Arbeidsdeelname in de buurten van Nederlands vier grote steden
Over deze publicatie
In dit artikel wordt het verschil in arbeidsdeelname gepresenteerd in de buurten van de vier grootste Nederlandse gemeenten. De spreiding is het hoogst in Den Haag en Rotterdam. De spreiding in Den Haag houdt vrijwel geen verband met het aandeel 25- tot 45-jarigen in de buurt. In Rotterdam enigszins.
1. Inleiding
Kent een stad veel lokale verschillen in arbeidsdeelname, dan kan dit wijzen op een hoge segregatie. Er zijn dan buurten met veel werkenden naast buurten met weinig werkenden. Een grote variatie in arbeidsdeelname kan samenhangen met een grote variatie in bijvoorbeeld leeftijd, onderwijsniveau en / of herkomst. In dit artikel wordt alleen de samenhang met de leeftijdsopbouw uitgediept. De arbeidsdeelname van een buurt kan relatief laag zijn doordat er veel jongeren en / of ouderen wonen (binnen de grens van 15 tot 75 jaar). Vandaar dat de arbeidsdeelname in het artikel ook wordt afgezet tegen het percentage 25- tot 45-jarigen, de leeftijdsgroep die het vaakst betaald werk heeft. Ter vergelijking: de arbeidsdeelname van deze leeftijdsgroep ligt in de onderzochte buurten op 75 à 85 procent, die van de andere twee leeftijdsgroepen (15 tot 25 jaar en 45 tot 75 jaar) samen op 50 à 60 procent.
Buurten zijn door het CBS afgebakend volgens nauw omschreven richtlijnen1). Voor erkende buurten geldt bijvoorbeeld dat deze een duidelijke hoofdfunctie moeten hebben, zoals ‘wonen’, ‘werken’ of ‘recreëren’. Daarnaast moet elke buurt een eenheid zijn op basis van stedenbouwkundige kenmerken, zoals het soort bebouwing, het stratenpatroon en de bouwperiode. In de analyse telt Amsterdam 394, Rotterdam 76, Den Haag 106 en Utrecht 105 buurten2). De cijfers in dit artikel hebben betrekking op het jaar 2020. Dit zijn de meest recente cijfers van de arbeidsdeelname die beschikbaar zijn op buurtniveau. Naast arbeidsdeelname publiceert het CBS tal van andere sociaaleconomische en demografische indicatoren op buurtniveau. Hiermee zou de onderhavige studie kunnen worden verdiept (StatLine: Kerncijfers wijken en buurten, 2020).
In paragraaf 2 wordt eerst stilgestaan bij het verschil in de gemiddelde arbeidsdeelname tussen de vier grootste steden. Hierbij is ook aandacht voor de vraag in hoeverre dit verschil samenhangt met een verschil in leeftijdsopbouw.
Vervolgens wordt ingegaan op het verschil in de spreiding van de arbeidsdeelname binnen de vier grootste steden. In paragraaf 3 komt de vraag aan de orde in hoeverre de spreiding van arbeidsdeelname samenhangt met een spreiding van leeftijdsopbouw. In paragraaf 4 wordt ingegaan op de buurten die zich onderscheiden door een bijzonder lage of hoge arbeidsparticipatie. In paragraaf 5 volgen de conclusies.
2) Dit zijn de buurten waarvoor de arbeidsdeelname bekend is. Dat is voor het overgrote deel het geval.
2. Gemiddelde arbeidsdeelname en spreiding
De arbeidsdeelname in de vier grootste steden in Nederland was met 63 procent in 2020 gemiddeld per buurt het laagst in Den Haag en in Rotterdam. In Amsterdam was de arbeidsdeelname met 67 procent hoger en in Utrecht was deze met 72 procent het hoogst3).
