Auteur: Ronald Nelisse

Multinationals in de Nederlandse economie

Over deze publicatie

"De Nederlandse economie” is een reeks artikelen waarin actuele macro-economische fenomenen worden beschreven en geduid. Deze editie gaat over de uitsplitsing van de sector niet-financiële ondernemingen naar verschillende subsectoren.

Samenvatting

Het CBS publiceert sinds begin februari een opsplitsing van de statistieken van de sector niet-financiële vennootschappen. Met de nieuwe statistiek is het mogelijk om het inkomen en de uitgaven per subsector te analyseren. Het gaat hierbij om ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap, Nederlandse multinationals, het overig grootbedrijf en het zelfstandig midden- en kleinbedrijf (ZMKB). Dat geeft nieuwe inzichten in de bijdrage van deze ondernemingen in de Nederlandse economie en de relatie met het buitenland. In dit artikel worden enkele macro-economische indicatoren per subsector aangestipt, zoals de toegevoegde waarde, het exploitatieoverschot, de loonsom en het overschot op de lopende rekening. Hiermee worden enkele analysemogelijkheden van de nieuwe data als voorbeeld gegeven. De volledige set indicatoren is (voor verdere analyse) beschikbaar op StatLine, de openbare elektronische database van het CBS.

1. Introductie

Het CBS publiceert elk kwartaal statistieken over de Nederlandse economie, uitgesplitst naar de hoofdsectoren huishoudens, overheid en het bedrijfsleven. Het gaat hierbij om inkomen, uitgaven, vorderingen en schulden, waaruit economische kernindicatoren kunnen worden gehaald zoals het bruto nationaal inkomen, de winsten van ondernemingen of het beschikbaar inkomen van huishoudens.

De statistieken over het bedrijfsleven konden in de nationale rekeningen al worden uitgesplitst naar financiële instellingen (zoals banken en verzekeraars) en niet-financiële vennootschappen. Deze laatste groep ondernemingen is verantwoordelijk voor meer dan de helft van de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie, en kent een erg heterogene samenstelling, waarbij enkele grote multinationals voor een aantal indicatoren het beeld van de complete sector kunnen bepalen. 

Het CBS is er nu voor het eerst in geslaagd om de gegevens over de sector niet-financiële vennootschappen uit te splitsen naar ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap, Nederlandse multinationals, het overig grootbedrijf en het zelfstandig midden- en kleinbedrijf (ZMKB). Met de nieuwe verdeling van de sector niet-financiële vennootschappen kan meer inzicht worden verkregen in de verschillen tussen het ZMKB en de multinationals. Het verbeterde zicht op multinationals leidde vorig jaar al tot een bijstelling van het bruto nationaal inkomen en beter zicht op het structurele overschot van Nederland op de lopende rekening. De sector niet-financiële vennootschappen is gesplitst vanaf het jaar 2015. Gegevens voor een nieuw jaar volgen 16 maanden na het jaareinde. Op dit moment is de laatste definitieve jaarraming die voor het jaar 2020 en beschikt het CBS over een tijdreeks van 2015 tot en met 2020.

In dit artikel wordt de uitsplitsing naar subsectoren allereerst nader toegelicht. Vervolgens wordt gekeken naar het belang van de verschillende subsectoren in enkele kernindicatoren zoals de toegevoegde waarde, de beloning van werknemers, de winsten en de investeringen. Speciale aandacht is er voor de rol van doorstroomvennootschappen binnen de sector niet-financiële vennootschappen en de impact van de coronasubsidies. Het artikel sluit af met de bijdrage van de verschillende subsectoren aan het overschot op de lopende rekening. 

2. Niet-financiële vennootschappen

De sectorrekeningen is een stelsel om de nationale economie te beschrijven. In dit stelsel wordt de economie verdeeld in vijf hoofdsectoren: de niet-financiële vennootschappen, de financiële instellingen, de overheid, de huishoudens en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. Daarnaast worden in dit stelsel de relaties met het buitenland weergegeven.

De sector van de niet-financiële vennootschappen is de verzameling van alle ondernemingen die goederen en niet-financiële diensten produceren. In Nederland betreft dit met name rechtspersonen zoals bv’s en nv’s. Voorwaarde daarbij is dat het gaat om marktproducenten. De goederen en niet-financiële diensten moeten worden aangeboden met de intentie om geld te verdienen. De graadmeter hiervoor is dat ten minste 50 procent van de kosten met marktverkopen moeten worden terugverdiend. 

