitgaande van de energietarieven die in de vorige hoofdstukken zijn gepresenteerd. De analyses vinden plaats op het niveau van de woning omdat de afrekening van energie veelal op dat niveau plaatsvindt. Binnen de woning wordt alleen gekeken naar het aantal bewoners, ongeacht of deze bewoners een of meerdere huishoudens vormen. Binnen de woningen zoomen we in op de woningen die hoofdzakelijk worden verwarmd met aardgas. 

4.1 Energierekening tien groepen aardgaswoningen 2019-2023

Het CBS ontwikkelde op verzoek van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat tien herkenbare profielen van aardgaswoningen en hun bewoners. Aardgaswoningen worden hoofdzakelijk verwarmd met aardgas en maakten in 2021 ruim 87 procent van de totale woningvoorraad uit. Woningen met stadswarmte en all-electric woningen worden dus buiten beschouwing gelaten. De groep all-electric woningen is nog relatief klein en voor stadswarmte beschikt het CBS niet over warmteleveringen op individueel niveau, waardoor gedetailleerde analyses naar andere (be)woningkenmerken lastig zijn. 

4.1.1 Ontwikkeling temperatuur gecorrigeerd aardgasverbruik per groep van aardgaswoningen 2019-2021 (in m3)
20192020**2021*
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
630640640
Een bewoner in oud,
klein appartement
830830840
Twee of meer bewoners
in oud, klein appartement
103010301040
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
109010701090
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
129012601300
Twee of meer bewoners
in oude, kleine rijwoning
126012401260
Twee of meer bewoners
in nieuwe, middelgrote rijwoning
110011001120
Twee of meer bewoners
in oude, middelgrote rijwoning
142014001430
Twee of meer bewoners
in oude, grote rijwoning
201019702020
Twee of meer bewoners
in oude, grote vrijstaande woning
252024802530

Sinds 2019 wordt elk jaar het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik van deze groepen aardgaswoningen gepubliceerd. De tien profielen verschillen naar woningtype, woonoppervlakte, bouwjaar en het aantal bewoners en omvatten samen ongeveer driekwart van alle aardgaswoningen. De verbruiken van de profielgroepen zijn bekend vanaf 2018, het meest recente jaar is 2021 (update 2022 volgt in augustus 2023 zodra de microdata voor 2022 beschikbaar komen). Omdat de methode voor het bepalen van de energieleveringen in de afgelopen jaren is vernieuwd en teruggelegd tot 2019 (zie Toelichting ‘Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen’) presenteren tabel 4.1.1 en 4.1.2 alleen de ontwikkeling in het energieverbruik van de aardgaswoningen vanaf 2019 volgens de vernieuwde methode. 

Tabel 4.1.1 laat zien dat het aardgasverbruik van de tien groepen van aardgaswoningen over de jaren 2019-2021 redelijk stabiel is. Bij de (groepen) woningen met een hoger verbruik lijkt het verbruik in 2020 iets lager, maar zijn de aardgasverbruiken in 2021 weer op het niveau van 2019. Daar waar de middellange termijn prognoses uitgaan van een dalend energieverbruik van huishoudens door investeringen in bijvoorbeeld isolatie, zien we dat niet terug in deze relatief korte periode. Mogelijk dat hier een effect te zien is van de coronamaatregelen, waardoor mensen in 2020 en (vooral) 2021 vaker thuis waren dan in 2019. De aardgasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuurverschillen, dus er is geen sprake van invloeden door hogere of lagere buitentemperaturen.

Ook de elektriciteitsleveringen tussen 2019 en 2021 zijn zeer stabiel voor alle groepen (tabel 4.1.2, linker kolom voor elk verslagjaar). De netto-leveringen, het saldo van levering en teruglevering, dalen echter wel gestaag, behalve voor appartementen (tabel 4.1.2, rechterkolom voor elk verslagjaar). In eerdere publicaties over de energierekening beschikte het CBS alleen over informatie over elektriciteitsleveringen. De elektriciteitskosten waren toen gebaseerd op deze leveringen, zonder rekening te houden met eventuele terugleveringen. Sinds begin dit jaar beschikt het CBS over microdata waarmee ook cijfers gepubliceerd kunnen worden over terugleveringen, en dus ook over het saldo van levering en teruglevering. Deze netto-leveringen zijn voor het eerst in januari jl. voor de profielen van aardgaswoningen gepubliceerd voor de verslagjaren 2019 tot en met 2021. 

4.1.2 Ontwikkeling (netto-)elektriciteitslevering per groep van aardgaswoningen 2019-2021 (in kWh)
201920192020**2020**2021*2021*
LeveringNetto1)LeveringNetto1)LeveringNetto1)
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
158015701600158016001580
Een bewoner in oud,
klein appartement
156015401570156015901570
Twee of meer bewoners
in oud, klein appartement
224022302290227023302300
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
169016101690156016901540
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
200018801990183020001790
Twee of meer bewoners
in oude, kleine rijwoning
278026502790259028002570
Twee of meer bewoners
in nieuwe, middelgrote
rijwoning
326029503260284032902790
Twee of meer bewoners
in oude, middelgrote
rijwoning
320029603210286032202800
Twee of meer bewoners
in oude, grote rijwoning
393035303930338040003330
Twee of meer bewoners
in oude, grote vrijstaande
woning
460040904600389046703840
1) Netto-levering betreft de levering, verrekend met de eventuele teruglevering; indien de teruglevering groter is dan de levering is de netto-levering op 0 kWh gesteld.

