De Nederlandse economie in 2024
Over deze publicatie
"De Nederlandse economie” is een reeks artikelen waarin actuele macro-economische fenomenen worden beschreven en geduid. De artikelen zijn grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van de nationale rekeningen. Deze editie is het economisch jaaroverzicht van 2024.
Samenvatting
De arbeidsmarkt bleef ook in 2024 krap. De cao-lonen stegen in 2024 met 6,6 procent. Dat was de hoogste loonstijging in ruim veertig jaar. De inflatie was met 3,3 procent weliswaar lager dan in 2023, maar nam in de tweede helft van 2024 weer toe tot 4,1 procent in december.
Het consumentenvertrouwen bleef in 2024 laag. Ook producenten waren in 2024 negatief, maar in tegenstelling tot het consumentenvertrouwen verbeterde het producentenvertrouwen in 2024 gestaag.
1. Inleiding
Allereerst zal de ontwikkeling van de Nederlandse economie in 2024 in grote lijnen worden geschetst aan de hand van het bruto binnenlands product (bbp) en de bestedingscategorieën. In paragraaf 3 wordt de Nederlandse groei afgezet tegen die van verschillende buitenlandse economieën. In paragraaf 4 wordt ingezoomd op de ontwikkeling van het bedrijfsleven aan de hand van de toegevoegde waarde. Vervolgens wordt kort de arbeidsmarkt behandeld. De inflatie en de woningmarkt komen aan bod in paragraaf 6 en 7. Het artikel wordt afgesloten met het meest recente conjunctuurbeeld, inclusief de vertrouwensindicatoren van consumenten en producenten.
2. Economische groei en bestedingen
De Nederlandse economie is in 2024, voor prijsveranderingen gecorrigeerd, met 1,0 procent gegroeid. Dat is een verbetering in vergelijking met de minimale groei van 0,1 procent in 2023, maar een flink lagere groei dan in 2021 en 2022. De relatief hoge groei in die jaren was echter terug te voeren op het sterke herstel van de economie na de coronapandemie. Twee jaar op rij met groeicijfers als in 2021 en 2022 was sinds de start van de reeks in 1995 niet eerder voorgekomen.
De economie, ofwel het bruto binnenlands product (bbp), kan groeien doordat er meer wordt gewerkt en/of doordat werkenden productiever zijn geworden. Dit artikel gaat over de groei van de hele Nederlandse economie. Daarom is hier gekeken naar de gewerkte uren en de arbeidsproductiviteit van alle Nederlandse bedrijfstakken samen.
Net als in 2023 was de groei van de economie in 2024 volledig toe te schrijven aan een stijging van de werkgelegenheid. De toename van het aantal gewerkte uren kwam in 2024 uit op 1,2 procent. De arbeidsproductiviteit, het bbp per gewerkt uur, was 0,2 procent lager dan in 2023. In 2023 was de daling van de arbeidsproductiviteit 1,3 procent. Gemiddeld steeg de arbeidsproductiviteit in de afgelopen tien jaar met 0,2 procent. In het decennium daarvoor was dat gemiddeld 0,8 procent.
Jaar | Bbp (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Arbeidsproductiviteit (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Gewerkte uren (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|---|
2010 | 1,3 | 2,1 | -0,7 |
2011 | 1,8 | 0,9 | 0,9 |
2012 | -1 | -0,1 | -0,9 |
2013 | 0 | 0,9 | -0,9 |
2014 | 1,6 | 0,9 | 0,7 |
2015 | 2,1 | 1,3 | 0,8 |
2016 | 2,4 | 0 | 2,4 |
2017 | 2,8 | 0,5 | 2,3 |
2018 | 2,3 | -0,4 | 2,7 |
2019 | 2,3 | -0,3 | 2,7 |
2020 | -3,9 | 0,4 | -4,2 |
2021 | 6,3 | 1,6 | 4,7 |
2022 | 5 | 1 | 3,9 |
2023 | 0,1 | -1,3 | 1,4 |
2024 | 1 | -0,2 | 1,2 |
De economie had in 2024 een valse start. In het eerste kwartaal daalde het bbp met 0,2 procent ten opzichte van het vierde kwartaal van 2023, voor seizoen- en kalendereffecten gecorrigeerd. In de volgende drie kwartalen van 2024 nam het bbp toe met respectievelijk 1,0 procent, 0,8 procent en 0,4 procent. Dat resulteerde in de groei van 1,0 procent in 2024. De groei in 2024 lag onder de gemiddelde groei van de Nederlandse economie van 2,0 procent per jaar sinds het begin van de reeks in 1995.
Perioden | % (% verandering t.o.v. kwartaal eerder) | |
---|---|---|
2015 | 1e kwartaal | 0,4 |
2015 | 2e kwartaal | 0,4 |
2015 | 3e kwartaal | 0,5 |
2015 | 4e kwartaal | 0,2 |
2016 | 1e kwartaal | 0,6 |
2016 | 2e kwartaal | 0,8 |
2016 | 3e kwartaal | 0,9 |
2016 | 4e kwartaal | 0,8 |
2017 | 1e kwartaal | 0,6 |
2017 | 2e kwartaal | 0,5 |
2017 | 3e kwartaal | 0,8 |
2017 | 4e kwartaal | 0,6 |
2018 | 1e kwartaal | 0,7 |
2018 | 2e kwartaal | 0,5 |
2018 | 3e kwartaal | 0,3 |
2018 | 4e kwartaal | 0,3 |
2019 | 1e kwartaal | 1,2 |
2019 | 2e kwartaal | 0,4 |
2019 | 3e kwartaal | 0,5 |
2019 | 4e kwartaal | 0,1 |
2020 | 1e kwartaal | -1,1 |
2020 | 2e kwartaal | -8,3 |
2020 | 3e kwartaal | 6,6 |
2020 | 4e kwartaal | 0,4 |
2021 | 1e kwartaal | 0,8 |
2021 | 2e kwartaal | 3,9 |
2021 | 3e kwartaal | 1,9 |
2021 | 4e kwartaal | 0,2 |
2022 | 1e kwartaal | 0,9 |
2022 | 2e kwartaal | 2,6 |
2022 | 3e kwartaal | 0 |
2022 | 4e kwartaal | -0,1 |
2023 | 1e kwartaal | -0,2 |
2023 | 2e kwartaal | -0,2 |
2023 | 3e kwartaal | -0,4 |
2023 | 4e kwartaal | 0,2 |
2024 | 1e kwartaal | -0,2 |
2024 | 2e kwartaal | 1 |
2024 | 3e kwartaal | 0,8 |
2024 | 4e kwartaal | 0,4 |
Het bbp is opgebouwd uit de consumptie van huishoudens, de overheidsconsumptie, de investeringen en de uitvoer minus de invoer (de handelsbalans). Net als het bbp was het volume van alle bestedingscategorieën aan het eind van 2024 hoger dan in het begin. Dat gold vooral voor de investeringen in vaste activa en de consumptie door de overheid, die in alle vier de kwartalen stegen. Ook de consumptie door huishoudens was aan het einde van het jaar hoger dan aan het begin, ondanks een krimp in het tweede kwartaal. De uitvoer van goederen en diensten kromp in het eerste kwartaal, maar steeg daarna drie kwartalen op rij.
