Monitor Brede Welvaart & de SDG’s 2022
Een toelichtingOver deze publicatie
Een toelichting op de indicatoren, definities, methoden, data en bronnen die gebruikt zijn voor de Monitor Brede Welvaart & de Sustainable Development Goals 2022.
1. Inleiding
De monitor gebruikt een grote en zeer diverse verzameling indicatoren om de brede welvaart te beschrijven vanuit twee perspectieven. In de eerste hoofdstukken wordt de brede welvaart ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ statistisch in kaart gebracht en wordt de verdeling van de brede welvaart ‘hier en nu’ over bevolkingsgroepen getoond. In hoofdstuk 4 (Duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in de Nederlandse context) worden de 17 duurzame ontwikkelingsdoelen statistisch beschreven aan de hand van een groot aantal indicatoren. Hierbij zijn de in VN-verband vastgestelde, en door 193 landen (waaronder Nederland) ondertekende, Sustainable Development Goals (SDG’s) leidend gemaakt.
Het doel van deze toelichting is om zo transparant mogelijk te beschrijven hoe de Monitor Brede Welvaart & de Sustainable Development Goals 2022 is gemaakt. Het CBS heeft geprobeerd om de resultaten zoveel mogelijk afhankelijk te maken van een strikte systematiek gebaseerd op beslisregels en statistische methoden. De ruimte voor de persoonlijke voorkeuren en intuïties van de betrokken onderzoekers is zo klein mogelijk gemaakt. In principe moet het mogelijk zijn om de resultaten van de monitor te repliceren op basis van de brondata en deze toelichting.
In deze toelichting wordt uitgelegd hoe het CBS is gekomen tot de resultaten in de monitor. Er wordt beschreven wat een indicator is, hoe thema’s en indicatoren zijn geselecteerd, welke statistische methoden zijn gebruikt, hoe kleurcodes zijn bepaald en wat de kleuren betekenen, en waarom sommige resultaten in de hoofdtekst zijn besproken en andere resultaten niet.
2. CBS, corona en dataverzameling
Ook het CBS heeft te maken met verstrekkende gevolgen van de coronapandemie. Bijna alle CBS-medewerkers hebben in 2020 en 2021 (groten)deels thuis gewerkt. De verzameling van data ten behoeve van de statistiekproductie gaat gewoon door. Het CBS probeert zo goed mogelijk de productie van statistieken, die inzicht geven in het functioneren van onze samenleving, in stand te houden.
Wel werd in verslagjaren 2020 en 2021 de waarneming voor een aantal enquêtes verstoord door de coronacrisis. In deze jaren was het bijvoorbeeld niet altijd mogelijk om aan huis interviews af te nemen en kwam er langs die weg geen respons binnen. Het CBS heeft daarom methodologische aanpassingen moeten doen om de cijfers uit de getroffen onderzoeken zo goed mogelijk vergelijkbaar te maken met eerdere cijfers. Het is echter niet uit te sluiten dat er nog een effect van de verstoringen in de cijfers zit voor 2020 en 2021.
De onzekerheidsmarge van de uitkomsten kan voor deze verslagjaren dan ook iets groter zijn dan gebruikelijk. Het CBS heeft desondanks al zoveel mogelijk cijfers voor 2021 in deze Monitor opgenomen.
3. Raamwerk
De Monitor Brede Welvaart & de Sustainable Development Goals is opgesteld conform de CES Recommendations for Measuring Sustainable Development (CES, 2014) die in een samenwerking van de Verenigde Naties, de OESO en Eurostat tot stand zijn gekomen. Het CBS had hierin een voortrekkersrol. Het CES-meetsysteem is een internationale richtlijn voor het meten van brede welvaart en duurzaamheid. Met dit meetsysteem hebben statistische bureaus een wetenschappelijk onderbouwde ‘gemeenschappelijke taal’ ontwikkeld om brede welvaart in kaart te brengen.
3.1 Definities
Het CES-meetsysteem onderscheidt drie dimensies, die in deze Monitor geïmplementeerd zijn: kwaliteit van leven (‘hier en nu’), kapitaal (‘later’) en grensoverschrijdende impacts (‘elders’).
- Brede welvaart ‘hier en nu’ betreft de persoonlijke kenmerken van mensen, de kwaliteit van de omgeving waarin zij leven en meer in het algemeen hun materiële welvaart en welzijn.
- Brede welvaart ‘later’ betreft de hulpbronnen die volgende generaties nodig hebben om een zelfde niveau van welvaart te kunnen bereiken als de huidige generatie.
- Brede welvaart ‘elders’ betreft de effecten van Nederlandse keuzes op banen, inkomens, (niet-hernieuwbare) hulpbronnen en het milieu in andere landen.
3.2 Thema’s en indicatoren
Voor iedere dimensie – ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ – beschrijft de Monitor thema’s uit het CES-raamwerk en kernindicatoren die relevant zijn voor de brede welvaart. Het CES-meetsysteem maakt bovendien een onderscheid tussen een vaste set indicatoren die op conceptuele gronden wordt gekozen en een thematische set met beleidsrelevante thema’s en indicatoren die kan worden aangepast aan het huidige beleid.
3.3 Afbakening
Waar gaat de Monitor Brede Welvaart & Sustainable Development Goals precies over? In de monitor staat de mens centraal, wordt alleen gekeken naar de eerste-orde-effecten van indicatoren op brede welvaart, en wordt onderscheid gemaakt tussen de korte, middellange en lange termijn.
3.4 De mens centraal
De Monitor beschrijft de staat van de brede welvaart ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ puur vanuit het perspectief van de mens. Dat zijn in de praktijk individuen, huishoudens, kostwinners, werknemers, scholieren, enzovoorts, afhankelijk van de statistische informatie over een thema. Het gaat in de Monitor om alles wat ons als mens een kwaliteit van leven geeft. Het gaat nadrukkelijk niet om bedrijven, overheden of instituties en evenmin om de intrinsieke waarde van de natuur of de groei van de economie.
De Monitor heeft betrekking op alle mensen die in Nederland wonen. Dit is geen harde richtlijn, omdat de indicatoren gemaakt zijn aan de hand van verschillende standaarden die ieder een eigen afbakening hanteren. Er zijn dan ook verschillen in de populaties die ten grondslag liggen aan de indicatoren in de Monitor, al zijn deze verschillen doorgaans klein.
3.5 Eerste-orde-effecten
In complexe fenomenen hangt alles met alles samen. Het is vaak moeilijk om een indicator eenduidig te interpreteren. In de Monitor worden alleen de zogenaamde eerste-orde-effecten geïnterpreteerd. Dit zijn de effecten die direct – dat wil zeggen zonder tussenstappen – kunnen worden gerelateerd aan een ontwikkeling. Bijvoorbeeld: een stijging van de individuele consumptie is in de eerste orde goed voor de consument. Tweede-orde-effecten zijn het gevolg van eerste-orde-effecten. In de tweede orde kan hogere consumptie gepaard gaan met milieuvervuiling, obesitas, waterverbruik en CO2-uitstoot in Nederland en in andere landen, enzovoorts.
3.6 Korte, middellange en lange termijn
Waar in de tekst wordt verwezen naar de korte, middellange of lange termijn wordt het volgende bedoeld:
- Korte termijn betreft de meest recente jaarlijkse mutatie.
- Middellange termijn betreft de trendmatige ontwikkeling in de periode 2014-2021 (de trendperiode).
- Lange termijn betreft de ontwikkeling gedurende een langere periode (bijvoorbeeld, sinds 1995).
3.7 Thema’s
De brede welvaart ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ wordt beschreven vanuit de thema’s in het CES-meetsysteem. Deze thema’s spelen een rol in de vorming van de brede welvaart. De volgende tabel geeft een overzicht van de thema’s die samen in de koptekst van de Monitor een beeld geven van de staat van de brede welvaart.
Dimensie | Subdimensie | CES-code | Variabele |
---|---|---|---|
Kwaliteit van leven (‘hier en nu’) | HWB1 | subjectief welzijn | |
HWB2 | consumptie en inkomen | ||
HWB3 | voeding | ||
HWB4 | gezondheid | ||
HWB5 | arbeid | ||
HWB6 | onderwijs | ||
HWB7 | wonen | ||
HWB8 | vrije tijd | ||
HWB9 | fysieke veiligheid | ||
HWB10 | land en ecosystemen | ||
HWB11 | water | ||
HWB12 | luchtkwaliteit | ||
HWB13 | vertrouwen | ||
HWB14 | instituties | ||
HWB151) | mobiliteit | ||
Kapitaal (‘later’) | Economisch kapitaal | EC1 | fysiek kapitaal |
EC2 | kenniskapitaal | ||
EC3 | financieel kapitaal | ||
EC-M | gemonetariseerd economisch kapitaal | ||
Natuurlijk kapitaal | NC1 | energievoorraden | |
NC2 | minerale voorraden (exclusief kolen en turf) | ||
NC3 | land en ecosystemen | ||
NC4 | water | ||
NC5 | luchtkwaliteit | ||
NC6 | klimaat | ||
NC-M | gemonetariseerd natuurlijk kapitaal | ||
Menselijk kapitaal | HC1 | arbeid | |
HC2 | onderwijs | ||
HC3 | gezondheid | ||
HC-M | gemonetariseerd menselijk kapitaal | ||
Sociaal kapitaal | SC1 | vertrouwen | |
SC2 | instituties | ||
SC-M | gemonetariseerd sociaal kapitaal | ||
Grensoverschrijdende impacts (‘elders’) | Consumptie en inkomen | TI1 | consumptie en inkomen |
Economisch kapitaal | TI2 | fysiek kapitaal | |
TI3 | kenniskapitaal | ||
TI4 | financieel kapitaal | ||
Natuurlijk kapitaal | TI5 | energievoorraden | |
TI6 | minerale voorraden (exclusief kolen en turf) | ||
TI7 | land en ecosystemen | ||
TI8 | water | ||
TI9 | klimaat | ||
Menselijk kapitaal | TI10 | arbeid | |
Sociaal kapitaal | TI11 | instituties | |
Bron: CES (2014). 1) Het thema ‘mobiliteit’ ontbreekt in het CES-meetsysteem. |
Hoewel het thema ‘mobiliteit’ ontbreekt in het CES-meetsysteem, is dit een thema met groot maatschappelijke belang. Onderwerpen als files, parkeren, de benzineprijs en storingen in het openbaar vervoer halen bijna dagelijks het nieuws. Daarom is besloten dit thema in deze Monitor wel op te nemen.
De volgende tabel laat zien hoe de CES-thema’s in iedere dimensie in de publicatie zijn samengevoegd in grote, herkenbare thema’s. Deze grote thema’s worden gebruikt om de resultaten begrijpelijk samen te vatten, zowel in de samenvatting als in de hoofdtekst van de Monitor.
Dimensie | Thema in de monitor | CES-thema’s |
---|---|---|
Brede welvaart ‘hier en nu’ | Subjectief welzijn | subjectief welzijn (HWB1) |
Materiële welvaart | consumptie en inkomen (HWB2) | |
Gezondheid | voeding (HWB3) | |
gezondheid (HWB4) | ||
Arbeid en vrije tijd | arbeid (HWB5) | |
onderwijs (HWB6) | ||
vrije tijd (HWB8) | ||
mobiliteit (HWB15)1) | ||
Wonen | wonen (HWB7) | |
Samenleving | vertrouwen (HWB13) | |
instituties (HWB14) | ||
Veiligheid | fysieke veiligheid (HWB9) | |
Milieu | land en ecosystemen (HWB10) | |
water (HWB11) | ||
luchtkwaliteit (HWB12) | ||
Brede welvaart ‘later’ | Economisch kapitaal | fysiek kapitaal (EC1) |
kenniskapitaal (EC2) | ||
financieel kapitaal (EC3) | ||
Natuurlijk kapitaal | energievoorraden (NC1) | |
minerale voorraden (exclusief kolen en turf) (NC2) | ||
land en ecosystemen (NC3) | ||
water (NC4) | ||
luchtkwaliteit (NC5) | ||
klimaat (NC6) | ||
Menselijk kapitaal | arbeid (HC1) | |
onderwijs (HC2) | ||
gezondheid (HC3) | ||
Sociaal kapitaal | vertrouwen (SC1) | |
instituties (SC2) | ||
Brede welvaart ‘elders’2) | Handel en hulp | consumptie en inkomen (TI1) |
Milieu en grondstoffen | energievoorraden (TI5) | |
minerale voorraden (exclusief kolen en turf) (TI6) | ||
klimaat (TI9) | ||
1) Het thema ‘mobiliteit’ ontbreekt in het CES-meetsysteem. |
Naast een vaste set indicatoren die op conceptuele gronden wordt gekozen, biedt het CES-meetsysteem ook een thematische set met beleidsrelevante thema’s en indicatoren die kan worden aangepast aan het huidige beleid. De Monitor zoekt nadrukkelijk aansluiting bij de SDG’s, en beschrijft 23 beleidsthema’s in 17 SDG’s. Bij de uitwerking van de thema’s is er zoveel mogelijk voor gezorgd dat internationaal vastgestelde SDG-indicatoren opgenomen worden. Deze zijn aangevuld met de voor het thema relevante indicatoren uit het CES-raamwerk (de SDG-plus-dataset). De volgende tabel laat zien hoe de SDG’s en subthema’s aansluiten bij de thematische indeling van de CES-Recommendations.
