Overheid helpt bedrijven en huishoudens financieel door coronajaren
Macro-economische analyse van Nederlandse sectoren in 2020 en 2021Over deze publicatie
"De Nederlandse economie” is een reeks artikelen waarin actuele macro-economische fenomenen worden beschreven en geduid. De artikelen zijn grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van de nationale rekeningen. Deze editie gaat over de impact van de coronacrisis op de financiën van huishoudens, bedrijven en overheid in 2020 en 2021.
Samenvatting
1. Inleiding
Toen in Nederland op 15 maart 2020 de eerste maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus werden getroffen, werd er gevreesd voor een flinke klap voor de Nederlandse economie. Winkels, horeca, recreatie en cultuur waren tot 1 juni 2020 dicht. Na die eerste lockdown moesten ondernemingen nog enkele keren de deuren sluiten: de langste lockdown duurde van 3 november 2020 tot 28 april 2021. De nadelige economische effecten van deze sluitingen werden door de overheid gecompenseerd met miljardenuitgaven aan steunmaatregelen, zoals de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo).
Het Centraal Planbureau (CPB) raamde in juni 2020 nog drie mogelijke scenario’s voor de coronacrisis (CPB 2020). Volgens het basisscenario zou het bruto binnenlands product (bbp) in 2020 met 6,4 procent krimpen, waarna de economie in 2021 met een groei van 3,3 procent slechts gedeeltelijk zou herstellen. Door alle steunmaatregelen van de overheid zou de staatsschuld toenemen tot 61 procent van het bbp in 2021. Uit de laatste cijfers van het CBS blijkt echter dat de economie beter gereageerd heeft op de coronacrisis dan het CPB met het basisscenario in juni 2020 verwachtte. Het bbp nam met 3,9 procent af, waarna het in 2021 ruimschoots herstelde met een groei van 4,9 procent. De staatsschuld bedroeg eind 2021 slechts 52,4 procent van het bbp, ondanks dat er voor ruim 40 miljard euro aan coronagerelateerde subsidies werden uitgekeerd.
In dit artikel wordt verder ingegaan op de economische situatie van de verschillende institutionele sectoren in Nederland tijdens de coronajaren 2020 en 2021. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de het systeem van Nationale rekeningen. Dit is het officiële boekhoudkundig systeem waarmee de financiële huishouding van Nederland wordt berekend en gepubliceerd door het CBS. Zo kan voor de verschillende sectoren beschreven worden hoe de inkomens en vermogens zijn veranderd.
Eerst wordt aan de hand van het bruto nationaal inkomen (bni) en het vorderingensaldo een totaalbeeld geschetst van de Nederlandse economie in 2020 en 2021. Vervolgens staan de verschillen tussen de sectoren centraal: de overheid, de niet-financiële vennootschappen, de huishoudens en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. Ook wordt er ingegaan op de financiële situatie van pensioenfondsen. Daarbij zal beschreven worden hoe de financiële situatie van deze sectoren veranderd is tijdens de coronacrisis.
De cijfers in dit artikel zijn de bijgestelde en definitieve cijfers voor 2020. Voor 2021 worden voorlopige cijfers gebruikt. Die worden in 2023 nog bijgesteld als nieuwe broninformatie beschikbaar komt. De bijstellingen voor het verslagjaar 2020 waren vanwege de onzekerheden die de coronacrisis met zich meebrengt groter dan normaal. Met name de uitgekeerde subsidies zijn fors bijgesteld, omdat van tevoren moeilijk was in te schatten welk gedeelte hiervan nog zou worden terugbetaald.
2. Het inkomen in Nederland
Primair inkomen is de beloning die iemand krijgt voor het beschikbaar stellen van arbeid of kapitaal. De primaire inkomens van de institutionele sectoren vormen samen het bni, dat een indicator is voor de omvang van de economie. Voor de Europese Unie (EU) is het een maatstaf om de afdrachten van lidstaten aan de EU te bepalen. Ongeveer 70 procent van de totale begroting van de EU komt voort uit afdrachten die gebaseerd zijn op het bni. Het bni is zowel gelijk aan de primaire inkomens van alle sectoren als aan de som van de productie van de Nederlandse sectoren (het bbp) plus inkomens verdiend in het buitenland, minus inkomens betaald aan het buitenland.