Consumptieve bestedingen overheid (2023-I=100) | Consumptieve bestedingen huishoudens incl. izw's t.b.v. huishoudens (2023-I=100) | Bruto investeringen in vaste activa (2023-I=100) | Uitvoer van goederen en diensten (2023-I=100) | ||
---|---|---|---|---|---|
2023 | 1e kwartaal | 100 | 100 | 100 | 100 |
2023 | 2e kwartaal | 100,5 | 99,5 | 98,7 | 98,5 |
2023 | 3e kwartaal | 102,6 | 98,7 | 97,1 | 95,9 |
2023 | 4e kwartaal | 103,5 | 99,6 | 94,5 | 97,8 |
2024 | 1e kwartaal | 104,1 | 100,2 | 95,4 | 96,5 |
2024 | 2e kwartaal | 104,8 | 99,9 | 96,5 | 98,2 |
2024 | 3e kwartaal | 105,7 | 100,5 | 96,8 | 98,7 |
2024 | 4e kwartaal | 106,6 | 101,5 | 99,6 | 99,2 |
De consumptie door de overheid droeg in 2024 net als in 2023 het meest bij aan de jaargroei. Daarnaast leverden de consumptie door huishoudens en het handelssaldo een positieve bijdrage, omdat de export van goederen en diensten meer groeide dan de import van goederen en diensten. De bijdrage van de investeringen in vaste activa was echter negatief. De ontwikkelingen van de bestedingen zijn voor prijsveranderingen gecorrigeerd.
De overheidsconsumptie was 3,6 procent groter dan in 2023. Dat is vooral toe te schrijven aan hogere zorgkosten en hogere uitgaven van Rijk en gemeenten, onder meer door hogere personeelskosten. In 2023 bedroeg de groei 2,9 procent.
Huishoudens consumeerden vorig jaar 1,2 procent meer dan in 2023. De consumptiegroei was iets hoger dan in 2023, toen de consumptie met 0,8 procent groeide. Consumenten hadden in 2024 gemiddeld meer te besteden dan in 2023. Het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens was 3 procent groter dan in 2023. De cao-lonen stegen in 2024 met 6,6 procent, de hoogste toename in ruim veertig jaar. Ook groeide de werkgelegenheid weer en was de inflatie lager dan in 2023.
Huishoudens gaven vorig jaar zowel meer uit aan diensten, zoals huisvesting en vervoer en communicatie, als aan goederen, zoals kleding, woninginrichting en elektrische apparaten. Bestedingen aan diensten maken ruim de helft uit van de totale binnenlandse consumptieve bestedingen door huishoudens.
In 2024 zijn de investeringen in vaste activa met 0,5 procent gekrompen vergeleken met 2023. Er is vooral minder geïnvesteerd in gebouwen en woningen. De investeringen in overig wegvervoer (zoals opleggers, vrachtwagens en busjes) waren echter hoger. Dat hing samen met de belastingwijzigingen per 1 januari 2025 en veranderende regels rond milieuzones in sommige steden, waardoor bepaalde investeringen waarschijnlijk naar voren werden gehaald.
De totale uitvoer van goederen en diensten groeide in 2024 met 0,4 procent. Dat is te danken aan de grotere uitvoer van diensten (2,5 procent) en de grotere uitvoer van eerder ingevoerde producten (1,5 procent). De uitvoer van door Nederland geproduceerde producten kromp met 2,5 procent.
Vooral de export van aardolieproducten, ruwe aardolie en aardgas, transportmiddelen en machines was lager. De uitvoer van chemische producten, landbouwproducten en voedings- en genotmiddelen was echter hoger dan een jaar eerder.
Nederlandse producenten waren in 2024 negatiever over hun buitenlandse orders dan in 2023. Ook kromp bij Nederlands belangrijkste handelspartner, Duitsland, de productie van de industrie en was het Duitse producentenvertrouwen negatiever dan in 2023. Het producentenvertrouwen en het oordeel over de buitenlandse orders van de landen in de eurozone was ook negatiever dan in 2023.
De invoer van goederen en diensten was 0,3 procent hoger dan een jaar eerder. Vergelijkbaar met de uitvoer groeide de invoer van diensten en kromp de invoer van goederen. De stijging van de uitvoer was in 2024 groter dan die van de invoer. Hierdoor had het handelssaldo een positieve bijdrage aan de economische groei. In 2023 was de bijdrage van het handelssaldo negatief.
Categorie | 2024 (% verandering t.o.v. jaar eerder) | 2023 (% verandering t.o.v. jaar eerder) |
---|---|---|
Bruto binnenlands product | 1 | 0,1 |
Invoer goederen en diensten | 0,3 | -1,8 |
Consumptie overheid | 3,6 | 2,9 |
Consumptie huishoudens | 1,2 | 0,8 |
Uitvoer goederen en diensten | 0,4 | -0,5 |
Investeringen in vaste activa | -0,5 | 1,3 |
3. Internationaal
De groei van de Nederlandse economie in 2024 van 1,0 procent was gelijk aan die in de Europese Unie. In 2023 presteerde de Nederlandse economie minder dan de economie van de EU.
Met 3,2 procent groeide Spanje in 2024 het hardst van de grote economieën in de EU. De Duitse economie, de grootste van Europa, kromp voor het tweede opeenvolgende jaar. In buurland België kwam de groei iets hoger uit dan in Nederland. De economische groei in het Verenigd Koninkrijk was in 2024 iets lager dan die in Nederland.
Van de drie grote economische blokken groeide de economie in China met 5,0 procent het hardst. Ook de economische groei van de Verenigde Staten was, met 2,8 procent, groter dan die van de EU. In beide landen was de groei wat kleiner dan in 2023, in tegenstelling tot de EU.
2024 (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | 2023 (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | |
---|---|---|
Spanje | 3,2 | 2,7 |
Frankrijk | 1,2 | 0,9 |
België | 1 | 1,3 |
Nederland | 1 | 0,1 |
Verenigd Koninkrijk | 0,9 | 0,4 |
Italië | 0,7 | 0,7 |
Duitsland | -0,2 | -0,3 |
China | 5 | 5,4 |
Verenigde Staten | 2,8 | 2,9 |
Europese Unie | 1 | 0,4 |
Bron: CBS, Eurostat, ONS, BEA |
4. Bedrijven en instellingen
Alles wat in Nederland aan waarde wordt toegevoegd door middel van productie telt op tot het bbp in basisprijzen. De bruto toegevoegde waarde (het verschil tussen productie en verbruik van energie, materialen en diensten) van bedrijven en instellingen groeide in 2024 met 1,0 procent. De toegevoegde waarde van bedrijven plus het saldo van productgebonden belastingen en subsidies telt op tot het bbp in marktprijzen, waarmee de groei van de economie wordt berekend. De groei van het bbp kwam ook uit op 1,0 procent.