Sustainable Development Goal (SDG) | CES-thema’s (TH)1) |
---|---|
1. Geen armoede | TH2 Consumptie en inkomen |
2. Geen honger | TH3 Voedsel en voeding, TH4 Gezondheid, TH10 Land en ecosystemen |
3. Goede gezondheid en welzijn | TH4 Gezondheid |
4. Kwaliteitsonderwijs | TH6 Onderwijs |
6. Schoon water en sanitair | TH11 Water en sanitatie |
7. Betaalbare en duurzame energie | TH14 Energiebronnen |
8.1 Waardig werk en economische groei: economie en productiefactoren | TH2 Consumptie en inkomen, |
8.2 Waardig werk en economische groei: arbeid en vrije tijd | TH2 Consumptie en inkomen, TH5 Arbeid, TH8 Vrije tijd |
9.1 Industrie, innovatie en infrastructuur: infrastructuur en mobiliteit | TH10 Land en ecosystemen, TH18 Fysiek kapitaal |
9.2 Industrie, innovatie en infrastructuur: duurzame bedrijvigheid | TH15 Grondstoffen, TH10 Land en ecosystemen, TH18 Fysiek kapitaal |
9.3 Industrie, innovatie en infrastructuur: kennis en innovatie | TH19 Kenniskapitaal, TH18 Fysiek kapitaal |
10.1 Ongelijkheid verminderen: sociale samenhang en ongelijkheid | TH16 Vertrouwen |
10.2 Ongelijkheid verminderen: financiële houdbaarheid | TH20 Financieel kapitaal |
11.1 Duurzame steden en gemeenschappen: wonen | TH7 Wonen |
11.2 Duurzame steden en gemeenschappen: leefomgeving | TH15 Grondstoffen, TH10 Land en ecosystemen, TH12 Luchtkwaliteit |
12. Verantwoorde consumptie en productie | TH15 Grondstoffen, TH3 Voedsel en voeding, TH10 Land en ecosystemen |
13. Klimaatactie | TH13 Klimaat, TH14 Energiebronnen |
14. Leven in het water | TH10 Land en ecosystemen |
15. Leven op het land | TH10 Land en ecosystemen |
16.1 Vrede, justitie en sterke publieke diensten: veiligheid en vrede | TH9 Veiligheid |
16.2 Vrede, justitie en sterke publieke diensten: instituties | TH17 Instituties |
1) Thema TH1 (subjectief welzijn) is niet als zodanig opgenomen in hoofdstuk 4 (Duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in de Nederlandse context) van de Monitor. Wel is een aantal subjectieve indicatoren meegenomen in de verschillende beleidsthema’s. |
3.8 Indicatoren
Indicatoren staan centraal in de Monitor. Maar wat is een indicator en hoe zijn de indicatoren hier geselecteerd?
De Monitor beschrijft het fenomeen brede welvaart. Het fenomeen is datgene waarover we iets willen weten. We willen weten hoe het gaat met brede welvaart in Nederland. De thema’s in het CES-meetsysteem gaan over de aspecten die een rol spelen in de vorming van de brede welvaart. Dit zijn als het ware de ‘onderdelen’ van brede welvaart. Om te kijken hoe het met deze onderdelen gaat, gebruiken we indicatoren. Indicatoren zijn wat we kunnen meten en wat we dus kunnen gebruiken om het fenomeen per thema in beeld brengen.
Een indicator is een statistisch gegeven waarvan wordt verondersteld dat het representatief is voor een fenomeen dat het meet.
Een representatieve indicator is een valide maatstaf voor een fenomeen. Zo wordt het bruto binnenlands product (bbp) algemeen gezien als een valide maatstaf voor de omvang van een economie en worden veranderingen in het volume van het bbp gezien als een valide maatstaf voor de mate van economische groei.
Een complex fenomeen, zoals de brede welvaart, vereist een zorgvuldig samengestelde, gebalanceerde set indicatoren die alle relevante aspecten goed beschrijft en die geen politieke en persoonlijke voorkeuren bevat. Het is niet uit te sluiten dat culturele verschillen – die tijd- en plaatsgebonden zijn – invloed hebben op de beschikbaarheid, selectie en duiding van indicatoren.
Indicatoren voor de brede welvaart ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’
De indicatoren die de brede welvaart ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ meten – de kernindicatoren – zijn geselecteerd aan de hand van het conceptuele raamwerk van het CES-meetsysteem. Iedere indicator in de Monitor meet een (onderdeel van een) thema in het raamwerk. Een thema kan worden gemeten met één of meerdere indicatoren. Iedere indicator moet valide zijn maar kan een ander aspect van het fenomeen meten. Daarom is ieder thema met meerdere indicatoren beschreven. Gezamenlijk geven deze indicatoren een beeld van de trends in de brede welvaart ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’.
De kernindicatoren voor de brede welvaart ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ blijven zoveel mogelijk dezelfde. Het CBS zorgt dat de indicatorenset beperkt van omvang en in balans blijft. Vergelijkbaarheid door de tijd moet geborgd zijn. De huidige stand van de databeschikbaarheid is voor het CBS echter geen eindpunt. Het CBS streeft voortdurend naar het verbeteren van bestaande indicatoren, het geschikt maken van nieuwe databronnen en het ontwikkelen van nieuwe indicatoren om gaten in de data te dichten en zo waardevolle informatie aan de Monitor toe te voegen.
De keuze voor kernindicatoren is primair gebaseerd op datakwaliteit. Datakwaliteit betreft:
- de validiteit ten aanzien van het thema;
- de betrouwbaarheid van de beschikbare bronnen;
- tijdigheid;
- volledigheid;
- de internationale vergelijkbaarheid van gegevens; en
- de interne consistentie door de tijd.
Indicatoren voor de verdeling van de brede welvaart
De keuze van indicatoren voor de verdeling van de brede welvaart is zoveel mogelijk gebaseerd op de kernindicatoren in het ‘hier en nu’-dashboard van de Monitor. Niet alle indicatoren uit dat dashboard zitten in de beschrijving van de verdeling, maar alle acht thema’s zijn vertegenwoordigd.
Op één punt is afgeweken van de indicatoren in het dashboard van de brede welvaart ‘hier en nu’. Gezonde levensverwachting kan niet jaarlijks voor de onderscheiden bevolkingsgroepen worden berekend. Daarom beschrijven we de verdeling van de brede welvaart in het thema gezondheid met de ervaren gezondheid, die ook ten grondslag ligt aan de gezonde levensverwachting.
De volgende tabel laat zien welke indicatoren voor ieder thema van de brede welvaart ‘hier en nu’ zijn onderzocht en bij welk thema uit de CES Recommendations deze indicator hoort.
Thema | Indicator voor verdeling | CES-thema |
---|---|---|
Subjectief welzijn | Tevredenheid met het leven | subjectief welzijn (HWB1) |
Materiële welvaart | Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen | consumptie en inkomen (HWB2) |
Vermogen | consumptie en inkomen (HWB2) | |
Gezondheid | Ervaren gezondheid | gezondheid (HWB4) |
Arbeid en vrije tijd | Nettoarbeidsparticipatie | arbeid (HWB5) |
Tevredenheid met werk | arbeid (HWB5) | |
Tevredenheid met vrije tijd | vrije tijd (HWB8) | |
Wonen | Tevredenheid met de woning | wonen (HWB7) |
Samenleving | Vrijwilligerswerk | vertrouwen (HWB13) |
Vertrouwen in mensen | vertrouwen (HWB13) | |
Vertrouwen in instituties | instituties (HWB14) | |
Veiligheid | Slachtofferschap van criminaliteit | fysieke veiligheid (HWB9) |
Milieu | Last van milieuproblemen in woonomgeving | land en ecosystemen (HWB10), water (HWB11), luchtkwaliteit (HWB12) |
Indicatoren voor de SDG’s in de Nederlandse context
De indicatoren voor SDG’s in de Nederlandse context zijn bedoeld om politiek en beleid te voorzien van informatie over relevante thema’s binnen de brede welvaart, zoals onderwijs, veiligheid, klimaat en armoede.
Voor ieder SDG-thema is een beperkte verzameling indicatoren samengesteld volgens de volgende drie basisprincipes:
- De indicatoren sluiten aan bij de SDG’s.
- De indicatoren zijn relevant voor het beleidsthema.
- De verzameling indicatoren biedt handelingsperspectief: het geeft politici, beleidsmakers en andere gebruikers van de Monitor informatie die zij in politieke en maatschappelijke debatten en in beleidsontwikkeling en besluitvorming kunnen gebruiken.
Ieder dashboard over een SDG bevat vier soorten indicatoren:
- middelen die worden ingezet en de mogelijkheden die beschikbaar zijn;
- gebruik van bestaande mogelijkheden;
- uitkomsten direct gerelateerd aan het gebruik van bestaande mogelijkheden; en
- subjectieve beleving.
De algemene interpretatie van middelen en mogelijkheden, gebruik, uitkomsten en beleving is als volgt:
- Middelen en mogelijkheden betreffen de hulpbronnen en andere middelen die op een thema worden ingezet en de rechten, vrijheden en andere mogelijkheden die mensen hebben om hun brede welvaart op dit thema vorm te geven. Het gaat om de capaciteit van bestaande infrastructuur en systemen. Het gaat om de toegang tot en betaalbaarheid van diensten. En het gaat om lopende uitgaven en nieuwe investeringen.
- Gebruik betreft het aantal mensen, huishoudens, bedrijven en anderen dat gebruik maakt van de middelen en mogelijkheden. Hierbij horen ook aspecten van gedrag zoals sporten, roken, teveel eten of geld lenen.
- Uitkomsten zijn de positieve en negatieve effecten van het gebruik van bestaande middelen en mogelijkheden. Het gaat nadrukkelijk niet om bewezen causale relaties tussen gebruik en effecten. Het gaat om de effecten die volgens experts en beleidsmakers het meest relevant zijn.
- Beleving toont het subjectieve oordeel van mensen over de uitkomsten op een thema. Het kan gaan om de waardering die ze geven aan een aspect van hun leven of om hun zorgen over een bepaald probleem. Het kan ook gaan om hun verwachtingen voor de toekomst.
Deze indeling komt voort uit de combinatie van concepten uit beleidsontwikkeling en beleidsevaluatie met concepten uit de theoretische pijlers onder het CES-meetsysteem. De informatie in een dashboard sluit zodoende aan bij de praktijk van beleidsmakers en politici en bij het dagelijkse leven van gewone burgers.
Concepten uit de beleidsontwikkeling en beleidsevaluatie zijn gebruikt om het handelings-perspectief van politici en beleidsmakers te benaderen. De drie concepten die worden gebruikt zijn inputs, outputs en outcomes.
- Inputs zijn de middelen die zijn geïnvesteerd in de implementatie van een maatregel, in de capaciteit van een systeem, in de kapitaalgoederenvoorraad, enzovoorts.
- Outputs zijn de goederen en diensten die direct zijn geproduceerd als gevolg van een investering, een maatregel, of de inzet van hulpbronnen.
- Outcomes zijn de effecten van een investering, een maatregel, de inzet van hulpbronnen, of het gebruik van capaciteit op actoren die direct zijn betrokken. Het gaat hier nadrukkelijk alleen om eerste-orde-effecten. Bijvoorbeeld, een stijging van de individuele consumptie is in de eerste orde goed voor de consument. In de tweede orde kan hogere consumptie gepaard gaan met milieuvervuiling, obesitas, waterverbruik en CO2-uitstoot in andere landen, enzovoorts.
Het algemene model van de manier waarop uitkomsten per thema worden gegenereerd is gebaseerd op de capabilities approach van Amartya Sen, een van de theoretische pijlers onder het CES-meetsysteem en de Monitor (Sen, 1999; Stiglitz e.a., 2009). Deze benadering gebruikt drie concepten, namelijk capabilities, functionings en waardering:
- Capabilities zijn de vrijheden of mogelijkheden die individuen hebben. Vrijheid is een middel maar draagt ook zelf bij aan de brede welvaart van een individu.
- Functionings zijn de toestanden waarin individuen verkeren (‘beings’) en de activiteiten die ze ondernemen (‘doings’).
- Waardering verwijst naar het hogere doel van ontwikkeling volgens Sen: ‘freedoms of people to lead the lives they have reason to value’ (Sen, Development as freedom, p. 10). Waardering betreft hier een subjectieve waardering, meestal van burgers, van de uitkomsten in een beleidsdomein.