Bedrijven en instellingen die zich bezighouden met marktproductie op het gebied van financiële dienstverlening horen tot de financiële instellingen. De belangrijkste niet-marktproducent is de overheid. De instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (IZWh) hebben ook het kenmerk niet-marktproducent te zijn. De overheid heeft hierbij een algemeen belang terwijl een IZWh juist een specifieke groep huishoudens bedient. Te denken valt daarbij aan sport- en hobbyclubs. Ten slotte rest de sector huishoudens. Ook zij zijn marktproducenten die daarbij zowel goederen, niet-financiële diensten als financiële diensten kunnen produceren. Zij doen dit echter als natuurlijke persoon en niet vanuit een rechtspersoon. Onder de huishoudens vallen onder meer ook kleine zelfstandigen en zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).

De toegevoegde waarde van de niet-financiële vennootschappen is het belangrijkste onderdeel van het bbp en beslaat meer dan 50 procent. Op enige afstand zijn de huishoudens de tweede sector. Het saldo van de productgebonden belastingen en subsidies is te zien als een speciale vorm van overheidsproductie. Als dit saldo ook zou worden meegenomen, dan was de overheid de tweede sector geweest in plaats van huishoudens.

2.1 Toegevoegde waarde naar sectoren
 Niet-financiële vennootschappen (mld euro)Financiële instellingen (mld euro)Overheid (mld euro)Huishoudens (mld euro)IZW's t.b.v. huishoudens (mld euro)
2015397,351,981,787,32,7
2016406,349,183,493,32,7
2017425,447,585,6100,32,8
2018446,445,988,5109,12,8
2019468,046,992,4114,72,9
2020450,445,896,6113,93,0

De structuur van de Nederlandse economie is vergelijkbaar met die van andere Europese economieën. In Nederland is de sector niet-financiële vennootschappen relatief groot, vergelijkbaar met die in Duitsland. De Nederlandse financiële sector is relatief gezien iets groter dan het gemiddelde van de Europese Unie. Het belang van de overheid en huishoudens is dan weer wat kleiner dan het gemiddelde. Vooral Ierland en Griekenland wijken sterk van het gemiddelde af. In Ierland is de sector niet-financiële vennootschappen relatief groot terwijl in Griekenland de sector huishoudens relatief groot is. 

2.2 Bijdrage sectoren in bbp in Europa, 2020
LandNiet-financiële vennootschappen (%)Financiële instellingen (%)Overheid (%)Huishoudens en IZW's t.b.v. huishoudens (%)Belastingen en subsidies (%)
Ierland73,34,288,95,6
Zwitserland63,19,710,613,92,7
Zweden60,13,918,56,311,2
Duitsland57,83,510,618,89,3
Nederland56,55,712,114,710,9
Noorwegen54,44,920,38,611,8
Tsjechië55,63,615,316,59
Oostenrijk54,53,814,516,910,2
België53,7615,314,810,3
Denemarken53,54,71810,713,1
Finland53,22,616,514,313,4
Europese Unie534,11418,610,2
Roemenië52,81,714,2229,4
Frankrijk50,93,917,117,310,8
Spanje50,54,115,321,48,8
Portugal47,74,614,620,312,8
Polen463,713,42511,9
Italië45,74,41426,49,5
Griekenland31,44,617,434,212,3

2.1 Subsectoren

De sector niet-financiële vennootschappen is een omvangrijke sector met een groot belang in de Nederlandse economie. Het is alleen daarom al wenselijk om hier meer onderscheid in te maken zodat beter geduid kan worden welke rol de verschillende groepen in deze sector hebben. 

Er is gekozen voor een indeling naar ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap en ondernemingen onder Nederlandse zeggenschap. Ondernemingen onder Nederlandse zeggenschap zijn vervolgens verdeeld naar multinationals, overig grootbedrijf en zelfstandig midden- en kleinbedrijf (ZMKB). In het CBS-rapport ‘Multinationals en niet-multinationals in de Nederlandse economie’ (CBS 2018) is volgens een gelijksoortige indeling gewerkt.

Volgens de nationale rekeningen valt een onderneming onder buitenlandse zeggenschap als de onderneming een buitenlandse grootaandeelhouder heeft die ten minste 50 procent van het aandelenkapitaal in bezit heeft. Als bijvoorbeeld een Belgisch huishouden een Nederlandse onderneming in bezit heeft, wordt dit gedefinieerd als een onderneming onder buitenlandse zeggenschap. Over het algemeen gaat het echter over ondernemingen die onderdeel zijn van een vanuit het buitenland aangestuurde ondernemingengroep.