De bedrijfstakken specialistische zakelijke dienstverlening, gezondheids- en welzijnszorg, openbaar bestuur en handel en reparatie droegen van alle bedrijfstakken het meest bij aan de groei van de economie in 2024. Deze bedrijfstakken drukten met hun groei en omvang een grote stempel op de economische ontwikkeling. De delfstoffenwinning, de bouwnijverheid en de industrie hadden de grootste negatieve bijdrage.
De toegevoegde waarde van de bedrijfstak waterbedrijven en afvalbeheer groeide in 2024 met 6,3 procent het hardst van alle bedrijfstakken. Water en afval is echter een kleine bedrijfstak en droeg daardoor bescheiden mee aan de economische groei.
Na water en afval volgden de gezondheids- en welzijnszorg en de specialistische zakelijke dienstverlening met ieder een stijging van 4,1 procent. Onder de specialistische dienstverlening vallen onder andere management- en adviesbureaus en architecten- en ingenieursbureaus.
Van alle bedrijfstakken in Nederland kromp de toegevoegde waarde van delfstoffenwinning het meest. Daarna volgde de bouwnijverheid.
2024 (% verandering) | 2023 (% verandering) | |
---|---|---|
Water en afval | 6,3 | -2,4 |
Gezondheids- en welzijnszorg | 4,1 | 3,5 |
Specialistische zakelijke dienstverlening | 4,1 | 5,1 |
Cultuur, sport, recreatie en overige diensten | 3,3 | 6,8 |
Energiebedrijven | 3,2 | 1,5 |
Vervoer, opslag en post | 3 | -6,8 |
Openbaar bestuur | 2,9 | 1,9 |
Informatie en communicatie | 2,4 | 0,6 |
Verhuur en handel onroerend goed | 1,6 | 2,2 |
Handel en reparatie | 1,5 | -1 |
Verhuur roerende goederen en overig zakelijke dienstverlening | -0,7 | -1,1 |
Industrie | -0,8 | -0,9 |
Landbouw, bosbouw en visserij | -1,2 | -1,7 |
Horeca | -1,2 | 5,8 |
Onderwijs | -1,7 | -0,5 |
Financiële instellingen | -1,8 | -1 |
Bouwnijverheid | -2,7 | 2,1 |
Delfstoffenwinning | -13,8 | -30,2 |
De krimp van de export van Nederlands fabricaat is terug te zien in de productie van de industrie. In 2024 was de toegevoegde waarde van de industrie 0,8 procent lager dan in 2023. In 2023 kromp deze bedrijfstak met 0,9 procent, na twee achtereenvolgende jaren van groei. In ruim de helft van de bedrijfsklassen van de industrie was de toegevoegde waarde lager dan in 2023. Het grootst was de krimp bij de transportmiddelenindustrie. Dat heeft onder meer te maken met de sluiting van een autofabriek. De chemische en farmaceutische industrie noteerde de grootste groei.
De industrie had in 2024 onder meer te maken met een teruglopende vraag, personeelstekorten en nog steeds relatief hoge energieprijzen. Het producentenvertrouwen is sinds april 2023 negatief. Fabrikanten zijn vooral negatief over hun orderportefeuille en voorraden gereed product.
Jaar | Productie (% verandering) |
---|---|
2020 | -1,8 |
2021 | 11,3 |
2022 | 4,9 |
2023 | -0,9 |
2024 | -0,8 |
In 2024 zijn 4 270 bedrijven en instellingen, inclusief eenmanszaken, failliet verklaard. Dat is ruim 30 procent meer dan in 2023. Toen bedroeg het aantal faillissementen 3 272. Het aantal faillissementen in 2024 was het hoogste aantal in acht jaar. In vrijwel alle bedrijfstakken gingen er meer bedrijven failliet dan in 2023.
De piek in het aantal faillissementen, van 9 431, werd tijdens de eurocrisis in 2013 bereikt. Het laagste aantal sinds de start van de statistiek in 1981 werd in 2021 genoteerd, namelijk 1 818. Dat in coronatijd relatief weinig bedrijven failliet werden verklaard, is niet los te zien van de noodsteun van de overheid. Na 2021 is deze steun weer afgebouwd en nam het aantal faillissementen toe geleidelijk toe.
Jaar | Aantal |
---|---|
2010 | 7147 |
2011 | 6883 |
2012 | 8346 |
2013 | 9431 |
2014 | 7621 |
2015 | 6006 |
2016 | 5012 |
2017 | 3867 |
2018 | 3633 |
2019 | 3792 |
2020 | 3177 |
2021 | 1818 |
2022 | 2145 |
2023 | 3272 |
2024 | 4270 |
Het vertrouwen van het niet-financiële bedrijfsleven is al dertien achtereenvolgende kwartalen negatief. Het ondernemersvertrouwen geeft de stemming van het Nederlandse niet-financiële bedrijfsleven weer over de ontwikkeling van het economische klimaat in de afgelopen en komende drie maanden. In 2024 was het ondernemersvertrouwen wel minder negatief dan in 2023 en werden ondernemers elk kwartaal iets minder negatief.
Aan het begin van 2025 daalde het ondernemersvertrouwen echter weer. Op de zakelijke dienstverlening na was het ondernemersvertrouwen in alle bedrijfstakken negatief. In de landbouw, bosbouw en visserij en de horeca zijn ondernemers het meest negatief gestemd.
Jaar | Kwartaal | Ondernemersvertrouwen |
---|---|---|
2020 | 1e kwartaal | -0,6 |
2020 | 2e kwartaal | -51,1 |
2020 | 3e kwartaal | -22,2 |
2020 | 4e kwartaal | -15,2 |
2021 | 1e kwartaal | -11,1 |
2021 | 2e kwartaal | 0,2 |
2021 | 3e kwartaal | 13,3 |
2021 | 4e kwartaal | 14 |
2022 | 1e kwartaal | -0,5 |
2022 | 2e kwartaal | -7,3 |
2022 | 3e kwartaal | -10,5 |
2022 | 4e kwartaal | -20,8 |
2023 | 1e kwartaal | -12,2 |
2023 | 2e kwartaal | -6,5 |
2023 | 3e kwartaal | -7 |
2023 | 4e kwartaal | -9,2 |
2024 | 1e kwartaal | -7,1 |
2024 | 2e kwartaal | -5,8 |
2024 | 3e kwartaal | -3,4 |
2024 | 4e kwartaal | -3,2 |
2025 | 1e kwartaal | -5,4 |
Bron: CBS, EIB, KVK, MKB-Nederland, VNO-NCW |
5. De arbeidsmarkt
In 2024 telde Nederland gemiddeld 372 duizend werklozen. Dat is 13 duizend meer dan in 2023. Het aantal werklozen als percentage van de beroepsbevolking steeg van 3,6 procent in 2023 naar 3,7 procent in 2024. De stijging van de werkloosheid in 2024 is toe te schrijven aan jongeren van 15 tot 25 jaar en aan 25- tot 45-jarigen. In beide leeftijdscategorieën waren 8 duizend personen meer werkloos dan in 2023. Het gaat bij het aantal werklozen om mensen zonder betaald werk die hier recent naar hebben gezocht en direct beschikbaar zijn om aan de slag te gaan.