Tabel 4.1.2 laat zien dat het verschil tussen de levering en de gesaldeerde of netto-levering kleiner is voor appartementen en dat dit verschil toeneemt met de grootte van de woning. Dit geeft aan dat eengezinswoningen en grotere woningen gemiddeld meer zonnestroom terugleveren. Bovendien wordt dit verschil tussen de levering en de netto-levering groter in de tijd. Dit heeft voornamelijk te maken met de snelle toename groei van het aantal zonnestroominstallaties voor woningen. Daarnaast kan het weer een rol spelen. Terugleveringen en netto-leveringen zijn niet genormaliseerd voor bijvoorbeeld zonuren, zoals dat voor de aardgasleveringen in tabel 4.1.1 wel gebeurt voor buitentemperatuur. In een zonnig jaar zal, bij verder gelijkblijvende omstandigheden, de teruglevering hoger zijn en de netto-levering dus lager. 

Het energieverbruik van woningen in 2022 en 2023 is nog niet bekend op microniveau. Daarom wordt, net als in hoofdstuk 2, gebruik gemaakt van prognoses voor het energieverbruik in deze jaren. Het PBL heeft hiervoor een prognose gemaakt die aansluit bij de ontwikkelingen in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van 2022 en die rekening houdt met lagere verbruiken door de hogere energieprijzen in die jaren. Er is niet voldoende informatie om daarbij onderscheid te maken tussen huishoudens of woningen. Voor alle groepen aardgaswoningen wordt daarom aangenomen dat het energieverbruik met hetzelfde percentage daalt ten opzichte van 2021, gebaseerd op de ontwikkelingen in het gemiddelde verbruik, zoals weergegeven in hoofdstuk 2. 

Volgens de voorlopige cijfers voor 2022 daalt de gemiddelde netto elektriciteitslevering tussen 2021 en 2022 met bijna 16 procent en daalt deze tussen 2021 en 2023 met gemiddeld 17 procent. Het gemiddelde gasverbruik daalde tussen 2021 en 2022 naar verwachting met bijna 15 procent en tussen 2021 en 2023 bedraagt de daling krap 17 procent. Bij de inschatting van dit gasverbruik wordt uitgegaan van gemiddelde weersomstandigheden in Nederland; het gaat om temperatuur gecorrigeerde verbruiken.

Met de jaargemiddelde energieprijzen voor 2021 en 2022, de prijzen van juni 2022 en juni 2023 en de inschatting van de verbruiken in 2022 en 2023 is het mogelijk om een indicatief beeld te geven van de ontwikkeling in de gemiddelde energierekening per huishoudensprofiel (zie grafiek 4.1.3 en tabel 4.1.4). Hierbij zijn zowel de waargenomen veranderingen in de energieprijzen als de verwachte veranderingen in de energieverbruiken (volgens de prognose van het PBL) meegenomen in de berekening. Ook is rekening gehouden met het prijsplafond in 20231). De gemiddelde energierekening per profiel is berekend door voor elke woning individueel de energierekening te berekenen, en daarna te middelen over alle woningen van een profiel. Merk op dat de energierekening voor juni 2022 niet overeenkomt met die voor geheel 2022. Het gaat immers om de energierekening voor een heel jaar, indien het prijspeil het gehele jaar hetzelfde zou zijn geweest als in juni 2022. 

4.1.3 Indicatie van de energierekening1) naar woningprofiel
Woningprofiel2022 (euro per jaar)2021 (euro per jaar)
Een bewoner in nieuw, klein appartement920900
Een bewoner in oud, klein appartement11401060
Twee of meer bewoners in oud, klein
appartement
15501390
Een bewoner in oude, kleine rijwoning14301260
Een bewoner in oude, middelgrote
rijwoning
17301490
Twee of meer bewoners in oude, kleine
rijwoning
18701630
Twee of meer bewoners in nieuwe,
middelgrote rijwoning
17601560
Twee of meer bewoners in oude,
middelgrote rijwoning
21201820
Twee of meer bewoners in oude, grote
rijwoning
29402430
Twee of meer bewoners in oude, grote
vrijstaande woning
36502950
1) Voor 2021 en 2022 is uitgegaan van de (rekenkundig) gemiddelde jaarprijzen in het betreffende jaar; verbruiken 2021 zijn gebaseerd op waarneming en 2022 op prognose.