De combinatie van concepten uit beleidsontwikkeling en beleidsevaluatie met concepten uit de theoretische pijlers onder het CES-meetsysteem resulteert in de vier categorieën indicatoren voor de selectie van indicatoren in de dashboards van de Duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in de Nederlandse context:
Middelen en mogelijkheden
- Concepten: theorie = capabilities, beleid = input/output
- Middelen betreffen bijvoorbeeld investeringen in capaciteit (zoals nieuwe fysieke infrastructuur, nieuwe scholen), lopende uitgaven aan systemen en infrastructuur (zoals kosten van veiligheidszorg, onderwijs, gezondheidszorg), kosten van systeembewaking (zoals totale kosten van marktregulering, kosten van de rechtspraak), en dergelijke. Mogelijkheden betreffen bijvoorbeeld bestaande rechten en vrijheden, fysieke capaciteit (zoals omvang infrastructuur; aantal ziekenhuisbedden), natuurlijke capaciteit (zoals visstand, drinkwatervoorraad), financiële capaciteit (zoals betaalbaarheid) en dergelijke.
Gebruik
- Concepten: theorie = functionings, beleid = output
- Gebruik van bestaande mogelijkheden evenals rechten, vrijheden, capaciteit, totaal en in relatie tot bestaande capaciteit (zoals onderwijsdeelname, gemaakte reizigers- en goederen-kilometers, gebruik van voedselbanken, opnames in ziekenhuizen, enz.).
Uitkomsten
- Concepten: theorie = functionings, beleid =: outcome
- Uitkomsten direct gerelateerd aan het gebruik van bestaande mogelijkheden. Positieve en negatieve eerste-orde-effecten (zoals tijdverlies door files, uitstoot van broeikasgassen, gezonde levensverwachting, vaardigheden).
Beleving
- Concepten: theorie = waardering, beleid = waardering
- Subjectieve beleving zoals tevredenheid, zelfgerapporteerde gezondheid, zorgen over de toekomst.
Voor ieder dashboard worden middelen en mogelijkheden, gebruik, uitkomsten en beleving gedefinieerd op een manier die specifiek is voor het thema. Bijvoorbeeld, in het dashboard van SDG 4 (Kwaliteitsonderwijs) zijn ze als volgt gedefinieerd:
- Middelen en mogelijkheden betreffen de omvang en betaalbaarheid van onderwijs.
- Gebruik heeft betrekking op de participatie in het onderwijs.
- Uitkomsten betreffen het bereikte opleidingsniveau en niveau van specifieke vaardigheden.
- Beleving gaat over tevredenheid met de toegang tot en de kwaliteit van het onderwijs.
Ten aanzien van een aantal indicatoren voor middelen en mogelijkheden is de vraag wat het verwachte effect is op brede welvaart. Voorbeelden zijn uitgaven aan gezondheidszorg, gewerkte uren in het onderwijs en milieu-investeringen. De Monitor geeft aan wat het eerste-orde-effect is voor de brede welvaart. Volgens dit principe zijn meer uitgaven, investeringen of gewerkte uren beter voor de brede welvaart. Of deze uitgaven, investeringen of gewerkte uren doelmatig zijn of ‘nodig’, hangt af van de gewenste uitkomsten en is aan het beleidsdebat. De indicatoren die vallen onder ‘middelen en mogelijkheden’ worden daarom simpelweg geduid als ‘meer of minder uitgaven, middelen, enzovoorts’ en worden niet geduid in de context van brede welvaart.
De informatie in een dashboard is niet bedoeld of geschikt voor een formele evaluatie van het beleid of de Nederlandse prestaties op een bepaald terrein. Er zit een systematiek achter de selectie van indicatoren, maar de selectie is niet gebaseerd op een causaal model van het betreffende thema. Een dashboard geeft niets meer of minder dan een beknopt en gebalanceerd overzicht van de basisinformatie over een thema.
Vijf beslisregels zijn gehanteerd om voor ieder beleidsthema uit alle mogelijke indicatoren een beperkte verzameling samen te stellen.
- Beslisregel 1: voor ieder beleidsdomein wordt – voor zover mogelijk – een set indicatoren gekozen met tenminste één indicator voor alle relevante stadia van beleidsontwikkeling en alle relevante theoretische dimensies. Deze stadia betreffen de cellen in de matrix, namelijk (1) middelen die worden ingezet en de mogelijkheden die beschikbaar zijn, (2) gebruik van bestaande mogelijkheden, (3) uitkomsten direct gerelateerd aan het gebruik van bestaande mogelijkheden, en (4) subjectieve beleving. In hoofdstuk 4 (Duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in de Nederlandse context) worden alleen indicatoren opgenomen die een valide maatstaf zijn voor de inhoud van deze cellen. Waar het (nog) niet mogelijk is om een aspect te meten, wordt dit expliciet vermeld.
- Beslisregel 2: indicatoren die een gekwantificeerd beleidsdoel meten, krijgen voorrang. Voor sommige beleidsdoelstellingen zijn indicatoren ontwikkeld waarmee de voortgang in de richting van een kwantitatief doel kan worden gevolgd. Die indicatoren worden, waar mogelijk, in de Monitor gevolgd. Voor een deel van de beleidsthema’s zijn geen gekwantificeerde doelen bekend. Het CBS stelt geen kwantitatieve doelen vast voor beleidsdoelstellingen waarvoor een dergelijk doel ontbreekt. Wel heeft het CBS in februari 2021 een studie gepubliceerd waarin het door de departementen geformuleerde beleid m.b.t. de SDG-targets voor het eerst is geïnventariseerd.1)
- Beslisregel 3: in alle beleidsthema’s wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van officiële indicatoren voor de SDG’s.
- Beslisregel 4: bij gelijke geschiktheid geeft datakwaliteit de doorslag. Datakwaliteit betreft de validiteit ten aanzien van het thema; de betrouwbaarheid van de beschikbare bronnen; tijdigheid; volledigheid; de internationale vergelijkbaarheid van gegevens; en de interne consistentie door de tijd.
- Beslisregel 5: indicatoren die naar het oordeel van experts zeer relevante informatie geven en waarvoor geen alternatief bestaat, worden in de verzameling opgenomen. In sommige gevallen weegt de beleidsrelevantie zwaarder dan de datakwaliteit. In die gevallen worden indicatoren opgenomen ook al zijn ze niet tijdig, niet (goed) internationaal vergelijkbaar of niet (trendmatig) door de tijd te volgen. In volgende edities van de Monitor zal voortdurend worden gestreefd naar hogere datakwaliteit en zal worden gewerkt aan nieuwe, betere indicatoren.
De keuze van thema’s en indicatoren is voorgelegd aan een interdepartementale klankbordgroep, waarin ook de drie planbureaus vertegenwoordigd zijn. De klankbordgroep heeft onze interpretatie getoetst en heeft mogelijkheden aangedragen ter verbetering van de Monitor. Het CBS houdt bij alle aspecten de eindverantwoordelijkheid voor de inhoud.
3.9 Schokbestendigheid
In de Monitor worden indicatoren gepresenteerd voor de schokbestendigheid van de brede welvaart.
Schokbestendigheid wordt voor iedere dimensie binnen het conceptuele raamwerk van de Monitor geoperationaliseerd. Dit resulteert in zes dashboards met indicatoren die schokbestendigheid in een specifieke context meten. De zes thema’s zijn:
- Levensonderhoud van huishoudens (in de brede welvaart ‘hier en nu’)
- Robuustheid van biosfeer, samenleving en economie (in de brede welvaart ‘later’)
- Grensoverschrijdende afhankelijkheden (in de brede welvaart ‘elders’)
- Kwetsbare groepen (in de verdeling van de brede welvaart ‘hier en nu’)
- Slagkracht van de overheid (in de brede welvaart ‘later’)
- Kritieke stelsels en systemen (in de brede welvaart ‘later’)
De definities en concepten zijn ontleend aan de wetenschappelijke literatuur. Dit betreft onderzoek naar de economische schade van een schok (bijvoorbeeld een natuurramp), naar de schokbestendigheid van waardeketens (‘supply chain resilience’), naar de sociale en ecologische kant van schokbestendigheid, naar de schokbestendigheid van arbeidsmarkten, en naar kritieke infrastructuren.
Wat is een schok?
Een schok is een onregelmatige gebeurtenis met gevolgen voor hele populaties (OECD 2014). Voorbeelden zijn oorlogen, natuurrampen, financiële crises en pandemieën. Dergelijke schokken vinden plaats op de relatief korte termijn, zijn deels exogeen, en zijn onregelmatig en tot op zekere hoogte onvoorspelbaar.
Het gaat hier dus niet om (middel)langetermijntrends en transities. Het gaat evenmin om regelmatige schommelingen, zoals griepgolven, conjunctuurschommelingen of jaarlijkse overstromingen, die zijn ingebakken in de grote systemen (biosfeer, samenleving, economie) en waar deze systemen zich aan hebben aangepast.
Wat is schokbestendigheid?
Schokbestendigheid is het vermogen van een systeem of stelsel om de kansen op een schok te verkleinen, om een schok te absorberen op het moment dat die zich voordoet, om snel te herstellen, en zich eventueel structureel aan te passen aan de nieuwe situatie na de schok (Bruneau et al., 2003. Rose, 2007, 2016).
De schokbestendigheid van een systeem of stelsel wordt bepaald door vier eigenschappen.
- Heeft het eigenschappen die de schokbestendigheid verhogen of zijn er kwetsbaarheden (voorbereiding op een eventuele schok)?
- In welke mate kan het de gevolgen van een schok opvangen (absorptie)?
- Kan het efficiënt blijven functioneren en daarna herstellen van een schok (herstel)?
- En is het in staat tot fundamentele aanpassingen om de gevolgen van een schok op te vangen (aanpassing)?
Afbakening
De volgende uitgangspunten bepalen welke aspecten van schokbestendigheid wel en niet worden gemeten en met welke (typen) indicatoren dit wordt gedaan.
- In de Monitor worden alleen feitelijke observaties gedaan over schokbestendigheid in het heden. Er wordt niet gespeculeerd over de kans dat een bepaald type schok zich zal voordoen of over de mogelijke effecten van een schok (de absorptie, het herstel en het nieuwe groeipad daarna) als die zich voordoet.
- De Monitor kijkt alleen naar de huidige kenmerken van systemen en stelsels die van invloed kunnen zijn op het absorberen en herstellen van een schok. Het kan gaan om de kenmerken van een specifiek systeem of stelsel of om generieke kenmerken die schokbestendigheid in het algemeen beïnvloeden, zoals vertrouwen in instituties of opleidingsniveau.
- Er wordt alleen gekeken naar bestaande kwetsbaarheden en afhankelijkheden die tot de determinanten van schokbestendigheid worden gerekend. Kwetsbaarheden kunnen alleen worden gerelateerd aan kritieke grenzen wanneer extern gevalideerde kritieke grenzen beschikbaar zijn.
- We houden rekening met het onderscheid tussen kapitaal (‘assets’) en stromen (‘flows’). Een schok heeft gevolgen voor beide. Een ramp vernietigt kapitaal. Een pandemie kost mensenlevens; een olietanker die zinkt vernietigt natuurgebieden; een aardbeving vernietigt huizen en bedrijven; een burgeroorlog vernietigt sociale netwerken. Een schok onderbreekt de stroom van economische transacties, sociale interacties, het dagelijkse leven van mensen en dieren, enzovoorts.
- Schokbestendigheid is van toepassing op alle relevante niveaus, namelijk het microniveau van individuele huishoudens, bedrijven, natuurgebieden en ecosystemen (zoals een bos of de wadden), scholen, ziekenhuizen, enzovoorts; het mesoniveau van bedrijfstakken, bevolkingsgroepen, natuurgebieden, markten, enzovoorts; en het macroniveau van de maatschappij, de economie, de natuur, de overheid, enzovoorts. Voor effecten op microniveau worden indicatoren gebruikt die een gemiddelde van individuen of huishoudens vertegenwoordigen. Op mesoniveau gaat het om gemiddelden of totalen voor sectoren, instituties, stelsels of regio’s. Op macroniveau gaat het om gemiddelden of totalen voor het hele land.
Thema’s
Schokbestendigheid van de brede welvaart wordt binnen het conceptuele raamwerk van de Monitor verdeeld in zes onderling samenhangende thema’s:
- Levensonderhoud van huishoudens: Hebben huishoudens de buffers om in het geval van een schok in hun levensonderhoud te kunnen voorzien? Hebben ze spaargeld, een baan en een woning? Zijn ze goed geïnformeerd en hebben ze de kennis om met een schok om te gaan?
- Omvang van kwetsbare groepen: Hoe groot zijn bepaalde kwetsbare groepen die in het geval van een schok als eerste de gevolgen ondervinden? Voorbeelden zijn huishoudens met laag inkomen en weinig vermogen, werklozen en mensen met slechte gezondheid.