Onder 45-plussers was de werkloosheid opnieuw lager dan een jaar eerder. Vanaf 2016 is het aantal werkloze 45-plussers elk jaar lager dan het jaar ervoor, ook in coronajaar 2020. De afname in 2024 was wel een stuk lager dan in de voorgaande acht jaar.
Tijdens de eurocrisis in 2014 bereikte de werkloosheid een piek met 762 duizend werklozen. Daarna liep tot 2020 het aantal werklozen gestaag terug. In 2020 nam door de coronacrisis de werkloosheid tijdelijk toe. Het steunbeleid van de overheid voorkwam een sterkere stijging van de werkloosheid en met het snelle economische herstel werd in de laatste maanden van 2020 de dalende trend van de werkloosheid weer opgepakt. Hierdoor waren er in 2021 alweer minder werklozen dan in 2019. Aan deze daling kwam in 2023 een eind, maar het aantal werklozen bleef ook in 2024 lager dan voor corona.
Jaar | Werkloze beroepsbevolking (x 1 000) |
---|---|
2014 | 762 |
2015 | 724 |
2016 | 646 |
2017 | 546 |
2018 | 459 |
2019 | 423 |
2020 | 465 |
2021 | 408 |
2022 | 350 |
2023 | 359 |
2024 | 372 |
De netto-arbeidsparticipatie, het deel van de bevolking van 15 tot 75 jaar dat betaald werk heeft, was in 2024 met 73,2 procent vrijwel gelijk aan een jaar eerder. De netto-arbeidsparticipatie ligt op het hoogste niveau sinds de start van de reeks in 2003. De lichte toename van de arbeidsparticipatie in 2024 was volledig toe te schrijven aan de 45-plussers.
Jaar | 15 tot 25 jaar (%) | 25 tot 45 jaar (%) | 45 tot 75 jaar (%) |
---|---|---|---|
2020 | 69,9 | 85,7 | 59,3 |
2021 | 71,7 | 86,4 | 59,7 |
2022 | 75,5 | 87,3 | 61,2 |
2023 | 76,5 | 87,5 | 62,3 |
2024 | 76 | 87,4 | 62,6 |
In de eerste drie kwartalen van 2024 nam de spanning op de arbeidsmarkt af, maar liep in het vierde kwartaal weer wat op. Het aantal vacatures nam toen toe met 7 duizend, terwijl het aantal werklozen gelijk bleef. Al ruim drie jaar zijn er meer vacatures dan werklozen. In het laatste kwartaal van 2024 waren er voor elke 100 werklozen 108 openstaande vacatures. Verder was zowel het aantal banen, het aantal werkzame personen als het aantal gewerkte uren in 2024 hoger dan in 2023.
Jaar | kwartaal | Vacatures (vacatures per 100 werklozen) |
---|---|---|
2014 | 1e kwartaal | 13 |
2014 | 2e kwartaal | 14 |
2014 | 3e kwartaal | 15 |
2014 | 4e kwartaal | 16 |
2015 | 1e kwartaal | 17 |
2015 | 2e kwartaal | 18 |
2015 | 3e kwartaal | 19 |
2015 | 4e kwartaal | 20 |
2016 | 1e kwartaal | 22 |
2016 | 2e kwartaal | 23 |
2016 | 3e kwartaal | 26 |
2016 | 4e kwartaal | 28 |
2017 | 1e kwartaal | 32 |
2017 | 2e kwartaal | 36 |
2017 | 3e kwartaal | 40 |
2017 | 4e kwartaal | 45 |
2018 | 1e kwartaal | 50 |
2018 | 2e kwartaal | 54 |
2018 | 3e kwartaal | 57 |
2018 | 4e kwartaal | 60 |
2019 | 1e kwartaal | 66 |
2019 | 2e kwartaal | 68 |
2019 | 3e kwartaal | 66 |
2019 | 4e kwartaal | 67 |
2020 | 1e kwartaal | 56 |
2020 | 2e kwartaal | 43 |
2020 | 3e kwartaal | 41 |
2020 | 4e kwartaal | 45 |
2021 | 1e kwartaal | 56 |
2021 | 2e kwartaal | 78 |
2021 | 3e kwartaal | 93 |
2021 | 4e kwartaal | 106 |
2022 | 1e kwartaal | 134 |
2022 | 2e kwartaal | 142 |
2022 | 3e kwartaal | 120 |
2022 | 4e kwartaal | 122 |
2023 | 1e kwartaal | 121 |
2023 | 2e kwartaal | 121 |
2023 | 3e kwartaal | 113 |
2023 | 4e kwartaal | 114 |
2024 | 1e kwartaal | 110 |
2024 | 2e kwartaal | 108 |
2024 | 3e kwartaal | 106 |
2024 | 4e kwartaal | 108 |
In 2024 lagen de cao-lonen gemiddeld 6,6 procent hoger dan in 2023. Dit gaat samen met een krappe arbeidsmarkt en een relatief hoge inflatie. Het is het tweede achtereenvolgende jaar dat de gemiddelde loonstijging boven de 6 procent uitkwam. In 2023 was de loonstijging 6,1 procent. De loonstijging in 2024 was de hoogste in ruim veertig jaar (CBS, 2024).
De lonen stijgen sinds het vierde kwartaal van 2023 harder dan de inflatie. In de twee jaar daarvoor was de inflatie daarentegen hoger dan de loonstijging. De reële loonstijging vanaf het laatste kwartaal van 2023, waarbij het cao-loon wordt gecorrigeerd voor inflatie, maakten het reële loonverlies in de twee jaar daarvoor slechts deels goed. De reële loonontwikkeling kwam in 2024 uit op 3,4 procent (CBS, 2024).