Een Nederlandse onderneming zonder buitenlandse grootaandeelhouder die zelf actief is als grootaandeelhouder van een buitenlandse onderneming wordt een Nederlandse multinational genoemd. De overgebleven ondernemingen worden verdeeld naar overig grootbedrijf en ZMKB op basis van het aantal werkzame personen. De grens wordt daarbij gesteld op 250 werkzame personen. Ondernemingen met meer dan 250 werkzame personen in Nederland behoren tot het overig grootbedrijf.

Qua aantal vennootschappen is het ZMKB veruit de grootste subsector: 92 procent van de niet-financiële vennootschappen kwalificeert als ZMKB. Buitenlandse en Nederlandse multinationals vormen respectievelijk 4 procent en 3 procent van de niet-financiële vennootschappen. Onder het overig grootbedrijf vallen relatief weinig ondernemingen.

2.1.1 Aantal ondernemingen per subsector, 2020
 Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap (%)Nederlandse multinationals (%)Overig grootbedrijf (%)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (%)
Aantal ondernemingen13,911,11,1307,8

3. Belang van niet-financiële vennootschappen in economie

3.1 Toegevoegde waarde

Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap en het ZMKB genereren de hoogste toegevoegde waarde. Bij beide subsectoren neemt de toegevoegde waarde sinds 2015 toe. De toegevoegde waarde van het overig grootbedrijf blijft nagenoeg gelijk sinds 2015.

3.1.1 Toegevoegde waarde per subsector
JaarOndernemingen onder buitenlandse zeggenschap (mld euro)Nederlandse multinationals (mld euro)Overige grootbedrijf (mld euro)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (mld euro)
20151199566117
20161239862123
20171349965128
201814610366132
201915510669139
202014410265139

De subsector ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap bestaat uit zowel grote als kleine ondernemingen. Grote ondernemingen leveren, ondanks het beperkte aantal ondernemingen, de grootste bijdrage aan de toegevoegde waarde. In 2019, voorafgaand aan de coronacrisis, werd 50 procent van de toegevoegde waarde van ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap gegenereerd door de 1 procent grootste ondernemingen. Deze 1 procent bestaat uit ondernemingen met ieder ten minste 200 miljoen euro aan toegevoegde waarde. 

80 procent van de subsector bestaat uit ondernemingen met een toegevoegde waarde kleiner dan 5 miljoen euro. Deze 80 procent kleinste ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap vertegenwoordigen slechts 4 procent van de toegevoegde waarde van de subsector. Deze verdeling voor ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap is vergelijkbaar met de situatie voor Nederlandse multinationals.

3.1.2 Samenstelling ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap, 2019
 Aandeel in aantal ondernemingen (%)Aandeel in toegevoegde waarde (%)
Kleiner dan 5 mln804
Tussen 5 mln en 25 mln1313
Tussen 25 mln en 200 mln632
Groter dan 200 mln150

3.2 Beloning werknemers

Een tweede economische indicator bij de niet-financiële vennootschappen is de betaalde beloning van werknemers, bestaande uit betaalde lonen en door werkgevers afgedragen sociale premies. Het ZMKB draagt ruim 30 procent bij aan de betaalde lonen en sociale premies, waarmee zij in absolute zin het meeste bijdraagt aan de totale loonsom. 

3.2.1 Aandeel subsectoren in de loonsom, 2020
 2020 (%)
Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap26
Nederlandse multinationals22
Overig grootbedrijf20
Zelfstandig midden- en kleinbedrijf32

3.3 Bruto-exploitatieoverschot

Het bruto-exploitatieoverschot is het inkomen dat ondernemingen verdienen aan Nederlandse productieactiviteiten. Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap genereren ongeveer 40 procent van het totale bruto-exploitatieoverschot. Nederlandse multinationals en het ZMKB genereren tussen de 25 procent en 30 procent van het totale bruto-exploitatieoverschot.