Het bni daalde in 2020 een stuk sterker dan het bbp: waar het bbp in 2020 in lopende prijzen 2,0 procent lager was dan een jaar eerder, bedroeg de daling van het bni 3,3 procent. Dit kwam doordat de winsten van buitenlandse dochters harder daalden dan de winsten van Nederlandse bedrijven. De economische krimp in het buitenland was in 2020 over het algemeen ook groter dan in Nederland. In 2021 werd de sterkere daling van het bni weer gecompenseerd door een ook sterkere stijging. Het bni steeg in 2021 met 8,5 procent, de grootste toename sinds 1976.
Periode | Bbp (% verandering in lopende prijzen) | Bni (% verandering in lopende prijzen) |
---|---|---|
2007 | 5,9 | 5,1 |
2008 | 4,5 | 1,6 |
2009 | -3,5 | -1,6 |
2010 | 2,3 | 3,6 |
2011 | 1,7 | 2,9 |
2012 | 0,4 | 0,7 |
2013 | 1,1 | 0,8 |
2014 | 1,7 | 0,1 |
2015 | 2,7 | 3,1 |
2016 | 2,7 | 1,1 |
2017 | 4,2 | 6,6 |
2018 | 4,9 | 5,3 |
2019 | 5 | 3,9 |
2020 | -2 | -3,7 |
2021 | 7,5 | 8,5 |
De primaire inkomens worden onder andere door belastingen, sociale premies en sociale uitkeringen herverdeeld door de overheid. Dat resulteert in het inkomen dat elke sector beschikbaar heeft voor consumptie, investeringen of besparingen, oftewel het beschikbaar inkomen. Doordat er ook herverdelingen zijn met huishoudens en bedrijven in het buitenland heeft het totale (nationaal) beschikbaar inkomen een iets andere ontwikkeling dan het bruto nationaal inkomen. Het beschikbaar inkomen daalde in 2020 met 4,1 procent ten opzichte van 2019.
Vooral het beschikbaar inkomen van de overheid daalde door hogere uitgaven en lagere inkomsten. Bij bedrijven en huishoudens steeg het beschikbaar inkomen juist: de coronasteun van de overheid zorgde ervoor dat het inkomen van door coronamaatregelen getroffen bedrijven toch op peil bleef. Andere bedrijfstakken, zoals de supermarkten en webwinkels, realiseerden juist mede door de coronamaatregelen meer inkomen. Het beschikbaar inkomen van huishoudens steeg vooral door eerder gemaakte afspraken in de cao’s en indirect door de loonsteun vanuit de overheid aan bedrijven.
In 2021 steeg het nationaal beschikbaar inkomen weer naar een niveau dat 4,9 procent hoger lag dan in 2019. Die groei was vooral terug te zien bij bedrijven en huishoudens. Het beschikbaar inkomen van de overheid lag nog 3,2 procent onder het niveau van 2019. De overheid verleende ook in 2021 steun om de gevolgen van de coronacrisis onder controle te houden.
Jaar | Niet-financiële vennootschappen (mld euro) | Financiële vennootschappen (mld euro) | Overheid (mld euro) | Huishoudens en Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (mld euro) |
---|---|---|---|---|
2019 | 113,422 | 46,242 | 241,023 | 405,547 |
2020 | 114,738 | 30,832 | 205,860 | 421,514 |
2021 | 141,923 | 24,952 | 233,398 | 445,397 |
Het vorderingensaldo, het totaal van alle inkomsten minus de uitgaven, groeide dankzij het gestegen inkomen in 2021 tot een waarde van 78,0 miljard euro. In 2020 kromp het nog, vooral doordat de overheidsuitgaven groter waren dan de overheidsinkomsten. Huishoudens gaven minder uit door de coronasluitingen in 2020, waardoor er geld overbleef en het vorderingensaldo van huishoudens steeg. In 2021 steeg de consumptie door huishoudens weer. Het vorderingensaldo bleef desondanks op peil door de toename van de inkomens. Ook voor bedrijven bleef het inkomen op peil, terwijl de investeringen achterbleven. Hierdoor steeg het vorderingensaldo.