Jaar | Kwartaal | Cao-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Reële cao-loonontwikkeling (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|---|
2014 | 1e kwartaal | 0,9 | -0,2 |
2014 | 2e kwartaal | 0,9 | -0,1 |
2014 | 3e kwartaal | 0,9 | 0 |
2014 | 4e kwartaal | 1 | 0,1 |
2015 | 1e kwartaal | 1,3 | 1,1 |
2015 | 2e kwartaal | 1,4 | 0,5 |
2015 | 3e kwartaal | 1,4 | 0,6 |
2015 | 4e kwartaal | 1,5 | 0,8 |
2016 | 1e kwartaal | 1,8 | 1,2 |
2016 | 2e kwartaal | 1,8 | 1,8 |
2016 | 3e kwartaal | 2 | 2 |
2016 | 4e kwartaal | 1,8 | 1,1 |
2017 | 1e kwartaal | 1,3 | -0,2 |
2017 | 2e kwartaal | 1,3 | 0 |
2017 | 3e kwartaal | 1,4 | 0 |
2017 | 4e kwartaal | 1,5 | 0,1 |
2018 | 1e kwartaal | 1,8 | 0,6 |
2018 | 2e kwartaal | 1,8 | 0,3 |
2018 | 3e kwartaal | 2,1 | 0,1 |
2018 | 4e kwartaal | 2,2 | 0,2 |
2019 | 1e kwartaal | 2,3 | -0,2 |
2019 | 2e kwartaal | 2,6 | -0,1 |
2019 | 3e kwartaal | 2,7 | 0 |
2019 | 4e kwartaal | 2,8 | 0,1 |
2020 | 1e kwartaal | 3 | 1,4 |
2020 | 2e kwartaal | 2,8 | 1,4 |
2020 | 3e kwartaal | 3 | 1,7 |
2020 | 4e kwartaal | 2,8 | 1,7 |
2021 | 1e kwartaal | 2,2 | 0,5 |
2021 | 2e kwartaal | 2,2 | 0,4 |
2021 | 3e kwartaal | 1,9 | 0,2 |
2021 | 4e kwartaal | 1,9 | -1,2 |
2022 | 1e kwartaal | 2,7 | -0,9 |
2022 | 2e kwartaal | 3 | -2,6 |
2022 | 3e kwartaal | 3,5 | -3,5 |
2022 | 4e kwartaal | 3,7 | -6,1 |
2023 | 1e kwartaal | 5,6 | -5,1 |
2023 | 2e kwartaal | 5,8 | -3,3 |
2023 | 3e kwartaal | 6,3 | -1,4 |
2023 | 4e kwartaal | 6,8 | 3,5 |
2024 | 1e kwartaal | 6,6 | 4,1 |
2024 | 2e kwartaal | 6,4 | 3,7 |
2024 | 3e kwartaal | 6,8 | 3,1 |
2024 | 4e kwartaal | 6,6 | 2,6 |
6. Inflatie
De prijzen van consumentengoederen- en diensten waren in 2024 gemiddeld 3,3 procent hoger dan in 2023. De inflatie was lager dan in 2023, toen de prijsstijging op jaarbasis uitkwam op 3,8 procent. De prijsontwikkelingen van huisvesting en tabak hadden de grootste bijdrage aan de inflatie in 2024. Inflatie is de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (CPI) ten opzichte van het voorgaande jaar.
Jaar | Inflatie (% verandering van de CPI t.o.v. jaar eerder) |
---|---|
2015 | 0,6 |
2016 | 0,3 |
2017 | 1,4 |
2018 | 1,7 |
2019 | 2,6 |
2020 | 1,3 |
2021 | 2,7 |
2022 | 10 |
2023 | 3,8 |
2024 | 3,3 |
De inflatie was vooral in de tweede helft van 2024 relatief hoog en liep op tot 4,1 procent in december. De oorzaak van die hoge inflatie lag echter in de eerste zeven maanden van 2024. Toen steeg de consumentenprijsindex snel. Daarna stegen de gemiddelde prijzen van consumentengoederen en -diensten zelf niet meer. In december waren de prijzen gemiddeld een fractie lager dan in juli.
maand | cpi (2015=100) | |
---|---|---|
2023 | januari | 123,21 |
2023 | februari | 124,45 |
2023 | maart | 124,72 |
2023 | april | 126,01 |
2023 | mei | 126,26 |
2023 | juni | 125,83 |
2023 | juli | 127,13 |
2023 | augustus | 127,7 |
2023 | september | 127,16 |
2023 | oktober | 127,73 |
2023 | november | 126,4 |
2023 | december | 126,45 |
2024 | januari | 127,11 |
2024 | februari | 127,95 |
2024 | maart | 128,58 |
2024 | april | 129,42 |
2024 | mei | 129,69 |
2024 | juni | 129,91 |
2024 | juli | 131,82 |
2024 | augustus | 132,24 |
2024 | september | 131,61 |
2024 | oktober | 132,26 |
2024 | november | 131,48 |
2024 | december | 131,63 |
De prijsontwikkeling van huisvesting droeg het meest bij aan de inflatie in 2024. Die wordt voor zowel huurwoningen als eigen woningen gemeten aan de hand van de ontwikkeling van de woninghuren. De huren worden jaarlijks in juli aangepast en stegen in 2024 harder dan in 2023. De woninghuren waren in 2024 gemiddeld 3,7 procent hoger dan in 2023. In 2023 was de gemiddelde huurstijging 2,5 procent.
Ook tabaksproducten hadden een grote bijdrage aan de inflatie. In 2024 was tabak 29 procent duurder dan het jaar ervoor. De prijsstijging is vooral het gevolg van accijnsverhogingen per april 2024. De accijns op 50 gram shag steeg van 10,83 euro naar 17,35 euro, de accijns op 20 sigaretten werd verhoogd van 5,87 euro naar 7,81 euro.
Een accijnsverhoging werkt met wat vertraging door in de verkoopprijzen, omdat er in de eerste maanden na de accijnsverhoging nog tabaksvoorraden met oude accijnstarieven worden verkocht. Ook in 2023 zorgde een accijnsverhoging voor een stijging van de tabaksprijzen. Die stijging was echter kleiner dan in 2024.
Maand | Werkelijke woninghuur (2015=100) | Tabak (2015=100) | |
---|---|---|---|
2023 | januari | 117,36 | 136,27 |
2023 | februari | 117,36 | 136,27 |
2023 | maart | 117,36 | 136,27 |
2023 | april | 117,36 | 136,33 |
2023 | mei | 117,36 | 137,82 |
2023 | juni | 117,36 | 155,59 |
2023 | juli | 119,69 | 157,26 |
2023 | augustus | 119,69 | 160,98 |
2023 | september | 119,69 | 161,04 |
2023 | oktober | 119,69 | 161,41 |
2023 | november | 119,69 | 161,52 |
2023 | december | 119,69 | 161,52 |
2024 | januari | 119,69 | 161,58 |
2024 | februari | 119,69 | 161,84 |
2024 | maart | 119,69 | 163,47 |
2024 | april | 119,69 | 163,83 |
2024 | mei | 119,69 | 168,17 |
2024 | juni | 119,69 | 203,7 |
2024 | juli | 126,19 | 217,16 |
2024 | augustus | 126,19 | 217,48 |
2024 | september | 126,19 | 217,5 |
2024 | oktober | 126,19 | 216,88 |
2024 | november | 126,19 | 217,04 |
2024 | december | 126,19 | 217,12 |
De prijsontwikkeling van woonproducten zoals meubelen en huishoudelijke artikelen had in 2024 een drukkend effect op de inflatie. Prijzen in deze productgroep waren 3,0 procent lager dan een jaar eerder. Deze daling komt vooral door de prijsontwikkeling van meubelen en stoffering, huishoudtextiel en huishoudelijke artikelen.
