Economische ontwikkeling van de energievoorziening
Achtergronddocument bij de Klimaat- en Energieverkenning 2020Over deze publicatie
Deze publicatie is een achtergronddocument van de Klimaat- en Energieverkenning (PBL et al. 2020) waarbij wordt ingegaan op de economische ontwikkelingen van de energievoorziening.
De KEV schetst een integraal beeld van de broeikasgasemissies en het energiesysteem in Nederland in het verleden, heden en de toekomst. Daarbij is veel aandacht voor het nationale beleid, maar ook andere ontwikkelingen spelen een rol. In eerdere publicaties werden ook de economische ontwikkelingen van de energievoorziening als onderdeel van de KEV gepresenteerd (Schoots, K. & Hammingh, P., 2019, p.183). Echter, om de KEV compact te houden, worden een aantal onderwerpen apart behandeld in zogeheten KEV-achtergronddocumenten. Deze publicatie is in samenwerking met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (rvo.nl) tot stand gekomen.
1 Inleiding
In Nederland wordt de laatste jaren steeds meer energie opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen (PBL et al. 2020, hoofdstuk 5.2.5). Om een beeld te schetsen; het opgestelde vermogen van zonnepanelen is gestegen van bijna 300 MW in 2012 naar bijna 6900 MW in 2019, een stijging van meer dan 2000 procent. Ook het totale vermogen van windmolens is tussen 2012 en 2019 met ruim 80 procent gegroeid, van ruim 2400 MW naar bijna 4500 MW (StatLine Hernieuwbare elektriciteit; productie en vermogen, 2020). In 2019 was de productie van hernieuwbare elektriciteit goed voor 18 procent van het totale elektriciteitsverbruik (PBL et al. 2020). De omslag van conventionele energie naar hernieuwbare energieproductie wordt ook wel de energietransitie genoemd en speelt, samen met energiebesparing, een belangrijke rol in het behalen van de (internationale) energie- en klimaatdoelstellingen, waarbij het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen centraal staat.
Naast de beoogde milieuwinst heeft de energietransitie ook grote gevolgen voor de Nederlandse economie. Aan de ene kant zijn er kosten: er zijn immers investeringen nodig om de energietransitie te bewerkstelligen. Aan de andere kant leveren deze investeringen in bijvoorbeeld de bouw van windmolenparken en de installatie van zonnepanelen veel banen op. Bedrijven die zich met deze activiteiten bezighouden dragen ook bij aan de economische groei van Nederland, afgemeten aan de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp). Terwijl er aan de ene kant banen gecreëerd worden als gevolg van de investeringen in hernieuwbare energie, verdwijnen er juist banen in bedrijfstakken die zich bezighouden met conventionele vormen van energie, zoals aardolie en aardgas.
Om de invloed van de energietransitie op de Nederlandse economie in kaart te brengen, heeft het CBS van alle energiegerelateerde bedrijfstakken gekeken of zij zich bezighouden met conventionele energie, hernieuwbare energie, energiebesparing of energienetwerken. Hierdoor wordt voor verschillende economische indicatoren duidelijk wat het effect is van de energietransitie. De gehanteerde economische indicatoren zijn de investeringen, productiewaarde, toegevoegde waarde, werkgelegenheid, innovatie-indicatoren en internationale handel. Voor deze indicatoren worden zowel de huidige stand van zaken en recente ontwikkelingen beschreven, als hoe deze zich over de langere termijn hebben ontwikkeld.
Voorheen werden de economische indicatoren over de klimaat- en energietransitie gepubliceerd als apart hoofdstuk in de Klimaat- en Energieverkenning (Schoots, K. & Hammingh, P., 2019, p.183). De KEV 2020 richt zich echter nadrukkelijker op de fysieke aspecten, zoals het energiegebruik en de uitstoot van broeikasgasemissies. Daarom worden de economische indicatoren van de energievoorziening nu gepubliceerd als nevenpublicatie. In deze publicatie zijn geen projecties opgenomen op basis van voorgenomen beleid, zoals dit eerder in de KEV 2019 wel werd gedaan.
Ten opzichte van de resultaten in de KEV 2019 (Schoots, K. & P. Hammingh, 2019) en een eerdere CBS-publicatie over de impact van de energietransitie op de werkgelegenheid (CBS, 2018), hebben er enkele methodologische wijzigingen plaatsgevonden. Als gevolg hiervan kunnen de hier gepubliceerde resultaten afwijken van die in eerdere publicaties. De belangrijkste aanpassingen zijn de herziening van de bedrijvenpopulatie 1) en de raming voor investeringen in de categorieën ‘warmte, geothermie en biomassa’. De doorgevoerde methodewijzigingen worden toegelicht in het bijbehorende methoderapport (CBS, 2020).
In het vervolg van deze publicatie zal allereerst het algemene beeld worden geschetst over de economische impact van de energietransitie (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 wordt er in meer detail ingegaan op de ontwikkelingen in de energie-exploitatie activiteiten, activiteiten zoals het exploiteren en onderhouden van energiecentrales. In hoofdstuk 4 wordt eerst ingegaan op de gedane investeringen in energie en zullen vervolgens de economische activiteiten die voortkomen uit deze investeringen worden besproken. Tot slot zal in hoofdstuk 5 worden ingegaan op energie-innovatie.
2 Nederlandse energievoorziening economisch verkend
Om een beeld te krijgen van de omvang van de energiegerelateerde activiteiten binnen de Nederlandse economie staan in figuur 2.1 de kernindicatoren als aandeel ten opzichte van de totale Nederlandse economie weergegeven. De totale bijdrage van energie aan het bruto binnenlands product (bbp) bedroeg ruim 3,5 procent in 2019. In 2013 was dit nog 5,9 procent. Deze daling komt met name door de afnemende bijdrage van de gaswinning, die voorheen een groot deel van de toegevoegde waarde van de energievoorziening bepaalde. Het aandeel van de productiewaarde van energieactiviteiten in de totale Nederlandse productie is relatief groot (bijna 12 procent in 2019) ten opzichte van het aandeel toegevoegde waarde. Dit heeft ermee te maken dat het intermediair verbruik 2) in de energiesector relatief groot is in vergelijking met andere economische activiteiten. In de energiesector worden namelijk veel goederen in het productieproces ingezet, denk aan het gebruik van aardolie door raffinaderijen en het gebruik van kolen en gas in elektriciteitscentrales.
