Bruto nationaal inkomen groeit met 8,1 procent in 2023
Over deze publicatie
"De Nederlandse economie” is een reeks artikelen waarin actuele macro-economische fenomenen worden beschreven en geduid. De artikelen zijn grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van de nationale rekeningen. In dit artikel wordt aan de hand van de sectorrekeningen de Nederlandse economie in 2023 beschreven. Daarbij wordt nader ingegaan op de huishoudens en niet-financiële bedrijven.
Samenvatting
1. Inleiding
Het nationaal inkomen wordt verdiend door de verschillende institutionele sectoren binnen de Nederlandse economie. Het CBS onderscheidt niet-financiële vennootschappen, huishoudens (inclusief instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens), financiële instellingen en overheid. Voorbeelden van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh’s) zijn religieuze instellingen, liefdadigheidsinstellingen, politieke partijen, vakbonden en verenigingen op het gebied van cultuur, sport en recreatie.
Een sector verdient inkomen uit arbeid (loon), productie (winst) en/of vermogen (rente, dividend). Het beschikbaar inkomen is het inkomen dat elke sector ter beschikking heeft na aftrek van belastingen en subsidies. Dit inkomen kan worden geconsumeerd, gespaard of geïnvesteerd. Zijn de consumptie en de investeringen groter dan het inkomen, dan wordt er per saldo geld geleend, of ingeteerd op het vermogen.
Bij de bepaling van het nationaal inkomen wordt gebruik gemaakt van de het systeem van nationale rekeningen. Dit is het officiële boekhoudkundig systeem waarmee de financiële huishouding van Nederland wordt berekend en gepubliceerd door het CBS. Zo kan voor de verschillende sectoren beschreven worden hoe de inkomens en vermogens zijn veranderd.
In dit artikel wordt aan de hand van het inkomen een totaalbeeld geschetst van de Nederlandse economie in 2023. Vervolgens wordt nader ingegaan op de sectoren huishoudens en instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, en de niet-financiële bedrijven. De nadruk ligt op de besparingen van huishoudens en niet-financiële bedrijven.
Met “bruto” wordt in de nationale rekeningen en in dit artikel niet “voor belasting” bedoeld, maar “voor afschrijvingen”. De cijfers zijn in lopende prijzen, tenzij anders vermeld en de cijfers van 2023 zijn voorlopig. De cijfers in dit artikel betreffen de totalen van de Nederlandse economie. Het beeld gaat niet in gelijke mate op voor individuele huishoudens en bedrijven.
2. Het bruto nationaal inkomen van Nederland
Het bruto nationaal inkomen (bni) is het totale primaire inkomen dat door ingezetenen van Nederland wordt ontvangen ofwel de som van de primaire inkomens van alle binnenlandse sectoren. Het primaire inkomen is de beloning die iemand krijgt voor het beschikbaar stellen van arbeid of kapitaal. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om lonen, dividenden en rente.
Het bni is, naast het bruto binnenlands product (bbp), een van de meest gebruikte macro-economische variabelen uit het systeem van de nationale rekeningen. Het bbp heeft betrekking op de verdiensten uit de productie van goederen en diensten binnen de Nederlandse landsgrenzen. Het bni is het inkomen van Nederlandse ingezetenen (bedrijven en personen). Dit kan ook inkomen zijn dat buiten de landsgrenzen is verdiend. Omgekeerd telt inkomen van bedrijven in Nederland die in buitenlandse handen zijn niet mee in het Nederlandse bni. Wanneer het saldo van primaire inkomens door ingezetenen verdiend in het buitenland en primaire inkomens betaald aan niet-ingezetenen in Nederland bij het bbp wordt opgeteld, dan resulteert het bni.
Voor de Europese Unie (EU) is het bni de maatstaf om de afdrachten van lidstaten aan de EU te bepalen. Ongeveer 60 tot 70 procent van de eigen middelen van de EU is afkomstig van afdrachten die gebaseerd zijn op het bni.
Net als bij het bbp overschreed het bni in 2023 voor het eerst de 1 biljoen euro. Het bni was met 1,06 biljoen euro kleiner dan het bbp dat 1,07 biljoen euro was. Doorgaans wordt er meer primair inkomen aan niet-ingezetenen in Nederland betaald dan ingezetenen verdiend hebben in het buitenland.
Het bni groeide in 2023 met 8,1 procent. Dat was iets minder dan in 2022 toen het bni met 8,5 procent groeide. De stijging van het bni was wel groter dan die van het bbp. Dat groeide in 2023 met 7,4 procent. In 2022 was de stijging van het bbp nog groter dan die van het bni. Het saldo van primaire inkomens door ingezetenen verdiend in het buitenland en primaire inkomens betaald aan niet-ingezetenen in Nederland was in 2023 minder negatief dan in 2022, wat tot de extra groei van het bni leidde.
Net als in 2022 was de groei van het nominale bni en bbp in 2023 vooral toe te schrijven aan prijsstijgingen. Gecorrigeerd hiervoor groeide het bbp met 0,1 procent. Als dezelfde prijscorrectie zou gebruikt worden voor het bni, dan was de groei van het bni ongeveer 0,7 procent.