Voedingsmiddelen droegen in 2024 minder sterk bij aan de inflatie dan in 2023. Gemiddeld lagen de prijzen van voedingsmiddelen 1,1 procent hoger dan in 2023. In 2023 waren voedingsmiddelen 12,1 procent duurder dan het jaar daarvoor (CBS, 2025a).
2024 (%-punt) (%-punt) | |
---|---|
Totaal | 3,3 |
Huisvesting, water en energie | 0,75 |
Diverse goederen en diensten | 0,67 |
Alcohol en tabak | 0,49 |
Horeca | 0,48 |
Vervoer | 0,27 |
Recreatie en cultuur | 0,26 |
Voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken | 0,2 |
Consumptiegebonden belastingen | 0,15 |
Gezondheid | 0,14 |
Consumptie in het buitenland | 0,09 |
Onderwijs | 0,06 |
Kleding en schoenen | 0 |
Communicatie | -0,03 |
Meubelen, stoffering en huishoudelijke apparaten | -0,19 |
7. Woningmarkt
Een bestaande koopwoning was in 2024 gemiddeld 8,7 procent duurder dan in 2023. Deze stijging volgt op een daling van 2,9 procent in 2023.
De prijsindex bestaande koopwoningen bereikte in juli 2022 een piek. De stijgende prijzen hingen samen met de lage hypotheekrente, de schaarste op de woningmarkt, en de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting voor starters, maar ook met de lage werkloosheid en de hogere arbeidsparticipatie. In de loop van 2022 liepen hypotheekrente en inflatie op, waardoor de financieringsruimte van kopers afnam. Na juli 2022 begonnen de huizenprijzen te dalen ten opzichte van een maand eerder.
Nog geen jaar later, vanaf juni 2023, stegen de prijzen van bestaande koopwoningen elke maand weer. De rente steeg niet verder en inkomens begonnen te stijgen. Daarnaast was er nog steeds een fors woningtekort. In 2024 hebben veel werkenden opnieuw een stevige loonsverhoging gehad en daalde de hypotheekrente.
maand | 2020=100 (2020=100) | |
---|---|---|
2013 | 66,8 | |
2013 | 67,6 | |
2013 | 67,6 | |
2013 | 66,8 | |
2013 | 66 | |
2013 | 65,6 | |
2013 | 66,3 | |
2013 | 66,4 | |
2013 | 66,3 | |
2013 | 66,2 | |
2013 | 66 | |
2013 | 66,3 | |
2014 | 66,6 | |
2014 | 66,6 | |
2014 | 66,5 | |
2014 | 66,9 | |
2014 | 66,9 | |
2014 | 67,2 | |
2014 | 67,7 | |
2014 | 67,8 | |
2014 | 67,7 | |
2014 | 67,9 | |
2014 | 67,8 | |
2014 | 68,1 | |
2015 | 68,3 | |
2015 | 68,5 | |
2015 | 68,6 | |
2015 | 68,8 | |
2015 | 68,9 | |
2015 | 69,3 | |
2015 | 69,9 | |
2015 | 69,9 | |
2015 | 70,4 | |
2015 | 70,6 | |
2015 | 70,7 | |
2015 | 70,5 | |
2016 | 71,2 | |
2016 | 71,3 | |
2016 | 71,8 | |
2016 | 72 | |
2016 | 72,4 | |
2016 | 72,9 | |
2016 | 73,6 | |
2016 | 74,3 | |
2016 | 74,9 | |
2016 | 74,9 | |
2016 | 75,2 | |
2016 | 75,6 | |
2017 | 76,3 | |
2017 | 76,5 | |
2017 | 77,4 | |
2017 | 77,6 | |
2017 | 78,3 | |
2017 | 79 | |
2017 | 79,7 | |
2017 | 80,5 | |
2017 | 80,8 | |
2017 | 81,4 | |
2017 | 81,8 | |
2017 | 82,1 | |
2018 | 83,1 | |
2018 | 84 | |
2018 | 84,3 | |
2018 | 84,7 | |
2018 | 85,5 | |
2018 | 86,2 | |
2018 | 87 | |
2018 | 88,2 | |
2018 | 88,5 | |
2018 | 88,8 | |
2018 | 89,7 | |
2018 | 89,2 | |
2019 | 90,7 | |
2019 | 90,5 | |
2019 | 90,9 | |
2019 | 91,4 | |
2019 | 91,8 | |
2019 | 92,2 | |
2019 | 93,2 | |
2019 | 93,3 | |
2019 | 93,9 | |
2019 | 94,4 | |
2019 | 94,9 | |
2019 | 95 | |
2020 | 96,4 | |
2020 | 96,7 | |
2020 | 97,5 | |
2020 | 98,3 | |
2020 | 99,1 | |
2020 | 99,3 | |
2020 | 100,3 | |
2020 | 101,1 | |
2020 | 102,1 | |
2020 | 103 | |
2020 | 103,3 | |
2020 | 102,9 | |
2021 | 105,4 | |
2021 | 106,6 | |
2021 | 108,3 | |
2021 | 109,4 | |
2021 | 111,7 | |
2021 | 113,7 | |
2021 | 116,4 | |
2021 | 118,9 | |
2021 | 120,7 | |
2021 | 121,8 | |
2021 | 124 | |
2021 | 123,7 | |
2022 | 127,4 | |
2022 | 127,9 | |
2022 | 129,3 | |
2022 | 130,7 | |
2022 | 132,3 | |
2022 | 132,4 | |
2022 | 132,9 | |
2022 | 132,7 | |
2022 | 131,7 | |
2022 | 130,9 | |
2022 | 129,6 | |
2022 | 126,5 | |
2023 | 128,2 | |
2023 | 126,4 | |
2023 | 125,9 | |
2023 | 124,6 | |
2023 | 124,6 | |
2023 | 124,9 | |
2023 | 125,6 | |
2023 | 126,4 | |
2023 | 127,2 | |
2023 | 128,1 | |
2023 | 128,7 | |
2023 | 129 | |
2024 | 130,5 | |
2024 | 131,8 | |
2024 | 132,7 | |
2024 | 133,9 | |
2024 | 135,4 | |
2024 | 137,1 | |
2024 | 139 | |
2024 | 140,5 | |
2024 | 141,7 | |
2024 | 142,8 | |
2024 | 144,1 | |
2024 | 143,1 | |
2025 | 145,5 | |
2025 | 145,7 | |
Bron: CBS, Kadaster |
Het aantal woningtransacties bedroeg in 2024 ruim 206 duizend. Dat is 13,2 procent meer dan een jaar eerder. De stijging volgt op drie jaar van dalingen. In 2017 wisselden bijna 242 duizend woningen van eigenaar, het grootste aantal sinds de start van de statistiek in 1995.