4.1.4 Indicatie van de energierekening op jaarbasis voor elk woningprofiel bij prijsniveau juni 2022 en juni 2023 (inclusief prijsplafond) en ingeschat verbruik voor 2022 en 2023, in euro1),/sup>
Juni 2022Juni 2023, met prijsplafondverschil in euroverschil (%)
Een bewoner in nieuw,
klein appartement 1)
790129050063,4
Een bewoner in oud,
klein appartement
990150051051,5
Twee of meer bewoners
in oud, klein appartement
1360195059043,6
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
1250178052041,9
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
1530210057037,3
Twee of meer bewoners
in oude, kleine rijwoning
1640228063038,5
Twee of meer bewoners
in nieuwe, middelgrote
rijwoning
1540218064041,6
Twee of meer bewoners
in oude, middelgrote
rijwoning
1870255068036,1
Twee of meer bewoners
in oude, grote rijwoning
2610343082031,4
Twee of meer bewoners
in oude, grote vrijstaande
woning
3250421096029,7
1) Alle bedragen zijn afgerond op 10 euro, kolom verschil kan daardoor afwijken

Net als eerdere jaren blijkt uit grafiek 4.1.3 en tabel 4.1.4 dat eenpersoonshuishoudens in een klein, nieuw appartement het minst uitgeven aan energie, terwijl meerpersoonshuishoudens in grote, oude vrijstaande woningen de hoogste energierekening hebben. Uit de onderliggende cijfers voor figuur 4.1 is te berekenen dat deze laatste groep in 2021 gemiddeld 3,3 keer zoveel uitgeeft aan gas en elektriciteit dan de eenpersoonshuishoudens met een klein, nieuw appartement. Gemiddeld over 2022 loopt dat verschil op tot 4,0 keer. In juni 2023, met de invoering van het prijsplafond, de verlaagde vermindering van de energiebelasting, en marktprijzen die rondom de prijsplafondprijs schommelen, is het verschil tussen het woningprofiel met het hoogste en het laagste verbruik teruggelopen tot een factor 3,3 (dit is te berekenen uit tabel 4.1.4).

De verkleining van de verschillen tussen huishoudens met een hoog en een laag energieverbruik is vooral toe te schrijven aan de verandering van de vermindering energiebelasting. Deze vermindering, een vaste teruggave op de energiebelasting, was in 2022 sterk verhoogd om de energierekening van huishoudens betaalbaar te houden2). Per 1 januari 2023 is de heffingskorting weer verlaagd en werd het beleid voor de betaalbaarheid van de energierekening vormgegeven via een prijsplafond tot een bepaald verbruik. Een lagere vaste teruggave, onafhankelijk van het verbruik, pakt ongunstig uit voor huishoudens met een relatief laag verbruik omdat zij minder profiteren van de verlaagde variabele prijzen.

Het prijsplafond, de verhoging van de variabele energiebelasting en het wederom toepassen van een hoger btw-tarief per 1 januari 2023 vergroten de verschillen tussen huishoudens met een hoog en een laag energieverbruik doordat huishoudens met een hoog verbruik boven de eerste 1200 m3 en 2900 kWh de hogere contractprijs (inclusief variabele belastingen en btw) betalen en niet de – aanvankelijk – gunstigere prijsplafondprijs. In juni 2023 (zie tabel 4.1.5) valt dit effect voor een belangrijk deel weg doordat de gemiddelde contractprijs schommelt rond het prijsplafondtarief. Hierdoor hebben huishoudens met een hoger verbruik minder nadeel en loopt het verschil met huishoudens met een laag verbruik terug door de verlaging van de vermindering energiebelasting. Om het effect van het prijsplafond te illustreren is daarom in tabel 4.1.5 ook doorgerekend hoe de energierekening zou uitpakken als de prijzen in 2023 het hele jaar op het niveau van januari 2023 zouden liggen, toen de contractprijs nog ver boven het prijsplafond lag. Zonder prijsplafond zouden de huishoudens in het profiel met het hoogste verbruik 3,2 keer zoveel betalen als de huishoudens in het profiel met het laagste verbruik. Met prijsplafond loopt dit verschil op tot 4,3 keer. Tabel 4.1.5 laat echter ook zien dat in absolute termen, het voordeel van het prijsplafond groter is voor huishoudens in woningen met een hoog verbruik. Zij profiteren immers maximaal van de korting op de eerste 1 200 m3 en 2 900 kWh, terwijl huishoudens met een verbruik ver onder deze plafonds minder korting op de totale variabele kosten ontvangen. Bij het prijspeil van januari 2023 genieten de profielgroepen gemiddeld 1 070 tot 2 140 euro voordeel op jaarbasis, in juni 2023 is dat teruggelopen tot 120 tot 250 euro3)

4.1.5 Indicatie van voordeel van prijsplafond bij prijsniveau januari en juni 2023 en ingeschat verbruik in 2023, in euro1)
januari 2023januari 2023januari 2023juni 2023juni 2023juni 2023
zonder ppmet ppprijs-
plafond-
korting
zonder ppmet ppprijs-
plafond-
korting
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
23701300107014101290120
Een bewoner in oud,
klein appartement
27901540125016501500150
Twee of meer bewoners
in oud, klein appartement
36302050158021301950180
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
33201860146019501780180
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
39102260165022902100200
Twee of meer bewoners
in oude, kleine rijwoning
42402440181024902280210
Twee of meer bewoners
in nieuwe, middelgrote
rijwoning
40602320174023802180200
Twee of meer bewoners
in oude, middelgrote
rijwoning
47402810193027702550220
Twee of meer bewoners
in oude, grote rijwoning
63204210211036803430250
Twee of meer bewoners
in oude, grote vrijstaande
woning
76805540214044604210250
1) Alle bedragen zijn afgerond op 10 euro, kolom verschil kan daardoor afwijken