- Robuustheid van biosfeer, samenleving en economie: Hoe robuust zijn de grote systemen biosfeer, samenleving en economie en waar liggen de kwetsbaarheden? Hier gaat het om de vier kapitalen: natuurlijk kapitaal (biosfeer), sociaal kapitaal (samenleving) en menselijk en economisch kapitaal (economie). Dit thema is verdeeld in drie subthema’s: (a) robuustheid van biosfeer, (b) robuustheid van samenleving en (c) robuustheid van economie.
- Grensoverschrijdende afhankelijkheden: Hoe groot zijn de afhankelijkheden tussen Nederland en de rest van de wereld? Denk, bijvoorbeeld voor de invoer van niet-hernieuwbare hulpbronnen als olie en gas.
- Slagkracht van de overheid: Hoe groot is de slagkracht van de overheid? Is het bestuur effectief? Heeft de overheid financiële mogelijkheden om noodmaatregelen te nemen?
- Kritieke stelsels en systemen: In welke mate zijn de stelsels en systemen die essentieel zijn voor het bereiken van gewenste uitkomsten en het behalen van de SDG’s schokbestendig? Kritieke stelsels en systemen zijn stelsels en systemen waarvan de uitval kan leiden tot de uitval van andere stelsels en systemen, die essentieel zijn voor het functioneren van de drie grote systemen (biosfeer, samenleving, economie) die de basis vormen van de brede welvaart, of die een essentiële maatschappelijke functie vervullen die te belangrijk is om te mogen falen. Dit thema is verdeeld in drie deelthema’s: (a) uitval van het systeem leidt tot uitval van een of meerdere andere systemen; (b) het systeem is essentieel voor het functioneren van (een van) de drie grote systemen (biosfeer, samenleving, economie); en (c) het systeem vervult een essentiële maatschappelijke functie die te belangrijk is om te mogen falen.
Indicatoren
Voor ieder thema binnen de schokbestendigheid van de brede welvaart zijn indicatoren geselecteerd.
1. Levensonderhoud van huishoudens
Hebben huishoudens de buffers om bij een schok in hun levensonderhoud te kunnen voorzien? Hebben ze spaargeld, een baan, een woning? Zijn ze goed geïnformeerd of hebben ze de kennis om met een schok om te gaan?
- Ervaren regie over het eigen leven: Hoe meer regie of autonomie mensen ervaren over hun eigen leven (zelf richting kunnen geven), hoe beter hun welzijn, sociale rust en daarmee sociale cohesie en brede welvaart. Hoe meer mensen het gevoel hebben dat ze hun leven onder controle hebben, des te beter reageren ze op een schok (robuustheid).
- Mediaan vermogen van huishoudens: Vermogen is een buffer voor huishoudens waarop ze in geval van nood kunnen terugvallen. Vermogen is doorgaans niet direct opvraagbaar (denk aan lijfrentepolissen, vastgoed dat verkocht moet worden).
- Spaargeld bij banken in Nederland: Spaargeld is een direct opvraagbare buffer en spaargeld bij Nederlandse banken valt onder het depositogarantiestelsel, wat zekerheid biedt.
- Nettoarbeidsparticipatie: Mensen die een baan hebben, in loondienst of als zelfstandige, hebben een zekere mate van regie op hun inkomsten. Een baan biedt bovendien sociale contacten en voortdurende persoonlijke ontwikkeling. Op maatschappelijk niveau draagt arbeidsparticipatie bij aan de houdbaarheid van de verzorgingsstaat.`
- Ervaren gezondheid: Hoe gezonder mensen zijn, hoe groter hun schokbestendigheid. Het gaat hier om het gemiddelde, niet om specifieke groepen (zoals chronisch zieken of mensen met gevaarlijk overgewicht) of om de onderkant van de verdeling.
2. Omvang van kwetsbare groepen
Hoe groot zijn bepaalde kwetsbare groepen die bij een schok als eerste de gevolgen ondervinden? Huishoudens met laag inkomen en weinig vermogen, werklozen, mensen met slechte gezondheid, daklozen.
- Laag inkomen en weinig vermogen: Groepen aan de onderkant van de verdeling van inkomens en vermogens zijn de eerste die de gevolgen van een (economische) schok ondervinden.
- Laagopgeleide bevolking: Opleidingsniveau is de grote verdeler in de Nederlandse samenleving. Dit vond het Sociaal-Cultureel Planbureau enkele jaren geleden (SCP, 2017) en het wordt bevestigd door de resultaten van de stapeling van indicatoren voor de brede welvaart in deze Monitor.
- Werkloosheid: Zonder baan hebben mensen minder regie op hun levensonderhoud en grotere bestaansonzekerheid, inkomensverlies, minder maatschappelijke inbedding en mogelijk ervaren ze statusverlies.
- Armoederisico zzp-ers: Het armoederisico onder zzp-ers is veel groter dan onder werknemers. In het geval van een (economische) schok zullen zzp-ers eerder en mogelijk grotere gevolgen ondervinden.
- Ernstige langdurige beperkingen door gezondheidsproblemen: Mensen die langdurig bij het dagelijks functioneren gehinderd worden door gezondheidsproblemen vormen een kwetsbare groep. Hun welzijn en welvaart worden hierdoor ernstig beperkt.
3. Robuustheid van de biosfeer, samenleving en economie
Hoe robuust zijn de grote systemen (biosfeer, samenleving, economie) en waar liggen de kwetsbaarheden? Het gaat om het volume en de kwaliteit van de vier kapitalen: natuurlijk kapitaal (biosfeer), sociaal kapitaal (samenleving) en economisch en menselijk kapitaal (economie).
3.a. Robuustheid van de biosfeer
- Groen-blauwe ruimte, exclusief reguliere landbouw: De groen-blauwe ruimte is essentieel voor biodiversiteit, maar ook voor de kwaliteit van het landschap en de ruimte waarin inwoners zich in het groen kunnen bewegen, zowel op het platteland als in de stad.
- Stikstofdepositie en landnatuur: Een algemene indicator voor de conditie van de natuur. Hoe beter de conditie, des te robuuster de natuur.
- Hernieuwbare energie: Hoe groter het aandeel van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik, hoe robuuster en minder kwetsbaar de energievoorziening (lagere afhankelijkheid van de invoer van energie; gedistribueerde opwekking; grotere mogelijkheden voor het tegengaan van klimaatverandering).
3.b. Robuustheid van de samenleving
- Vertrouwen in mensen: Sociale participatie en het vertrouwen dat mensen in elkaar hebben, zorgt voor verbinding in een samenleving. Hoe hoger het vertrouwen tussen mensen, hoe robuuster en minder kwetsbaar de samenleving.
- Discriminatiegevoelens: Kernindicator voor de kwaliteit van sociaal kapitaal, namelijk de mate van sociale cohesie.
- Vertrouwen in instituties: Het vertrouwen dat mensen hebben in instellingen zorgt voor verbinding en vertrouwen in de samenleving.
3.c. Robuustheid van de economie
- Fysieke kapitaalgoederenvoorraad: Hoe hoger de kapitaalintensiteit, hoe hoger naar verwachting de productiviteit en de materiële welvaart ‘hier en nu’ en ‘later’. Door de ratio (per gewerkt uur) fluctueert de reeks mee met conjunctuurschommelingen.
- Kenniskapitaalgoederenvoorraad: Hoe groter de kenniskapitaalgoederenvoorraad, hoe innovatiever en hoogwaardiger het economisch kapitaal, en hoe groter de schokbestendigheid.
- Beroepsbevolking: Voor de productie van goederen en diensten is arbeid nodig. Met meer arbeid, kunnen meer consumptiegoederen en diensten beschikbaar komen, en kunnen meer mensen worden ingezet bij het herstel van een schok.
- Hoogopgeleide bevolking: Hoe beter mensen zijn opgeleid, des te beter ze in staat zijn om te gaan met de gevolgen van een schok. Een hoger opleidingsniveau betekent dat mensen gemiddeld genomen meer kennis en vaardigheden hebben, beter in staat zijn informatie te verzamelen.
4. Grensoverschrijdende afhankelijkheden
Hoe groot zijn de afhankelijkheden tussen Nederland en de rest van de wereld? Dit is een aspect van kwetsbaarheid.
- Afhankelijkheid van energie-invoer: Energie is een kritieke hulpbron. Het effect van het uitvallen van elektriciteitsvoorziening op samenleving en economie is totaal. Hoe lager de afhankelijkheid van de invoer van energie, hoe minder kwetsbaar de Nederlandse samenleving en economie.
- Economische afhankelijkheid van de export: Hoe lager het belang van export, hoe lager de kwetsbaarheid van Nederland voor de verstoring van waardeketens en voor het wegvallen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde die daarmee gemoeid zijn.
- Broeikasgasvoetafdruk: Hoe lager de broeikasgasvoetafdruk, hoe lager de druk die Nederland legt op de schokbestendigheid van de rest van de wereld.
5. Slagkracht van de overheid
Hoe groot is de slagkracht van de overheid? Is het bestuur effectief? Heeft de overheid financiële mogelijkheden om noodmaatregelen te nemen? Dit aspect is van bijzonder belang in het geval van een schok die grote delen van de bevolking treft en de grote systemen bedreigt. Dit thema kan worden gezien als een bijzonder geval binnen sociaal kapitaal maar verdient bijzondere aandacht.
- Schuld van de overheid: Hoe lager de overheidsschuld is, hoe lager rentebetalingen en terugbetalingen zijn, hoe minder druk dit legt op andere uitgaven. Dit is beter voor financiële houdbaarheid en vergroot de financiële slagkracht van de overheid in het geval van een schok.
- Effectiviteit van overheidsbestuur: Hoe effectiever overheidsbestuur is, hoe beter overheden kunnen reageren om de gevolgen van een schok te helpen opvangen.
- Vertrouwen in de rechtstaat: Hoger vertrouwen in de rechtstaat vergroot de juridische borging en maatschappelijke acceptatie van noodmaatregelen. Hoe groter het vertrouwen van mensen in de regels en de mate waarin zij zich aan die regels houden, hoe effectiever noodmaatregelen die bij een schok genomen moeten worden en hoe korter de herstelperiode.
6. Kritieke stelsels en systemen
Een stelsel of systeem vervult een functie in de vorming van brede welvaart. Er zijn drie redenen waarom een stelsel of systeem van kritiek belang kan zijn.
6.a. Systeemfalen
Uitval van het stelsel of systeem leidt tot uitval van een of meerdere andere stelsels en systemen. Een schok in het stelsel of systeem initieert domino-effecten en kan leiden tot ’systeemfalen’”. De indicatoren meten de schokbestendigheid van drie specifieke systemen: energievoorziening, telecom, en informatie-infrastructuren. Volgens de literatuur over kritieke infrastructuren zijn dit systemen waarin veel incidenten voorkomen en waarvan de uitval grote gevolgen heeft voor alle andere stelsels en systemen (Luiijf et al. 2002; Luiijf et al. 2010; Vogel et al. 2014). Energie is een kritieke hulpbron. Uitval van de energievoorziening leidt tot ‘systeemfalen’: onze samenleving en economie kunnen niet functioneren zonder energie. Telecom en informatie-infrastructuren betreffen (1) de fysieke telecominfrastructuur (de verbindingen) en (2) de informatie-infrastructuren van afzonderlijke sectoren (zoals overheid, zorg, onderwijs, enzovoorts).
- Stroomstoringen: Hoe minder uitval, hoe groter de leveringszekerheid en de kans op goed functioneren van de samenleving.
- Afhankelijkheid van energie-invoer: Hoe lager de afhankelijkheid van de invoer van energie, hoe minder kwetsbaar de Nederlandse samenleving en economie.
- Hernieuwbare energie: Hoe groter het aandeel van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik, hoe lager de afhankelijkheid van schaarse (niet-duurzame) hulpbronnen. Dit kan ook betekenen dat een groter deel van het energieverbruik lokaal (in Nederland) wordt geproduceerd. In tweede instantie kan toenemend gebruik van windenergie, zonnepanelen en andere hernieuwbare energiebronnen wel nieuwe afhankelijkheden creëren, bijvoorbeeld van zeldzame materialen.
- ICT-veiligheidsincidenten in het bedrijfsleven: Hoe minder veiligheidsincidenten, hoe robuuster de informatiesystemen van bedrijven. Het gaat om de informatiesystemen van afzonderlijke sectoren, zoals zorg, industrie, handel, enzovoorts, die voor hun functioneren steeds sterker afhankelijk zijn van informatiesystemen.
- ICT-veiligheidsincidenten in de informatie- en communicatiesector: Hoe minder veiligheidsincidenten, hoe robuuster informatiesystemen zijn. Het gaat hier om de ‘backbone’ van de nationale informatie-infrastructuur.
6.b. Essentieel voor de drie grote systemen
Het stelsel of systeem is essentieel voor het functioneren van (een van) de drie grote systemen (biosfeer, samenleving, economie). Het gaat hier niet om de robuustheid van biosfeer, samenleving, economie als geheel, maar om de schokbestendigheid van drie specifieke stelsels of systemen, namelijk ecosystemen (biosfeer), sociale relaties (samenleving), en bedrijfsleven (economie).