De werkgelegenheid in de energievoorziening ligt net onder de 2 procent van de totale Nederlandse werkgelegenheid, dit is al een aantal jaren vrij constant. Wel heeft er een verschuiving plaatsgevonden van de werkgelegenheid van conventionele energieactiviteiten naar hernieuwbare energieactiviteiten en energiebesparingsactiviteiten. De daling van de gaswinning heeft in veel mindere mate effect op de werkgelegenheid dan op het bbp. Dit heeft ermee te maken dat de exploitatie van energie in het algemeen kapitaalintensief is, wat betekent dat er in het productieproces relatief veel kapitaal, zoals gebouwen en machines, wordt ingezet in vergelijking met arbeid. Dit blijkt ook uit figuur 2.1, zo is het aandeel van de investeringen (8,9 procent) vele malen hoger dan het aandeel werkgelegenheid (1,9 procent).
energie-activiteit | Conventionele energieactiviteiten (%) | Netwerken (%) | Hernieuwbare energieactiviteiten en energiebesparing (%) |
---|---|---|---|
Investeringen (€)¹⁾ | 2,07 | 2,29 | 4,54 |
Productie (€) | 9,62 | 0,76 | 1,17 |
Toegevoegde waarde (€) | 1,84 | 0,70 | 0,97 |
Werkgelegenheid (vte) | 0,72 | 0,39 | 0,83 |
1)gemiddelde van 2016-2018 |
Sinds 2008 is de bijdrage van energiegerelateerde activiteiten (figuur 2.3) aan het totale bruto binnenlands product (bbp), na een lichte daling, gestegen tot 5,9 procent in 2013. De piek rond 2012 en 2013 was het gevolg van een combinatie van factoren, waaronder de hoge aardgaswinning, relatief hoge energieprijzen en investeringen in nieuwe kolencentrales. Hierdoor liet de conventionele energiesector een tijdelijke stijging in de toegevoegde waarde zien. Tussen 2013 en 2016 is de toegevoegde waarde uit de aardgaswinning echter sterk gedaald, deze daling zet langzaam door. Ook zijn er sinds 2016 geen grote investeringen meer gedaan in conventionele energiecentrales. In figuur 2.3 is de daling van de bijdrage van de conventionele energiesector aan het Nederlands bbp in het afgelopen decennium goed zichtbaar. De bijdrage van hernieuwbare energie aan het bbp is echter geleidelijk gestegen. Tussen 2008 en 2019 is de bijdrage van hernieuwbare energie aan het bbp meer dan verdubbeld, van 0,3 naar bijna 0,7 procent.
jaar | Conventionele energie (Bijdrage aan bbp in %) | Netwerken (Bijdrage aan bbp in %) | Hernieuwbare energie (Bijdrage aan bbp in %) | Energiebesparing (Bijdrage aan bbp in %) |
---|---|---|---|---|
2008 | 4,3 | 0,6 | 0,3 | 0,2 |
2009 | 3,9 | 0,7 | 0,4 | 0,2 |
2010 | 3,9 | 0,6 | 0,3 | 0,2 |
2011 | 4,0 | 0,8 | 0,4 | 0,3 |
2012 | 4,5 | 0,8 | 0,4 | 0,3 |
2013 | 4,4 | 0,9 | 0,4 | 0,3 |
2014 | 3,4 | 0,9 | 0,5 | 0,3 |
2015 | 3,0 | 0,8 | 0,5 | 0,3 |
2016 | 2,3 | 0,8 | 0,5 | 0,4 |
2017 | 2,1 | 0,7 | 0,6 | 0,4 |
2018 | 2,0 | 0,7 | 0,6 | 0,4 |
2019 | 1,8 | 0,7 | 0,7 | 0,3 |
In figuur 2.4 worden de investeringen in energie-exploitatie en energiebesparing weergegeven. De totale investeringen zijn tussen 2008 en 2018 gestegen van ruim 10 tot bijna 15 miljard euro. Waar er in 2008 nog meer werd geïnvesteerd in conventionele energie (4,6 miljard euro) dan in hernieuwbare energie en energiebesparing samen (4,1 miljard euro), werd er in 2018 zowel in hernieuwbare energie (4 miljard euro) als in energiebesparing (4,1 miljard euro) afzonderlijk meer geïnvesteerd dan in conventionele energie (3,1 miljard euro). Hier heeft het afgelopen decennium een omslag plaatsgevonden. Daarnaast zijn ook de investeringen in energienetwerken, zoals het elektriciteitsnet, toegenomen. De investeringen in hernieuwbare energie zijn in 2018 sterk gestegen, na een dipje in 2017. Dit komt vooral op het conto van zonne- en windenergie, maar ook de overige vormen van hernieuwbare energie laten een stijging zien. Hier wordt uitgebreider op ingegaan in hoofdstuk 4.1.