Bbp (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Bni (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | |
---|---|---|
2010 | 2 | 5,3 |
2011 | 2 | 2,4 |
2012 | 0,3 | -0,4 |
2013 | 1,1 | 1,5 |
2014 | 2 | 1,6 |
2015 | 3 | 2,4 |
2016 | 3 | 1,5 |
2017 | 4,3 | 5,5 |
2018 | 4,8 | 6,1 |
2019 | 5,4 | 3,7 |
2020 | -1,6 | -2,6 |
2021 | 9,2 | 14,1 |
2022 | 11,5 | 8,5 |
2023 | 7,4 | 8,1 |
Het bni wordt herverdeeld tussen binnenlandse sectoren en het buitenland via al dan niet verplichte inkomensoverdrachten. Dit leidt tot het inkomen dat beschikbaar is voor consumptie, investeringen of besparingen: het beschikbaar inkomen. Bij de inkomensoverdrachten gaat het om bijvoorbeeld sociale premies, sociale uitkeringen en inkomens- en vermogensbelastingen. Doordat er ook herverdelingen zijn met huishoudens en bedrijven in het buitenland heeft het totale (nationaal) beschikbaar inkomen een iets andere ontwikkeling dan het bruto nationaal inkomen.
Het beschikbaar inkomen voor de binnenlandse sectoren lag vorig jaar 8,4 procent hoger dan in 2022. De groei is wat hoger dan die van het nationaal inkomen doordat ook het saldo van inkomensoverdrachten met het buitenland minder negatief was dan in 2022. In alle sectoren, behalve de financiële instellingen, groeide het beschikbare inkomen. Bijna de helft (4 procentpunt) van de totale groei van het beschikbaar inkomen kwam terecht bij de huishoudens (inclusief IZWh’s), 2,4 procentpunt bij de niet-financiële bedrijven en 2,1 procentpunt bij de overheid.
Huishoudens (incl. IZWh's) (mld euro) | Overheid (mld euro) | Niet-financiële vennootschappen (mld euro) | Financiële instellingen (mld euro) | |
---|---|---|---|---|
2019 | 404,6 | 243,3 | 113,4 | 42,4 |
2020 | 420,8 | 209,6 | 113,9 | 33,9 |
2021 | 446,7 | 238,3 | 155,4 | 53,4 |
2022 | 483,6 | 276,2 | 140 | 72,4 |
2023 | 522,9 | 296,9 | 163,1 | 70,5 |
Huishoudens (inclusief IZWh’s) beschikken met de helft over het grootste deel van het bruto beschikbaar inkomen. Dat aandeel is sinds 2010 vrijwel niet veranderd. Alleen in het coronajaar 2020 was het aandeel met 54 procent iets hoger. Dat ging vooral ten koste van het aandeel van de overheid en hangt samen met de overheidssteun tijdens de coronapandemie waarmee de werkgelegenheid en beloning van werknemers op peil bleef. De aandelen van de andere sectoren lagen in 2023 op het gemiddelde van de afgelopen 14 jaar.
Het beschikbaar inkomen is sinds 2010 het sterkst toegenomen bij de overheid. Daarna volgen de huishoudens, de niet-financiële bedrijven en de financiële bedrijven. Alleen het beschikbaar inkomen van huishoudens groeide sinds het begin van de reeks in 1995 onafgebroken, ook tijdens de krediet- en eurocrisis.
Overheid (2010=100) | Totaal (2010=100) | Huishoudens (incl. IZWh's) (2010=100) | Niet-financiële vennootschappen (2010=100) | Financiële instellingen (2010=100) | |
---|---|---|---|---|---|
2010 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
2011 | 101,7 | 102,6 | 102,1 | 102,3 | 109,3 |
2012 | 104,3 | 102,3 | 102,3 | 102,9 | 93,3 |
2013 | 107,8 | 103,6 | 102,8 | 90,7 | 123,4 |
2014 | 110,8 | 105,2 | 105,9 | 83,8 | 129,3 |
2015 | 112,2 | 107,7 | 108,3 | 100,8 | 103,2 |
2016 | 122,3 | 110,1 | 112,4 | 91,4 | 92,5 |
2017 | 129,6 | 115,9 | 115,3 | 109,6 | 84,4 |
2018 | 137 | 122,8 | 121,6 | 110,4 | 107,9 |
2019 | 147,4 | 127,4 | 128 | 108,5 | 93,5 |
2020 | 127 | 123,3 | 133,1 | 108,9 | 74,7 |
2021 | 144,4 | 141,6 | 141,3 | 148,6 | 117,8 |
2022 | 167,3 | 154,1 | 153 | 133,8 | 159,8 |
2023 | 179,9 | 166,9 | 165,5 | 155,9 | 155,5 |
De saldi primaire inkomens en inkomensoverdrachten met het buitenland zijn in Nederland over het algemeen negatief. Samen met het handelssaldo (export goederen en diensten minus import goederen en diensten) vormen deze saldi het saldo op de lopende rekening met het buitenland. Het saldo op de lopende rekening geeft de inkomsten van een land minus de bestedingen weer. Vanwege het grote exportoverschot dat Nederland al jaren heeft, is het saldo op de lopende rekening met het buitenland altijd sterk positief.