Merk op dat voor de prognose van het verbruik in 2023 voor alle woningen is aangenomen dat het aardgas- en elektriciteitsverbruik met eenzelfde percentage daalt als in de landelijke prognose. Het is de vraag of dit een realistische aanname is, omdat huishoudens met een hoog verbruik mogelijk hun energieverbruik sterker hebben aangepast aan de gestegen marktprijzen dan huishoudens met een verbruik onder de prijsplafondprijzen. Anderzijds hebben huishoudens met een laag inkomen gemiddeld ook een lager energieverbruik, en is de noodzaak tot besparen bij lagere inkomens groter. Dit maakt het erg lastig om realistische aannames te doen voor de daadwerkelijke dalingen per profielgroep. Pas als er gegevens over de daadwerkelijke verbruiken over 2022 en 2023 beschikbaar komen op microniveau zal het mogelijk zijn om na te gaan welke huishoudens hun energieverbruik sterker hebben aangepast dan andere huishoudens.

4.2 Spreiding binnen groepen van huishoudens

De energierekening varieert niet alleen tussen profielen van woningen en hun bewoners, ook binnen deze profielen is er sprake van een grote spreiding. In Tabel 4.2.1 staat naast het gemiddelde per groep ook de mediaan, de grens waarboven de 10 procent huishoudens met de hoogste energierekening zich bevinden én de grens voor de 10 procent huishoudens met de laagste energierekening. De mediaan geeft de middelste waarneming per groep van aardgaswoningen. De helft van de woningen in een groep heeft een energierekening hoger dan de mediaan en de andere helft heeft een lagere energierekening.

Binnen de groep van alleenwonenden in kleine, nieuwe appartementen betaalt ongeveer 10 procent van de bewoners met de prijzen van juni 2023 meer dan 1 830 euro op jaarbasis. Dit is 330 euro meer dan de 10 procent zuinigste huishoudens die met meer personen in een oude middelgrote rijwoning wonen. Evenzo geven de tien procent zuinigste meerpersoonshuishoudens in grote, oude vrijstaande woningen met de prijzen van juni 2023 en ingeschatte verbruiken voor 2023 minder uit dan bijna de helft van alle meerpersoonshuishoudens in nieuwe, middelgrote rijwoningen. Deze verschillen kunnen samenhangen met keuzes van huishoudens zoals het aantal kamers dat verwarmd wordt, de aanschaf en het gebruik van energie(on)zuinige apparatuur, of de tijd die mensen thuis doorbrengen. 

Maar de variatie hangt ook samen met factoren die niet meegenomen zijn in de afbakening van de groepen van aardgaswoningen. Zo wordt er bijvoorbeeld niet expliciet rekening gehouden met de energetische kwaliteit van woningen. Nieuwe woningen zijn bij de bouw al energiezuinig opgeleverd, maar oudere woningen kunnen in de loop van de tijd ook verbeterd zijn. Daarnaast is er natuurlijk ook een samenhang met de omvang van het huishouden: binnen de meerpersoonshuishoudens zal het energieverbruik van tweepersoonshuishoudens gemiddeld lager zijn dan dat van vierpersoonshuishoudens. Daarnaast is de variatie in energierekeningen waarschijnlijk nog groter dan uit tabel 4.2.1 blijkt omdat de bedragen uitgaan van de gemiddelde prijzen in juni 2023. Afhankelijk van het daadwerkelijke contract dat huishoudens hebben met hun energieleverancier kan de rekening hoger of lager uitvallen. De bedragen in dit artikel geven wel een beeld van de verschillen in de energierekening van aardgaswoningen in relatie tot belangrijke kenmerken van die woningen en hun bewoners.

4.2.1 Diverse spreidingsmaten voor de energierekening voor groepen van aardgaswoningen, prijsniveau juni 2023 (inclusief prijsplafond) en ingeschat verbruik voor 2023, in euro
GemiddeldLaagste 10%Mediaan (50%)Hoogste 10%
Een bewoner in nieuw,
klein appartement
129077012801830
Een bewoner in oud,
klein appartement
150083014502190
Twee of meer bewoners
in oud, klein appartement
1950117018602830
Een bewoner in oude,
kleine rijwoning
1780103017102610
Een bewoner in oude,
middelgrote rijwoning
2100118020103120
Twee of meer bewoners
in oude, kleine rijwoning
2280138022003260
Twee of meer bewoners
in nieuwe, middelgrote
rijwoning
2180127021303160
Twee of meer bewoners
in oude, middelgrote
rijwoning
2550150024703680
Twee of meer bewoners
in oude, grote rijwoning
3430189033205110
Twee of meer bewoners
in oude, grote vrijstaande
woning
4210216040406290
 
 
 

1)De energierekening per woning, inclusief prijsplafond wordt als volgt berekend:

Energierekening = Pvariabel, gas * Qgas + Pvariabel, elek * Qelek + Pvast

Waarbij (alle prijzen inclusief energiebelasting en btw):
Pvast is de som van de vaste prijscomponenten van transport en vastrecht voor gas en elektriciteit en de verminderde energiebelasting
Pvariabel, gas en Pvariabel, elek zijn de gemiddelde variabele prijzen per m3 respectievelijk kWh. Deze variabele prijzen verschillen voor de eerste 1 200 m3 resp. 2 900 kWh en voor de m3 en kWh daarboven:

  • Boven 1 200 m3 resp. 2 900 kWh is de variabele prijs gelijk aan de gemiddelde contractprijs over alle contracten zoals gepubliceerd op StatLine; immers boven de genoemde volumes wordt altijd de contractprijs betaald
  • Voor de eerste 1 200 m3 resp. 2 900 kWh is de variabele prijs een gewogen gemiddelde van de gemiddelde prijs van contracten met een contractprijs tot aan de prijsplafondprijs en de prijsplafondprijs van €1,45 per m3 aardgas en €0,40 per kWh elektriciteit; immers indien de contractprijs boven de prijsplafondprijs ligt, betaalt de consument de plafondprijs en indien de contractprijs onder de plafondprijs ligt, wordt de contractprijs betaald. De gemiddelde prijs van contracten met een contractprijs tot aan de prijsplafondprijs staat niet in de nieuwe StatLinetabel met energieprijzen en ook de verhouding tussen contracten met een contractprijs tot en boven de prijsplafondprijs is daar niet te vinden. Daarom zijn deze aanvullend berekend om ook op microniveau de juiste tarieven te kunnen gebruiken. De berekening vond voor aardgas als volgt plaats:

    Ptot 1 200 m3 = a * Ponder + (1-a) * €1,45
    waarbij a het aandeel is contracten met een variabel tarief tot €1,45 (incl. belastingen en btw) per m3
    En evenzo voor elektriciteit:

    Ptot 2900 kWh = a * Ponder + (1-a) * €0,40
    waarbij a het aandeel is contracten met een variabel tarief tot €0,40 (incl. belastingen en btw) per kWh

2)Daarnaast ontvingen huishoudens met een kleinverbruikersaansluiting in november en december 2022, vooruitlopend op het prijsplafond, een korting op de energierekening van 190 euro per maand. Deze korting is niet meegenomen in de hier gepresenteerde energierekeningen omdat deze volgens de methode van de CPI behoort tot de inkomenseffecten. Zie toelichting voor meer informatie.

3)Hoewel de gemiddelde contractprijs in juni 2023 voor aardgas nog maar net boven de plafondprijs ligt (€1,48 per m3) en die voor elektriciteit gemiddeld zelfs onder de plafondprijs ligt (€0,39 per kWh), genieten toch nog veel huishoudens voordeel van het prijsplafond. In al deze gevallen wordt de prijs die consumenten betalen voor de eerste 1 200 m3 respectievelijk 2 900 kWh afgetopt op €1,45/m3 en €0,40/kWh omdat hun contractprijs boven deze plafondprijzen uitkomt.

 


Technische toelichting

De energierekening

De gemiddelde energierekening van juni beschrijft wat huishoudens gemiddeld moeten betalen voor het verbruik van energie in één jaar. Hierbij baseren we ons op de gemiddelde prijzen van juni en het verwachte jaarverbruik. Voor een huishouden dat precies evenveel energie verbruikt als het gemiddelde kan de hoogte van de energierekening wel hoger of lager uitpakken, afhankelijk van het contract met de energieleverancier.

Het gebruik van gemiddelde prijzen

De StatLinetabel met consumentenprijzen voor gas en elektriciteit geeft de gemiddelde maandelijkse prijs van de verschillende componenten van de gas- en elektriciteitsrekening. De verschillende componenten zijn: belastingen, netwerk- en leveringskosten en kunnen een vaste component hebben en een variabele.

Per component wordt een gemiddelde berekend, gebaseerd op de informatie van energieleveranciers over de tarieven die zij hanteren voor de verschillende contracten en het aantal aansluitingen (huishoudens). De prijzen van contracten verschillen bijvoorbeeld per leverancier, per looptijd, soort energie (groen of grijs), per dagdeel (dag- en nachtstroom of een enkele meter voor één tarief) en contractduur. Bij het berekenen van het gemiddelde voor de prijscomponenten is door weging rekening gehouden met het gemiddelde aantal aansluitingen en de toen geldende prijzen in het voorgaande jaar voor de verschillende soorten contracten.

Van circa 82 procent van huishoudensaansluitingen worden elke maand de prijzen verzameld. Het gebruik van deze prijzen voor het berekenen van de gemiddelde energierekening voor huishoudens levert een goede benadering voor heel Nederland op. Voor een huishouden dat precies evenveel energie verbruikt als het gemiddelde kan de hoogte van de energierekening nog steeds hoger of lager uitpakken, afhankelijk van het contract met de energieleverancier.