Jaar | Totaal (mld euro) | Niet-financiële vennootschappen (mld euro) | Financiële vennootschappen (mld euro) | Overheid (mld euro) | Huishoudens en Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|
2019 | 72,738 | 21,905 | 12,300 | 14,628 | 23,905 |
2020 | 56,811 | 32,721 | -0,565 | -29,588 | 54,243 |
2021 | 78,015 | 54,813 | -4,186 | -22,328 | 49,716 |
3. Overheid
In 2020 en 2021 gaf de overheid voor het eerst sinds 2015 weer meer uit dan er binnen kwam. In 2020 bedroeg het overheidstekort 3,7 procent van het bbp. Volgens de Europese norm mag het tekort niet boven de 3 procent uitkomen. Door de uitzonderlijke coronasituatie heeft de Europese Commissie de begrotingsregels voorlopig echter opgeschort. Het tekort was vooral het gevolg van de gestegen overheidsuitgaven van 42,1 procent van het bbp in 2019 naar 47,8 procent van het bbp in 2020. In 2021 liep het overheidstekort terug naar 2,6 procent van het bbp, waarmee het binnen de Europese norm bleef. Dat komt grotendeels doordat het bbp in lopende prijzen met 7,5 procent sterk steeg. De inkomsten van de overheid hielden in 2021 met een stijging van 7,2 procent ongeveer gelijke tred, terwijl de uitgaven veel minder hard stegen.
Jaartal | Kwartaal | Overheidsinkomsten (% bbp, voortschrijdend jaargemiddelde) | Overheidsuitgaven (% bbp, voortschrijdend jaargemiddelde) |
---|---|---|---|
2019 | 1e kwartaal | 44,0 | 42,3 |
2019 | 2e kwartaal | 43,9 | 42,2 |
2019 | 3e kwartaal | 43,8 | 42,3 |
2019 | 4e kwartaal | 43,9 | 42,1 |
2020 | 1e kwartaal | 43,7 | 42,3 |
2020 | 2e kwartaal | 43,7 | 44,8 |
2020 | 3e kwartaal | 43,8 | 45,9 |
2020 | 4e kwartaal | 44,1 | 47,8 |
2021 | 1e kwartaal | 44,0 | 49,3 |
2021 | 2e kwartaal | 44,0 | 47,9 |
2021 | 3e kwartaal | 43,8 | 47,4 |
2021 | 4e kwartaal | 44,0 | 46,6 |
In 2020 waren de inkomsten van de overheid 5,7 miljard euro lager dan in 2019. Dit kwam vooral doordat 4,3 miljard euro minder aan vennootschapsbelasting is ontvangen. Bedrijven boekten minder winst waardoor ze minder vennootschapsbelasting betaalden en kregen daarnaast ook uitstel van betaling vanwege de coronacrisis. Niet alle bedrijven kunnen, door een later faillissement, de uitgestelde belasting ook daadwerkelijk betalen. Daardoor heeft de uitgestelde betaling gevolgen voor het inkomen van de overheid. Ook het inkomen uit vermogen liep met ruim 3,5 miljard euro terug: vooral door het terugschroeven van de gaswinning. Verder ontving de overheid minder dividend van bedrijven waarvan het grootaandeelhouder is. Dit kwam doordat bedrijven die meer dan 125 duizend euro aan NOW-gelden ontvingen geen dividend mochten uitkeren.
In 2021 stegen de inkomsten met 25,3 miljard euro. Het economisch herstel zorgde voor 8,9 miljard euro meer ontvangen vennootschapsbelasting en voor 5,9 miljard euro meer ontvangen btw. Ook de premieontvangsten waren hoger, vooral die voor de AOW en het Fonds langdurige zorg. Door de gestegen gasprijs liepen de gasbaten op met 2,0 miljard euro.
Jaar | Premieontvangsten (mld euro) | Belastingontvangsten (mld euro) | Inkomen uit productieactiviteit (mld euro) | Inkomen uit vermogen (mld euro) | Overig (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|
2019 | 109,298 | 206,355 | 25,496 | 7,920 | 15,972 |
2020 | 108,685 | 205,249 | 24,921 | 4,438 | 12,548 |
2021 | 112,432 | 223,535 | 25,537 | 6,749 | 15,241 |
In 2020 gaf de overheid 41,6 miljard euro meer uit dan in 2019. Vooral de uitgaven aan subsidies stegen hard door coronasteun. De totaal uitgekeerde subsidies namen toe van 9,7 miljard euro in 2019 naar 34,3 miljard in 2020. In de loop van 2021 was de grootste coronaklap voorbij, waardoor de uitgaven aan subsidies weer daalden met 4,1 miljard euro.