In 2023 bedroeg het saldo op de lopende rekening met het buitenland ruim 105 miljard euro. Dat betekent dat de inkomsten 105 miljard hoger waren dan de bestedingen. In 2022 was het overschot op de lopende rekening bijna 66 miljard euro. De toename is vooral toe te schrijven aan een groter handelssaldo. Het handelssaldo domineert het saldo op de lopende rekening. In 2023 was het exportoverschot ruim 119 miljard euro, tegen ruim 87 miljard euro in 2022. Nederland hoort samen met Denemarken, Duitsland, Luxemburg en Zweden tot de lidstaten van de Europese Unie met een structureel hoog overschot op de lopende rekening.
Uitvoersaldo (mld euro) | Saldo inkomensoverdrachten buitenland (mld euro) | Saldo primaire inkomens buitenland (mld euro) | Correctie pensioenvoorziening (saldo) (mld euro) | Saldo lopende rekening (mld euro) | |
---|---|---|---|---|---|
2019 | 82,7 | -8 | -18,1 | 0,2 | 56,8 |
2020 | 83,7 | -12,8 | -25,5 | 0,2 | 45,6 |
2021 | 86,9 | -8,6 | 10,8 | 0,2 | 89,3 |
2022 | 87,3 | -7,1 | -14,6 | 0,2 | 65,7 |
2023 | 119,2 | -5,3 | -8,9 | 0,2 | 105,2 |
3. Beschikbaar inkomen Nederlandse huishoudens
In 2023 groeide het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens (inclusief IZWh’s) met 8,1 procent. Dat was iets minder dan in 2022, toen het beschikbaar inkomen met 8,3 procent groeide. De toename in 2023 was de op twee na grootste sinds het begin van de reeks in 1995. De groei van het inkomen is vooral toe te schrijven aan een hogere beloning van werknemers. Net als in 2022 ging in 2023 een krappe arbeidsmarkt samen met een relatief hoge inflatie. De totale beloning van werknemers was 7,6 procent hoger dan in 2022. De stijging was nog iets sterker dan in 2022 (7,2 procent).
De stijging van de beloning van werknemers in 2023 is meer dan in 2022 toe te schrijven aan hogere lonen. Weliswaar lag ook in 2023 het aantal banen en het aantal gewerkte uren hoger dan een jaar eerder, maar die groei was kleiner dan in 2022. De brutolonen zoals vastgelegd in cao’s waren in 2023 echter gemiddeld 6,1 procent hoger dan in 2022. Dat is de grootste stijging na 1982, toen de toename van de lonen op 6,6 procent uitkwam. In 2022 was de stijging van de cao-lonen 3,2 procent.
De werkelijke brutolonen van werknemers veranderen van jaar op jaar niet alleen doordat er in cao’s loonsverhogingen worden afgesproken, maar ook doordat werknemers korter of langer gaan werken, opklimmen in hun loonschaal, promotie maken of van baan veranderen. Het gemiddelde bruto verdiende uurloon steeg in 2023 met 7,0 procent. Dit is de grootste loonstijging in 45 jaar. Bij de grote loonstijging speelt ook de bijzondere verhoging van de minimumlonen een rol. De minimumlonen waren in 2023 gemiddeld 12,9 procent hoger dan in 2022.
Daarnaast groeide het bruto exploitatieoverschot in 2023 met ruim 17 procent. Het exploitatieoverschot van huishoudens bestaat vooral uit gemengd inkomen (inkomen van zelfstandigen uit eigen onderneming) en inkomsten uit woondiensten door eigenwoningbezit. De stijging van ontvangen uitkeringen bedroeg ruim 12 procent. Dat komt vooral doordat uitkeringen vaak zijn gekoppeld aan het minimumloon. Verder stegen de uitkeringen ook sterk door indexatie van pensioenen. Daartegenover stond dat huishoudens ruim 10 procent meer belastingen en premies hebben betaald. Per saldo droegen ontvangen uitkeringen/premies en betaalde belastingen/premies negatief bij aan de groei van het beschikbaar inkomen van huishoudens in 2023.
Beloning van werknemers (mld euro) | Bruto exploitatieoverschot (vooral gemengd inkomen) (mld euro) | Saldo inkomen uit vermogen en overige inkomensoverdrachten (mld euro) | Saldo ontvangen uitkeringen/premies en betaalde belastingen/premies (mld euro) | Bruto beschikbaar inkomen (mld euro) | |
---|---|---|---|---|---|
2019 | 384,3 | 95,6 | 59,2 | -134,5 | 404,6 |
2020 | 397,8 | 95,7 | 56,6 | -129,3 | 420,8 |
2021 | 414,8 | 106,3 | 56 | -130,4 | 446,7 |
2022 | 444,5 | 121,8 | 60 | -142,7 | 483,6 |
2023 | 478,4 | 142,6 | 56 | -154,1 | 522,9 |
Het bruto beschikbaar inkomen is niet gecorrigeerd voor inflatie. Het CBS berekent naast het bruto beschikbaar inkomen ook de ontwikkeling van het netto reëel beschikbaar inkomen (rbi) van huishoudens. Dat is het beschikbaar inkomen gecorrigeerd voor prijsveranderingen van de consumptieve uitgaven van huishoudens.