3.3.1 Aandeel subsectoren in het bruto-exploitatieoverschot
 Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap (%)Nederlandse multinationals (%)Overig grootbedrijf (%)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (%)
201537251325
201637261127
201739241026
20184224925
20194323925
20204124729

Het ZMKB kende in 2020 ondanks de coronacrisis een relatief goed jaar. Deze ondernemingen droegen positief bij aan het bruto-exploitatieoverschot van niet-financiële vennootschappen. Tussen de diverse bedrijfstakken binnen de subsector zijn overigens wel grote verschillen waar te nemen (CBS 2022b).

In 2020 hebben ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap negatief bijgedragen aan het bruto-exploitatieoverschot, terwijl hun bijdrage in de voorgaande jaren positief was. 

3.3.2 Bijdrage subsectoren aan mutatie bruto-exploitatieoverschot
JaarOndernemingen onder buitenlandse zeggenschap (mld euro)Nederlandse multinationals (mld euro)Overig grootbedrijf (mld euro)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (mld euro)
20160,61-3,33,2
20177,3-0,20,31,7
20187,20,3-0,90
201950,6-0,41,7
2020-7,8-0,3-3,74

3.4 Winstquote

De winstquote is het aandeel van het bruto-exploitatieoverschot in de bruto toegevoegde waarde van een onderneming. De winstquote van ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap is hoger dan dan die van Nederlandse ondernemingen. De winstquote van ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap schommelt rond de 50 procent, terwijl Nederlandse multinationals een winstquote van ruim 40 procent hebben. 

3.4.1 Winstquote
JaarGemiddelde EU (%)Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap (%)Nederlandse multinationals (%)Overig grootbedrijf (%)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (%)
20154150433134
20164149432735
20174150422735
20184051412534
20194051402333
20204050411936

De hogere winstquote van multinationals kan ten dele verklaard worden uit de bedrijfstakken waarin deze ondernemingen actief zijn. De industrie speelt een veel grotere rol bij multinationals dan bij het overig grootbedrijf en het zelfstandig midden- en kleinbedrijf. Deze bedrijfstak heeft een relatief hoge winstquote. Daarmee wordt een belangrijk verschil tussen de winstgevendheid van multinationals en het zelfstandig midden- en kleinbedrijf verklaard.

De winstquote van het overig grootbedrijf is opvallend laag en kromp in de loop van de jaren. De lage waarde wordt met name veroorzaakt door het grote belang van zorginstellingen in deze subsector. In de zorg ligt de winstquote over het algemeen lager. De afgelopen jaren daalde de winstquote van het overig grootbedrijf doordat de delfstoffenwinning een groot aandeel had in deze sector. De gaswinning heeft een hoge winstquote, maar de gaswinning is afgebouwd, waardoor de gemiddelde winstquote in het overig grootbedrijf afnam.

3.4.2 Aandeel bedrijfstakken in toegevoegde waarde, 2020
SubsectorLandbouw, delfstoffenwining en industrie (%)Bouw, vervoer en horeca (%)Detail- en groothandel (%)Overige commerciële zakelijke diensten (%)Zorgverlening en overige diensten (%)
Ondernemingen
onder buitenlandse
zeggenschap
35 10 24 29 1
Nederlandse
multinationals
36 16 20 25 3
Overig
grootbedrijf
9 5 6 17 63
Zelfstandig
midden- en kleinbedrijf
16 19 20 37 9

Niet alleen zijn ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap oververtegenwoordigd in bedrijfstakken met een hoge winstquote, ook binnen de afzonderlijke bedrijfstakken hebben ze vaak een relatief hoge winstquote. In de bedrijfstak overige commerciële en zakelijke diensten hebben ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap een winstquote van 46 procent, terwijl de winstquote van de overige ondernemingen in deze bedrijfstak 31 procent tot 35 procent is. 

Wel zijn hier uitzonderingen op. Zo blijft de gaswinning bij het overig grootbedrijf van belang in de hoge winstquote in de bedrijfstak landbouw, delfstofwinning en industrie. De winstquote van ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap valt relatief laag uit voor de bouw, vervoer en horeca, onder andere in verband met de mindere resultaten van de luchtvaart in 2020.

3.4.3 Winstquote naar bedrijfstak, 2020
BedrijfstakOndernemingen onder buitenlandse zeggenschap (%)Nederlandse multinationals (%)Overig grootbedrijf (%)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (%)
Landbouw, delfstoffenwinning en industrie57506244
Bouw, vervoer en horeca30342637
Detail- en groothandel52443343
Overige commerciële zakelijke diensten46343136
Zorgverlening en overige diensten241078

De hogere winstquote bij ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap wordt niet verklaard door enkele grote ondernemingen. Kleine multinationals kennen gemiddeld gezien een hogere winstquote dan grotere multinationals binnen deze subsector. 