jaar | Conventionele energie (investeringen (mld euro)) | Netwerken (investeringen (mld euro)) | Hernieuwbare energie (investeringen (mld euro)) | Energiebesparing (investeringen (mld euro)) |
---|---|---|---|---|
2008 | 4,6 | 1,8 | 1,7 | 2,4 |
2009 | 3,8 | 2,4 | 0,9 | 2,2 |
2010 | 4,1 | 2,5 | 1,5 | 2,5 |
2011 | 5,5 | 2,1 | 1,3 | 2,8 |
2012 | 5,6 | 2,3 | 1,6 | 2,5 |
2013 | 4,9 | 2,6 | 1,7 | 2,7 |
2014 | 5,7 | 2,6 | 2,2 | 3,0 |
2015 | 4,6 | 2,4 | 2,7 | 3,2 |
2016 | 3,3 | 3,6 | 2,5 | 3,6 |
2017 | 2,8 | 3,0 | 2,0 | 4,1 |
2018 | 3,1 | 3,6 | 4,0 | 4,1 |
De totale werkgelegenheid in energiegerelateerde activiteiten is tussen 2008 en 2019 gestegen van 119 duizend tot 150 duizend arbeidsjaren (figuur 2.5). De werkgelegenheid in conventionele energie is na 2014 afgenomen en is sinds 2017 min of meer stabiel, een vergelijkbare ontwikkeling als bij de toegevoegde waarde. Het effect op de werkgelegenheid is wel iets minder sterk. Opvallend bij de werkgelegenheid is de relatief grote rol die energiebesparing en hernieuwbare energie hier spelen. De stijgende investeringen in hernieuwbare energie en energiebesparing resulteren onder andere in de bouw van windparken, de installatie van zonnepanelen en het isoleren van woningen. Dit zijn relatief arbeidsintensieve werkzaamheden en leveren veel banen op. Hier zal verder op in worden gegaan in hoofdstuk 4.2. Dit heeft ertoe geleid dat de werkgelegenheid in energiegerelateerde activiteiten sinds 2008 juist is toegenomen, ondanks de daling van de werkgelegenheid in de conventionele energie, terwijl de toegevoegde waarde van energiegerelateerde activiteiten in dezelfde periode is gedaald.
jaar | Conventionele energie (1 000 arbeidsjaren) | Netwerken (1 000 arbeidsjaren) | Hernieuwbare energie (1 000 arbeidsjaren) | Energiebesparing (1 000 arbeidsjaren) |
---|---|---|---|---|
2008 | 66,3 | 17,7 | 11,4 | 23,2 |
2009 | 66,8 | 18,8 | 12,2 | 23,0 |
2010 | 72,5 | 17,8 | 13,1 | 24,0 |
2011 | 70,0 | 26,5 | 14,3 | 29,5 |
2012 | 75,1 | 25,0 | 15,0 | 27,0 |
2013 | 77,4 | 24,9 | 16,4 | 28,2 |
2014 | 81,4 | 26,2 | 16,6 | 29,1 |
2015 | 74,6 | 26,2 | 18,7 | 30,5 |
2016 | 65,8 | 30,0 | 18,9 | 37,2 |
2017 | 56,5 | 28,1 | 20,5 | 40,1 |
2018 | 56,6 | 29,8 | 28,4 | 35,9 |
2019 | 55,9 | 30,1 | 30,6 | 33,8 |
3 Exploitatie activiteiten
Sterke daling toegevoegde waarde conventionele energie
Activiteiten voor energie-exploitatie omvatten de winning, productie, distributie en verkoop van zowel hernieuwbare als conventionele energieproducten. De belangrijkste ontwikkelingen in deze afzonderlijke sectoren worden in deze paragraaf behandeld. In figuur 3.1 wordt de ontwikkeling in de toegevoegde waarde van de energie-exploitatie activiteiten van deze onderliggende sectoren weergegeven. Netwerken voor de distributie van energie worden als aparte categorie meegenomen, omdat deze niet enkel tot hernieuwbare energie of energie uit fossiele brandstoffen behoren. De totale waarde van deze exploitatie-activiteiten droeg in 2019 19 miljard euro bij aan het bbp, ongeveer 2,3 procent.
De olie- en aardgaswinning in Nederland bepaalt al sinds de jaren zestig een groot deel van de bijdrage aan de toegevoegde waarde die gegenereerd wordt door de Nederlandse (conventionele) energiesector. Na het hoogste niveau van binnenlandse aardgaswinning en gasprijs in 2013 heeft er, mede door het terugschroeven van de aardgaswinning in Groningen, een omslag plaatsgevonden. Als gevolg daarvan is de toegevoegde waarde van de aardolie- en gaswinning in 2019 met bijna 84 procent gedaald ten opzichte van 2013. Het volume van de oliewinning daalt ook, maar door de prijsstijging van olie is er nauwelijks een verschil in de toegevoegde waarde van oliewinning. De toegevoegde waarde van de raffinaderijen fluctueerde over de jaren, waarbij in 2014 zelfs een negatieve toegevoegde waarde is gerealiseerd. Sinds 2015 is de toegevoegde waarde gestabiliseerd rond de 1,4 miljard euro.
De netwerken voor de distributie van energie hebben zowel betrekking op conventionele als hernieuwbare energie. De toegevoegde waarde van de exploitatie van energienetwerken ligt al een aantal jaren rond de 4,5 miljard euro, maar draagt sinds 2019 het grootste aandeel bij aan de exploitatie van de Nederlandse energiesector. De werkgelegenheid laat een stijgende trend zien, zoals weergeven in figuur 3.2. Onderhoud en aanpassingen aan het energienet zorgen voor meer werkgelegenheid binnen de sector.