Het netto reëel beschikbaar inkomen van alle huishoudens samen lag vorig jaar 1,4 procent hoger dan in 2022. Aangezien de Nederlandse bevolking in 2023 met 1 procent groeide, had een inwoner van Nederland in 2023 gemiddeld bijna 0,4 procent meer te besteden dan in 2022. Deze stijging van het reëel beschikbaar inkomen per inwoner volgt op een daling van bijna 0,4 procent in 2022. Toen steeg het rbi met 0,6 procent en groeide de bevolking ook met 1 procent.
Met het netto reëel beschikbaar inkomen van huishoudens kan ook een indruk verkregen worden van de mate waarvan huishoudens weten te profiteren van de economische groei. Sinds 2010 is het bbp met bijna 24 procent gegroeid. Het rbi nam in die periode met 19 procent wat minder sterk toe.
In 2023 groeide het rbi met 1,4 procent echter sterker dan het bbp (0,1 procent). Dat komt zoals eerder vermeld vooral door hogere lonen en een grotere werkgelegenheid. Verder springen de ontwikkelingen in de coronajaren 2020, 2021 en 2022 in het oog. Hoewel in 2020 het bbp kromp met 3,9 procent, groeide het rbi met 1,7 procent. Dat is onder meer te danken aan de omvangrijke steunmaatregelen van de overheid om zo veel mogelijk mensen aan werk te houden. In de twee jaren erna groeide het bbp veel sterker dan het rbi. Het bbp maakte in die jaren een inhaalslag.
Netto reëel beschikbaar inkomen (% verandering t.o.v. jaar eerder) | Bbp (reëel) (% verandering t.o.v. jaar eerder) | |
---|---|---|
2010 | -0,6 | 1,3 |
2011 | -0,2 | 1,8 |
2012 | -0,6 | -1 |
2013 | -1,5 | 0 |
2014 | 2,4 | 1,6 |
2015 | 2,4 | 2,1 |
2016 | 3,3 | 2,4 |
2017 | 0,5 | 2,8 |
2018 | 3,2 | 2,3 |
2019 | 2,8 | 2,3 |
2020 | 1,7 | -3,9 |
2021 | 1,6 | 6,3 |
2022 | 0,6 | 5 |
2023 | 1,4 | 0,1 |
4. Consumptie en besparingen Nederlandse huishoudens
Met het beschikbaar inkomen kunnen huishoudens goederen en diensten kopen. In 2023 gaven huishoudens 90 procent van het inkomen, oftewel 471 miljard euro, uit aan consumptie. Dat was 7,7 procent meer dan in 2022. Deze groei is vooral toe te schrijven aan prijsstijgingen. Zou hiervoor gecorrigeerd worden, dan lag de consumptie 0,8 procent hoger dan een jaar eerder.
De reële groei van de consumptie door huishoudens in 2023 was beduidend kleiner dan in 2022. Toen was de consumptie door huishoudens met een volumegroei van 6,9 procent, ondanks een hoge inflatie, nog de groeimotor van de Nederlandse economie. Dat hangt echter samen met feit dat in 2022 voor het eerst sinds corona bijna het hele jaar de samenleving weer ‘open’ was. In 2021 gold in vijf van de twaalf maanden een harde lockdown. Consumenten gaven toen noodgedwongen minder uit aan diensten omdat die niet of nauwelijks beschikbaar waren.
Huishoudens gaven weliswaar ook in 2023 meer uit aan diensten zoals horeca, recreatie, cultuur, vervoer en communicatie, maar de groei hiervan was wel een stuk lager dan in 2022. Aan goederen gaven consumenten net als in 2022 minder uit dan een jaar eerder.
Het deel van het inkomen dat huishoudens niet uitgeven aan consumptie wordt de vrije besparingen genoemd. De vrije besparingen kwamen in 2023 uit op 52 miljard euro. Dat was 12,2 procent meer dan een jaar eerder. Over de vrije besparingen kunnen huishoudens vrij beschikken. Pensioeninleg behoort niet tot de vrije besparingen, maar tot de collectieve besparingen.
In 2020 bereikte de vrije besparingen met 72 miljard euro het hoogste niveau ooit. Dat komt vooral door corona. De lockdowns zorgden ervoor dat consumenten geen geld konden uitgeven aan horeca, recreatie en vakanties, terwijl het inkomen wel toenam dankzij de coronasteun van de overheid. In 2021 en 2022 daalden de besparingen met respectievelijk 8,1 en 30,3 procent, maar bleven nog boven het niveau van 2019. In 2023 waren de vrije besparingen ruim 28 procent groter dan in dat laatste jaar voor corona.
Door de bevolkingsgroei van 1 procent groeiden de consumptie en de vrije besparingen per inwoner iets minder sterk dan voor alle huishoudens samen. Gemiddeld gaf een inwoner ruim 26 duizend euro uit aan consumptie, 6,6 procent meer dan in 2022. Gecorrigeerd voor inflatie kromp de consumptie per inwoner in 2023 met 0,2 procent. Inwoners hebben in 2023 dus meer uitgegeven aan goederen en diensten, maar kregen er minder voor terug dan in 2022. De vrije besparingen kwamen uit op bijna 2,9 duizend euro per inwoner, ruim 11 procent meer dan een jaar eerder.
