De gevolgen van de coronacrisis voor het samenstellen van de CPI
Over deze publicatie
De coronacrisis leidt tot problemen voor het samenstellen van de Consumentenprijsindex (CPI). Dit komt vooral omdat bepaalde diensten niet meer verkrijgbaar zijn (zoals pakketreizen, een knipbeurt bij de kapper of een kopje koffie op een terras) en er dus ook geen prijzen zijn voor deze diensten. Daarnaast verandert het koopgedrag van consumenten en kan het lastiger of soms zelf onmogelijk zijn om de juiste prijzen waar te nemen.
Het CBS heeft, afhankelijk van de situatie, gekozen voor verschillende methoden om een fictieve prijs in te zetten. Deze methoden zijn in overeenstemming met de richtlijnen die Eurostat samen met alle Europese lidstaten en de Europese centrale bank heeft opgesteld. Door de gekozen oplossingen kan het CBS de totale CPI blijven publiceren en zal te zijner tijd de berekende prijsontwikkeling tussen post- en pre-coronatijd overeenkomen met de werkelijkheid.
1. Inleiding
De Consumentenprijsindex (CPI) meet maandelijks de prijsontwikkeling van alle consumptieve bestedingen van Nederlandse consumenten en is een belangrijke maatstaf voor de inflatie. De CPI geeft aan hoe de prijzen van een zogenoemd gemiddeld mandje boodschappen voor Nederlandse huishoudens zich ontwikkelt.
De coronacrisis leidt tot problemen voor het samenstellen van de CPI. Doordat ons dagelijkse leven verandert, geven we ook ons geld anders uit: het gemiddelde mandje boodschappen verandert sterk. De horeca is vrijwel geheel gesloten, we kunnen niet meer naar de kapper en vakanties zijn geannuleerd. In plaats daarvan kopen we meer spullen online, in supermarkten en bouwmarkten. Tegelijkertijd kan het lastig zijn om maandelijks alle prijzen waar te nemen die we nodig hebben voor de CPI.
Als we voor de CPI prijzen en de prijsontwikkeling willen meten, wat is dan de prijs van een pakketreis naar Thailand als niemand die reis kan boeken of maken? Toch is het ook deze tijd voor onze gebruikers noodzakelijk dat we de CPI samenstellen. Hierbij moeten we voor de diensten die niet meer afgenomen worden, keuzes maken die rekening houden met het gebruik van de CPI. Hoe we dat doen tijdens deze coronacrisis zullen we in dit artikel uitleggen. In hoofdstuk 2 gaan we in op de achtergrond van de CPI en geven we aan wat belangrijk is voor het gebruik van de CPI. Daarna beschrijven we in hoofdstuk 3 welke problemen er ontstaan voor het samenstellen van de CPI tijdens de coronacrisis en welke oplossingen we daarvoor kiezen. Tenslotte staat in hoofdstuk 4 hoe we omgaan met de publicatie van de CPI.
2. Waarom maken we de CPI?
De belangrijkste maatstaf voor de ontwikkeling van de consumentenprijzen is de verandering van de CPI over de periode van één jaar. Het prijspeil van april 2020 vergelijken we met het prijspeil van april 2019. Prijsveranderingen gedurende een maand vallen consumenten meer op, maar worden ook sterk beïnvloed door seizoenspatronen. Voor kleding en schoenen is er twee keer per jaar uitverkoop en ook de prijzen van hotels en vakanties zijn sterk seizoensgebonden. Door het prijspeil nu te vergelijken met een jaar eerder hebben deze seizoenspatronen geen effect.
De verandering van de CPI ten opzichte van een jaar eerder is een belangrijke maatstaf voor de inflatie. Uit de CPI valt op te maken in welke mate het inkomen van huishoudens moet stijgen om dezelfde producten en diensten te kunnen kopen. De CPI wordt daarom veel gebruikt voor indexering. Als het inkomen met hetzelfde percentage stijgt als de CPI, dan kunnen huishoudens nog hetzelfde aanschaffen. Indexering wordt niet alleen gebruikt voor salarissen of pensioenen, maar ook voor belastingtarieven, huurovereenkomsten en allerlei andere contracten die afgesloten worden.