Amsterdam | Den Haag | Rotterdam | Utrecht | |
---|---|---|---|---|
Arbeidsdeelname 15- tot 75-jarigen (%) | ||||
15 tot 75 jaar | 68 | 63 | 64 | 72 |
15 tot 25 jaar | 57 | 53 | 57 | 62 |
25 tot 45 jaar | 81 | 77 | 79 | 85 |
45 tot 75 jaar | 57 | 56 | 53 | 60 |
Bevolkingsaandeel (% 15- tot 75-jarigen) | ||||
15 tot 75 jaar | 100 | 100 | 100 | 100 |
15 tot 25 jaar | 16 | 14 | 17 | 20 |
25 tot 45 jaar | 44 | 37 | 40 | 47 |
45 tot 75 jaar | 40 | 49 | 43 | 33 |
1) Gemiddeld over de in dit artikel opgenomen buurten. |
Van de vier steden heeft Utrecht het grootste aandeel 25- tot 45-jarigen. Dat Utrecht een hoge gemiddelde arbeidsdeelname kent, hangt dus mede samen met de bevolkingsopbouw. Dit is echter niet de enige reden dat de Utrechtse arbeidsdeelname boven die in andere steden uitsteekt. Zowel onder 25- tot 45-jarigen, als onder 15- tot 25-jarigen en 45- tot 75-jarigen geldt namelijk dat arbeidsdeelname in Utrecht het hoogst is. Zowel qua aandeel 25- tot 45-jarigen, als de arbeidsdeelname in de drie leeftijdsgroepen neemt Amsterdam de tweede plek in. Den Haag heeft de laagste arbeidsdeelname per buurt van de vier grootste steden. Het heeft wel een hogere arbeidsdeelname onder 45- tot 75-jarigen dan Rotterdam.
In hoeverre verschillen buurten in de vier grote gemeenten qua arbeidsdeelname? In figuur 2.2 is de arbeidsdeelname voor alle buurten in de vier grote steden afgezet tegen het percentage 25- tot 45-jarigen.
In de figuur zijn lijnen getrokken die per stad de relatie aangeven tussen de arbeidsdeelname en het aandeel 25- tot 45-jarigen. Deze lijnen zijn bepaald met lineaire regressie. De geschatte vergelijkingen zijn:
ADbuurt, Amsterdam = 51,6 + 0,36*Aandeelpop25 tot 45 jaar, Amsterdam
ADbuurt, Rotterdam = 51,0 + 0,33*Aandeelpop25 tot 45 jaar. Rotterdam
ADbuurt, Den Haag = 57,4 + 0,14*Aandeelpop25 tot 45 jaar, Den Haag
ADbuurt, Utrecht = 58,0 + 0,29*Aandeelpop25 tot 45 jaar, Utrecht
waarbij AD= arbeidsdeelname per buurt en Aandeelpop25 tot 45 jaar= aandeel 25 tot 45- jarigen in de bevolking van 15 tot 75 jaar per buurt. De geschatte t-waarden voor de coëfficiënten geven aan dat de geschatte coëfficiënten statistisch significant zijn.
Voor elke stad loopt de arbeidsdeelname op met het aandeel het aandeel 25- tot 45-jarigen in de buurt, maar in Den Haag is de toename veel geringer dan in Amsterdam. In alle vier de steden zijn de meeste datapunten ver van de lijnen verwijderd. Dit betekent dat de variatie in arbeidsdeelname maar voor een gering deel samenloopt met de variatie in het aandeel 25- tot 45-jarigen. In paragraaf 3 wordt hier nader op ingegaan.
Uit figuur 2.2 blijkt verder dat gegeven een aandeel 25- tot 45-jarigen veel Utrechtse buurten een relatief hoge arbeidsdeelname kennen. Hierna komen achtereenvolgens Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Ook wordt zichtbaar dat Utrecht en Amsterdam weinig buurten hebben met weinig 25- tot 45-jarigen en juist wel aardig wat buurten met een relatief hoog aantal personen in deze leeftijd. Den Haag heeft juist veel buurten met weinig 25- tot 45-jarigen. Deze bevindingen sluiten aan bij de gemiddelde arbeidsdeelname en het gemiddelde aandeel 25- tot 45-jarigen in de vier steden.