Toelagen en andere compensatiemaatregelen in 2022 en 2023

In 2022 en 2023 heeft de overheid een aantal maatregelen getroffen om de prijs die huishoudens betalen aan energie te beperken. Begin 2022 is de belastingvermindering energiebelasting verhoogd en de energiebelasting verlaagd. In juli 2022 is de btw op energie verlaagd. Ook zijn vanaf begin 2023 het prijsplafond en de compensatie voor woningen met blokverwarming ingevoerd. Door het prijsplafond is tot aan een vastgesteld verbruik (1 200 m3 gas en 2 900 kWh elektriciteit) het variabele leveringstarief gemaximeerd. Voor aardgas betalen huishoudens voor de eerste 1 200 m3 maximaal €1,45 (inclusief belastingen en btw) en voor elektriciteit betalen huishoudens voor de eerste 2 900 kWh maximaal €0,40 (inclusief belastingen en btw). Naast de invoering van het prijsplafond is de vermindering energiebelasting in januari 2023 verlaagd (dit verhoogt de energierekening doordat huishoudens minder korting krijgen). Ook is de opslag duurzame energie (ODE) samengevoegd met de energiebelasting en opnieuw vastgesteld voor 2023. Net als tot aan juli 2022 het geval was valt energie vanaf januari 2023 weer onder het hoge btw-tarief van 21 procent. Voor de vergelijking van juni ’23 op juni ’22 heeft de btw verlaging geen invloed, in beide perioden gold het hoge tarief. Deze maatregelen worden conform CPI-methoden gezien als prijseffecten en zijn daarom opgenomen in dit artikel. De tegemoetkoming op de energierekening van twee maal 190 euro die eind 2022 door de energiemaatschappijen is uitbetaald aan huishoudens wordt conform de regels niet als prijseffect meegeteld in de CPI maar in het besteedbaar inkomen en worden dus niet gezien als prijseffecten. Dat geldt ook voor de 1 300 euro energietoeslag voor lage inkomens in 2022.

Deze behandeling van de toelagen en prijscompenserende maatregelen is conform de Europese regels voor de CPI, die bijvoorbeeld ook doorwerken in de Nationale Rekeningen en koopkrachtplaatjes. De CPI en het (besteedbaar) inkomensbegrip zijn op elkaar afgestemd. Als iets in de CPI wordt meegeteld, dan behoort het per definitie tot de bestedingen en niet tot het (gecoördineerde) inkomensbegrip.

De wijze waarop toelagen en compensatiemaatregelen worden meegenomen verschilt per toepassing. Voor analyses van de betaalbaarheid van energielasten en energiequotes (het aandeel van het inkomen dat wordt besteed aan energie) worden energietoelagen meegenomen als een verlaging van de (netto) energielasten en niet als een verhoging van het besteedbaar inkomen. De Monitor Energiearmoede die het CBS samenstelt voor het ministerie van EZK is daarvan een voorbeeld.

Belastingen op energie

Er is, vanaf januari 2023, één specifieke heffing op energie: de energiebelasting. De opslag duurzame energie (ODE) is per januari 2023 afgeschaft en opgenomen in de energiebelasting. Energiebedrijven innen de energiebelasting voor elke verbruikte kilowattuur stroom en kubieke meter gas en dragen dit vervolgens af aan de overheid. Omdat de overheid energie als een basisbehoefte ziet, krijgt elk huishouden een vast belastingbedrag terug. Dit is de belastingvermindering energiebelasting, ook wel heffingskorting genoemd. Deze vermindering wordt verrekend per elektriciteitsaansluiting. Omdat de vermindering compenseert voor de belasting op elektriciteit en gas wordt deze verdeeld over de gas- en elektriciteitsrekening naar rato van de betaalde belastingen. Ten slotte betaalt elk huishouden btw over de energierekening. De levering, het transport en de energiebelastingen vallen in juni 2023 allemaal onder het hoge btw-tarief van 21 procent. 

Het berekenen van prijs- en verbruikseffecten

De prijs van energie en het verbruik bepalen de hoogte van de energierekening. De totale gemiddelde verandering van de energierekening kunnen we uitsplitsen in prijs- en verbruikseffecten Hiervoor gebruiken we de zogenoemde methode voor Bennet-indicatoren.

Als we de energierekening van juni 2023 vergelijken met die van juni 2022 dan kunnen we de totale verandering van de energierekening als volgt splitsen in een prijseffect en een verbruikseffect:
- Voor het prijseffect houden we het verbruik constant. Het gehanteerde verbruik is het gemiddelde van het geraamde gebruik in 2022 en 2023.
- Voor het verbruikseffect houden we de prijs constant. De gehanteerde prijs is het gemiddelde van juni 2022 en juni 2023.

De som van dit prijs- en verbruikseffect komt overeen met het totale verschil in de energierekening tussen juni 2022 en juni 2023. Voor de berekening van de energierekening in juni 2022 worden dan de prijzen van juni 2022 en het geraamde gemiddelde verbruik van 2022 genomen en voor de berekening van 2023 worden de prijzen van juni 2023 en het verbruik van 2023 genomen.
Het geraamde gemiddelde verbruik voor 2023 is 1 929 kWh elektriciteit en 1 125 m3 gas. Voor 2022 is het geraamde verbruik 1 959 kWh elektriciteit en 1 149 m3 gas.