De hoge winstquote van kleine ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap wordt mede veroorzaakt door inkomen dat buitenlandse investeerders ontvangen uit verhuur van onroerend goed dat zij zelf direct in bezit hebben. Dit onroerend goed wordt beschouwd als productief kapitaal in Nederland waardoor dit meetelt in de winstquote voor kleinere ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap. Dit inkomen vertegenwoordigt 6 procentpunt van de winstquote voor het midden- en kleinbedrijf binnen ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap.

3.4.4 Winstquote naar omvang bedrijven, 2020
 Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap (%)Nederlandse multinationals (%)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (%)Overig grootbedrijf (%)
Grootbedrijf474019
Midden- en kleinbedrijf554436

3.5 Ingehouden winst op buitenlandse investeringen

De ingehouden winst op buitenlandse directe investeringen vormt een relatief groot gedeelte van de inkomsten en uitgaven van multinationals. Als een onderneming een buitenlandse deelneming heeft van ten minste 10 procent van het aandelenkapitaal dan wordt in de nationale rekeningen naar rato van het deelnemingspercentage de winst van de dochteronderneming aan de moeder toegerekend. De veronderstelling is dat de moeder dan dusdanig invloed heeft op doeleinden van de winst, dat dit wordt meegenomen in het nationaal inkomen van de moeder.

Voor de subsector ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap wordt daardoor veel inkomen toegerekend aan de buitenlandse eigenaren. Anderzijds ontvangen Nederlandse multinationals veel inkomen van buitenlandse dochters. De ingehouden winst op buitenlandse directe investeringen betreft een fictieve betaling van de dochter aan de moeder.

In 2018 en 2019 maakten ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap ongeveer evenveel winst. In 2018 was de ingehouden winst op directe buitenlandse investeringen echter lager, omdat er relatief veel dividend werd uitgekeerd. Dat resulteerde in een lage (fictieve) uitkering aan de buitenlandse eigenaar.

3.5.1 Ingehouden winst op directe buitenlandse investeringen van ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap
 ingehouden winst op directe buitenlandse investeringen (mld euro)
201536,4
201627,5
201725,3
201821,5
201942,3
202028,6

3.6 Investeringsquote

De investeringsquote is de verhouding tussen de investeringen in vaste activa en de bruto toegevoegde waarde. Deze quote geeft aan hoe de verschillende subsectoren bijdragen aan de investeringen. Vaste activa kunnen worden gebruikt voor toekomstige productie en bestaan onder andere uit machines, gebouwen en R&D. In de meeste jaren kenden Nederlandse multinationals de hoogste investeringsquote. 

Het ZMKB heeft een relatief lage investeringsquote. Bij de ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap valt de hoge waarde in 2015 op. Deze hoge ratio is het gevolg van een eenmalige herstructurering van een grote buitenlandse multinational, waarbij vaste activa vanuit het buitenland binnen de Nederlandse economie zijn gebracht. Ook buiten deze eenmalige herstructurering investeren de ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap relatief veel, maar wel minder dan de Nederlandse multinationals. 

De gemiddelde investeringsquote in de Europese Unie is ongeveer 24 procent. De Nederlandse niet-financiële vennootschappen hebben dus een relatief lage investeringsquote. Dat dit percentage relatief laag uitvalt in Nederland komt onder andere doordat Nederland veel geld verdient aan internationale handel in goederen en diensten. Andere onderdelen van het bbp zijn dan per definitie relatief kleiner.

Over het algemeen investeren grote multinationals meer in software en R&D dan niet-multinationals. Daarnaast speelt de bedrijfstaksamenstelling een rol bij de verklaring van de verschillen tussen de verschillende investeringsquotes. Zo investeren leasemaatschappijen en elektriciteitsbedrijven veel, maar zijn dergelijke ondernemingen niet vaak terug te vinden in het ZMKB. 