Consumptie (mld euro) | Vrije besparingen (mld euro) | |
---|---|---|
2010 | 290,9 | 25,2 |
2011 | 300,2 | 22,6 |
2012 | 300,7 | 22,8 |
2013 | 304,8 | 20 |
2014 | 309,7 | 24,9 |
2015 | 316,8 | 25,4 |
2016 | 323,1 | 32,1 |
2017 | 337,2 | 27,4 |
2018 | 352,3 | 32,2 |
2019 | 364,3 | 40,3 |
2020 | 348,7 | 72,1 |
2021 | 380,4 | 66,2 |
2022 | 437,4 | 46,1 |
2023 | 471,2 | 51,8 |
In 2023 namen de vrije besparingen van huishoudens naar verhouding sterker toe dan de consumptie. Daarnaast waren de besparingen ook als aandeel van het beschikbaar inkomen relatief hoog. Sinds 1995 was de spaarquote van huishoudens gemiddeld 13,6 procent. In 2023 was dat 14,5 procent. In de coronajaren 2020 en 2021 waren deze aandelen 22,0 en 19,1 procent.
Huishoudens kunnen de besparingen op verschillende manieren gebruiken. Ze kunnen bijvoorbeeld geld op de spaarrekening zetten, aandelen kopen of schulden aflossen, en zo hun financieel vermogen versterken. Ze kunnen echter de besparingen ook gebruiken voor investeringen in niet-financieel bezit en op die manier het niet-financieel vermogen vergroten. Bij huishoudens gaat het bij het niet-financieel vermogen vooral om investeringen in (nieuwbouw)woningen.
Een aankoop van een bestaande woning is een investering van het ene huishouden, maar in de meeste gevallen een desinvestering voor het andere, zodat er per saldo geen investering resteert. Uitzondering is een geval waarin een huishouden een bestaande woning koopt van een niet-huishouden, zoals een woningbouwcoöperatie of een particuliere belegger die niet tot de sector huishoudens wordt gerekend. Kosten van verbouwingen worden ook toegerekend aan de investeringen.
In 2023 waren de vrije besparingen van de huishoudens samen 5,6 miljard euro hoger dan in 2022. Het grootste deel van deze extra besparingen in 2023 is gebruikt om het financieel vermogen (exclusief pensioeninleg) te verbeteren. Het saldo financiële transacties in bezittingen en schulden was in 2023 bijna 4,8 miljard euro minder negatief dan in 2022. De investeringen in niet-financieel bezit waren 1,9 miljard euro hoger dan in 2022.
Versterking niet-financieel vermogen (investeringen, saldo aan- en verkopen niet-geproduceerde activa) (mld euro) | Versterking financieel vermogen exclusief pensioenaanspraken (mld euro) | Overig (saldo kapitaaloverdrachten, statistisch verschil) (mld euro) | |
---|---|---|---|
2019 | 56,2 | -14,7 | -1,3 |
2020 | 57,5 | 14,5 | 0,1 |
2021 | 61,5 | 8,5 | -3,8 |
2022 | 68,8 | -18,6 | -4 |
2023 | 70,7 | -13,8 | -5,1 |
Het financiële vermogen van huishoudens is in 2023 echter niet verbeterd doordat ze meer financiële bezittingen hebben verworven dan in 2022. Het saldo financiële transacties in bezittingen was in 2023 ruim 23 miljard euro lager dan in 2022. Dat komt doordat huishoudens meer aandelen en deelnemingen van de hand hebben gedaan en minder geld op bankrekeningen hebben gezet dan in 2022.
Huishoudens hebben per saldo in 2023 meer aandelen en deelnemingen verkocht (ruim 24 miljard euro) dan in 2022 (ruim 10 miljard euro). Verder hebben huishoudens in 2023 per saldo ruim 21 miljard euro op bank- en spaarrekeningen gestort, maar in 2022 was dat bijna 33 miljard euro.
2023 (mld euro) | 2022 (mld euro) | 2021 (mld euro) | 2020 (mld euro) | 2019 (mld euro) | |
---|---|---|---|---|---|
Bank- en spaarrekeningen | 21,1 | 32,8 | 33,4 | 43,2 | 23,2 |
Aandelen en deelnemingen | -24,2 | -10,3 | 12,9 | 0,2 | -9,4 |
Schuldbewijzen en leningen | 1,6 | 1,1 | 0 | 0,5 | -0,1 |
Levensverzekerings- en lijfrenterechten | -4,1 | -4,1 | -6,2 | -4,9 | -6,4 |
Overige financiële bezittingen | 6,5 | 4,7 | 5 | 0,9 | -2,7 |
* De overige financiële bezittingen bestaan vooral uit chartaal geld, aanspraken op schadeverzekeraars, vooruitbetalingen en betalingsachterstanden. |
De daling van de financiële transacties in bezittingen werd echter meer dan gecompenseerd door de daling van het saldo van de financiële transacties in schulden. Er zijn in 2023 per saldo voor ruim 28 miljard euro minder nieuwe schulden aangegaan dan in 2022. Het saldo nieuwe hypotheken en aflossingen was ruim 11 miljard euro lager dan in 2022. Het saldo van de overige schulden (nieuwe en aflossingen) was bijna 17 miljard euro lager dan in 2022. De besparingen werden in 2023 dus minder gedrukt door nieuwe schulden dan in 2022.