Om de mate van spreiding in één cijfer uit te drukken kunnen verschillende maatstaven worden gebruikt. Degene die hier wordt gehanteerd is de interkwartielafstand. Dit is de afstand tussen de bovengrens van het eerste en de ondergrens van het derde kwartiel. (Het eerste kwartiel geeft de laagste 25 procent waarnemingen, enzovoorts). Deze geeft de mate waarin de middelste helft van de waarnemingen uit elkaar liggen. Op basis van de interkwartielafstand is de spreiding van de arbeidsdeelname tussen de buurten in Rotterdam en Den Haag van alle vier de steden het grootst, namelijk 11 procentpunt. Voor de buurten in Den Haag varieert de arbeidsdeelname in de middelste helft van de verdeling van 58 tot en met 69 procent. Voor de buurten in Rotterdam liggen de grenswaarden bij 59 en 70 procent, iets hoger dus dan voor Den Haag. De buurten in Amsterdam nemen wat de spreiding op basis van de interkwartielafstand betreft een middenpositie in (10 procentpunt), de buurten van Utrecht met 9 procentpunt de laagste positie, met de geringste spreiding dus. De grenswaarden voor de buurten in Amsterdam liggen bij 63 en 73 procent en voor Utrecht bij 68 en 77 procent, duidelijk hoger dan voor de buurten in Rotterdam en Den Haag. De relatieve spreiding, de spreiding gedeeld door de gemiddelde arbeidsdeelname, is het grootst in Den Haag. Hierna volgen Rotterdam, Amsterdam en Utrecht.
De verdeling van de arbeidsdeelname over buurten wordt op een visueel aansprekende manier samengevat in zogeheten boxplots (McGill e.a., 1978). De box zelf, een gekleurde rechthoek, wordt bepaald door de bovengrens van het eerste kwartiel (Q1) en de ondergrens van het derde kwartiel (Q3). De hoogte van de box geeft dus de interkwartielafstand (Q3-Q1). (De breedte van de box heeft geen betekenis). Figuur 2.3 bevat de boxplots van de arbeidsdeelnameverdeling over de buurten voor de vier grote steden.
Conform de opzet van een boxplot zijn buiten de gekleurde rechthoek alleen extremen ingetekend: buurten met een arbeidsdeelname die heel laag of heel hoog is voor de betreffende stad (´uitschieters´). Deze krijgen een puntje. Zij liggen ten minste 1,5 keer de interkwartielafstand vanaf de onderkant of bovenkant van de box. In Amsterdam dus bij een arbeidsdeelname lager dan of gelijk aan 49 en hoger dan of gelijk aan 88. De dunne rechte lijntjes boven en onder de gekleurde rechthoek zijn zogenaamde ´snorharen´ (Engels: whiskers). Dit zijn buurten met de laagste en de hoogste deelname indien de uitschieters worden uitgesloten. In de boxplots is ten slotte ook de mediane en de gemiddelde arbeidsdeelname per buurt weergegeven.
In rechthoeken is telkens met een cijfer het rekenkundig gemiddelde van de arbeidsdeelname vermeld, de horizontale lijn geeft de mediaan (de middelste waarde). In drie van de vier steden vallen rekenkundig gemiddelde en mediaan nagenoeg samen. Een uitzondering is Utrecht, waar meer dan de helft (54 procent) van de buurten een arbeidsdeelname heeft boven het gemiddelde van 72 procent. De mediane (middelste) waarde van de arbeidsdeelname wordt in Utrecht bereikt bij 74 procent. Het betreffende verschil tussen gemiddelde en mediaan wijst op een asymmetrie van de verdeling rondom het gemiddelde. De scheefheid in Utrecht geeft aan dat er zich extra veel buurten bevinden aan de bovenkant van de verdeling ten opzichte van de onderkant.