Naast de nationale CPI, maakt het CBS ook een Europese geharmoniseerde consumentenprijsindex (harmonised index of consumer prices - HICP). Het belangrijkste verschil is de scope: de CPI meet de prijsontwikkeling voor Nederlanders en de HICP meet dit voor Nederland. In de CPI tellen daarom uitgaven van Nederlanders in het buitenland mee, terwijl in de HICP de uitgaven van buitenlanders in Nederland meetellen. Door in de HICP het land als uitgangspunt te nemen, kunnen de HICP’s van de verschillende Europese landen samengevoegd worden tot één Europese HICP. De HICP is een belangrijke leidraad voor de Europese centrale bank (ECB). De ECB heeft als doel het handhaven van prijsstabiliteit en baseert haar monetaire beleid voor een belangrijk deel op de HICP. Ook hier wordt vooral gekeken naar de verandering ten opzichte van een jaar eerder.
3. Problemen voor de CPI door de coronacrisis
We kunnen drie gevolgen van de coronacrisis voor het samenstellen van de CPI onderscheiden:
- Het koopgedrag van consumenten verandert (zoals het hamsteren en het kopen van meer bouwmaterialen)
- De prijswaarneming wordt bemoeilijkt (het kan lastiger of soms zelf onmogelijk zijn om de juiste prijzen waar te nemen)
- Bepaalde diensten zijn niet meer verkrijgbaar (zoals pakketreizen, een knipbeurt bij de kapper of een kopje koffie op een terras)
Het eerste punt heeft geen effect op het samenstellen van de CPI nu, omdat we de prijsontwikkeling van een vast mandje goederen en diensten volgen. Op termijn kan dit wel een effect hebben, als het consumptiepatroon blijvend verandert. Verder hebben we in Nederland geen grote problemen met de prijswaarneming, maar dat is in veel andere landen wel het geval. Het vrijwel volledig ontbreken van het aanbod van bepaalde diensten is een unieke situatie voor de CPI en een lastig probleem voor de prijzenstatistiek.
Eurostat heeft het voortouw genomen om, samen met alle Europese lidstaten en de ECB, richtlijnen op te stellen over hoe statistische bureaus om moeten gaan met deze problemen voor het samenstellen van de CPI en de Europese HICP. Deze richtlijnen zijn op 8 april door Eurostat gepubliceerd. Het CBS volgt deze richtlijnen.
In de volgende paragrafen gaan we verder in op de drie bovengenoemde gevolgen en welke oplossing het CBS gekozen heeft.
Verandering van koopgedrag van consumenten
Bij het samenstellen van de CPI nemen we prijzen waar van een groot aantal goederen en diensten. Dit zogenoemde gemiddelde mandje boodschappen ligt op hoofdniveau vast en kent een indeling naar goederengroepen (de coicop-indeling). Elke goederengroep heeft een weging en het geld dat consumenten in Nederland er gemiddeld aan uitgeven bepaalt deze weging. De prijsontwikkeling van een goederengroep waar consumenten veel geld aan uitgeven telt dus zwaarder mee dan die van een goederengroep waar weinig aan uitgegeven wordt. Omdat het meten van de prijsontwikkeling in de CPI centraal staat, wordt gedurende een kalenderjaar de weging niet aangepast. Zouden we de wegingen wel aanpassen dan is het niet meer duidelijk of de uitkomsten het gevolg zijn van veranderingen in de wegingen of van een prijsverandering.