- Stikstofdepositie en landnatuur: Hoe minder stikstof in de landnatuur terechtkomt, des te beter zijn ecosystemen bestand tegen externe druk. Stikstofdepositie leidt tot eutrofiëring en is als zodanig een maatstaf voor het risico op de achteruitgang van natuurkwaliteit.
- Sociale cohesie in de woonbuurt: Hoe meer mensen tevreden zijn over de sociale aspecten van hun woonbuurt, dus hoe hoger de sociale cohesie, hoe sterker het lokale sociale vangnet dat bij een eventuele schok kan helpen om de gevolgen op te vangen.
- Vertrouwen in mensen: Hoe hoger het vertrouwen dat mensen in het algemeen in elkaar hebben, hoe sterker de verbinding in de samenleving en hoe beter de samenleving in staat is om schokken op te vangen.
- Mediane solvabiliteit van niet-financiële bedrijven: De solvabiliteit van een bedrijf geeft een indicatie voor diens financiële gezondheid. Hoe hoger de solvabiliteit, hoe beter een bedrijf in staat is om zijn schulden terug te betalen en hoe hoger de schokbestendigheid.
6.c. Essentiële maatschappelijke functie
Het stelsel of systeem is van kritiek belang voor het opvangen van de gevolgen van de uitval van andere stelsels en systemen en/of het vervult een essentiële maatschappelijke functie, die te belangrijk is om te mogen falen. Dit betreft de financiële sector, de overheid, de zorg, het onderwijs, transport en de drinkwatervoorziening. Voedselvoorziening en waterveiligheid horen ook bij deze stelsels en systemen, maar zijn moeilijk te operationaliseren of nog niet goed te meten.
- Common Equity Tier 1 ratio: Hoe hoger Common Equity Tier 1 ratio (CET 1), hoe hoger het weerstandsvermogen van de Nederlandse banken. De CET 1 geeft weer hoeveel eigen vermogen er is ten opzichte van het totale risico dat de bank loopt. CET 1 is een van de belangrijkste maatstaven voor het weerstandsvermogen van een bank.
- Vertrouwen in instituties: Het vertrouwen dat mensen hebben in politie, rechters en Tweede Kamer zorgt voor verbinding en vertrouwen in de samenleving. Hoe groter het vertrouwen in deze instituties, hoe waarschijnlijker het is dat burgers en bedrijven de maatregelen van de overheid zullen accepteren in geval van een schok.
- Effectiviteit van overheidsbestuur: Hoe hoger de effectiviteit van het overheidsbestuur, hoe beter de overheid kan optreden wanneer andere stelsels en systemen plotseling falen en de noodzaak van overheidsingrijpen urgent wordt.
- Tijdverlies door files en vertraging: Hoe lager het tijdverlies door files en vertraging, des te groter is de capaciteit van het wegennet om in geval van een schok een sterke toename in vervoersstromen op te vangen.
- Vacaturegraad gezondheids- en welzijnszorg: Hoe lager het aantal openstaande vacatures in de zorg, hoe beter de zorg in staat is om nieuwe mensen te vinden die nodig zijn om zorg te verlenen. Dit gegeven is een indicatie voor de mogelijkheid om de zorg op te schalen in geval een schok.
- Niveau van waterstress: Hoe lager de verhouding tussen de onttrekking van zoet water en de totaal beschikbare hoeveelheid in zoetwaterbronnen, hoe robuuster de drinkwatervoorziening.
Interpretatie
Schokbestendigheid is geen absoluut begrip. Er zijn geen specifieke (Nederlandse) kritieke grenzen of standaarden waar indicatorwaarden tegen kunnen worden afgezet. Bijvoorbeeld, monocultuur maakt de landbouw kwetsbaar maar hoeveel monocultuur is aanvaardbaar en hoeveel is teveel? Met het dichtdraaien van de gaskraan is Nederland sterker afhankelijk geworden van de import van aardgas, maar bij welk percentage importafhankelijkheid moeten we ons zorgen maken? Dit zijn normatieve vraagstukken. Het is niet aan het CBS om hier uitspraken over te doen.
De Monitor kan bij deze vraagstukken voorzien in feitelijke informatie over ontwikkelingen tot in het heden. In het geval van kwetsbaarheden (zoals sociaaleconomische verschillen en afhankelijkheden) gaat het om waarschijnlijke en niet om feitelijke gevolgen van een schok. Het doel van een indicator is het signaleren van de betreffende kwetsbaarheid. De interpretatie van cijfers over schokbestendigheid zal niet normatief maar alleen feitelijk zijn, zonder bespiegelingen over kritieke grenzen of standaarden.
De indicatoren worden in beeld gebracht met de visualisaties die ook elders in de Monitor worden gebruikt. Deze visualisaties laten zien of indicatoren zich ontwikkelen in een richting die duidt op een hogere of lagere schokbestendigheid en of Nederland volgens deze indicator in vergelijking met andere EU-landen een relatief hoge of lage schokbestendigheid heeft. Met deze informatie kan niet direct een conclusie worden getrokken ten aanzien van het absolute niveau van schokbestendigheid.
De positie in vergelijking met het buitenland is indicatief. De indicatoren in het dashboard schokbestendigheid zijn opgesteld vanuit een Nederlands perspectief. Voor andere landen zou schokbestendigheid met andere indicatoren gemeten kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan culturele aspecten van sociale cohesie of aan de rol van religie in een samenleving.
Met dit dashboard geeft het CBS een eerste aanzet om schokbestendigheid in kaart te brengen. Het dashboard bevat een beperkte selectie van kernindicatoren die dit complexe fenomeen beschrijven. Dieper inzicht in aspecten van schokbestendigheid vereist uiteraard veel meer informatie.
4. Definities
4.1 Brede welvaart ‘hier en nu’
Brede welvaart ‘hier en nu’ betreft de persoonlijke kenmerken van mensen en de kwaliteit van de omgeving waarin zij leven. Meer in het algemeen gaat het om hun materiële welvaart en welzijn, en hun beleving daarvan. Omdat welvaart een breed begrip is, benaderen we het via een aantal thema’s.
De acht hoofdthema’s met betrekking tot de brede welvaart ‘hier en nu’ zijn:
- Subjectief welzijn. In bespiegelingen over de brede welvaart staat welzijn centraal. Subjectief welzijn is hier gedefinieerd als de waardering voor het eigen leven. Om dit te meten kijken we hoe tevreden mensen zijn met hun leven en in welke mate zij regie ervaren over hun leven.
- Materiële welvaart. De materiële welvaart is het inkomen dat mensen te besteden hebben en de goederen en diensten die zij daarmee kunnen kopen en waarmee zij zelf invulling en kleur kunnen geven aan hun leven.
- Gezondheid. Gezondheid – zowel de daadwerkelijke als de ervaren gezondheid – is sterk bepalend voor de kwaliteit van leven. Een (chronische) ziekte beperkt onder meer iemands mogelijkheden om actief en volwaardig deel te nemen aan de samenleving. De levenskwaliteit wordt ook in belangrijke mate bepaald door (gezonde) voeding. Eén van de grootste problemen op dat vlak is momenteel bijvoorbeeld overgewicht.
- Arbeid en vrije tijd. Welvaart hangt voor veel mensen sterk af van het hebben van passend en betaald werk. Daar staat tegenover dat ook vrije tijd grote invloed heeft op de levenskwaliteit die mensen ervaren. Werk en vrije tijd moeten dan ook in balans zijn. Hiervoor zijn vele factoren van belang. Een goede opleiding is bijvoorbeeld belangrijk om een gunstige uitgangspositie op de arbeidsmarkt te hebben.
- Wonen. Een goed en betaalbaar dak boven het hoofd is één van de eerste levensbehoeften. Nederlanders geven een groot deel van hun inkomen uit aan hun huisvesting.
- Samenleving. Een samenleving waaraan iedereen kan deelnemen en waarin mensen kunnen vertrouwen op elkaar en op instituties als de overheid en het rechtssysteem vormt ook een onderdeel van brede welvaart. Andere belangrijke welvaartsaspecten zijn de omvang en kwaliteit van sociale contacten en daarmee hoeveel en hoe vaak mensen meedoen in het maatschappelijk leven.
- Veiligheid. Misdaad en ervaren (on)veiligheid grijpen direct in op de kwaliteit van leven. Zowel feitelijk risico op slachtofferschap als het gevoel van (on)veiligheid doen ertoe.
- Milieu. Schone lucht, schoon drink- en oppervlaktewater, schone grond en voldoende (gezonde) natuur en biodiversiteit zijn belangrijke algemene levensbehoeften. Hoge fijnstofconcentraties in de lucht kunnen tot ernstige gezondheidsklachten leiden, zoals astma en COPD. In een dichtbevolkt land als Nederland is het ook belangrijk dat bepaalde gebieden er primair zijn voor de natuur, zodat flora en fauna zich daar kunnen handhaven en zich goed kunnen ontwikkelen.
4.2 Brede welvaart ‘later’
Brede welvaart ‘later’ betreft de hulpbronnen die volgende generaties nodig hebben om een zelfde niveau van welvaart te kunnen bereiken als de huidige generatie. De keuzes die alle Nederlanders gezamenlijk ‘hier en nu’ maken, hebben consequenties voor de volgende generaties in Nederland. Om de kwaliteit van leven op peil te houden zijn allerlei hulpbronnen nodig. Deze worden hier aangeduid als ‘kapitaal’. Vier soorten kapitaal worden daarbij onderscheiden: economisch, natuurlijk, menselijk en sociaal. De hoeveelheid kapitaal per inwoner moet op zijn minst gelijk blijven, willen volgende generaties een zelfde niveau van welvaart kunnen bereiken.
De vier soorten kapitaal voor de brede welvaart ‘later’ zijn:
- Economisch kapitaal. Dit omvat de machines en werktuigen, de ICT, het kenniskapitaal en de infrastructuur die nodig zijn voor het opbouwen van materiële welvaart en het genereren van economische groei. Naast fysieke kapitaalgoederen, heeft de Nederlandse economie kenniskapitaal nodig om te functioneren, onder andere gevoed door investeringen in onderzoek en ontwikkeling.. Schuld wordt gezien als negatief economisch kapitaal.
- Natuurlijk kapitaal. Dit betreft niet alleen grondstoffenvoorraden (voor Nederland vooral fossiele energiedragers zoals aardolie en aardgas), maar ook de kwaliteit van natuur en milieu. Hieronder vallen biodiversiteit (gemeten aan de hand van fauna van het land en van zoetwater en moeras, maatstaven voor soortenrijkdom), de algemene kwaliteit van de atmosfeer (samenhangend met CO2-emissies) en de lokale kwaliteit van bodem, water en lucht. Ook de capaciteit aan hernieuwbare energie wordt gezien als natuurlijk kapitaal, omdat hiermee zowel de intering op fossiele energiebronnen als de uitstoot van broeikasgassen kan worden tegengegaan. Natuurlijk kapitaal vormt een eerste levensvoorwaarde.
- Menselijk kapitaal. Hierbij staat de factor arbeid centraal. Het omvat het aantal uren dat mensen werken en de kwaliteit van het arbeidspotentieel afgemeten aan gezondheid en opleidingsniveau. Dit zijn tevens aspecten die de productiviteit van arbeid mede bepalen.
- Sociaal kapitaal. Dit geeft de kwaliteit van sociale verbanden in de samenleving weer. Het wordt gemeten als de omvang van het vertrouwen dat burgers hebben in elkaar en in de belangrijkste instituties. Naast het vertrouwen van alle burgers kijken we ook naar het vertrouwen tussen verschillende groepen onderling, aan de hand van een indicator over discriminatiegevoelens. Deze beschrijft in hoeverre mensen vinden dat ze tot een groep behoren die ervaart dat het niet volledig aan het maatschappelijk proces kan deelnemen of in zijn hoedanigheid niet volledig wordt geaccepteerd.
4.3 Brede welvaart ‘elders’
Brede welvaart ‘elders’ betreft de effecten van de keuzes die Nederlanders maken op banen, inkomens, (niet-hernieuwbare) hulpbronnen en het milieu in andere landen. Veel afwegingen die Nederlanders maken, hebben consequenties voor mensen in andere landen. Goederen en diensten die in andere landen zijn geproduceerd en in Nederland ingevoerd, leveren weliswaar elders banen en inkomens op, maar ze leggen ook een druk op de (niet-hernieuwbare) hulpbronnen en het milieu in die landen. In navolging van het rapport van de Commissie Brundtland (WCED, 1987) besteedt de Monitor bijzondere aandacht aan de armste landen in de wereld. Deze groep wordt hier vertegenwoordigd door de 47 armste landen volgens criteria van de VN, de ‘least developed countries’ (LDC’s).