3.6.1 Investeringsquote
JaarGemiddelde EU (%)Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap (%)Nederlandse multinationals (%)Overig grootbedrijf (%)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (%)
20152337211613
20162420221614
20172419211614
20182419231714
20192619251714
20202518231915

3.7 Impact van corona

Ondernemingen kunnen onder bepaalde omstandigheden subsidie aanvragen bij de overheid. Voorafgaand aan de coronapandemie ging het in het bijzonder om subsidies ter stimulering van R&D en openbaar vervoer en ter verlaging van loonkosten. In 2020 verleende de Nederlandse overheid daarnaast coronasubsidies aan het bedrijfsleven. De overheid kende daarbij veel verschillende regelingen. Het overig grootbedrijf ontving in verhouding tot de toegevoegde waarde de meeste subsidie. Deze subsector bestaat voor een groot deel uit zorginstellingen die relatief veel loonsubsidie ontvingen. In absolute bedragen heeft het ZMKB de meeste subsidie ontvangen (CBS 2022a).

3.7.1 Niet-productgebonden subsidies
JaarOndernemingen onder buitenlandse zeggenschap (% van toegevoegde waarde)Nederlandse multinationals (% van toegevoegde waarde)Overig grootbedrijf (% van toegevoegde waarde)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (% van toegevoegde waarde)
20151,41,42,51,3
20161,61,52,61,3
20171,61,52,61,4
20181,61,62,71,4
20191,61,52,91,5
20204,55,79,76,4
 

3.7.2 Verdeling van de toename van de niet-productgebonden subsidies, 2020
 Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap (%)Nederlandse multinationals (%)Overig grootbedrijf (%)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (%)
Toename subsidies4018422743356845

4. Doorstroomvennootschappen

Nederland kent een groot aantal financiële instellingen die intraconcern een rol spelen in de structuur van grote internationale ondernemingen. Volgens de Commissie Doorstroomvennootschappen (2021) betreffen dit 12 400 ondernemingen met een balanstotaal van circa 4 500 miljard euro, oftewel 5,5 keer het bbp. Het economisch belang van deze ondernemingen is beperkt ten opzichte van hun financiële grootte. Zo werken er relatief gezien weinig mensen en is het aandeel in het bbp niet zo groot. Dit fenomeen komt ook voor bij de sector niet-financiële vennootschappen en is te zien bij de primaire inkomens.

Primaire inkomens in de vorm van rente, dividend en ingehouden winst worden hoofdzakelijk ontvangen door multinationals, zowel Nederlandse multinationals als ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap. 

4.1 Aandeel in ontvangen primair inkomen
 Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap (%)Nederlandse multinationals (%)Overig grootbedrijf (%)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (%)
202047698270253773851
 

Ook als percentage van het bruto-exploitatieoverschot vallen de ontvangsten aan primaire inkomens, met name uit het buitenland, bij multinationals op. Gemiddeld genomen is dit primair inkomen rond de 80 procent van het bruto-exploitatieoverschot dat in Nederland wordt verdiend; al kan de buitenlandse winst door de jaren heen flink schommelen.

4.2 Primair inkomen als percentage van het bruto-exploitatieoverschot per subsector
JaarOndernemingen onder buitenlandse zeggenschap (%)Nederlandse multinationals (%)Overig grootbedrijf (%)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (%)
20151037729
20169854110
2017718949
201878117411
20197395310
2020676438

Het gemiddelde verhult echter dat een beperkt aantal (Nederlandse en buitenlandse) multinationals verantwoordelijk is voor het grootste gedeelte van de ontvangen primaire inkomens. Als bij een onderneming onder buitenlandse zeggenschap geldt dat het ontvangen buitenlands primair inkomen hoger is dan het binnenlands gegenereerde bruto-exploitatieoverschot, wordt zo’n onderneming voor dit artikel beschouwd als een doorstroomvennootschap. De buitenlandse multinational kiest ervoor om inkomen door Nederland te laten stromen. 

Doorstroomvennootschappen ontvangen ruim 80 procent van het primair inkomen dat ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap uit het buitenland ontvangen, terwijl ze minder dan 10 procent van het bruto-exploitatieoverschot van deze subsector in Nederland genereren. Deze percentages zijn de laatste jaren redelijk stabiel.

4.3 Bijdrage doorstroomvennootschappen aan primair inkomen en bruto-exploitatieoverschot, 2020
Variabele2020 (%)
Aandeel in ontvangen buitenlands primair inkomen 85
Aandeel in bruto-exploitatie-
overschot
8

Doorstroomvennootschappen vertekenen de Nederlandse macro-economische cijfers: qua inkomen en bezit lijkt Nederland rijker dan ze eigenlijk is, terwijl qua schulden Nederland risicovoller lijkt dan ze eigenlijk is.