Door de vaste wegingen heeft het meer of minder consumeren (kopen) van een bepaald product niet direct een effect op het samenstellen van de CPI. Ook niet als dit in de praktijk een verschuiving betekent van een bepaalde goederengroep naar een andere (zoals bijvoorbeeld minder uitgeven aan vakanties en meer uitgeven aan bouwmaterialen of meubelen). De wegingen staan vast gedurende het jaar en alleen de prijsveranderingen van maand tot maand worden meegenomen.
Op wat langere termijn kan de verandering van consumptie wel effect hebben. De wegingen die we in een kalenderjaar hanteren baseren we op het gemiddelde uitgavenpatroon van voorgaande jaren. Zo veranderen de wegingen langzaam mee met het consumptiegedrag van Nederlandse huishoudens. Omdat door de coronacrisis het uitgavenpatroon verandert, zou dit in komende jaren een effect kunnen hebben op de wegingen. In hoeverre we dit effect daadwerkelijk mee zullen nemen in de wegingen, weten we nog niet. Dat zal er mede van afhangen of de crisis lang duurt en de veranderingen meer structureel zijn of dat het relatief kort duurt en slechts tot een tijdelijke verandering van het uitgavenpatroon leidt.
Prijswaarneming is moeilijker of onmogelijk
Bij het CBS ondervinden we nauwelijks problemen met de prijswaarneming. Voor het berekenen van de CPI verzamelen we prijzen van een zeer groot aantal producten en diensten. Van oudsher bezoeken prijswaarnemers daarvoor winkels. Zij gaan met een lijst met representatieve producten de winkels in om prijzen te noteren. Dat is een arbeidsintensief proces en door het beschikbaar komen van nieuwe bronnen voor prijswaarneming konden we dit de afgelopen jaren gestaag afbouwen. Op 1 januari 2020 zijn we als eerste statistische bureau in de eurozone helemaal gestopt met de handmatige winkelwaarneming. Die stap levert ons nu veel voordeel op. In veel Europese landen is de winkelwaarneming door de coronamaatregelen niet meer mogelijk, maar het CBS ontvangt wekelijks van veel winkels transactiedata (overzichten van verkochte artikelen met prijs en omzet), zodat we een actueel beeld hebben van alle prijzen. Daarnaast gebruiken we webscrapers om automatisch prijzen via internet waar te nemen. Tenslotte nemen we nog handmatig prijzen waar via internet, per e-mail of telefonisch contact. Hierdoor zijn we in staat om ook tijdens de coronacrisis prijzen van producten en diensten die aangeboden en verkocht worden goed waar te nemen.
Ondanks deze vrijwel geheel digitale aanpak van de prijswaarneming kan het voorkomen dat prijzen van bepaalde producten of diensten ontbreken, terwijl deze producten wel verkocht worden. Dat gebeurt onder normale omstandigheden ook af en toe. Om toch een goede en volledige CPI te publiceren hanteren we standaard methoden voor het schatten van ontbrekende prijzen (imputeren). Door een prijs te imputeren gebruiken we tijdelijk een fictieve prijs. Voor het vaststellen van deze fictieve prijs gebruiken we twee verschillende methoden:
- Prijsontwikkeling van een soortgelijk product
- Aanhouden van de laatste prijs
Bij de eerste methode gaan we ervan uit dat het product waar we geen prijs van hebben waarschijnlijk dezelfde prijsontwikkeling heeft als andere, soortgelijke producten. Als we bijvoorbeeld geen prijzen voor perziken hebben, dan kunnen we aannemen dat perziken waarschijnlijk dezelfde prijsontwikkeling laten zien als het overige fruit.
De tweede methode is goed toepasbaar als een bepaald product of dienst een zeer stabiel prijsverloop heeft. Als de toegangsprijs van een museum in de waarneming ontbreekt, dan is het redelijk om aan te nemen dat deze prijs nog hetzelfde is als de vorige maand.