3. De samenhang tussen spreiding arbeidsdeelname en bevolkingsopbouw
De analyse tot dusverre heeft aangetoond dat de gemiddelde arbeidsdeelname samenhangt met het gemiddeld aandeel 25- tot 45-jarigen. Resteert de vraag of de spreiding van de arbeidsdeelname samenhangt met de spreiding in het aandeel 25- tot- 45 jarigen. Zoals al eerder vastgesteld hadden Den Haag en Rotterdam de grootste spreiding, daarna volgen Amsterdam en tenslotte Utrecht. In tabel 3.1 is de spreiding van de arbeidsdeelname in een buurt afgezet tegen de spreiding van het 25- tot 45-jarige bevolkingsaandeel (beide weergegeven met de interkwartielafstand). De confrontatie levert geen duidelijke samenhang. Amsterdam kent de hoogste spreiding in het aandeel 25- tot 45-jarigen, maar de één na laagste spreiding in arbeidsdeelname. Rotterdam kent de laagste spreiding in het aandeel 25- tot 45-jarigen, maar de gedeelde hoogste spreiding in arbeidsdeelname.
Spreiding arbeidsdeelname | Spreiding aandeel | |
---|---|---|
Amsterdam | 10 | 17 |
Rotterdam | 11 | 12 |
Den Haag | 11 | 15 |
Utrecht | 9 | 14 |
1) Interkwartielafstand. Bron: CBS. |
De analyse kan nog iets scherper gesteld worden door terug te keren naar figuur 2.2. De vier lijnen die in de figuur zijn getrokken zijn zoals gezegd bepaald aan de hand van lineaire regressie. Voor alle vier de steden is er van een statistisch significant verband4). De arbeidsdeelname in een buurt hangt dus in alle vier de steden (positief) samen met het aandeel 25- tot 45-jarigen. De relatie is echter niet in alle vier de steden even sterk. De mate waarin de arbeidsdeelname samenhangt met het aandeel 25- tot 45-jarigen wordt uitgedrukt door het kwadraat van de correlatiecoëfficiënt (R2). Hoe dichter deze bij één ligt, des te sterker de samenhang. In praktijk is de waarde in Amsterdam 0,30, voor Rotterdam en Utrecht 0,15 en voor Den Haag 0,04.
Een en ander betekent bijvoorbeeld voor Den Haag dat de stad weliswaar een sterke spreiding in arbeidsdeelname én het aandeel 25- tot 45-jarigen kent, maar dat variatie in het aandeel 25- tot 45-jarigen weinig samenhang kent met de variatie in arbeidsdeelname. In Den Haag spelen blijkbaar andere factoren een rol. Wellicht is hier een sterke spreiding naar andere kenmerken, zoals onderwijsniveau en herkomst, en hangt de spreiding naar arbeidsdeelname hier wel mee samen. In Amsterdam spelen dergelijke zaken wellicht een veel geringere rol: de spreiding in arbeidsdeelname hangt hier veel sterker samen met de spreiding in leeftijdsopbouw.
4. Buurten met een bijzonder lage arbeidsdeelname
De boxplot-analyse in paragraaf 2 bracht een aantal buurten in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht aan het licht die voor hun stad een bijzonder lage arbeidsdeelname hebben. Deze zogenaamde uitschieters (ook wel uitbijters genoemd) hebben een arbeidsdeelname die minimaal 1,5 maal de interkwartielafstand lager ligt dan de waarde bij het eerste kwartiel. Van de vier steden komen alleen in Den Haag dergelijke buurten niet voor. Daarbij zij aangetekend dat de grens voor negatieve uitschieters in Den Haag ook het laagst ligt. Buurten met een extreem hoge arbeidsdeelname komen niet voor in de vier steden.
In tabel 4.1 is de bevolkingssamenstelling naar geslacht, leeftijd, en samenstelling huishouden weergegeven voor de zogenaamde uitschieter-buurten wat de arbeidsdeelname betreft. Voor de vergelijking zijn ook de uitkomsten opgenomen van de buurten met de laagste en de hoogste arbeidsdeelname die volgens de boxplotanalyse geen uitschieter zijn, maar wel rond de onderste of bovenste ‘snorhaar’ vallen.