5. Saldo lopende rekening

Het saldo van de verschillende handels- en inkomenstransacties met het buitenland wordt het saldo op de lopende rekening genoemd. Nederland heeft al jaren een positief saldo op de lopende rekening. Dit betekent dat Nederland meer inkomen ontvangt uit het buitenland dan andersom. Het positieve saldo van import en export van goederen en diensten is hiervan de belangrijkste oorzaak.

Volgens de Macroeconomic Imbalance Procedure (MIP) van de Europese Commissie is een maximaal saldo van 6 procent van het bbp de norm. Wanneer het saldo hoger is, kan dit leiden tot potentiële macro-economische onbalans. Het Nederlandse overschot op de lopende rekening lag daar de afgelopen jaren boven. Doordat de multinationals beter in kaart zijn gebracht is het overschot overigens verlaagd van 8,4 procent naar 6,4 procent van het bbp in 2021 (CBS 2022c).

Na 2018 is het saldo op de lopende rekening afgenomen. Dit kwam vooral door een afname van het saldo primair inkomen. Dit saldo is de laatste jaren altijd negatief geweest, wat betekent dat er meer primair inkomen vanuit Nederland naar het buitenland stroomt dan andersom. De afname komt met name doordat buitenlandse winsten die werden ontvangen door Nederlandse multinationals daalden in 2019. Het handelssaldo is tussen 2017 en 2020 ongeveer gelijk gebleven.

5.1 Saldo lopende rekening
JaarSaldo lopende rekening (mld euro)Handelssaldo (mld euro)Saldo primair inkomen (mld euro)Saldo secundair inkomen (mld euro)
201535,951,8-7,0-8,8
201650,472,3-17,2-4,8
201765,879,4-8,5-5,1
201872,181,6-2,9-6,6
201956,379,7-16,5-6,9
202041,080,2-26,0-13,2
 

Het saldo op de lopende rekening is ook te herleiden vanuit de verschillende sectoren. Het saldo op de lopende rekening is gelijk aan de besparingen min investeringen inclusief voorraadvorming van de sectoren. Vooral de huishoudens dragen sterk bij aan het positieve saldo op de lopende rekening. Zij sparen bijvoorbeeld voor hun pensioen of grote toekomstige uitgaven. De inkomsten uit pensioenbeleggingen in het buitenland dragen bij aan het positieve saldo. 

In 2020 hebben huishoudens veel gespaard, met name door de coronapandemie. Dat leidt tot een positief saldo op de lopende rekening. Daarentegen heeft de overheid door de steunmaatregelen extra uitgaven gedaan, wat de bijdrage van de overheid aan het saldo heeft verlaagd.

5.2 Saldo lopende rekening naar sectoren
JaarSaldo lopende rekening (mld euro)Niet-financiële vennootschappen (mld euro)Financiële instellingen (mld euro)Overheid (mld euro)Huishoudens (mld euro)IZW's t.b.v. huishoudens (mld euro)
201535,97,614,7-13,827,00,5
201650,412,413,30,324,40,0
201765,828,811,66,718,60,1
201872,124,419,39,319,20,0
201956,38,87,913,326,6-0,3
202041,017,3-1,3-31,556,9-0,5
 

Opvallend is dat niet-financiële vennootschappen jaarlijks positief bijdragen. Verwacht mag worden dat ondernemingen hun investeringen in vaste activa deels financieren met leningen. Deze leningen maken meer investeringen mogelijk en drukken daarmee het saldo van de lopende rekening.

Binnen de niet-financiële vennootschappen leveren Nederlandse multinationals de grootste bijdrage aan het positieve saldo op de lopende rekening. Deze ondernemingen ontvangen namelijk primair inkomen (inclusief toegerekende winsten) uit hun belangen in buitenlandse dochters. Als de Nederlandse multinationals dit inkomen niet gebruiken om binnenlands te investeren, maar bijvoorbeeld om opnieuw in het buitenland te investeren, levert dit een positieve bijdrage aan het saldo op de lopende rekening.

De relatief grote, negatieve bijdrage van ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap in 2015 is gerelateerd aan de hoge investeringsquote in datzelfde jaar. In de andere jaren droegen ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap positief bij. Dit komt vooral door interne stromen binnen een onderneming tussen het niet-financiële deel en de financiële holding, zoals toegelicht in paragraaf 3.5. De positieve bijdrage van het niet-financiële deel van de onderneming wordt gecompenseerd door een negatieve bijdrage van het financiële deel van de onderneming (holding).