De twee hoofdthema’s met betrekking tot de brede welvaart ‘elders’ zijn:
- Handel en hulp. De handel die Nederland met andere landen drijft, kan de welvaart in die landen vergroten. Bij de invoer worden de continenten van herkomst Europa, Amerika, Azië, Afrika en Oceanië apart onderscheiden. Ontwikkelingshulp die Nederland geeft aan ontwikkelingslanden kan de brede welvaart in die landen vergroten. Hetzelfde geldt voor geld dat migranten overmaken aan familieleden in hun land van herkomst. Overigens leiden deze overdrachten niet noodzakelijkerwijs tot een grotere welvaart: dit geld wordt besteed aan zaken die niet per definitie ten goede komen aan de welvaart van de hele samenleving.
- Milieu en grondstoffen. Niet-hernieuwbare hulpbronnen worden ingevoerd en gebruikt om goederen en diensten te produceren. Dit leidt tot uitputting van deze hulpbronnen in het buitenland, wat vooral een grote impact heeft op de (latere) welvaart in de armste landen. De productie van goederen en diensten die uit andere landen worden ingevoerd kan daar ter plaatse gepaard gaan met bijvoorbeeld CO2 emissies, die dan direct gerelateerd zijn aan de Nederlandse consumptie en dus mede bepalend zijn voor onze broeikasgasvoetafdruk.
5. Methoden
Welke statistische methoden worden in de Monitor Brede Welvaart & Sustainable Development Goals toegepast om trends in Nederland, posities van Nederland in de EU, jaarlijkse mutaties en de verdeling over bevolkingsgroepen te berekenen?
De indicatoren in de monitor worden geanalyseerd met een generieke set statistische methoden. Er wordt geen maatwerk verricht voor individuele indicatoren. De methoden zijn niet per se de beste voor ieder soort analyse en voor iedere afzonderlijke indicator. Hier leggen we uit welke methoden zijn toegepast en lichten we eventuele tekortkomingen van deze methoden toe.
Wanneer in deze Monitor uitspraken worden gedaan over veranderingen ten opzichte van de vorige versie van de Monitor (bijvoorbeeld over veranderingen in de trendkleur), dan wordt dat gedaan op basis van de huidige indicatorenset en niet letterlijk ten opzichte van de 2021-editie van de Monitor. Dit wordt gedaan omdat de indicatorenset veranderd kan zijn, omdat de eenheid van een indicator veranderd kan zijn, of omdat cijfers zijn herzien. De Monitor blijft op deze manier intern consistent.
5.1 Trends
De monitor meet de ontwikkeling van een fenomeen: de brede welvaart. Dat fenomeen wordt thema voor thema in kaart gebracht. Voor het meten van ieder thema worden één of meerdere indicatoren gebruikt die voor dat thema representatief zijn. Omdat deze indicatoren samen een thema en de brede welvaart als geheel beschrijven in een bepaalde periode, móeten de trends in de publicatie betrekking hebben op dezelfde periode. In de Monitor 2022 is voor alle indicatoren de trend bepaald door alle beschikbare data voor de jaren 2014 tot en met 2021 te analyseren, ook wanneer voor 2021 nog geen gegevens beschikbaar zijn. Uitspraken over de trendmatige ontwikkeling hebben dus altijd betrekking op dezelfde periode.
In de dashboards en visualisaties over de brede welvaart ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ en over de SDG’s wordt voor iedere indicator de trendmatige ontwikkeling in de periode 2014-2021 weergegeven. De trends zijn berekend door middel van lineaire regressie door alle beschikbare datapunten in deze periode van acht jaar.
De regressievergelijking is:
y=ax+b
waarbij y de waarde van de indicator is, x het jaar waarop de waarde betrekking heeft, a de richting waarin de trend beweegt (de hellingshoek) en b het punt waar de trendlijn de y-as snijdt (het snijpunt).
Er is sprake van een stijgende of dalende trend wanneer parameter a significant is (p < 0,05). Een trend wordt stabiel genoemd wanneer parameter a niet significant is (p ≥ 0,05). Het minimale aantal datapunten voor een trendberekening is drie.
Voor sommige indicatoren geldt dat de brede welvaart stijgt als de trend omhoog gaat (bijvoorbeeld: tevredenheid met het leven). Voor andere indicatoren geldt dat de brede welvaart stijgt als de trend omlaag gaat (bijvoorbeeld: fijnstof in de lucht). In de dashboards is de richting van de trend aangegeven met een pijl. De pijl wijst naar boven als de trend omhoog gaat en naar beneden als de trend omlaag gaat. De kleur van de pijl toont de betekenis van de richting van de trend voor de brede welvaart. De kleur van de pijl is groen voor een stijging van de brede welvaart of rood voor een daling.
In de Monitor wordt de trend bepaald met behulp van een eenvoudig lineair regressiemodel waarmee een rechte lijn door een waargenomen tijdreeks wordt getrokken. Deze methode heeft echter wel een aantal tekortkomingen. De kleinste-kwadratenmethode, die in deze methode wordt gebruikt om de best passende snijpunt en hellingshoek van de trendlijn te schatten, stelt geen veronderstellingen aan de data. Dat wil zeggen dat de methode valide is als er geen conclusies worden getrokken uit de significantie van de parameters. De schattingen voor het snijpunt en de hellingshoek zijn op zichzelf valide.
Echter, in de monitor worden deze conclusies wel getrokken. Wanneer hypothesen worden getoetst op de significantie van snijpunt en hellingshoek, dan wordt aangenomen dat de residuen van het regressiemodel onafhankelijk normaal verdeelde variabelen zijn met gelijke variantie. Bij het toepassen van lineaire regressie op tijdreeksen is de veronderstelling dat de residuen van het regressiemodel ongecorreleerd zijn echter vaak geschonden. Het gevolg is dat de verdeling van de toetsingsgrootheid voor het toetsen van de regressiecoëfficiënten onbekend is waardoor de toets mogelijk niet meer valide is.
Ondanks deze tekortkoming wordt de kleinste-kwadratenmethode in de Monitor gebruikt om de trendmatige ontwikkeling van indicatoren te bepalen. De methode is eenvoudig te begrijpen en kan gestandaardiseerd worden uitgevoerd voor honderden indicatoren. De uitkomsten voor de verschillende indicatoren zijn vergelijkbaar: voor alle indicatoren in een dashboard is de betekenis van de trend gelijk. Bovendien is er op dit moment geen alternatieve gestandaardiseerde methode beschikbaar waarmee de trendmatige ontwikkeling op de middellange termijn kan worden bepaald, rekening houdend met alle observaties gedurende de trendperiode.
5.2 Posities
De positie van Nederland op de EU-ranglijst is bepaald met behulp van de frequentieverdeling van de indicatorwaarden van EU-lidstaten in het meest recente jaar met data voor tenminste tien landen. De beschikbare waarden zijn verdeeld in kwartielen (groepen van 25 procent). De kleur van de positie is groen wanneer de indicatorwaarde van Nederland hoort bij de bovenste 25 procent van de verdeling. De kleur van de positie is rood wanneer de indicatorwaarde van Nederland hoort bij de onderste 25 procent van de verdeling. In alle overige gevallen is de kleur van de positie grijs.
Het Verenigd Koninkrijk is met ingang van de editie 2021 niet meer opgenomen in de vergelijking met de EU, omdat dit land op 31 januari 2020 is uitgetreden. Waar wordt verwezen naar de EU of de EU-lidstaten, gaat het om de EU-27.
De bepaling van de positie van een land op de ranglijst wordt gedaan zoals in de sport gebruikelijk is. Het bepalen van de ranglijst begint bovenaan. Bij gelijke stand krijgen alle landen met dezelfde waarde dezelfde hoogste plaats op de ranglijst. De kleuren worden op dezelfde manier – dat wil zeggen van bovenaf – bepaald. Bijvoorbeeld, wanneer alle landen exact dezelfde waarde hebben, staan ze allemaal gedeeld eerste op de EU-ranglijst, en is de kleur van de positie van alle landen groen.
De samenvattende figuur over de gemiddelde positie van Nederland over alle indicatoren voor elk van de SDG’s is als volgt gemaakt. Voor iedere indicator die internationaal vergeleken kan worden, is de positie van Nederland in de EU omgerekend naar een percentage. Het is zo gedaan dat de laatste plaats 0 procent is, de eerste plaats 100 procent en het exacte midden (bijvoorbeeld 7e van de 13 landen) 50 procent. De gemiddelde positie van Nederland per SDG is een ongewogen gemiddelde van alle indicatoren. De kleur van de gemiddelde positie van Nederland per SDG is bepaald op basis van het gemiddelde in combinatie met het betrouwbaarheids¬interval (op een niveau van 95 procent). SDG’s met een gemiddelde van 75 procent of meer zijn groen gekleurd. SDG’s met een gemiddelde van minder dan 40 procent en een zeer lage ondermarge (minder dan 20 procent) van het betrouwbaarheids¬interval zijn rood gekleurd. Wanneer minder dan drie indicatoren in een SDG internationaal kunnen worden vergeleken of wanneer het betrouwbaarheids¬interval te groot is (groter dan het gemiddelde), wordt de kleur van het SDG op grijs gezet. Hiermee wordt bij benadering een onderscheid gemaakt tussen het bovenste kwart, het midden en het onderste kwart van de EU-ranglijst.
De staafdiagrammen onder de ‘BWT-wielen’ (de visualisaties van de brede-welvaarttrends) – waarin de positie van Nederland in de EU-27 wordt weergegeven – zijn gemaakt met behulp van bovenstaande methode om de positie van Nederland in de EU om te rekenen naar een percentage. Het aantal landen voor de berekening van de positie in de EU verschilt per indicator. Daardoor kan de staaf voor de Nederlandse positie op de ene indicator laag zijn maar grijs gekleurd, terwijl de staaf voor een andere indicator hoger is maar rood gekleurd.
Waar de ontwikkeling van de Nederlandse positie op de EU-ranglijst door de tijd is gevolgd, is geen rekening gehouden met methodebreuken in de tijdreeksen van Europese landen. In de statistische analyse van Nederlandse tijdreeksen wordt uiteraard wel rekening gehouden met methodebreuken.
5.3 Meest recente jaarlijkse mutaties
In de visualisaties over de brede welvaart ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ (de ‘BWT-wielen’) wordt voor iedere indicator de meest recente jaarlijkse mutatie gemeten. Het gaat hier nadrukkelijk om een verschil tussen twee puntschattingen.
De meest recente mutatie betreft de verandering tussen de twee meest recente datapunten gedeeld door het aantal jaren tussen deze datapunten. Dit cijfer is bij benadering een weergave voor de meest recente jaar-op-jaarmutatie. Van de 70 indicatoren in de drie dashboards – 28 indicatoren voor de brede welvaart ‘hier en nu’, 22 voor de brede welvaart ‘later’, 20 voor de brede welvaart ‘elders’ – gaat het bij 65 indicatoren om een mutatie over 1 jaar en bij 4 indicatoren om een mutatie over 2 jaren en bij 1 indicator om een mutatie over 4 jaren.
Voor een indicator die als percentage wordt uitgedrukt, wordt de mutatie berekend in procentpunten. Bijvoorbeeld, de tevredenheid met het leven daalde van 84,8 procent in 2020 naar 83,6 procent in 2021. De meest recente jaarlijkse mutatie is een afname van 1,2 procentpunt ten opzichte van een jaar eerder.
Voor een indicator die niet als percentage wordt uitgedrukt, wordt een procentuele mutatie berekend. Daarbij wordt het verschil tussen de indicatorwaarden in het laatste en voorlaatste jaar uitgedrukt als percentage van de waarde in het voorlaatste jaar. Bijvoorbeeld, het volume van de werkelijke individuele consumptie per inwoner nam toe van 24 863 euro in 2020 naar 25 754 euro in 2021 (in prijzen van 2015). De meest recente jaarlijkse mutatie is een groei van 3,6 procent op jaarbasis.
Voor iedere indicator is statistisch getest of de meest recente jaarlijkse mutatie significant is. Hiervoor gebruiken we twee methoden. Voor indicatoren uit enquêtes zijn betrouwbaarheidsintervallen bekend. Voor deze indicatoren is de significantie van de meest recente jaarlijkse mutatie bepaald aan de hand van het betrouwbaarheidsinterval rond de meest recente jaarlijkse mutatie. Een jaar-op-jaar mutatie is significant indien de waarde nul niet binnen dat betrouwbaarheidsinterval valt.
Voor alle overige indicatoren wordt de significantie van de mutatie bepaald op basis van eenvoudige structurele tijdreeksmodellen die zijn gebaseerd op stochastische trendmodellen. De meest recente jaarmutatie wordt berekend als het verschil tussen de schattingen van het geselecteerde tijdreeksmodel voor het laatste jaar en het voorlaatste jaar. Het structurele tijdreeksmodel genereert de betrouwbaarheidsmarges rond de meest recente jaarmutatie. Met deze marges wordt – net als voor de indicatoren die afkomstig zijn uit CBS-enquêtes – de significantie van de mutatie bepaald. Een jaar-op-jaarontwikkeling is significant indien de waarde nul niet binnen dat betrouwbaarheidsinterval valt.