jaar | Olie- en gaswinning (%) | Aardolieraffinaderijen (%) | Productie elektriciteit en warmte uit fossiele brandstoffen (%) | Tankstations, opslag en groothandel in fossiele brandstoffen (%) | Netwerken (%) | Productie hernieuwbare energie (%) |
---|---|---|---|---|---|---|
2000 | 1,6 | 0,1 | 0,4 | 0,2 | 0,6 | 0,0 |
2001 | 2,0 | 0,3 | 0,4 | 0,2 | 0,5 | 0,0 |
2002 | 1,8 | 0,2 | 0,5 | 0,2 | 0,5 | 0,0 |
2003 | 1,8 | 0,2 | 0,5 | 0,2 | 0,5 | 0,0 |
2004 | 1,9 | 0,3 | 0,4 | 0,2 | 0,5 | 0,1 |
2005 | 2,0 | 0,4 | 0,3 | 0,2 | 0,6 | 0,1 |
2006 | 2,4 | 0,3 | 0,4 | 0,2 | 0,6 | 0,1 |
2007 | 2,2 | 0,3 | 0,4 | 0,2 | 0,6 | 0,1 |
2008 | 3,0 | 0,4 | 0,2 | 0,2 | 0,6 | 0,2 |
2009 | 2,4 | 0,2 | 0,6 | 0,3 | 0,6 | 0,2 |
2010 | 2,5 | 0,1 | 0,6 | 0,3 | 0,5 | 0,2 |
2011 | 2,6 | 0,1 | 0,5 | 0,3 | 0,6 | 0,2 |
2012 | 3,0 | 0,1 | 0,5 | 0,3 | 0,6 | 0,2 |
2013 | 3,0 | 0,1 | 0,4 | 0,3 | 0,7 | 0,2 |
2014 | 2,3 | -0,1 | 0,3 | 0,3 | 0,7 | 0,2 |
2015 | 1,5 | 0,2 | 0,3 | 0,3 | 0,7 | 0,3 |
2016 | 0,9 | 0,2 | 0,3 | 0,4 | 0,6 | 0,3 |
2017 | 0,8 | 0,2 | 0,3 | 0,4 | 0,6 | 0,3 |
2018 | 0,7 | 0,2 | 0,3 | 0,4 | 0,6 | 0,3 |
2019 | 0,4 | 0,2 | 0,4 | 0,4 | 0,6 | 0,4 |
Hernieuwbare energie groeit door
Hoewel de nominale toegevoegde waarde van hernieuwbare energie relatief klein is, is deze de laatste jaren gestaag gegroeid, van 0,1 miljard euro in 2000 tot bijna 2,9 miljard euro in 2019. Doordat het bbp van de Nederlandse economie als geheel in deze periode minder hard toenam, nam het aandeel hernieuwbare energie en energiebesparing in het totale bbp toe van 0,02 procent in 2000 tot 0,36 procent in 2019.
Binnen de exploitatie van hernieuwbare energie heeft energie uit biomassa het grootste aandeel in de toegevoegde waarde. Dit wordt deels veroorzaakt doordat kolencentrales meer biomassa zijn gaan meestoken, waaronder de nieuwe kolencentrale bij Eemshaven. Relatief gezien is de grootste stijging waar te nemen bij zonne-energie. Zonnepanelen worden onder andere geplaatst op daken van gebouwen of in zonnevelden. De groei in het aantal zonnepanelen vertaalt zich ook in een stijging van de toegevoegde waarde gerelateerd aan de opwekking van energie met zonnepanelen. Tussen 2008 en 2019 steeg de toegevoegde waarde van bijna nul euro naar 420 miljoen euro. De toegevoegde waarde van windenergie stijgt al jaren constant en heeft een waarde van 760 miljoen in 2019.
De stijging van de toegevoegde waarde van de exploitatie van hernieuwbare energie is ook te zien in de ontwikkeling van de bruto werkgelegenheid, weergegeven in figuur 3.2. De werkgelegenheid gerelateerd aan de opwekking van hernieuwbare energie stijgt, maar deze stijging is niet zo sterk als de stijging in de toegevoegde waarde. Rond wind- en zonne-energie neemt de werkgelegenheid het meest toe, terwijl deze redelijk constant blijft bij biobrandstoffen en biomassa.
jaar | Olie- en gaswinning (1 000 arbeidsjaren) | Aardolieraffinaderijen (1 000 arbeidsjaren) | Productie elektriciteit en warmte uit fossiele brandstoffen (1 000 arbeidsjaren) | Netwerken (1 000 arbeidsjaren) | Tankstations, opslag en groothandel in fossiele brandstoffen (1 000 arbeidsjaren) | Productie hernieuwbare energie (1 000 arbeidsjaren) |
---|---|---|---|---|---|---|
2008 | 2,6 | 5,6 | 12,6 | 11,3 | 12,5 | 1,8 |
2009 | 2,5 | 5,4 | 12,7 | 10,4 | 12,7 | 2,1 |
2010 | 2,9 | 5,2 | 13,4 | 11,0 | 13,3 | 2,2 |
2011 | 2,4 | 5,1 | 11,6 | 12,4 | 13,4 | 2,4 |
2012 | 2,5 | 5,2 | 11,9 | 12,1 | 13,6 | 2,5 |
2013 | 2,6 | 5,0 | 12,4 | 12,4 | 13,8 | 2,6 |
2014 | 2,8 | 5,2 | 11,3 | 12,9 | 13,5 | 2,6 |
2015 | 2,9 | 5,2 | 10,0 | 14,3 | 13,2 | 2,7 |
2016 | 3,4 | 5,2 | 9,0 | 14,7 | 13,2 | 2,8 |
2017 | 3,2 | 5,1 | 8,6 | 15,0 | 13,5 | 2,9 |
2018 | 2,8 | 5,2 | 8,0 | 15,7 | 14,0 | 3,2 |
2019 | 2,9 | 5,3 | 7,4 | 16,1 | 14,0 | 3,5 |
4 Investeringen in energie en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid
4.1 Investeringen
De totale investeringen in energiegerelateerde activiteiten zijn tussen 2008 en 2014 toegenomen van 10,6 tot 13,6 miljard euro. Deze stijging werd voornamelijk veroorzaakt door investeringen in offshore windparken, kolencentrales en de installatie van zonnepanelen. Ook de investeringen in de olie- en gas winning en de aardolieraffinaderijen stegen in deze periode. Na 2014 daalden de investeringen in de conventionele sectoren, terwijl de investeringen in hernieuwbare energie, netwerken en energiebesparing licht zijn gestegen. In 2018 zijn de investeringen in de conventionele energie gestabiliseerd ten opzichte van 2017, maar zijn de investeringen in hernieuwbare energie gestegen. Hierdoor zijn de totale investeringen in energiegerelateerde activiteiten toegenomen naar 14,8 miljard euro.