Het verbruik heeft logischerwijs alleen effect op de variabele kosten die de gebruiker per kubieke meter gas of per kilowattuur elektriciteit betaalt en niet op de vaste kosten. De vaste kosten veranderen alleen in prijs, niet in hoeveelheid. 

Gemiddelde prijzen en de CPI (consumentenprijsindex)

Net als voor de prijsindex van elektriciteit en gas ten behoeve van de CPI wordt voor de prijzen in dit artikel gebruik gemaakt van energiecontractgegevens van huishoudens. Ook worden dezelfde gegevens over belastingen en transportkosten ingezet. Hoewel beide statistieken gebruik maken van dezelfde bronnen, is de prijsmutatie die met beide bronnen berekend kan worden niet noodzakelijkerwijs hetzelfde. Dit komt door de stratificatie en de indexmethode die voor de CPI gebruikt worden. Daarbij houdt de CPI rekening met de eerste PBL-prognose van het verbruik, in plaats van de gemiddeldes genoemd in dit artikel. Voor de CPI kan het verbruik niet tussentijds gewijzigd worden en moet aan het begin van het jaar al bepaald zijn om een zuivere prijsontwikkeling te meten.

Gemiddelde prijs over een jaar berekend als rekenkundig gemiddelde

De gemiddelde prijs voor een jaar komt tot stand door het rekenkundig gemiddelde te nemen over alle 12 maanden. Aangezien het energieverbruik niet gelijk over het jaar verdeeld is, kan dat leiden tot een onder- of overschatting van de daadwerkelijke prijs die (gemiddeld) betaald is. Bij het gewogen gemiddelde krijgt elke maandprijs een gewicht dat aangeeft hoeveel m3 er in die maand relatief is verbruikt. Zo wegen de prijzen in de (winter)maanden met veel verbruik zwaarder mee in de jaarprijs dan de prijzen in maanden waarin relatief weinig wordt verbruikt. Op dit moment beschikt het CBS nog niet over de benodigde gas- of elektriciteitsverbruiken per maand. Begin 2023 is er wel een eerste analyse verricht voor aardgas, waarbij het CBS kon aangeven hoe de leveringen aan huishoudens over de maanden tot en met eind 2022 zijn verdeeld. Indien deze leveringen als gewicht worden gebruikt om de variabele aardgasprijzen per maand te wegen komt de gewogen gemiddelde variabele aardgasprijs voor 2022 uit op €1,39 (inclusief btw en energiebelasting en ODE) per m3. De rekenkundig gemiddelde variabele aardgas voor 2022 bedraagt €1,36. Dit geeft aan dat aardgas gemiddeld duurder was in de maanden dat het verbruik hoger was. In 2021 komen zowel het gewogen als het rekenkundig gemiddelde op (afgerond) €0,82 per m3 aardgas en was de vertekening door het verbruik per maand dus veel kleiner.

Gemiddeld gas- en elektriciteitsverbruik 

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) berekent het gemiddelde gas- en elektriciteitsverbruik voor woningen volgens de methode die wordt gebruikt in de Klimaat- en energieverkenning (KEV). Het PBL gebruikt hiervoor ook CBS-statistieken om tot een gemiddeld energieverbruik per woning te komen voor historische jaren. Deze wijken vaak iets af van de gemiddelde verbruiken per woning die het CBS publiceert omdat de ene methode vanuit het totaal energieverbruik een gemiddelde berekent, terwijl de andere methode vanuit de microdata per woning gemiddelden berekent. In de berekeningen van het PBL zijn woningen op stadswarmte uitgesloten en wordt het totale gasverbruik gecorrigeerd voor verschillen in buitentemperatuur (zie toelichting Temperatuurcorrectie gasverbruik). Om te komen tot het gemiddelde gasverbruik per bewoonde woning wordt het totale temperatuur gecorrigeerde gasverbruik van alle woningen in Nederland gedeeld door het totaal aantal bewoonde woningen zonder stadswarmte.

Voor het gemiddelde elektriciteitsverbruik wordt de opwekking met eigen zonnepanelen gesaldeerd met de totale levering. De totale levering van elektriciteit aan woningen door energiemaatschappijen wordt daarnaast nog verminderd met leveringen aan gemeenschappelijke ruimten, zoals galerijen en liften. Om te komen tot het gemiddelde elektriciteitsverbruik per bewoonde woning wordt de gecorrigeerde totale leveringshoeveelheid van elektriciteit gedeeld door het totaal aantal bewoonde woningen in Nederland.

NB. Voor het gemak noemen we deze gecorrigeerde levering in deze notitie het “verbruik”. Zelf opgewekte en verbruikte energie maakt echter geen onderdeel uit van de levering, evenals de teruglevering. Uiteraard zijn aan de eigen opwekking van energie door huishoudens ook kosten verbonden, maar die nemen we hier niet mee.

Voor de profielen van aardgaswoningen (hoofdstuk 4) wordt in de methode van het CBS vanuit microdata het gemiddeld aardgas- en elektriciteitsverbruik berekend voor groepen van aardgaswoningen. Om te bepalen of een woning een aardgaswoning is wordt gekeken naar de hoofdverwarmingsinstallatie. Indien er sprake is van individuele CV of van blokverwarming wordt een woning tot de aardgaswoningen gerekend. Deze afbakening wijkt een klein beetje af van de afbakening zoals hierboven beschreven voor de methode van de KEV. Daarnaast wordt in de methode van de KEV het gemiddeld elektriciteitsverbruik berekend over alle bewoonde woningen, terwijl in de benadering vanuit de microdata de (bewoonde) woningen met stadswarmte en all-electric woningen niet worden meegenomen, evenals woningen met 11 of meer geregistreerde bewoners.