In 2023 was de hypotheekrente een stuk hoger dan in eerdere jaren. Kopers kunnen daardoor minder lenen en hun maandlasten zijn hoger. De schulden van huishoudens bestaan over het algemeen voor een groot deel uit woninghypotheken. Dat huishoudens er steeds meer voor kiezen om hun hypotheekschuld af te lossen, hangt waarschijnlijk samen met de aangescherpte hypotheekregels. Na de financiële crisis zijn regels over de aftrekbaarheid van de rentebetalingen op hypotheken aangescherpt: aflossingsvrije hypotheken werden daardoor een stuk minder aantrekkelijk (CPB, 2024). In de nationale rekeningen wordt alleen het saldo van nieuw opgenomen hypotheken en aflossingen geregistreerd. Voor welk bedrag leningen werden opgenomen en voor welk bedrag er werd afgelost is niet bekend.
2023 (mld euro) | 2022 (mld euro) | 2021 (mld euro) | 2020 (mld euro) | 2019 (mld euro) | |
---|---|---|---|---|---|
Woninghypotheken | 18,1 | 29,6 | 37,2 | 17,8 | 11,5 |
Overige financiële schulden* | -3,3 | 13,3 | -0,4 | 7,7 | 7,9 |
* De overige financiële schulden bestaan vooral uit andere leningen dan woninghypotheken en betalingsachterstanden. |
De woninghypotheekschuld nam in 2023, zoals hierboven getoond, minder sterk toe dan in 2022. Doordat de economie nominaal harder groeide dan de schuldtoename, nam de hypotheekschuld als percentage van het bbp af; van 84,2 procent in 2022 naar 80,0 procent in 2023. Dit is het laagste niveau na 2001.
Hypotheekschuld (% bbp) | |
---|---|
'00 | 77,3 |
'01 | 79,3 |
'02 | 83 |
'03 | 88,8 |
'04 | 92,2 |
'05 | 95,1 |
'06 | 96 |
'07 | 97 |
'08 | 97,7 |
'09 | 106 |
'10 | 106,9 |
'11 | 106,6 |
'12 | 107,1 |
'13 | 104,4 |
'14 | 102,6 |
'15 | 100,7 |
'16 | 99,4 |
'17 | 96,8 |
'18 | 94,1 |
'19 | 90,6 |
'20 | 94,3 |
'21 | 90,5 |
'22 | 84,2 |
'23 | 80 |
De eerder besproken daling van het financiële vermogenssaldo in 2023 drukte het financiële vermogen van huishoudens. Toch groeide hun financiële vermogen vorig jaar met 48 miljard euro tot 459 miljard euro eind 2023, oftewel 25 658 euro per inwoner. Dat komt doordat in 2023 vooral de niet-beursgenoteerde aandelen en aandelen in beleggingsfondsen meer waard werden. Het financiële vermogen kan vergroot worden door financiële transacties of door prijsmutaties en herwaarderingen van bezittingen, bijvoorbeeld als gevolg van koerseffecten.
Vermogen (mld euro) | |
---|---|
2010 | 178,9 |
2011 | 178,9 |
2012 | 202,8 |
2013 | 224 |
2014 | 260,7 |
2015 | 266,2 |
2016 | 294,3 |
2017 | 286,8 |
2018 | 266,2 |
2019 | 313 |
2020 | 364,7 |
2021 | 438,5 |
2022 | 410,3 |
2023 | 458,7 |
Het vermogen van huishoudens bestaat naast het financiële vermogen ook uit het niet-financiële vermogen. Dat bestaat grotendeels uit woningen en grond. Over het niet-financieel vermogen zijn nog geen cijfers over 2023 beschikbaar. De ontwikkeling van de huizenprijzen in 2023 is wel bekend, en in de praktijk blijkt de waardeverandering van niet-financiële bezittingen sterk samen te hangen met de ontwikkeling van de prijzen van bestaande koopwoningen. Bestaande koopwoningen waren in 2023 gemiddeld 2,9 procent goedkoper dan in 2022. Daarmee daalden de huizenprijzen voor het eerst na 2013.
5. Winsten en beschikbaar inkomen niet-financiële vennootschappen
De brutowinst voor belasting van niet-financiële bedrijven kwam in 2023 uit op 358,4 miljard euro. Dat is 16,5 miljard euro minder dan in 2022. In de twee voorafgaande jaren was de brutowinst hoger dan een jaar eerder. De daling van de brutowinst in 2023 komt vooral doordat de winsten van buitenlandse dochters 42,5 miljard euro lager waren. De lagere winsten van dochters zijn vooral te wijten aan het verplaatsen van het hoofdkantoor van enkele ondernemingen naar het buitenland.
De operationele winst (het bruto exploitatieoverschot) was 20,1 miljard hoger dan in 2022. Exclusief niet-productgebonden subsidies was de stijging 25,5 miljard euro. Bedrijven hebben 5,4 miljard euro minder niet-productgebonden subsidies ontvangen. Dit komt grotendeels doordat bedrijven in 2022 vergoedingen van de overheid kregen voor het vullen van de gasopslag Norg in verband met het afbouwen van de winning uit het Groningerveld. De vergoedingen compenseerden de betrokken partijen voor de gederfde inkomsten door het dichtdraaien van de gaskraan en waren extra hoog door de hoge gasprijs. Daarnaast zijn er in 2022 ook nog coronagerelateerde subsidies uitgekeerd.