Door investeringen in een aantal nieuwe kolencentrales en additionele boringen voor olie- en gaswinning, stegen de investeringen in de conventionele energie tot 2015. Na 2014 zijn deze investeringen voor zowel de olie- en gaswinning als de productie van elektriciteit en warmte uit fossiele brandstoffen teruggelopen van 5,7 miljard in 2014 tot 3,1 miljard in 2018. Van deze sectoren zijn alleen de investeringen van aardolieraffinaderijen in deze periode gestegen, van 800 miljoen euro naar 1 miljard euro.
jaar | Productie elektriciteit en warmte uit fossiele brandstoffen en kernenergie (mld euro) | Aardolieraffinaderijen (mld euro) | Olie- en gas winning (mld euro) | Netwerken (mld euro) | Warmte, geothermie en energie uit water (mld euro) | Overig (incl Biomassa en biobrandstoffen) (mld euro) | Windenergie (mld euro) | Zonne-energie (mld euro) | Energiebesparing (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2008 | 2,0 | 0,6 | 2,0 | 1,8 | 0,6 | 0,5 | 0,6 | 0,1 | 2,4 |
2009 | 1,5 | 0,5 | 1,8 | 2,4 | 0,3 | 0,2 | 0,2 | 0,1 | 2,2 |
2010 | 2,0 | 0,5 | 1,6 | 2,5 | 0,3 | 0,9 | 0,2 | 0,1 | 2,5 |
2011 | 2,5 | 0,6 | 2,4 | 2,1 | 0,4 | 0,5 | 0,3 | 0,2 | 2,8 |
2012 | 2,9 | 0,8 | 2,0 | 2,3 | 0,4 | 0,3 | 0,4 | 0,4 | 2,5 |
2013 | 2,7 | 0,6 | 1,7 | 2,6 | 0,3 | 0,3 | 0,5 | 0,6 | 2,7 |
2014 | 2,6 | 0,8 | 2,3 | 2,6 | 0,3 | 0,2 | 1,1 | 0,5 | 3,0 |
2015 | 2,1 | 0,6 | 1,9 | 2,4 | 0,3 | 0,3 | 1,4 | 0,7 | 3,2 |
2016 | 1,0 | 0,7 | 1,6 | 3,6 | 0,4 | 0,2 | 1,1 | 0,9 | 3,6 |
2017 | 1,6 | 0,7 | 0,6 | 3,0 | 0,5 | 0,3 | 0,3 | 1,0 | 4,1 |
2018 | 1,6 | 1,0 | 0,6 | 3,6 | 0,7 | 0,4 | 1,1 | 1,8 | 4,1 |
Groei in investeringen in hernieuwbare energie, netwerken en energiebesparingen zet door
In de afgelopen jaren is de hernieuwbare energiesector geleidelijk gegroeid en daarmee steeds belangrijker geworden voor de Nederlandse economie. De groeiende sector hernieuwbare energie levert een positieve bijdrage aan de transitie naar een groenere economie. De totale investeringen in hernieuwbare energie zijn gestegen van 1,7 miljard euro in 2008 naar 4 miljard euro in 2018. In deze tijdsperiode zijn vooral de investeringen in zonne-energie toegenomen. Ook de investeringen in windenergie zijn gegroeid over de lange termijn, maar variëren sterk per jaar. Dit komt door de aanleg van grote windparken op zee, waardoor er investeringspieken ontstaan. Doordat de investeringen worden verspreid over een aantal jaar, wordt dit effect enigszins afgevlakt over meerdere jaren, maar na ingebruikname van een windpark vallen de investeringscijfers weer flink terug. Dit is zichtbaar in figuur 4.1. De aanleg van offshore windparken Luchterduinen en Gemini zorgden voor een investeringspiek tussen 2013 en 2016, waarna de investeringen vervolgens terugvielen. Vanaf 2018 wordt een deel van de investeringen voor het windpark Borssele meegenomen, omdat kavels I, II, III en IV sinds 2020 stroom leveren aan het Nederlandse energienetwerk.
Er was niet alleen een sterke groei in de totale investeringen in hernieuwbare energie, maar er heeft ook een structurele verschuiving tussen de verschillende typen hernieuwbare energiebronnen plaatsgevonden (figuur 4.2). Investeringen in zonne-energie waren in de periode van 2008 tot 2011 goed voor ongeveer 8 procent van de investeringen in hernieuwbare energie, terwijl dit aandeel in de periode van 2016 tot 2019 is toegenomen naar 42 procent. Ook het aandeel van de investeringen in windenergie is licht gestegen van gemiddeld 24 procent in de periode van 2008 tot 2011 naar gemiddeld 29 procent in de periode van 2016 tot 2019. Het aandeel van de overige hernieuwbare energiebronnen zoals warmte, geothermie, biomassa en biobrandstoffen is afgenomen in dezelfde periode.
jaar | Windenergie (mln euro) | Zonne-energie (mln euro) | Warmte, geothermie (mln euro) | Biomassa en biobrandstoffen (mln euro) |
---|---|---|---|---|
2008 | 609 | 53 | 551 | 465 |
2009 | 176 | 141 | 349 | 244 |
2010 | 188 | 117 | 302 | 883 |
2011 | 297 | 184 | 359 | 483 |
2012 | 415 | 447 | 447 | 255 |
2013 | 545 | 580 | 283 | 281 |
2014 | 1141 | 533 | 280 | 213 |
2015 | 1423 | 745 | 298 | 280 |
2016 | 1109 | 853 | 359 | 220 |
2017 | 254 | 966 | 516 | 291 |
2018 | 1111 | 1764 | 725 | 441 |
Investeringen in de benodigde infrastructuur voor het transporteren en distribueren van gas en elektriciteit zijn toegenomen van 1,8 miljard euro in 2008 tot 3,6 miljard euro in 2018. Het gaat hier vooral om investeringen in het elektriciteitsnetwerk, waarbij de investeringen mede door de verduurzaming zijn toegenomen. De transitie naar de energievoorziening van de toekomst vraagt om hoge investeringen door netbeheerders (PBL et al. 2020, hoofdstuk 5.2.1). Deze investeringen zijn vooral gericht op het vergroten van de netcapaciteit en de ontwikkeling van een intelligent net. Energiebronnen op basis van wind en zon zorgen voor meer pieken en dalen in het elektriciteitsnetwerk. Om dit goed op te kunnen vangen, zijn er uitbreidingen en aanpassingen nodig. Ook de bouw van grote offshore windparken vraagt verdere integratie van windenergie op zee en land en leidt tot grote investeringen in de netwerken. Daarnaast wordt er geïnvesteerd in verdere integratie met omringende landen, verbetering van de betrouwbaarheid en slimme meters.