Het grootste gedeelte van de coronasubsidies (zie kader) werd uitgekeerd in het kader van de NOW-regeling. In 2021 werden dan ook minder subsidies uitgekeerd, met name doordat de NOW-steun terugliep van 10,3 tot 6,3 miljard euro. Daarnaast was in 2021 de uitgekeerde zorgbonus minder ruimhartig dan in 2020. Ook hadden minder zorgaanbieders last van een inkomensdaling waardoor de continuïteitsbijdrage in de zorgverzekeringswet in 2021 lager was. Alleen de uitkeringen via de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) waren in 2021 hoger door een verruiming van de voorwaarden (zie kader).
In 2020 en 2021 is in totaal 16,6 miljard euro aan NOW uitgekeerd, 9,6 miljard aan coronagerelateerde subsidies in de zorg, 8,2 miljard aan TOGS en TVL samen en 2,9 miljard aan de Tozo. Daarnaast waren er nog andere subsidies voor specifieke bedrijfstakken, zoals een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer en compensatieregelingen voor fritesaardappel- en sierteelt. In totaal keerde de overheid 40,7 miljard uit aan coronagerelateerde subsidieregelingen: 23,3 miljard euro in 2020 en 17,4 miljard euro in 2021.
Periode | Kwartaal | Productgebonden subsidies (mld euro) | NOW (mld euro) | Tozo (mld euro) | TOGS & TVL (mld euro) | Coronagerelateerde zorgsubsidies en zorgbonus (mld euro) | Overige subsidies (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2019 | 1e kwartaal | 0,293 | 1,924 | ||||
2019 | 2e kwartaal | 0,326 | 2,129 | ||||
2019 | 3e kwartaal | 0,325 | 2,078 | ||||
2019 | 4e kwartaal | 0,357 | 2,269 | ||||
2020 | 1e kwartaal | 0,400 | 0,411 | 0,111 | 2,213 | ||
2020 | 2e kwartaal | 0,450 | 5,239 | 1,182 | 0,756 | 4,089 | 2,282 |
2020 | 3e kwartaal | 0,428 | 1,973 | 0,476 | 0,431 | 0,571 | 2,136 |
2020 | 4e kwartaal | 0,538 | 2,638 | 0,321 | 1,141 | 2,758 | 3,732 |
2021 | 1e kwartaal | 0,562 | 2,691 | 0,415 | 2,073 | 0,872 | 2,686 |
2021 | 2e kwartaal | 0,630 | 1,767 | 0,259 | 1,687 | 0,600 | 2,675 |
2021 | 3e kwartaal | 0,600 | 0,956 | 0,166 | 0,832 | 0,586 | 2,674 |
2021 | 4e kwartaal | 0,753 | 0,880 | 1,216 | 1,377 | 3,221 |
Ondanks minder uitgekeerde subsidies in 2021, gaf de overheid in totaal 18,0 miljard euro meer uit. Die stijging heeft ook te maken met corona. Zo waren de uitgaven aan goederen en diensten 5,5 miljard euro hoger, grotendeels door uitgaven aan coronatesten en het vaccinatieprogramma. Ook is aan sociale uitkeringen 11,5 miljard euro meer uitgekeerd. Dit kwam doordat de reguliere zorg in 2021 grotendeels weer werd opgestart en er meer zorgkosten moesten worden vergoed. In 2020 waren deze uitkeringen lager, omdat de reguliere zorg door corona was afgeschaald. Ter compensatie werden toen meer zorgsubsidies uitgekeerd. Naast de stijgende uitkeringen vanwege de zorg werd er in 2021 door de vergrijzing ook meer AOW uitgekeerd. Ook het aantal studenten steeg, waardoor er meer studiefinanciering werd uitgekeerd.