Als er de maand erop weer een prijs is waargenomen, dan gebruiken we deze waargenomen prijs weer. Dat geldt voor beide methoden. Hierdoor komt het prijspeil en de berekende prijsontwikkeling na een imputatie altijd weer op het juiste niveau, ook als de imputatie niet geheel juist was.
In de huidige situatie zullen we in voorkomende gevallen deze standaard methoden hanteren, net als onder normale omstandigheden.
Aanbod van diensten verdwijnt
Door de coronacrisis zijn bepaalde diensten niet of nauwelijks meer verkrijgbaar, vooral door overheidsmaatregelen. Vrijwel alle Europese landen nemen vergaande maatregelen. Nederland heeft te maken met een ‘intelligente lock-down’ waarin een groot deel van de winkels open blijven, maar bepaalde sectoren te maken hebben met een verplichte sluiting. Dit betreft onder meer evenementen, bioscopen, musea, contactberoepen en de horeca. Daarnaast wordt reizen sterk ontraden waardoor vakanties geannuleerd zijn en vliegverbindingen nog slechts zeer beperkt onderhouden worden.
Dit leidt tot een bijzonder probleem in de prijzenstatistiek. Het is niet eerder voorgekomen dat een significant deel van de bestedingen van huishoudens (tijdelijk) wegviel. Er zijn geen methoden om een prijs vast te stellen als er geen transacties plaatsvinden. En zelfs als er een beperkt aantal transacties zijn, is het de vraag of deze een realistische prijs weergeven. Internationaal buigen statistici zich over dit probleem en kiezen landen een oplossing. In Europa heeft Eurostat in korte tijd richtlijnen hiervoor opgesteld in samenspraak met alle lidstaten en de ECB. Het CBS volgt deze richtlijnen en heeft de gevolgen van verschillende methoden doorgerekend, zowel puur mathematisch als praktisch met historische cijfers.
In de richtlijnen van Eurostat en de door het CBS gekozen aanpak maken we onderscheid tussen diensten met een sterk seizoenspatroon (zoals pakketreizen en vliegtickets) en diensten zonder een echt seizoenspatroon (zoals toegang tot musea of een knipbeurt bij de kapper). Voor diensten zonder seizoenspatroon maken we gebruik van de standaard imputatiemethoden (zie paragraaf 2.2) om de ontbrekende prijs te ramen. Omdat er bij deze diensten geen prominent seizoenspatroon is, zullen prijsveranderingen geleidelijk aan optreden. Als benadering voor de actuele prijsverandering voldoen daarom de standaard imputatiemethoden.
Voor diensten met seizoenspatroon zijn er grote prijsschommelingen bij het in of uit seizoen gaan. Omdat er geen soortgelijke diensten zijn, met een soortgelijk seizoenspatroon, om de prijsontwikkeling te imputeren, kunnen we deze imputatiemethode niet toepassen. Omdat het prijsverloop sterk fluctueert, is het ook niet zinvol om de laatst waargenomen prijs aan te houden. We kunnen de prijsontwikkeling dus niet op actuele informatie baseren en moeten noodzakelijkerwijs een afwijkende methode hanteren. Hierbij willen we de invloed van deze ontbrekende dienst op de prijsverandering ten opzichte van een jaar eerder minimaliseren.