Ook de investeringen in energiebesparing zijn toegenomen, deze zijn gegroeid van 2,4 miljard euro in 2008 naar 4,1 miljard euro in 2018. Deze stijging van investeringen in energiebesparing is zowel te zien bij huishoudens als bij bedrijven. De investeringen in energiebesparende maatregelen voor huishoudens zijn de afgelopen jaren gestimuleerd met subsidies zoals de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), de Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) en met goedkope leningen zoals het Nationaal energiebespaarfonds (NEF) (PBL et al. 2020, hoofdstuk 6.3.1). Voor kantoren geldt nieuw beleid dat voorschrijft dat kantoren vanaf 2023 verplicht energielabel C moeten dragen en dat gebouwinstallaties verder moeten worden geoptimaliseerd. Dit stimuleert de energiebesparende maatregelen (PBL et al. 2020, hoofdstuk 6.3.2).
4.2 Werkgelegenheid uit investeringen
De in de vorige paragraaf behandelde stijging van energiegerelateerde investeringen heeft gezorgd voor een stijgende werkgelegenheid tussen 2017 en 2018. De totale werkgelegenheid in activiteiten die voortvloeien uit investeringen 4) in energiegerelateerde activiteiten is tot en met 2014 toegenomen tot 104 duizend voltijdequivalenten (voltijdbanen). Gedurende de periode 2008 tot en met 2014 vond de grootste stijging in werkgelegenheid plaats, door investeringen in conventionele energie (ruim 15 duizend voltijdbanen), gevolgd door die in netwerken (bijna 7 duizend voltijdbanen). Na 2014 daalde de werkgelegenheid in conventionele sectoren sterk, terwijl de werkgelegenheid in hernieuwbare energie, netwerken en energiebesparing is gestegen.
jaar | Overige conventionele energieactiviteiten (1 000 arbeidsjaren) | Exploratie olie- en gaswinning (1 000 arbeidsjaren) | Netwerken (1 000 arbeidsjaren) | Warmte, geothermie en energie uit water (1 000 arbeidsjaren) | Overig (incl. Biomassa en biobrandstoffen) (1 000 arbeidsjaren) | Windenergie (1 000 arbeidsjaren) | Zonne-energie (1 000 arbeidsjaren) | Elektrisch vervoer (1 000 arbeidsjaren) | Energiebesparing (1 000 arbeidsjaren) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2008 | 28,5 | 3,7 | 6,4 | 1,7 | 2,6 | 2,9 | 2,3 | 0,4 | 22,9 |
2009 | 28,9 | 3,9 | 8,4 | 1,9 | 2,9 | 2,9 | 2,6 | 0,4 | 22,6 |
2010 | 33,2 | 3,6 | 6,8 | 2,0 | 3,0 | 3,2 | 2,8 | 0,6 | 23,5 |
2011 | 32,2 | 4,3 | 14,2 | 2,0 | 3,3 | 3,5 | 3,2 | 0,8 | 28,6 |
2012 | 36,5 | 4,6 | 13,0 | 2,0 | 2,1 | 3,8 | 4,7 | 1,3 | 25,7 |
2013 | 37,6 | 5,0 | 12,5 | 2,0 | 2,1 | 3,8 | 6,0 | 2,2 | 26,0 |
2014 | 42,1 | 5,5 | 13,3 | 1,9 | 2,1 | 4,5 | 5,6 | 2,6 | 26,5 |
2015 | 36,9 | 5,5 | 11,9 | 1,8 | 2,0 | 5,3 | 6,9 | 2,9 | 27,6 |
2016 | 29,8 | 4,3 | 15,4 | 2,1 | 2,1 | 4,3 | 7,6 | 3,0 | 31,1 |
2017 | 22,5 | 2,9 | 13,0 | 2,2 | 2,0 | 4,5 | 8,9 | 3,8 | 32,6 |
2018 | 23,3 | 2,6 | 14,0 | 2,3 | 2,2 | 4,8 | 15,9 | 4,2 | 27,5 |
In 2014 was er daarmee sprake van een omslagpunt. In de periode daarvoor, tussen 2008 en 2014, werd er geïnvesteerd in de bouw van kolencentrales. Toen deze waren opgeleverd nam de werkgelegenheid door investeringen in conventionele energie af. Na 2014 zijn de investeringen voor zowel de olie- en gaswinning als de productie van elektriciteit en warmte uit fossiele brandstoffen teruggelopen, en nam ook de hieraan gerelateerde werkgelegenheid af. In totaal is de werkgelegenheid in de conventionele sectoren gedaald van 42 duizend voltijdbanen in 2014 tot 23 duizend voltijdbanen in 2018.
Werkgelegenheid door investeringen in hernieuwbare energie en energiebesparing
Terwijl de werkgelegenheid in de conventionele sectoren vanaf 2014 daalde, nam de werkgelegenheid in energiebesparingsactiviteiten en zonne-energie toe. Het gaat hier bijvoorbeeld om het isoleren van woningen en het plaatsen van zonnepanelen. Dit is arbeidsintensief werk en daardoor leveren deze investeringen relatief veel Nederlandse werkgelegenheid op. De werkgelegenheid die voortvloeit uit investeringen in hernieuwbare energie en energiebesparing is toegenomen tot ruim 57 duizend voltijdbanen in 2018, in 2014 waren dit er nog 43 duizend. Dit is een stijging van 32 procent.