Perioden | aantal (x 1 000) |
---|---|
2013 | 110,094 |
2014 | 153,511 |
2015 | 178,293 |
2016 | 214,793 |
2017 | 241,86 |
2018 | 218,491 |
2019 | 218,595 |
2020 | 235,511 |
2021 | 226,087 |
2022 | 193,103 |
2023 | 182,403 |
2024 | 206,458 |
In 2024 zijn er ruim 69 duizend nieuwbouwwoningen opgeleverd. Dat is minder dan de bijna 74 duizend nieuwbouwwoningen uit 2023, maar het aantal ligt wel boven het gemiddelde van ruim 66 duizend nieuwbouwwoningen in de afgelopen tien jaar (CBS, 2025b).
Verder werd in 2024 voor ruim 67 duizend nieuw te bouwen woningen een vergunning afgegeven. Dat is bijna 22 procent meer dan in 2023. De stijging volgt op twee jaar met een daling. Er werden in 2024 ongeveer evenveel koop- als huurwoningen vergund. Het aantal vergunde nieuwbouwwoningen is een indicator voor het aantal woningen dat in de nabije toekomst gebouwd zal worden. De gemiddelde doorlooptijd vanaf de vergunningverlening tot realisatie is ongeveer twee jaar vergund (CBS, 2025c).
Jaar | Vergund (x 1 000) | Opgeleverd (x 1 000) |
---|---|---|
2015 | 55,6 | 48,4 |
2016 | 53,6 | 54,8 |
2017 | 69,7 | 63 |
2018 | 70 | 66,6 |
2019 | 58,1 | 71,5 |
2020 | 67,2 | 70 |
2021 | 75,8 | 71,2 |
2022 | 64,5 | 74,6 |
2023 | 55,3 | 73,6 |
2024 | 67,4 | 69,1 |
8. Conjunctuurbeeld
Het CBS bepaalt het conjunctuurbeeld aan de hand van de Conjunctuurklokindicator. Dit is het ongewogen gemiddelde van twaalf indicatoren (exclusief het bbp) in de Conjunctuurklok van het CBS. Hierin zitten onder andere enkele vertrouwensindicatoren, bestedingscategorieën en indicatoren over de arbeidsmarkt. De Conjunctuurklokindicator wordt elke maand aangevuld en bijgesteld met de nieuwste informatie.
Door de coronacrisis in 2020 raakte Nederland in een diepe laagconjunctuur. Al vrij snel veerde de Nederlandse economie op en in augustus 2021 was het conjunctuurbeeld volgens de Conjunctuurklokindicator van het CBS weer positief. De inval van Rusland in Oekraïne in februari 2022 leverde opnieuw verstoringen in de economie op, waardoor het beeld vanaf medio 2022 onafgebroken verslechterde. Sinds oktober 2024 lijkt de conjunctuur langzaam te verbeteren, maar het beeld is nog negatief.
Het negatieve conjunctuurbeeld lijkt in tegenstelling te zijn met het aantrekken van het bbp sinds het tweede kwartaal van 2024. Het bbp lag in het vierde kwartaal van 2024 echter ook nog onder de langetermijntrend. Met andere woorden, de economie presteerde redelijk, maar minder goed dan de trend. Het verschil van het bbp met de langetermijntrend is in de laatste drie kwartalen wel kleiner geworden.
jaar | maand | cyclus (afwijking van de langetermijntrend (=0)) |
---|---|---|
2019 | 0,43 | |
2019 | 0,39 | |
2019 | 0,34 | |
2019 | 0,3 | |
2019 | 0,24 | |
2019 | 0,18 | |
2019 | 0,14 | |
2019 | 0,07 | |
2019 | 0,02 | |
2019 | 0 | |
2019 | -0,06 | |
2019 | -0,09 | |
2020 | -0,11 | |
2020 | -0,16 | |
2020 | -0,21 | |
2020 | -0,22 | |
2020 | -0,26 | |
2020 | -0,3 | |
2020 | -0,3 | |
2020 | -0,33 | |
2020 | -0,36 | |
2020 | -0,34 | |
2020 | -0,32 | |
2020 | -0,3 | |
2021 | -0,23 | |
2021 | -0,12 | |
2021 | -0,06 | |
2021 | 0,03 | |
2021 | 0,18 | |
2021 | 0,27 | |
2021 | 0,35 | |
2021 | 0,49 | |
2021 | 0,55 | |
2021 | 0,58 | |
2021 | 0,66 | |
2021 | 0,68 | |
2022 | 0,67 | |
2022 | 0,71 | |
2022 | 0,71 | |
2022 | 0,7 | |
2022 | 0,75 | |
2022 | 0,77 | |
2022 | 0,76 | |
2022 | 0,79 | |
2022 | 0,79 | |
2022 | 0,75 | |
2022 | 0,72 | |
2022 | 0,68 | |
2023 | 0,64 | |
2023 | 0,56 | |
2023 | 0,52 | |
2023 | 0,46 | |
2023 | 0,32 | |
2023 | 0,23 | |
2023 | 0,12 | |
2023 | -0,05 | |
2023 | -0,16 | |
2023 | -0,25 | |
2023 | -0,39 | |
2023 | -0,46 | |
2024 | -0,51 | |
2024 | -0,59 | |
2024 | -0,62 | |
2024 | -0,63 | |
2024 | -0,69 | |
2024 | -0,7 | |
2024 | -0,7 | |
2024 | -0,74 | |
2024 | -0,72 | |
2024 | -0,68 | |
2024 | -0,68 | |
2024 | -0,66 | |
2025 | -0,63 | |
2025 | -0,66 |
Het herstel van het consumentenvertrouwen sinds november 2022 sloeg in de laatste maanden van 2024 om in een neergaande lijn. Het consumentenvertrouwen zakte in de eerste maanden van 2025 verder weg. In maart 2025 lag het consumentenvertrouwen op het laagste niveau na oktober 2023.
Het pessimisme onder consumenten houdt al lang aan. Sinds augustus 2019 is het consumentenvertrouwen 67 maanden onafgebroken negatief. Zo’n lange periode met een negatief vertrouwen is sinds de start van de statistiek in april 1986 niet eerder voorgekomen. De op een na langste periode duurde 48 maanden, van april 2002 tot april 2006.