De overige winst was 5,9 miljard euro minder negatief dan een jaar eerder. Dat komt vooral door een minder negatief rentesaldo (ontvangen minus betaalde rente) en lagere betalingen aan de overheid in verband met de aardgaswinning en de gedaalde aardgasprijs.
Bruto exploitatieoverschot (mld euro) | Niet-productgebonden subsidies (mld euro) | Winst van buitenlandse dochters (mld euro) | Overige winst (mld euro) | Brutowinst voor belasting (mld euro) | |
---|---|---|---|---|---|
2019 | 184,1 | 7,9 | 81,5 | -1 | 272,5 |
2020 | 161,9 | 26 | 54,3 | -0,7 | 241,5 |
2021 | 199,4 | 24,2 | 93,1 | -0,9 | 315,7 |
2022 | 238,8 | 17,4 | 126,2 | -7,6 | 374,9 |
2023 | 264,3 | 12 | 83,7 | -1,7 | 358,4 |
De winstquote, het bruto exploitatieoverschot als percentage van de toegevoegde waarde, was met 44,0 procent in 2023 ook lager dan in 2022 (44,3 procent). De winstquote in 2023 was echter de op een na hoogste sinds het begin van de tijdreeks in 1995. Gemiddeld lag de winstquote in de periode 1995-2023 op bijna 40 procent.
De daling van de winstquote in 2023 komt onder meer doordat de toegevoegde waarde van de niet-financiële bedrijven in 2023 (8,7 procent), harder groeide dan het bruto exploitatieoverschot (7,8 procent). Dat komt vooral doordat de niet-financiële bedrijven minder niet-productgebonden subsidies hebben ontvangen, die wel meetellen voor de operationele winst maar niet voor de toegevoegde waarde. Niet-productgebonden subsidies zijn subsidies die niet direct te relateren zijn aan de waarde of de hoeveelheid geproduceerde en verkochte producten, zoals landbouwsubsidies, subsidies op R&D en loonsubsidies.
Ondanks de lagere winst was, net als bij de huishoudens, het bruto beschikbaar inkomen van niet-financiële bedrijven in 2023 hoger dan in 2022. Omdat bedrijven per definitie geen consumptieve bestedingen doen, zijn de bruto besparingen gelijk aan het bruto beschikbaar inkomen. Besparingen vormen in feite de eigen middelen van niet-financiële bedrijven voor het doen van investeringen in vaste activa. De besparingen liepen op van 140,0 miljard euro in 2022 naar 163,1 miljard euro in 2023. Dat is de hoogste waarde sinds 1995.
De stijging van de besparingen komt vooral door een groter exploitatieoverschot en een minder negatief saldo van ontvangen en betaalde inkomens uit vermogen. Bedrijven hebben wel meer belasting over hun winst (zoals vennootschaps- en dividendbelasting) betaald dan in 2022.
De besparingen worden net als de brutowinst voor belasting vooral gevoed door het exploitatieoverschot. Het verschil tussen het bruto beschikbaar inkomen en de brutowinst is behalve de betaalde belasting vooral de betaalde winstuitkeringen. Net als de Belastingdienst hebben eigenaren en bestuurders van bedrijven hun deel van de winst dan al ontvangen.
Bruto exploitatieoverschot (mld euro) | Saldo van ontvangen minus betaalde inkomensoverdrachten (mld euro) | Belasting over winst en inkomen (zoals vennootschaps- en dividendbelasting) (mld euro) | Saldo van ontvangen minus betaalde inkomens uit vermogen (voornamelijk rente en dividend) (mld euro) | Bruto beschikbaar inkomen (mld euro) | |
---|---|---|---|---|---|
2019 | 192 | -2,7 | -22,6 | -53,2 | 113,4 |
2020 | 187,9 | -1,7 | -19,4 | -52,8 | 113,9 |
2021 | 223,6 | -2,1 | -25,8 | -40,3 | 155,4 |
2022 | 256,2 | -2,3 | -35,3 | -78,7 | 140 |
2023 | 276,3 | -2,1 | -41,5 | -69,7 | 163,1 |
Niet-financiële bedrijven kunnen de besparingen gebruiken voor investeringen of voor het versterken van hun financieel vermogen. In 2023 waren de besparingen 23,1 miljard euro hoger dan in 2022, de investeringen in vaste activa 6,4 miljard euro. Bedrijven hebben dus een kleiner deel van de besparingen geïnvesteerd in vaste activa dan in 2022. In 2022 daalden de besparingen van bedrijven, terwijl de investeringen in vaste activa stegen. De investeringsquote, het deel van de toegevoegde waarde dat bedrijven aanwenden voor investeringen in vaste activa, is gedaald van 17,0 procent in 2022 naar 16,7 procent in 2023. Dat is onder het gemiddelde van 17,5 procent in de periode 1995-2023. Met 16,7 procent behoorde Nederland tot de landen met de laagste investeringsquotes van Europa.