Uit de tabel blijkt dat de meeste van de uitschieter-buurten in Amsterdam en twee van de vier buurten in Utrecht zich kenmerken door een zeer hoog aandeel jongeren van 15 tot 25 jaar. Voor deze buurten geldt dat jongeren de arbeidsdeelname van de buurt sterk bepalen. Zo is in het Utrechtse Galgenwaard en omgeving 82 procent van de 15- tot 75-jarigen jonger dan 25 jaar en behoort 94 procent tot een eenpersoonshuishouden. Hiermee samenhangend zijn er relatief weinig 25- tot 45-jarigen. Dit zijn overduidelijk buurten die worden gedomineerd door studenten. Dit geldt eveneens voor de Amsterdamse buurten Zeeburgereiland Zuidoost, Parooldriehoek en Lucas/Andreasziekenhuis en omgeving. In zekere zin wijst het bestaan van dergelijke buurten wel op segregatie (de studenten wonen apart) maar de lage arbeidsdeelname in deze buurten is eenvoudig te verklaren. Het Utrechtse Science Park telt relatief meer 25- tot 45-jarigen, maar hier ontbreekt de groep 45-plus vrijwel volledig. Ook hier speelt bij de lage arbeidsdeelname de bijzondere leeftijdsopbouw een rol.
Voor twee buurten in Utrecht geldt echter dat de bevolkingssamenstelling niet enorm afwijkt van de rest (minder dan 10 procentpunt per leeftijdsgroep) , terwijl ze qua arbeidsdeelname tot de negatieve uitschieters behoren. Dat zijn Neckardreef en Tigrisdreef (twee nabijgelegen buurten in Overvecht) met een arbeidsdeelname van respectievelijk 49 en 52 procent. Deze buurten kennen dus ondanks een redelijk gemiddelde leeftijdsopbouw een erg laag aantal mensen dat werkt. Ook in de Utrechtse Zambesidreef (net geen uitschieter) is de arbeidsdeelname laag ondanks een tamelijk gemiddeld leeftijdsprofiel. Precies hetzelfde geldt voor de Rotterdamse buurt Feijenoord en voor de Schildersbuurt Noord, respectievelijk Oost in Den Haag. (Al deze buurten zijn net geen uitschieters.) De enige uitschieter-buurt in Rotterdam, Zuiderpark, telt relatief weinig 25- tot 45-jarigen. Dit geldt eveneens voor Amsterdamse Poort. Ook in Tuindorp Amstelstation en Bijlmermuseum Noord, twee buurten in Amsterdam die net geen uitschieter zijn, is dit aan de hand.
Arbeids-deelname (15-75 jaar) | Man (%) | 15 tot 25 jaar1) (%) | 25 tot 45 jaar1) (%) | 45 tot 75 jaar1) (%) | Eenpersoons-huishoudens (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|
Amsterdam | 68 | 50 | 16 | 44 | 40 | 54 |
Uitschieters onderkant | ||||||
Parooldriehoek | 26 | 50 | 63 | 27 | 10 | 90 |
Lucas/Andreasziekenhuis e.o. | 41 | 47 | 52 | 47 | 1 | 88 |
Amsterdamse Poort | 43 | 51 | 23 | 34 | 43 | 75 |
Zeeburgereiland Zuidoost | 43 | 41 | 77 | 21 | 2 | 92 |
Laagste waarnemingen die geen uitschieter zijn | ||||||
Tuindorp Amstelstation | 49 | 45 | 12 | 31 | 56 | 55 |
Bijlmermuseum Noord | 49 | 47 | 17 | 29 | 54 | 57 |
Hoogste waarnemingen die geen uitschieter zijn | ||||||
Woon- en Groengebied Sloterdijk | 88 | 53 | 5 | 80 | 16 | 45 |
Rotterdam | 64 | 49 | 17 | 40 | 43 | 48 |
Uitschieters onderkant | ||||||
Zuiderpark | 43 | 47 | 12 | 29 | 55 | 64 |
Laagste waarnemingen die geen uitschieter zijn | ||||||
Feijenoord | 50 | 50 | 19 | 38 | 43 | 47 |
Hoogste waarnemingen die geen uitschieter zijn | ||||||
Zestienhoven | 84 | 51 | 7 | 56 | 36 | 16 |