5.3 Bijdrage subsectoren aan saldo lopende rekening
JaarBijdrage aan saldo lopende rekening (mld euro)Ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap (mld euro)Nederlandse multinationals (mld euro)Overig grootbedrijf (mld euro)Zelfstandig midden- en kleinbedrijf (mld euro)
20157,6-22,419,3-0,110,8
201612,4-1,95,00,88,4
201728,81,918,40,18,5
201824,46,512,20,15,6
20198,84,28,1-1,1-2,4
202017,37,18,4-3,45,2
 

Het primair inkomen dat Nederlandse multinationals ontvangen is overigens groter dan de bijdrage van Nederlandse multinationals aan het saldo op de lopende rekening. Een deel van het ontvangen primair inkomen wordt dus aangewend voor bestedingen binnen Nederland, bijvoorbeeld voor betalingen van dividend aan aandeelhouders. Dit kan wel weer buitenlandse portfolioaandeelhouders betreffen. In dat geval betekent een nationale uitgave nog niet dat het bedrag ook daadwerkelijk in Nederland achterblijft.

5.4 Primair inkomen en bijdrage saldo lopende rekening Nederlandse multinationals
 Inkomen uit vermogen uit het buitenland (mld euro)Bijdrage aan saldo lopende rekening (mld euro)
201525,919,3
2016185
201730,918,4
201838,912,2
201932,68,1
2020198,4
 

Het ZMKB levert ook meestal een positieve bijdrage aan het saldo op de lopende rekening. In 2019 droeg het ZMKB wel negatief bij aan het saldo. Dit komt door een toename aan dividendbetalingen vanaf 2019 en door de opbouw van voorraden in met name 2018 en 2019. De afbouw van voorraden is juist een belangrijke oorzaak voor de hogere bijdrage van het ZMKB in 2020.

6. Conclusie

De sector niet-financiële vennootschappen beslaat een groot gedeelte van de Nederlandse economie en is heterogeen qua samenstelling. Nu deze sector is op te delen in verschillende subsectoren worden de verschillen tussen ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap en Nederlandse multinationals, het overig grootbedrijf en het zelfstandig midden- en kleinbedrijf (ZMKB) duidelijker zichtbaar in de nationale rekeningen, wat ook het inzicht in de bijdrage van deze ondernemingen aan de Nederlandse economie en de macro-economische ontwikkeling van deze subsectoren verbetert. 

Aan de ene kant maakt de opsplitsing het belang van Nederlandse multinationals en ondernemingen onder buitenlandse zeggenschap in de Nederlandse economie inzichtelijk. Dit blijkt vooral uit de relatief grote bijdrage van deze subsectoren aan macro-economische indicatoren als de toegevoegde waarde, het exploitatieoverschot en het structurele overschot op de lopende rekening. 

Aan de andere kant biedt het opsplitsen van de sector niet-financiële vennootschappen ook betere mogelijkheden voor de analyse van de gegevens van Nederlandse ondernemingen zonder buitenlandse dochters, zoals het ZMKB. Enkele macro-economische indicatoren over inkomsten en uitgaven worden op hoofdsectorniveau namelijk sterk vertekend door grote multinationals en het bestaan van doorstroomvennootschappen. Door de opsplitsing kunnen de inkomsten en uitgaven van het ZMKB nu vrij van dit soort vertekenende factoren worden geanalyseerd.

De sector niet-financiële vennootschappen is opgesplitst voor alle type inkomsten en uitgaven die tot nu toe alleen op hoofdsectorniveau beschikbaar waren. In dit artikel zijn slechts enkele voorbeelden van analyses aangestipt die de nieuwe opsplitsing mogelijk maakt. De statistiek over niet-financiële vennootschapen is voor iedereen beschikbaar op StatLine, de elektronische database van het CBS. 

Bronnen

CBS (2018), Multinationals en niet-multinationals in de Nederlandse economie.

CBS (2022a), 652 duizend bedrijven gebruikten coronasteun.

CBS (2022b), Beperkt gedaalde operationele winst in 2020 verhult tweedeling.

CBS (2022c), Beter zicht op multinationals leidt tot bijstelling bni.

DNB (2022), Overschot op lopende rekening flink naar beneden bijgesteld.

Rijksoverheid (2021), Rapport Commissie Doorstroomvennootschappen: Op weg naar acceptabele doorstroom.