4. Effect van herziene methodiek op vermogensongelijkheid
Het verschil tussen het oude en het nieuwe vermogen (zie paragraaf 3.1) is bij de ene groep groter dan bij de andere. Zo treft het belangrijkste punt van de herziening, de verbetering van het aanmerkelijk belang, de groepen waarin deze sterker vertegenwoordigd zijn zoals de hogere vermogensklassen. De herziening leidt dan ook tot een hogere vermogensongelijkheid dan voorheen vastgesteld is. Op basis van het vermogen ligt de nieuwe Gini-coëfficiënt (bij volledige vermogensgelijkheid is de waarde hiervan 0; heeft één huishouden al het inkomen en de rest niets, dan is de waarde 1) gemiddeld over de periode 2011-2019 zo’n 0,012 punt hoger dan volgens de oude reeks.
Oude reeks (Gini-coëfficiënt) | Nieuwe reeks (Gini-coëfficiënt) | |
---|---|---|
2011 | 0,767 | 0,777 |
2012 | 0,783 | 0,791 |
2013 | 0,804 | 0,818 |
2014 | 0,806 | 0,818 |
2015 | 0,800 | 0,814 |
2016 | 0,797 | 0,808 |
2017 | 0,787 | 0,800 |
2018 | 0,775 | 0,789 |
2019 | 0,758 | 0,772 |
De herziening van de Vermogensstatistiek leidt ook tot een hoger aandeel van de 10% meest vermogende huishoudens. Gemiddeld over de periode 2011-2019 gaat het om een opwaartse bijstelling met 3,8 procent. Het aandeel van de 1% meest vermogende huishoudens ligt ook boven dat van de oude reeks. De opwaartse bijstelling kan vooral toegeschreven worden aan de verbeterde meting van het aanmerkelijk belang, aangezien dit veelal vertegenwoordigd is in de hogere vermogensklassen.
Top 10% (oude reeks) (Aandeel in totale vermogen (%)) | Top 10% (nieuwe reeks) (Aandeel in totale vermogen (%)) | Top 1% (oude reeks) (Aandeel in totale vermogen (%)) | Top 1% (nieuwe reeks) (Aandeel in totale vermogen (%)) | |
---|---|---|---|---|
'11 | 60,5 | 62,4 | 23,6 | 25,6 |
'12 | 63,4 | 65,2 | 25,3 | 27,2 |
'13 | 68,1 | 71 | 27,6 | 31,8 |
'14 | 68,5 | 70,9 | 28 | 31,9 |
'15 | 67,1 | 69,8 | 27,4 | 31,8 |
'16 | 66,2 | 68,4 | 27,3 | 30,8 |
'17 | 64,1 | 66,9 | 26,3 | 30,4 |
'18 | 62,3 | 65,1 | 25,4 | 29,3 |
'19 | 59,8 | 62,7 | 23,7 | 27,2 |