Den Haag | 63 | 50 | 14 | 37 | 49 | 48 |
Uitschieters onderkant | ||||||
(geen) | ||||||
Laagste waarnemingen die geen uitschieter zijn | ||||||
Schildersbuurt Noord | 47 | 49 | 20 | 35 | 45 | 45 |
Schildersbuurt Oost | 47 | 50 | 22 | 34 | 44 | 40 |
Hoogste waarnemingen die geen uitschieter zijn | ||||||
Binckhorst | 77 | 72 | 14 | 58 | 27 | 60 |
Rietbuurt | 77 | 50 | 14 | 47 | 39 | 20 |
Utrecht | 72 | 49 | 20 | 47 | 33 | 51 |
Uitschieters onderkant | ||||||
Galgenwaard en omgeving | 22 | 36 | 82 | 12 | 5 | 94 |
Neckardreef en omgeving | 49 | 49 | 17 | 38 | 45 | 53 |
Tigrisdreef en omgeving | 52 | 50 | 20 | 40 | 40 | 45 |
Utrecht Science Park | 54 | 44 | 58 | 41 | 1 | 94 |
Laagste waarnemingen die geen uitschieter zijn | ||||||
Zambesidreef en omgeving | 57 | 52 | 18 | 47 | 36 | 51 |
Hoogste waarnemingen die geen uitschieter zijn | ||||||
Hoog Catherijne NS en Jaarbeurs | 86 | 64 | 12 | 65 | 22 | 53 |
1) Aandeel in de bevolking 15 tot 75 jaar. Bron: CBS. |
Er zijn geen uitschieters qua hoge arbeidsdeelname. De buurten die aan de bovenkant van de arbeidsdeelname zitten maar net geen uitschieters zijn, kennen allemaal een relatief hoog aandeel 25- tot 45-jarigen. Het meest extreem in dit opzicht is het Amsterdamse Woon- en Groengebied Sloterdijk. Hier is 80 procent van de 15- tot 75-jarigen tussen de 25 en 45 jaar. De arbeidsdeelname is hier 88 procent.
5. Conclusies
De arbeidsdeelname in de buurten in de vier grootste steden in Nederland is gemiddeld het laagst in Den Haag en in Rotterdam. In Amsterdam is de arbeidsdeelname het op één na hoogst en in Utrecht het hoogst. De spreiding van de arbeidsdeelname tussen de buurten is in Rotterdam en Den Haag het hoogst. Amsterdam neemt een middenpositie in en de buurten in Utrecht hebben de geringste spreiding. De relatieve spreiding, de spreiding ten opzichte van de gemiddelde arbeidsdeelname, is het hoogst in Den Haag. Daarna volgen Rotterdam, Amsterdam en Utrecht.
De spreiding in arbeidsdeelname hangt maar in beperkte mate samen met de spreiding in het aandeel 25- tot- 45 jarigen, de leeftijdsgroep met de hoogste arbeidsdeelname. Juist in Den Haag, de stad met de grootste spreiding in arbeidsdeelname, gaat het verband met de leeftijdsopbouw helemaal niet op. Het sterkste verband tussen de spreiding in arbeidsdeelname en leeftijdsopbouw kent Amsterdam. In Utrecht en Rotterdam is er sprake van enig verband. Waar de spreiding met leeftijd niet opgaat, zou deze samen kunnen hangen met andere kenmerken, zoals onderwijsniveau en herkomst.
Analyse van de buurten met een zeer lage arbeidsdeelname leert dat het in Amsterdam en Utrecht veelal gaat om buurten met een groot aantal studenten, die een lage arbeidsdeelname hebben. Anders is het gesteld met drie buurten in Utrecht, twee in Den Haag en één in Rotterdam. De leeftijdsopbouw wijkt niet af van het gemiddelde, maar de arbeidsdeelname ligt hier desondanks opmerkelijk laag. Net zoals de studenten in Utrecht zich concentreren in enkele buurten is dit ook het geval voor mensen die om een andere reden dan studie vaak geen betaald werk hebben.
Referentie
Bronnen
StatLine: Arbeidsdeelname; wijken en buurten, 2020.