Als de trendlijn van een structureel tijdreeksmodel de originele tijdreeks exact volgt en de onder- en bovenmarges van het betrouwbaarheidsinterval niet of nauwelijks van elkaar verschillen, spreken we van ‘overfitten’. Het model vangt niet alleen de trend maar ook een deel van de variatie (de ‘ruis’). In het geval van ‘overfitten’ is de meest recente jaarlijkse mutatie niet significant en krijgt het de kleur grijs. De aanwezigheid van ‘overfitten’ is bepaald aan de hand van modeluitkomsten voor de hoeveelheid ‘ruis’ en voor de ruimte tussen de onder- en bovenmarges van het betrouwbaarheidsinterval van de mutatie. Bij een minimale hoeveelheid ‘ruis’ en geen of nauwelijks verschil tussen de marges van het betrouwbaarheidsinterval is sprake van ‘overfitten’. Voor alle indicatoren waarvoor op deze wijze werd vastgesteld dat de meest recente jaarlijkse mutatie significant was, zijn de statistische uitkomsten handmatig gecontroleerd.
De coronacrisis kan zorgen voor sterk afwijkende waarden voor verslagjaar 2021 en voor grote, statistisch significante mutaties. Het is de vraag of deze waarden en de bijbehorende mutaties uitzonderlijk zijn (‘uitbijters’). Uitbijters zijn gesignaleerd met behulp van de gestandaardiseerde innovaties van de structurele tijdreeksmodellen. Wanneer de gestandaardiseerde innovaties groot zijn – d.w.z. wanneer ze buiten het interval [-2, 2] vallen – dan is mogelijk sprake van een uitbijter. Deze constatering is een signaal dat naar de onderliggende data moet worden gekeken. De controle op uitbijters wordt alleen uitgevoerd wanneer geen sprake is van ‘overfitten’ in het structurele tijdreeksmodel en de mutatie statistisch significant is.
Voor drie indicatoren is geen sprake van ‘overfitten’ in het structurele tijdreeksmodel en wel van een uitbijter in het meest recente jaar. Dit betreft de indicatoren fysieke kapitaalgoederenvoorraad, hoogopgeleide bevolking en hernieuwbare energie. De fysieke kapitaalgoederenvoorraad groeide tussen 2019 op 2020 significant met 4,1 procent. Het gaat echter om kapitaalgoederenvoorraad per gewerkt uur. Tussen 2019 en 2020 nam het aantal gewerkte uren significant af (met 3,2 procent), waarschijnlijk als gevolg van de eerste lockdown tijdens de coronapandemie. Het betreft dus een reëel verschijnsel. Het aandeel hernieuwbare energie in het energieverbruik steeg van 8,9 naar 11,5 procent, een statistisch significante groei van 2,6 procentpunt. Deze snelle stijging kan worden gezien als een functie van de sterke toename van het opgesteld vermogen hernieuwbare elektriciteit (in megawatt elektrisch vermogen per miljoen inwoners). Dit vermogen steeg van 2020 op 2021 met 24,6 procent. Het percentage van de bevolking van 15-74 jaar dat een hoger onderwijs diploma heeft nam tussen 2020 en 2021 significant toe met 1,4 procent. Dit is een voortzetting van een trend die al langere tijd zichtbaar is. De betreffende mutaties zijn groot maar er is een goede verklaring voor. De kleur van de mutaties is daarom gehandhaafd.
5.4 Verdeling over bevolkingsgroepen
In de visualisaties over de verdeling van de brede welvaart wordt een selectie van de waarden van indicatoren voor de brede welvaart ‘hier en nu’ getoond voor verschillende bevolkingsgroepen, verdeeld naar geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en migratieachtergrond.2) In die visualisaties worden sommige bevolkingsgroepen rood of groen gekleurd. Deze kleurcodes worden op hun beurt gebruikt om de samenvattende visualisatie over de verdeling van de brede welvaart te maken.
Een groene kleur geeft aan dat de betreffende bevolkingsgroep op dit terrein een hogere brede welvaart heeft dan het gemiddelde voor de hele bevolking bij de betreffende indicator. Een rode kleur geeft aan dat de betreffende bevolkingsgroep op dit terrein een lagere brede welvaart heeft dan gemiddeld. Mannen en vrouwen zijn tegen elkaar afgezet en niet tegen het gemiddelde.
Sommige bevolkingsgroepen zijn in de visualisaties groen of rood gekleurd. Voor indicatoren op basis van steekproefonderzoeken is deze kleur gebaseerd op statistisch significante verschillen. Een bepaalde groep is groen of rood gekleurd als de geschatte waarde voor deze groep significant afwijkt van de geschatte waarde voor de gehele bevolking (mannen en vrouwen worden met elkaar vergeleken). Voor deze editie van de Monitor is gekeken naar de variantie van het verschil tussen de Nederlandse bevolking en een bevolkingsgroep om te toetsen of de betreffende bevolkingsgroep afwijkt van de bevolking als geheel. Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat de bevolkingsgroep zelf deel uitmaakt van dit totaal. Hierbij is een significantieniveau van 5 procent gehanteerd en is altijd tweezijdig getoetst.
De indicatoren voor materiële welvaart (gestandaardiseerd besteedbaar inkomen en vermogen) zijn op basis van integrale registergegevens samengesteld. Daar kan geen gebruik worden gemaakt van bovenstaande methode. In die gevallen is geen sprake van schattingen met bijbehorende betrouwbaarheidsmarges. Voor deze indicatoren zijn groepen groen of rood gekleurd als het cijfer voor een bepaalde bevolkingsgroep meer dan 5 procent afwijkt van het cijfer voor de gehele bevolking. De keuze voor die grenswaarde van 5 procent is gemaakt in overleg met de inhoudsdeskundigen.
In de monitor wordt de verdeling van de brede welvaart gemeten door per indicator cijfers uit te splitsen naar de achtergrondkenmerken van mensen: geslacht, leeftijd, onderwijsniveau en migratieachtergrond. Deze achtergrondkenmerken zijn echter niet onafhankelijk. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond zijn bijvoorbeeld gemiddeld relatief jong, mensen met een laag opleidingsniveau zijn gemiddeld juist ouder. Om te kijken naar de effecten van deze samenhangen, hebben we per indicator een multivariate analyse uitgevoerd: voor de enquête-gebaseerde indicatoren een Multipele Classificatie Analyse (MCA); voor de register-gebaseerde indicatoren Quantile Regression. De multivariate analyses leveren gestandaardiseerde cijfers op. We keken of op basis van deze gestandaardiseerde cijfers dezelfde groepen de kleuren groen/rood krijgen. Alleen als dat niet het geval is, wordt dit in de tekst benoemd. In de visualisaties zijn dus de ‘ruwe’, ongestandaardiseerde cijfers weergegeven.
De tekst over de verdeling van de brede welvaart beschrijft niet alleen de situatie in 2021 beschreven (2020 voor inkomen en vermogen). Het kijkt ook naar veranderingen in de verdeling ten opzicht van het basisjaar 2019. Daarbij is per indicator weergegeven of het totaalcijfer statistisch significant is toe- of afgenomen. Vervolgens is gekeken of een subgroep in het recentste meetjaar statistisch significant meer of minder afwijkt van het totaal dan in het basisjaar. Als dat het geval is, krijgt deze groep een groene of rode markering. Groen betekent dat de subgroep zich, in termen van brede welvaart, positiever heeft ontwikkeld dan het totaal. Rood betekent dat de subgroep zich relatief negatief heeft ontwikkeld. Voor de indicatoren over inkomen en vermogen is, vanwege de integrale aard van de bronbestanden, een statistische toets niet mogelijk. In overleg met de inhoudsdeskundigen is daar gekozen voor de volgende aanpak: als de ontwikkeling van een subgroep meer of minder dan 2 procentpunten positiever of negatiever is dan de ontwikkeling van het totaalcijfer, krijgt de betreffende subgroep een groene (positiever) of rode (negatiever) kleur. Positieve en negatieve ontwikkelingen van subgroepen ten opzichte van het totaal worden ook in de tekst beschreven.
5.5 Stapeling van (on)gunstige uitkomsten
Dit is de vierde editie van de Monitor dat ingaat op de mate waarin er op individueel niveau sprake is van stapeling van gunstige en ongunstige uitkomsten. Om te onderzoeken op hoeveel indicatoren iemand op individueel niveau een hoge of een lage welvaart ervaart, moeten de betreffende indicatoren beschikbaar zijn voor dezelfde personen. Omdat veel van de indicatoren voor de verdeling van brede welvaart uit enquêteonderzoeken komen, is dat niet altijd het geval. Het onderzoek Sociale samenhang & Welzijn (SSW) bevat de meeste indicatoren van brede welvaart ‘hier en nu’ en wordt daarom als basis gebruikt voor het onderzoek naar cumulatie. Daaraan zijn gegevens uit de Integrale Inkomens- en Vermogensstatistiek gekoppeld, zodat ook gegevens over het inkomen en vermogen gebruikt kunnen worden. De gegevens over inkomen en vermogen hebben betrekking op 2020; de rest van de gegevens gaat over 2021.
Er zijn indicatoren geselecteerd uit de acht thema’s van de brede welvaart ‘hier en nu’. Het streven bij deze selectie was om één indicator mee te nemen voor elk van de acht thema’s, idealiter een indicator die beschikbaar is voor de gehele volwassen bevolking. Voor de thema’s materiële welvaart en samenleving is in overleg met inhoudelijke experts uiteindelijk gekozen voor twee indicatoren. Het thema arbeid en vrije tijd omvat ook twee indicatoren, om beide aspecten van het thema te kunnen beschrijven. Uiteindelijk bleken er voor zes van de acht thema’s bruikbare gegevens beschikbaar. Voor de thema’s veiligheid en milieu zijn geen gegevens beschikbaar die op persoonsniveau aan de andere gegevens gekoppeld konden worden. In de tabel hieronder zie je welke indicatoren gebruikt zijn voor dit onderzoek, en ook wanneer er sprake is van een gunstige of ongunstige uitkomst.
Van de negen geselecteerde indicatoren is alleen arbeidsparticipatie niet voor de hele volwassen bevolking relevant. De beroepsbevolking heeft namelijk alleen betrekking op personen tot 75 jaar. Er is daarom voor gekozen dat 75-plussers voor deze indicator geen ongunstige uitkomst kunnen hebben. Voor hen is de uitkomst neutraal als ze geen betaald werk hebben en gunstig als ze dat wel hebben.
Thema | Indicator | Ongunstig | Midden | Gunstig |
---|---|---|---|---|
Subjectief welzijn | Tevredenheid met het leven | Score 1 t/m 4 | Score 5-6 | Score 7 t/m 10 |
Materiële welvaart | Gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen | Laagste 20%-groep | Middelste 3 20%-groepen | Hoogste 20%-groep |
Vermogen van het huishouden | Laagste 20%-groep | Middelste 3 20%-groepen | Hoogste 20%-groep | |
Gezondheid | Ervaren gezondheid | Minder dan goed | - | (Zeer) goed |
Arbeid en vrije tijd | Arbeidsparticipatie | Heeft geen betaald werk, jonger dan 75 jaar | Heeft geen betaald werk, 75 jaar of ouder | Heeft betaald werk |
Tevredenheid met de hoeveelheid vrije tijd | Score 1 t/m 4 | Score 5-6 | Score 7 t/m 10 | |
Wonen | Tevredenheid met de woning | Score 1 t/m 4 | Score 5-6 | Score 7 t/m 10 |
Samenleving | Vertrouwen in mensen | Heeft geen vertrouwen | - | Heeft wel vertrouwen |
Vertrouwen in instituties (politie, rechters, Tweede Kamer) | Vertrouwen in geen van de drie instituties | Vertrouwen in een of twee instituties | Vertrouwen in alle drie instituties | |
Op persoonsniveau wordt geteld op hoeveel van de geselecteerde indicatoren iemand een gunstige of ongunstige uitkomst heeft. Mensen die op zeven of meer indicatoren een gunstige uitkomst hebben, vormen de bovenkant van de verdeling. Mensen die op drie of meer indicatoren een ongunstige uitkomst hebben, vormen de onderkant van de verdeling. De rest van de mensen zit in het midden. Personen met meer dan twee missende waarden zijn bij de analyses buiten beschouwing gelaten, waardoor er in totaal gegevens beschikbaar zijn van 6 258 personen van 18 jaar en ouder.
Bij de gehanteerde methode zijn een aantal keuzes gemaakt: de geselecteerde indicatoren, de waarden per indicator die wijzen op een (on)gunstige uitkomst, en de afbakening van de bovenkant en onderkant van de verdeling van brede welvaart. Deels zijn deze keuzes gebaseerd op de acht thema’s in de brede welvaart ‘hier en nu’, deels kwamen ze tot stand na overleg met inhoudsdeskundigen, en deels vloeien ze voort uit de beschikbaarheid van de data. Deze keuzes hebben mogelijk gevolgen voor de uitkomsten van de analyses, waardoor de resultaten met enig voorbehoud moeten worden geïnterpreteerd.