Nieuwe methode voor bepaling energieleveringen aan woningen 

Tussen rapportagejaar 2019 en 2020 hebben bij het CBS diverse methodologische vernieuwingen plaatsgevonden om de aardgas- en elektriciteitsleveringen aan woningen te bepalen. Mede hierdoor is de afbakening van de populatie aardgaswoningen verbeterd. Zo is het onderscheid tussen woningen met en zonder gas verbeterd doordat er meer informatie beschikbaar is over de hoofdverwarmingsinstallatie. Daarnaast bestonden er tot 2019 enkele honderdduizenden woningen waarvoor de gas- of elektriciteitslevering onbekend was. Dankzij het verbeterd inzicht in de hoofdverwarmingsinstallatie kan vanaf verslagjaar 2019 voor alle woningen een elektriciteits- en (indien relevant) gaslevering bepaald worden. Tot slot is het onderscheid tussen woningen en bedrijven beter afgestemd op de (vernieuwde) Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).

Omdat de nieuwe methode ook is teruggelegd voor 2019, zijn er tijdreeksen zonder trendbreuk beschikbaar vanaf 2019. 

Saldering van elektriciteitsleveringen 

We spreken in dit artikel voor het gemak over het energieverbruik van huishoudens, maar feitelijk betreft de informatie de energieleveringen aan woningen. Deze informatie is afkomstig van netbeheerders. Tot verslagjaar 2021 leverden sommige netbeheerders informatie over de gesaldeerde elektriciteitslevering, dus na correctie voor eventuele teruglevering bij zonnestroom. Andere netbeheerders leveren informatie over de niet-gesaldeerde leveringen. Bij oude, analoge meters is de levering altijd gesaldeerd omdat daarbij de meter terugloopt. Vanaf verslagjaar 2021 ontvangt het CBS voor het eerst zowel een standaardjaarafname (sja) als een standaardjaarinvoeding (sji) en is het mogelijk om op microniveau het onderscheid tussen levering (sja) en teruglevering (sji) te maken. Met deze nieuwe informatie zijn ook de elektriciteitsleveringen voor woningen op macroniveau bijgesteld. Ook zijn er in combinatie met informatie over zonnestroominstallaties op microniveau terugleveringen bijgeschat voor 2019 en 2020 zodat de tijdreeksen vanaf 2019 compleet zijn. De (netto-)verbruiken waarop de energierekeningen in het voorliggende artikel zijn gebaseerd wijken daarmee af van eerdere publicaties over de energierekening.

Temperatuurcorrectie gasverbruik 
Het grootste deel van het gasverbruik wordt gebruikt voor ruimteverwarming. In een jaar met een zachte winter gebruiken huishoudens hierdoor gemiddeld minder gas dan in een jaar met een strenge winter. Bij het berekenen van prijseffecten en de mogelijkheden voor energiebesparing wordt daarom vaak gewerkt met voor temperatuur gecorrigeerde gasverbruiken. Hierbij wordt het daadwerkelijk gasverbruik omgerekend naar de hoeveelheid gas die verbruikt zou zijn als de temperatuur in een jaar gemiddeld geweest zou zijn. Er zijn diverse correctiemethoden ontwikkeld. De in dit artikel gebruikte gasverbruiken zijn gecorrigeerd voor temperatuur met dezelfde methode als gebruikt in de Klimaat- en Energieverkenning. Kenmerk van deze methode is dat voor elk jaar het verwachte aantal graaddagen wordt bepaald, waarbij rekening gehouden wordt met de door het KNMI verwachte opwarming door klimaatverandering. Het aantal graaddagen geeft aan op hoeveel dagen de temperatuur onder een bepaalde grens komt, waarbij elke graad onder deze grens als één graaddag telt. Omdat het de laatste jaren warmer wordt, leidt dit tot een dalend verwacht gasverbruik.

 
 

Bronnen en literatuurlijst

Bronnen

StatLine - Gemiddelde energieprijzen voor consumenten 

Tabel - Aardgasverbruik woningen 2022 voorlopige cijfers

StatLine - Energieverbruik woningen; woningtype, oppervlakte, bouwjaar en bewoning

Tabel - Energielevering aardgaswoningen, 2019-2021 (aanvulling)

StatLine – Gemiddelde energieprijzen voor consumenten 

 
Relevante links

Artikel - CBS stapt over op nieuwe methode voor energieprijzen in de CPI

Artikel - Uitwerking van energiemaatregelen in de CPI

Nieuwsbericht - 46 procent meer energieproductie uit zonnestroom in 2022

Externe links
Planbureau voor de Leefomgeving - Klimaat- en Energieverkenning

Planbureau voor de Leefomgeving - Scenario gemiddeld energieverbruik per woning in 2022 en 2023