De lonen stijgen sinds het vierde kwartaal van 2023 sneller dan de prijzen, de arbeidsmarkt is krap, de werkloosheid historisch laag, de huizenprijzen stijgen en de economie is in 2024 weer gaan groeien. Op de achtergrond spelen echter onzekere geopolitieke omstandigheden en de nog steeds relatief hoge inflatie.
jaar | maand | saldo (gemiddelde van de deelvragen) |
---|---|---|
2019 | 1 | |
2019 | -2 | |
2019 | -3 | |
2019 | -3 | |
2019 | -3 | |
2019 | -1 | |
2019 | 1 | |
2019 | -1 | |
2019 | -2 | |
2019 | -1 | |
2019 | -2 | |
2019 | -2 | |
2020 | -2 | |
2020 | -2 | |
2020 | -3 | |
2020 | -23 | |
2020 | -31 | |
2020 | -27 | |
2020 | -26 | |
2020 | -29 | |
2020 | -28 | |
2020 | -30 | |
2020 | -26 | |
2020 | -19 | |
2021 | -19 | |
2021 | -19 | |
2021 | -18 | |
2021 | -14 | |
2021 | -9 | |
2021 | -3 | |
2021 | -4 | |
2021 | -6 | |
2021 | -5 | |
2021 | -10 | |
2021 | -20 | |
2021 | -26 | |
2022 | -28 | |
2022 | -30 | |
2022 | -39 | |
2022 | -48 | |
2022 | -47 | |
2022 | -50 | |
2022 | -51 | |
2022 | -54 | |
2022 | -59 | |
2022 | -59 | |
2022 | -56 | |
2022 | -52 | |
2023 | -49 | |
2023 | -44 | |
2023 | -39 | |
2023 | -37 | |
2023 | -38 | |
2023 | -39 | |
2023 | -39 | |
2023 | -40 | |
2023 | -39 | |
2023 | -38 | |
2023 | -33 | |
2023 | -29 | |
2024 | -28 | |
2024 | -26 | |
2024 | -22 | |
2024 | -21 | |
2024 | -22 | |
2024 | -23 | |
2024 | -24 | |
2024 | -24 | |
2024 | -21 | |
2024 | -22 | |
2024 | -25 | |
2024 | -26 | |
2025 | -28 | |
2025 | -32 | |
2025 | -34 |
Het producentenvertrouwen liet de afgelopen jaren een ander beeld zien dan het consumentenvertrouwen. Net als het consumentenvertrouwen begon het producentenvertrouwen eind 2021 weer te dalen. De industriële ondernemers bleven, in tegenstelling tot de consumenten, in 2022 nog wel per saldo positief. Het producentenvertrouwen bleef echter in 2023 dalen, terwijl het consumentenvertrouwen toen steeg. In 2024 was het beeld ook tegengesteld. Het producentenvertrouwen verbeterde gestaag, terwijl het consumentenvertrouwen in de laatste maanden van 2024 wegzakte.
jaar | maand | saldo (gemiddelde van de deelvragen) |
---|---|---|
2019 | 3 | |
2019 | 3,4 | |
2019 | 3,3 | |
2019 | 3,8 | |
2019 | 2,2 | |
2019 | 0,2 | |
2019 | 1,1 | |
2019 | 1,6 | |
2019 | 1,2 | |
2019 | 1,3 | |
2019 | 0,3 | |
2019 | -0,2 | |
2020 | -0,1 | |
2020 | 1 | |
2020 | -2,6 | |
2020 | -31,5 | |
2020 | -28,1 | |
2020 | -18,7 | |
2020 | -11,8 | |
2020 | -7,8 | |
2020 | -7 | |
2020 | -7,7 | |
2020 | -6,4 | |
2020 | -3,2 | |
2021 | -1,8 | |
2021 | -2,6 | |
2021 | 0,6 | |
2021 | 3,6 | |
2021 | 5,6 | |
2021 | 7,8 | |
2021 | 9,2 | |
2021 | 7,1 | |
2021 | 9,1 | |
2021 | 10,4 | |
2021 | 10,1 | |
2021 | 7,3 | |
2022 | 6,5 | |
2022 | 5,8 | |
2022 | 5,7 | |
2022 | 7,2 | |
2022 | 5,8 | |
2022 | 4,2 | |
2022 | 5,3 | |
2022 | 2,4 | |
2022 | 1,2 | |
2022 | 0,9 | |
2022 | 1,1 | |
2022 | 1 | |
2023 | 1,1 | |
2023 | 0,9 | |
2023 | 0,9 | |
2023 | -0,3 | |
2023 | -1,7 | |
2023 | -2,7 | |
2023 | -2,7 | |
2023 | -4,6 | |
2023 | -3,9 | |
2023 | -3,7 | |
2023 | -2,6 | |
2023 | -5,7 | |
2024 | -4,4 | |
2024 | -4,2 | |
2024 | -4,8 | |
2024 | -3,6 | |
2024 | -2,8 | |
2024 | -2,4 | |
2024 | -2,7 | |
2024 | -1,9 | |
2024 | -1,7 | |
2024 | -3,2 | |
2024 | -1,8 | |
2024 | -1,6 | |
2025 | -1,6 | |
2025 | -1,2 |
9. Tot slot
In het eerste kwartaal van 2024 daalde het bbp in vergelijking met het vierde kwartaal van 2023. Daarna trad echter herstel op en steeg het bbp drie kwartalen op rij, met respectievelijk 1,0 procent, 0,8 procent en 0,4 procent.
De consumptie door de overheid droeg het meest bij aan de groei in 2024, net als in 2023. Ook de consumptie door huishoudens en het handelssaldo leverden een positieve bijdrage.
De arbeidsproductiviteit, het bbp per gewerkt uur, daalde voor het tweede achtereenvolgend jaar. De groei van de economie was volledig toe te schrijven aan meer gewerkte uren.
De economie trok in 2024 aan, de werkgelegenheid groeide, de stijging van de cao-lonen was de hoogste in ruim veertig jaar, de huizenprijzen stegen en de inflatie was wat lager dan in 2023. Consumenten bleven echter somber, vooral over het economische klimaat. Het consumentenvertrouwen is al 67 maanden onafgebroken negatief. Dit is de langste periode sinds het begin van de reeks in april 1986. Producenten waren in 2024 ook het hele jaar negatief.
Bronnen
CBS (2024). Cao-loonstijging 2024 hoogste in meer dan veertig jaar.
CBS (2025a). Inflatie 3,3 procent in 2024.
CBS (2025b). 82 duizend woningen erbij in 2024, minder dan voorgaande vijf jaar.
CBS (2025c). Meer vergunde nieuwbouwwoningen in 2024.