- Keuze van indicatoren. Indien bijvoorbeeld voor het thema vrije tijd de indicator beschikbare vrije tijd (in minuten) was gehanteerd, waren de uitkomsten mogelijk anders geweest.
- Keuze voor de afbakening van (on)gunstige uitkomsten. Voor elk van de indicatoren is een keuze gemaakt over wanneer we spreken van een gunstige of ongunstige uitkomst. Bij sommige indicatoren ligt deze keuze voor de hand, bijvoorbeeld bij vertrouwen in mensen. Bij andere indicatoren ligt deze keuze minder voor de hand. Bij het huishoudensinkomen is er nu bijvoorbeeld voor gekozen om de hoogste 20 procent als gunstig te classificeren, en de laagste 20 procent als ongunstig.
- Keuze voor de afbakening van de bovenkant en onderkant van de verdeling van brede welvaart. Het streven bij deze afbakening was om zowel aan de bovenkant als onderkant van de verdeling een groep van ongeveer 20 procent van de bevolking te hebben. De grenswaarden zijn zo gekozen dat die verdeling zo dicht mogelijk benaderd wordt. De afbakening aan de bovenkant van de verdeling (zeven of meer ‘groene’ uitkomsten) betreft 25,7 procent van de personen. Aan de onderkant van de verdeling (drie of meer ‘rode’ scores) gaat het om 18,2 procent van de personen.
5.6 Nowcasting en versnelling van cijfers
Het CBS streeft ernaar de tijdigheid van de statistische informatie in de Monitor te verhogen. Voor zoveel mogelijk indicatoren moet een cijfer voor het jaar t-1 (dat wil zeggen het jaar voorafgaand aan het publicatiejaar t) beschikbaar zijn. Voor deze 2022-editie van de Monitor betreft dat cijfers voor het jaar 2021.
Sommige indicatoren worden snel geproduceerd en zijn beschikbaar voor het jaar t-1. De productie van andere indicatoren kost meer tijd. Hiervoor heeft het meest recente cijfer betrekking op t-2 of t-3, een enkele keer op een eerder jaar.
De tijdigheid van een aantal indicatoren is verhoogd door te investeren in een versnelling van het productieproces. Dit geldt bijvoorbeeld voor de cijfers over broeikasgasemissies. Omdat zo’n versnelling niet altijd mogelijk is, is voor een aantal indicatoren het cijfer voor het jaar t-1 geraamd door middel van nowcasting.
Nowcasting is een methode waarbij cijfers voor recentere jaren worden toegevoegd aan een bestaande tijdreeks. Het is een modelmatige schatting waarbij op basis van het verleden geschatte patronen worden gecombineerd met gegevens die wel beschikbaar zijn over de verslagperiode om zo het meest recente ontbrekende deel zo goed mogelijk bij te schatten. De nauwkeurigheid van de nowcast verschilt per statistiek en hangt mede af van de stabiliteit van de historische relaties tussen de tijdreeks en de hulpinformatie, waarbij nooit alleen vanuit de tijdreeks zelf wordt gewerkt. Nowcasting is een manier om de tijdigheid van de informatie te verhogen, niet om een cijfer naar de toekomst door te trekken.
De methoden en uitkomsten van de nowcasting van indicatoren in de Monitor, zijn beschreven en verantwoord in twee rapporten: een over de indicatoren in de thema’s milieu, duurzaamheid en landbouw en een over de indicatoren in de thema’s R&D, overheidsuitgaven, armoede en inkomen, criminaliteit en gezondheid.
5.7 Samengestelde index
Brede welvaart is een zeer divers en complex fenomeen. In de definities van de Monitor omvat het zeventig indicatoren in veertien thema’s en drie dimensies (‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’). Er zijn twee manieren om de brede welvaart in al haar diversiteit in beeld te brengen. De eerste manier is het maken van een samengestelde index waarin de indicatoren voor thema’s en dimensies worden gewogen tot een enkel cijfer. De tweede manier is het visualiseren van de hele indicatorenset en wel in een zodanige samenhang dat de lezer de ontwikkeling van de brede welvaart uit de visualisaties kan afleiden. Conform de aanbeveling van de CES Recommendations is in de Monitor gekozen voor laatstgenoemde.3)
Er zijn sterke analytische en normatieve redenen geen samengestelde index te maken. Een onoverkomelijk bezwaar is dat er geen objectieve manier is om de ‘juiste’ gewichten af te leiden waarmee een index kan worden samengesteld: voor een goede weging is volledige informatie nodig over de feitelijke preferenties van de hele bevolking; deze zijn grotendeels onbekend, wellicht zelfs onkenbaar. Ze zijn bovendien voor ieder individu anders. Een samengestelde index van de brede welvaart van een hele bevolking is per definitie niet representatief voor de brede welvaart van specifieke bevolkingsgroepen. Daarmee is iedere weging arbitrair, ook wanneer alle indicatoren en thema’s een gelijk gewicht krijgen.
Essentiële informatie kan bovendien uit zicht raken. Zo zou een index van de brede welvaart ‘later’ bestaan uit informatie over de vier soorten kapitaal (economisch, menselijk, sociaal en natuurlijk). Daarin zou impliciet de veronderstelling zitten dat de vier soorten kapitaal onderling vervangbaar zijn, wat deels onjuist is. Iedere soort kapitaal is essentieel voor het functioneren van een aspect van onze samenleving. Natuurlijk kapitaal is kritiek: zonder natuurlijk kapitaal is leven onmogelijk. In een samengestelde index verdwijnt een eventuele daling van een van de kapitalen uit het oog.
5.8 Beslisregels
Niet iedere indicator in de Monitor wordt beschreven. We hebben beslisregels opgesteld om te voorkomen dat de waarnemingen in de tekst gemaakt worden op basis van persoonlijke interpretaties of voorkeuren.
De beslisregels zijn een hulpmiddel en geen ijzeren raamwerk. Ze zijn bedoeld om de schrijvers van de Monitor te helpen op momenten dat moeilijke keuzes gemaakt moeten worden. Leesbaarheid staat voorop.
De beslisregels hebben alleen betrekking op het verhaal in de tekst van de Monitor. Alle statistische informatie is zichtbaar; alle onderliggende data zijn toegankelijk; alle indicatoren zijn in visualisaties weergegeven. De onderliggende data en metadata worden openbaar gemaakt in tabellen bij de Monitor op de website van het CBS.
De Monitor is zo neutraal mogelijk geschreven: het CBS doet geen uitspraken over wenselijke ontwikkelingen, bijvoorbeeld door resultaten te benoemen als ‘goed’, ‘slecht’, ‘positief’ of ‘negatief’. Het CBS doet ook geen uitspraken over de effectiviteit van beleid of over de maatschappelijke effecten van beleid op een bepaald terrein. In de beschrijving van de uitkomsten is zo dicht mogelijk gebleven bij de manier waarop indicatoren zijn gemeten en de manier waarop trends, posities in de EU en jaarlijkse veranderingen zijn bepaald. Het is aan de politiek en het beleid om iets met de resultaten te doen.
Beslisregels voor de beschrijving van brede-welvaarttrends
De beschrijving van trends en posities in de brede welvaart ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ is tot stand gekomen op basis van drie beslisregels:
- Beslisregel 1: trends of posities die ‘groen’ of ‘rood’ zijn worden beschreven. Trends of posities die ‘grijs’ zijn, worden in principe niet beschreven.
- Beslisregel 2: voor iedere indicator wordt onderzocht of de richting van de achtjaarlijkse trend in de referentieperiode van deze editie (2014-2021) van kleur is veranderd (bijvoorbeeld van ‘groen’ naar ‘rood’) ten opzichte van de referentieperiode van de editie van 2021 (2013-2020). Nergens wordt gespeculeerd over de richting van de trend in de toekomst.
- Beslisregel 3: voor iedere indicator wordt onderzocht of de positie van Nederland op de EU-ranglijst in het meest recente jaar van kleur is veranderd (bijvoorbeeld van ‘grijs’ naar ‘groen’) ten opzichte van het voorgaande jaar.
Deze beslisregels worden ook toegepast op de trends en posities in de schokbestendigheid van de brede welvaart.
Beslisregels voor de beschrijving van de verdeling van de brede welvaart
De beschrijving van de verdeling van brede welvaart ‘hier en nu’ over bevolkingsgroepen is tot stand gekomen op basis van twee beslisregels:
- Beslisregel 1: Voor iedere indicator worden in de tekst de resultaten beschreven met betrekking tot die bevolkingsgroepen waarvan de indicatorwaarde significant afwijkt van het gemiddelde. Mannen en vrouwen zijn tegen elkaar afgezet en niet tegen het gemiddelde.
- Beslisregel 2: Per indicator wordt beschreven welke deelgroepen zich, ten opzichte van het totaalcijfer van die indicator, statistisch significant positiever of negatiever hebben ontwikkeld.
Beslisregels voor de beschrijving van de SDG’s in de Nederlandse context
De beschrijving van trends en posities met betrekking tot de 23 beleidsthema’s van de SDG’s is tot stand gekomen op basis van drie principiële beslisregels en drie regels met betrekking tot patronen in de data.
Drie principiële regels:
- Beslisregel 1: Harde beleidsdoelstellingen en kernindicatoren van kabinet en EU worden altijd beschreven, ongeacht de kleurcode van de trend of de positie.
- Beslisregel 2: De ontwikkeling van SDG-indicatoren wordt altijd beschreven, ongeacht de kleurcode van de trend of de positie.
- Beslisregel 3: De duiding van trends en posities is specifiek voor de context waarin ze worden gebruikt.
Drie regels met betrekking tot patronen in de data:
- Beslisregel 4: Indicatoren waarvan de trend en/of de positie in vergelijking met het voorgaande jaar van kleur is veranderd (bijvoorbeeld een indicator met een groene trend in de trendperiode 2013-2020 en een grijze trend in de trendperiode 2014-2021), worden altijd beschreven. Beschrijvingen van veranderingen worden gemaakt op basis van de huidige selectie van indicatoren.
- Beslisregel 5: Trends of posities die ‘groen’ of ‘rood’ zijn worden beschreven.
- Beslisregel 6: Trends of posities die ‘grijs’ zijn, worden in principe niet beschreven, behalve wanneer het SDG’s of beleidsdoelstellingen betreft of wanneer het voor het verhaal noodzakelijk is (bijvoorbeeld omdat verschillende indicatoren overduidelijk bij elkaar horen).
3) Er is een groeiende consensus dat voor het meten van brede welvaart niet een samengestelde index maar een conceptuele indicatorenset nodig is. Zie ESB, “Dossier Meten van welvaart”, inhoud 4772S, 11 april 2019.
6. Data en bronnen
6.1 Sluitingsdatum
De indicatoren in de 2022-editie van de Monitor zijn geüpdatet tot 24 maart 2021. Dit betekent dat in de tijd tussen deze datum en de publicatie van de Monitor op 18 mei 2022 (Verantwoordingsdag) voor een aantal indicatoren nieuwe cijfers beschikbaar zijn gekomen die niet meer verwerkt konden worden.
6.2 Data
De tabellen die hieronder staan bevatten de metadata en cijfers van de indicatoren die in de dashboards en visualisaties van de Monitor Brede Welvaart & Sustainable Development Goals worden gepresenteerd. Het CBS stelt bij de Monitor ook lange tijdreeksen van de indicatoren beschikbaar. Deze tabellen bevatten – waar mogelijk – tijdreeksen vanaf 1995.
[maatwerktabellen]
[lange tijdreeksen]
6.3 Bronnen
De indicatoren in de Monitor Brede Welvaart & Sustainable Development Goals komen uit een grote hoeveelheid bronnen. Heeft u vragen over de MBW & SDG’s of over een specifieke indicator? Neem dan contact op met het CBS.
Literatuur
Bruneau, M., et al., 2003, A framework to quantitatively assess and enhance the seismic resilience of communities. Earthquake spectra, 19(4), 733–752.
CES/UNECE, 2014, Conference of European Statisticians (CES) Recommendations on Measuring Sustainable Development. United Nations, New York/Genève.
Rose, A., 2016, ‘Measuring Economic Resilience to Disasters: An Overview’, RGC (2016). Resource Guide on Resilience. Lausanne: EPFL International Risk Governance Center. v29-07-2016.
Stiglitz, J. E., A. Sen en J.-P. Fitoussi, 2009, Report by the Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress. Commission on the Measurement of Economic Performance and Social Progress, Parijs.
WCED, 1987, Our Common Future. World Commission on Environment and development, Oxford.
Afkortingen
bbp
bruto binnenlands product
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CES
Conference of European Statisticians
EU
Europese Unie
EU-27
27 lidstaten van de Europese Unie (vanaf 1 januari 2021)
OESO
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
p-waarde
maatstaf voor significantie van uitkomst
SDG
Sustainable Development Goal
VN
Verenigde Naties