Zoals in hoofdstuk 2 aangegeven is de prijsverandering ten opzichte van een jaar eerder de belangrijkste maatstaf van de CPI. Het is daarom logisch om ervoor te zorgen dat diensten die consumenten niet meer kunnen afnemen, geen effect hebben op de prijsverandering ten opzichte van een jaar eerder. Theoretisch is dit eenvoudig te realiseren door deze diensten de jaarontwikkeling te geven van alle overige goederen en diensten die wel beschikbaar zijn. Daarmee bepalen alleen de beschikbare goederen en diensten de jaarontwikkeling. In de praktijk is deze methode lastig toe te passen, ook omdat de systemen waarmee we de CPI berekenen hier niet voor zijn uitgerust. Een methode die dit echter vrij goed benadert, is het overnemen van de maandmutatie van dezelfde dienst van een jaar geleden. We nemen dan de prijsverandering van april 2019 ten opzichte van maart 2019 en zetten deze in als prijsverandering in april 2020 ten opzichte van maart 2020. Dit is de methode die we voor niet-verkrijgbare diensten met een seizoenspatroon toepassen. Hiermee is het effect op de jaarontwikkeling van de CPI minimaal. Als er voor een beperkt deel wel aanbod en prijswaarneming is, maar deze prijzen niet representatief zijn voor het ontbrekende deel, dan gebruiken we deze methode ook om het ontbrekende deel te imputeren. Vanzelfsprekend worden de waargenomen prijzen wel gebruikt.
Op het moment dat er weer aanbod is en consumenten weer gebruik kunnen maken van deze diensten, gebruiken we de dan geldende prijzen weer. Net als bij de methoden genoemd in hoofdstuk 2 komt het actuele prijspeil en de berekende prijsontwikkeling tussen post- en pre-coronatijd overeen met de werkelijkheid. Dit is een belangrijke voorwaarde voor het gebruiken van een bepaalde methode.
4. Publicatie CPI en HICP
Maandelijks publiceert het CBS voor de CPI en de HICP het prijsverloop van honderden afzonderlijke goederengroepen en aggregaten (samenstellingen) hiervan. Door de coronacrisis moeten we voor tientallen goederengroepen een fictieve prijsontwikkeling vaststellen. We maken hiervoor imputaties die niet zijn gebaseerd op de werkelijke waarneming van prijzen. We vinden het niet juist om deze geïmputeerde prijsontwikkelingen zonder meer te publiceren, maar tegelijkertijd willen we wel laten zien welke aannames we hebben gemaakt. Vanwege het gebruik van verschillende systemen gaan we hier voor de CPI en HICP verschillend mee om.
Publicatie CPI
De CPI publiceren we in Statline, de online databank van het CBS. Als een cijfer onbekend is, onvoldoende betrouwbaar of geheim, dan publiceren we dat niet, maar plaatsen we een punt. Dat doen we daarom ook met goederen en diensten die grotendeels (voor meer dan 50 procent) gebaseerd zijn op imputaties ten gevolge van de coronacrisis.
Om gebruikers toch inzicht te verschaffen in de aannames die we hebben gemaakt, welke waarden we hebben geïmputeerd om de totale CPI samen te stellen, publiceren we vanaf april maandelijks een aparte tabel. Hierin geven we aan welke methode we bij welke ontbrekende dienst toepassen en welke waarde voor de index we imputeren. Hiermee geven we gebruikers inzicht in de keuzes die we maken en de gevolgen die dit heeft voor de uitkomsten.
Tenslotte meten we de CPI voor de gemiddelde Nederlandse consument, gebaseerd op een gemiddeld uitgavenpatroon. Dit uitgavenpatroon kan voor iedereen anders zijn. Daarom hebben we de persoonlijke inflatiecalculator ontwikkeld. Hiermee kan iedereen zijn of haar persoonlijke inflatie berekenen op basis van gemiddelde maandelijkse uitgaven. Met deze calculator is ook te zien wat er gebeurt met de inflatie bij het wegvallen van uitgaven aan bijvoorbeeld horeca, vlieg- en pakketreizen.
Publicatie HICP
Eurostat publiceert de HICP van alle afzonderlijke landen en groepen van landen. In deze database gebruikt Eurostat markeringen (flags) om kenmerken van het cijfer aan te geven. De markering “u” (low reliability) wordt gebruikt voor de goederen en diensten die voor meer dan 50 procent gebaseerd zijn op imputaties ten gevolge van de coronacrisis. Alle HICP-cijfers worden dus gepubliceerd, maar voorzien van een markering waar nodig.