4. Andere in gebruik zijnde methodes voor de berekening van CO2-emissie uit elektriciteitsproductie
Een van de meest lastige punten bij de berekening van de CO2-emissie uit elektriciteitsproductie is het alloceren van de emissies in geval van gelijktijdige opwekking van elektriciteit en warmte, iets wat in Nederland veel voorkomt. Harmelink (2010) geeft een overzicht van mogelijke methodes, achterliggende redeneringen en effecten op mogelijke uitkomsten.
Wat toen nog niet bekend was is de methode die de Europese Commissie heeft gekozen voor toepassing binnen het ETS, waarvoor het voor bepaalde berekeningen ook nodig is om CO2-emissie bij WKK te alloceren aan elektriciteit en warmte (Europese Commissie, 2018). Deze methode komt neer op een meer gedetailleerde uitwerking van de ‘primaire factor’-methode zoals beschreven door Harmelink (2010). De hierin gedefinieerde benchmarks voor gescheiden opwekking spelen ook een rol bij rapportage van het CBS aan Eurostat over de gerealiseerde primaire energiebesparing door warmtekrachtkoppeling in het kader van de EU-Energiebesparingsrichtlijn.
De tegenhanger van de berekening van CO2-emissie uit elektriciteitsproductie is de CO2 uit warmteproductie. Bij warmte uit warmtekrachtkoppeling spelen hier dezelfde problemen. Afhankelijk van de doelstelling kan het wenselijk zijn om voor elektriciteit en warmte consistente keuzes worden gemaakt zodat dezelfde hoeveelheid CO2 een keer telt. Momenteel wordt voor warmte uit warmtekrachtkoppeling voor stadsverwarming in o.a. bij het warmte-etiket voor consumenten en de duurzaamheidsrapportage in het kader van de Warmtewet een methode (Harmelink (2020), gebaseerd op de energienorm voor gebouwen, NTA8800) gebruikt voor het alloceren van de emissies die anders is dan Harmelink et al. (2012) (zoals het CBS jaarlijks toepast) en ook anders dan bij het huidige stroometiket.
Op CO2-emissiefactoren.nl worden ook cijfers gegeven voor de CO2 gerelateerd aan productie van elektriciteit en warmte. Belangrijk verschil is dat op deze website wordt gewerkt met ketenemissies, wat wil zeggen dat ook de emissies bij de winning en het transport van brandstoffen wordt meegenomen. Daarnaast staan er ook cijfers zonder deze ketenemissies.
Het zou mogelijk zijn om de gemaakte aannames in 2012 opnieuw tegen het licht te houden en om na te gaan of een en ander meer afgestemd zou kunnen worden. Op lange termijn zou dat zeker voordelen bieden, maar dat zou een ingewikkelde en tijdrovende discussie vergen. Het zou ook kunnen leiden tot andere uitkomsten van de emissiefactoren, wat lastig zou kunnen zijn voor gebruikers van diverse methoden. Het voorstel is daarom om de eerder gemaakte principiële keuzes zoals hierboven beschreven voorlopig in tact te laten. Het is wel een aanbeveling om met diverse betrokken partijen te verkennen of verdere harmonisatie van methoden mogelijk is en wat een goed passend tijdpad zou kunnen zijn voor eventuele aanpassing, gegeven de, soms ook wettelijke, kaders waarin de methodes zijn ingebed.
Een nieuwe ontwikkeling is mogelijk dat netbeheerders CO2 emissie uit o.a. aardgas en steenkool moeten gaan berekenen op uurbasis, zie onderstaand voorstel voor de revisie van de EU Richtlijn Hernieuwbare Energie (Europese Commissie, 2021).
Article 20a: Facilitating system integration of renewable electricity. 1. Member States shall require transmission system operators and distribution system operators in their territory to make available information on the share of renewable electricity and the greenhouse emission content of the electricity supplied in each bidding zone, as accurately as possible and as close to real time as possible but in time intervals of no more than one hour, with forecasting where available.