In 2018 kwam het grootste gedeelte van de werkgelegenheid uit energiegerelateerde investeringen voort uit energiebesparingsactiviteiten. Hierbij ging het vooral om isolatiewerkzaamheden, met name het isoleren van woningen en bedrijfspanden. De banen die de investeringen in energiebesparing opleverden zaten daarmee vooral in de bouwsector. De huidige krapte op de arbeidsmarkt, met name in de bouwsector, wordt dan ook als belemmering gezien voor verdere investeringen in hernieuwbare energie en de energiebesparing. Dit blijkt uit het UWV-rapport 'Kansrijke en minder kansrijke beroepen' (UWV, 2020).
Naast isolatiewerkzaamheden zijn bijvoorbeeld ook investeringen in elektrisch vervoer meegenomen in de categorie energiebesparing. Het gaat hierbij om een verscheidenheid aan activiteiten, zoals het plaatsen van de laadpalen, maar ook om de ontwikkeling en productie van batterijen, software, aandrijftechniek en voertuigen (zoals bussen en zogenoemde light electric vehicles).
jaar | Elektrisch vervoer (1 000 arbeidsjaren) |
---|---|
2008 | 0,4 |
2009 | 0,4 |
2010 | 0,6 |
2011 | 0,8 |
2012 | 1,3 |
2013 | 2,2 |
2014 | 2,6 |
2015 | 2,9 |
2016 | 3,0 |
2017 | 3,8 |
2018 | 4,2 |
Deze investeringen in elektrisch vervoer leverden in 2018 ruim 4200 voltijdbanen op in Nederland. In 2008 waren dat er met 400 voltijdbanen nog ruim elf keer zo weinig. Inmiddels leveren investeringen in elektrisch vervoer al bijna net zoveel werkgelegenheid op als die in windenergie. In de transitie naar hernieuwbare energie is een belangrijke rol weggelegd voor elektrisch vervoer. In tegenstelling tot benzine- en dieselauto’s die meestal gebruikmaken van fossiele energie, heeft elektrisch vervoer de mogelijkheid om gebruik te maken van hernieuwbare energie. Tevens gaat elektrisch vervoer veel zuiniger om met energie. Omdat er minder restwarmte vrijkomt bij elektrisch vervoer, ligt het rendement veel hoger dan bij verbrandingsmotoren. Elektrisch vervoer is daarom veel efficiënter en kan een grotere afstand afleggen met dezelfde hoeveelheid energie.
3) De methode voor het ramen van de investeringen in warmte en biomassa is herzien. Door de inzet van nieuwe bronnen is er nu een vollediger beeld van deze investeringen, waardoor de cijfers hoger uitvallen dan voorheen. De herziening van de methode wordt toegelicht in het methoderapport (CBS, 2020).
4) Dat wil zeggen de werkgelegenheid die direct voortkomt uit investeringen, zoals de bouw van energiecentrales of het isoleren van woningen. Energie-exploitatie activiteiten zijn hierin niet meegenomen, deze worden apart behandeld in hoofdstuk 3.
5 Energie-innovatie
Investeringen in innovatie op het gebied van energietechnologie dragen bij aan het creëren van oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en het creëren van nieuwe economische kansen. Dit is in lijn met het algemene Nederlandse innovatiebeleid, dat gericht is op de aanpak van maatschappelijke uitdagingen, het verhogen van de welvaart en het op peil houden van de concurrentiepositie (Rijksoverheid, 2019). Deze paragraaf brengt in kaart welke publieke bestedingen in energie-innovatie plaatsvinden en in welke onderwerpen en type onderzoek wordt geïnvesteerd. De private bestedingen door bedrijven zijn alleen bekend als deze van toepassing zijn op gesubsidieerde projecten. Hiermee zijn niet alle investeringen in energie-innovatie in beeld gebracht, omdat bedrijven ook zelf investeren in energie-innovatie maar deze informatie niet altijd publiekelijk beschikbaar stellen.
jaar | Energiebesparing (mln euro) | Fossiele brandstoffen (mln euro) | Duurzame energiebronnen (mln euro) | Kernenergie (mln euro) | Waterstof en brandstofcellen (mln euro) | Technieken opwekking en opslag (mln euro) | Overig energieonderzoek (mln euro) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2015 | 42,1 | 13,5 | 99,9 | 6,6 | 1,0 | 15,8 | 5,8 |
2016 | 60,2 | 7,4 | 83,5 | 6,3 | 0,9 | 9,9 | 3,9 |
2017 | 61,0 | 12,6 | 74,7 | 6,3 | 19,0 | 20,8 | 5,1 |
2018 | 61,8 | 27,1 | 105,1 | 6,5 | 8,5 | 13,4 | 13,5 |
2019 | 129,5 | 8,5 | 81,4 | 7,0 | 14,3 | 22,5 | 23,3 |
Publieke bestedingen in energieonderzoek flink gestegen in 2019 naar 287 miljoen euro
In 2019 heeft de Rijksoverheid 287 miljoen euro aan publieke middelen geïnvesteerd in energieonderzoek en ontwikkeling (rvo.nl, 2020). Dit is een stijging ten opzichte van voorgaande jaren (figuur 5.1). In 2019 zijn er naar aanleiding van afspraken in het Klimaatakkoord onder andere meer middelen beschikbaar gesteld voor energie-innovatie en -ontwikkeling. De verandering van de Demonstratie Energie Innovatie regeling (DEI) naar de Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie regeling (DEI+) zorgde voor een toename van ongeveer € 37 miljoen aan bestedingen. Vanuit het ministerie van IenW is er ongeveer € 12 miljoen geïnvesteerd in circulaire economie (recycling en hergebruik) en ongeveer € 34 miljoen in de Demonstratieregeling klimaattechnologieën en -innovaties in transport (DKTI). Energie-innovatieprojecten zijn bijvoorbeeld een project waarbij een nieuw type windturbine wordt ontwikkeld en getest, of het onderzoeken en ontwikkelen van nieuwe producten en concepten voor een aardgasvrije gebouwde omgeving.