Bruto besparingen (mld euro) | Investeringen in vaste activa (mld euro) | |
---|---|---|
2019 | 113,4 | 85 |
2020 | 113,9 | 81,3 |
2021 | 155,4 | 87,9 |
2022 | 140 | 98,4 |
2023 | 163,1 | 104,9 |
De brutowinst die de niet-financiële vennootschappen na betaling van belasting overhouden kan naast besparingen ook worden aangewend voor winstuitkeringen aan aandeelhouders. De uitgekeerde dividenden gaan voornamelijk naar het buitenland. Overigens zijn de ontvangen dividenden voornamelijk afkomstig van de winst van buitenlandse dochters.
In 2023 hebben de niet-financiële bedrijven 111,5 miljard euro aan dividenden (inclusief onderlinge winstuitkeringen) uitgekeerd. Dat was 8,3 miljard euro minder dan in 2022. De lagere winstuitkeringen waren, zoals hierboven al vermeld, een van de oorzaken dat de besparingen hoger lagen dan een jaar eerder, terwijl de brutowinst lager was. Niet-financiële bedrijven hebben vooral minder dividenden uitgekeerd aan het buitenland. Een deel van de winstuitkeringen kwam terecht bij de huishoudens (inclusief IZWh’s). Zij ontvingen bijna 2 miljard euro meer dividend dan in 2022.
Buitenland (mld euro) | Financiële instellingen (mld euro) | Niet-financiële instellingen (mld euro) | Huishoudens incl IZWHs (mld euro) | Overheid (mld euro) | |
---|---|---|---|---|---|
2019 | 50,2 | 25,9 | 14,9 | 12,9 | 1,5 |
2020 | 45,3 | 23,4 | 17,1 | 11,2 | 1,2 |
2021 | 48 | 25,1 | 17 | 10,2 | 1,2 |
2022 | 59,2 | 28,8 | 18,9 | 11,8 | 1,1 |
2023 | 51,7 | 26,3 | 18,5 | 13,8 | 1,2 |
6. Conclusie
Het bruto nationaal inkomen van Nederland groeide in 2023 met 8,1 procent wat minder hard dan in 2022. In tegenstelling tot 2022 was de stijging van het bni wel groter dan die van het bbp (7,4 procent). Dat komt doordat het saldo primaire inkomens met het buitenland minder negatief was. Net als in 2022 was de groei van het bni en bbp in 2023 vooral toe te schrijven aan prijsstijgingen.
Ook het bruto beschikbaar inkomen van huishoudens groeide vorig jaar met 8,1 procent. Zoals in 2022, is de groei in 2023 vooral toe te schrijven aan een hogere beloning van werknemers. De toename van de werkgelegenheid was kleiner dan in 2022, maar de stijging van de lonen groter. Het gemiddelde bruto verdiende uurloon steeg in 2023 met 7,0 procent. Dit is de grootste loonstijging in 45 jaar.
Gecorrigeerd voor prijsstijgingen was het beschikbaar inkomen 1,4 procent hoger dan een jaar eerder. Dat komt overeen met een stijging per inwoner van ongeveer 0,4 procent. De stijging volgt op een daling van het reëel beschikbaar inkomen per inwoner van bijna 0,4 procent in 2022.
Huishoudens hebben in 2023 relatief meer gespaard dan geconsumeerd. Ook als aandeel van het beschikbaar inkomen waren de vrije besparingen van huishoudens in 2023 relatief hoog. Sinds 1995 werd gemiddeld 13,6 procent van het beschikbaar inkomen ‘gespaard’. In 2023 was dat 14,5 procent.
De extra besparingen hebben huishoudens vooral aangewend om hun financiële vermogen te verbeteren. Hun financiële vermogenssaldo (exclusief pensioenaanspraken) was minder negatief dan in 2022. Dat is toe te schrijven aan het feit dat huishoudens per saldo minder nieuwe schulden zijn aangegaan dan in 2022.
De brutowinst voor belasting van niet-financiële bedrijven kwam in 2023 uit op 358,4 miljard euro. Dat is 16,5 miljard euro minder dan in 2022. In 2021 en 2022 realiseerden niet-financiële bedrijven meer winst dan een jaar eerder. De daling van de brutowinst in 2023 komt vooral doordat de winsten van buitenlandse dochters 42,5 miljard euro lager waren. Ook de winstquote, het bruto exploitatieoverschot als percentage van de toegevoegde waarde, was met 44,0 procent in 2023 lager dan in 2022 (44,3 procent).
Ondanks de lagere winst waren de besparingen van niet-financiële bedrijven 23,1 miljard euro groter dan in 2022. Dat komt vooral door een hoger bruto exploitatieoverschot en lagere winstuitkeringen. De investeringen lagen 6,4 miljard euro hoger dan in 2022. Bedrijven hebben dus een kleiner deel van de besparingen geïnvesteerd in vaste activa dan in 2022. De investeringsquote is gedaald van 17,0 procent in 2022 naar 16,7 procent in 2023. Dat is onder het gemiddelde van 17,5 procent in de periode 1995-2023.
Bronnen
CBS (2024), Verdiende lonen in 2023 meer gestegen dan cao-lonen.
CPB (2024), Besparingen van huishoudens.