In Nederland is er een breed scala aan energie-innovatieprojecten. Deze variëren in onderwerp, omvang en betrokken partijen. Figuur 5.1 toont de publieke investeringen in verschillende categorieën. Van de investeringen in energieonderzoek en ontwikkeling in 2019 is 130 miljoen euro (45 procent) besteed aan onderzoek naar, en ontwikkeling van energiebesparende maatregelen. Daarnaast is er in 2019 ongeveer 81 miljoen euro (28 procent) besteed in innovatieprojecten voor hernieuwbare energie. Energieonderzoek naar waterstof en brandstofcellen groeit al enkele jaren. In 2019 werd er in totaal 14 miljoen euro (5 procent) besteed in deze categorie. Investeringen in onderzoek naar fossiele brandstoffen (conventionele energie) zijn beperkt en richten zich met name op carbon capture and storage (CCS).
jaar | Fundamenteel onderzoek (mln euro) | Industrieel onderzoek (mln euro) | Experimentele ontwikkeling (mln euro) | Demonstratie (mln euro) | Haalbaarheidsstudie (mln euro) | Ondersteuning en kennisoverdracht (mln euro) | Overige activiteiten (mln euro) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2015 | 48,1 | 63,1 | 21,9 | 44,6 | 0,2 | 6,6 | |
2016 | 19,6 | 75,5 | 26,2 | 44,4 | 6,5 | ||
2017 | 21,7 | 83,1 | 26,4 | 65,9 | 1,4 | 1,1 | |
2018 | 40,8 | 109,7 | 43,2 | 39,7 | 1,4 | 1,1 | |
2019 | 32,5 | 119,3 | 53,1 | 74,4 | 5,6 | 1,2 | 0,6 |
In figuur 5.2 is de verdeling publieke investeringen naar type onderzoek weergegeven. De indeling is afkomstig uit de door de IEA voorgeschreven internationale definities en sluit tevens aan bij de Europese staatssteunkaders.
De verdeling naar type onderzoek is in de loop der jaren relatief gelijk gebleven. De grootste categorie is al lange tijd industrieel onderzoek, zo ook in 2019 met 42 procent (€ 119 miljoen). Publieke investeringen in 2019 in demonstratie zijn gestegen tot 26 procent (€ 74 miljoen). Deze stijging is met name veroorzaakt door financiering van demonstratieprojecten in de DKTI- en DEI-regelingen.
In figuur 5.1 en 5.2 zijn de eigen (private) uitgaven van bedrijven binnen de energie-innovatie projecten niet weergegeven. In de Topsector Energie schommelt de omvang hiervan sinds de start van het Topsectorbeleid in 2012 rond de 100 en de 150 miljoen euro per jaar 5), circa 40 procent van de totale investeringen. De totale investering in de Topsector Energie, publiek en privaat, bedraagt vanaf 2012 meer dan 2 miljard euro (rvo.nl, 2020b).
Octrooiaanvragen in hernieuwbare energie
Cijfers over het aantal octrooiaanvragen geven een beeld van de resultaten van de inspanningen op het gebied van innovatie, zoals die hierboven zijn beschreven. Figuur 5.3 toont het aantal internationale octrooiaanvragen in de hernieuwbare energie per miljoen inwoners dat vanuit Nederland en een aantal andere Europese landen is ingediend bij het Europees Octrooibureau (EOB) of de World Intellectual Property Organization (WIPO). Vooral Denemarken scoort hoog, door een groot aantal octrooiaanvragen in de windenergie. Na een stijgende trend is het aantal octrooiaanvragen hernieuwbare energie vanaf 2011-2012 gedaald tot 2015-2016. Inmiddels is het aantal aanvragen in sommige landen, waaronder Nederland, België en Denemarken, weer licht gestegen. Dit is met name veroorzaakt door een hernieuwde stijging van het aantal octrooiaanvragen op het gebied van windenergie.
jaar | Belgie | Duitsland | Denemarken | Frankrijk | Nederland |
---|---|---|---|---|---|
2006 | 1,6 | 5,1 | 16,4 | 1,4 | 3,7 |
2007 | 2,8 | 7,5 | 24,2 | 2,1 | 6,1 |
2008 | 4,1 | 10,1 | 35,7 | 2,9 | 8,1 |
2009 | 4,4 | 12,1 | 39,5 | 4 | 8,2 |
2010 | 7,1 | 14,4 | 49,8 | 4,1 | 9,5 |
2011 | 5 | 15,4 | 51 | 4,8 | 8,7 |
2012 | 4,9 | 12,4 | 31,9 | 4,4 | 8,4 |
2013 | 4,5 | 8,8 | 31,4 | 4 | 7,3 |
2014 | 3,1 | 8,3 | 30 | 3,8 | 5,6 |
2015 | 2,4 | 6,9 | 38 | 3,3 | 5,5 |
2016 | 1,9 | 6,9 | 48,7 | 2,9 | 4,9 |
2017 | 3 | 6,4 | 51,9 | 2,6 | 5,4 |
Referenties
CBS (2020), Economische indicatoren energiegerelateerde activiteiten 2020; Methodeoverzicht.
CBS (2018), De impact van de energietransitie op de Nederlandse werkgelegenheid, 2008–2017
PBL, TNO, CBS en RIVM (2020), De Klimaat- en Energieverkenning 2020. Den Haag: Planbureau voor de leefomgeving.
Rijksoverheid (2019). Kamerstuk 33009, Innovatiebeleid; nr. 70. Den Haag, 26 april 2019
RVO.nl (2020a). Publiek gefinancierd energieonderzoek 2019.
RVO.nl (2020b). Topsector Energie; Terugblik in cijfers 2012-2019.
Schoots, K. & P. Hammingh (2019), Klimaat- en Energieverkenning 2019, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Statline (2020), Hernieuwbare elektriciteit; productie en vermogen. CBS.
UWV (2020), 'Kansrijke en minder kansrijke beroepen' - 13 augustus 2020.