Jaar | Sociale uitkeringen (mld euro) | Uitgaven aan goederen en diensten (mld euro) | Beloning werknemers (mld euro) | Subsidies (mld euro) | Overig (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|
2019 | 169,224 | 48,673 | 67,021 | 9,701 | 47,602 |
2020 | 173,780 | 50,711 | 70,683 | 34,276 | 51,387 |
2021 | 185,285 | 56,170 | 73,357 | 30,178 | 53,859 |
Om de extra uitgaven te kunnen financieren, steeg de schuld in de vorm van obligaties en leningen vooral in 2020 hard. De overheid schreef zelfs meer obligaties uit dan ze daadwerkelijk nodig had, waardoor de staatskas extra gevuld werd in 2020. Daardoor volstond een geringe stijging van de staatsschuld in 2021 om de hogere uitgaven te financieren. De schuldquote, de schuld als percentage van het bbp, nam in 2021 zelfs af van 54,7 naar 52,4 procent.
Jaar | Deposito's (mld euro) | Schuld (mld euro) |
---|---|---|
2019 | 0,855 | -11,108 |
2020 | 5,626 | 40,727 |
2021 | -6,252 | 13,567 |
De overheid heeft in 2020 en 2021 dus fors meer uitgegeven dan in 2019. In 2020 steeg de schuldquote voor het eerst sinds 2014. Vooral de uitgekeerde subsidies groeiden dat jaar sterk, met 24,6 miljard euro. Ondanks de forse meeruitgaven kwam het begrotingstekort in 2021 echter weer onder de 3 procent van het bbp terecht. Dat is toe te schrijven aan het voorspoedige herstel van de economie in 2021. Daarmee staan de overheidsfinanciën er een stuk beter voor dan in juni 2020 gevreesd werd. Het CPB verwachtte destijds in de basisraming een schuldquote van 61,1 procent aan het eind van 2021.
Periode | Schuldquote (% bbp) |
---|---|
2008 | 54,7 |
2009 | 56,8 |
2010 | 59,2 |
2011 | 61,7 |
2012 | 66,2 |
2013 | 67,7 |
2014 | 67,9 |
2015 | 64,6 |
2016 | 61,9 |
2017 | 56,9 |
2018 | 52,4 |
2019 | 48,5 |
2020 | 54,7 |
2021 | 52,4 |
4. Niet-financiële vennootschappen
De toegevoegde waarde van de niet-financiële bedrijven groeide in 2021 met 9,1 procent ten opzichte van 2020. Hiermee was de daling in 2020 binnen een jaar meer dan goedgemaakt.
Veel bedrijfstakken die in 2020 grotendeels moesten sluiten, konden in de loop van 2021 met gebruik van het coronatoegangsbewijs weer (gedeeltelijk) open. Met “testen voor je reis” waren er ook meer reismogelijkheden, waardoor de vervoer- en reisbranche weer groeide. Toch waren zowel de horeca als de vervoer- en reisbranche in 2021 nog niet terug op het niveau van 2019. Voor een overzicht van de verschillende bedrijfstakken in de coronajaren 2020 en 2021, zie CBS (2022).
De brutowinst voor belasting van niet-financiële bedrijven steeg in 2021 met 50,2 miljard euro (21,2 procent) tot 287,2 miljard euro, nadat die in 2020 gedaald was met 10,7 procent. Zonder coronasteun, zoals de NOW en de TVL, had de daling van de brutowinst in 2020 veel groter kunnen zijn. Als de ontvangsten van niet-productgebonden subsidies in 2020 gelijk waren gebleven aan die in 2019 was de brutowinst in 2020 gedaald met 18,0 procent. Mogelijk hadden werkgevers dan op andere manieren geprobeerd de winsten op peil te houden of verliezen te beperken, bijvoorbeeld door te besparen op loonkosten door middel van ontslagen.
Vooral in het laatste kwartaal van 2021 speelden de winsten van buitenlandse dochterbedrijven van Nederlandse multinationals een grote rol in de groei van de brutowinst. De winst van buitenlandse dochters was dat kwartaal 86,6 procent groter dan in dezelfde periode van 2020. Die stijging is vooral aan Shell toe te schrijven, dat profiteerde van de gestegen olie- en gasprijzen. Voor 2021 kwam de stijging van de winst van buitenlandse dochters uit op 46,8 procent. In 2020 was dat een daling van 32,8 procent. De winst van buitenlandse dochters van niet-financiële bedrijven is dan ook een grote drijfveer achter het verschil tussen de ontwikkeling van het bbp en het bni (grafiek 2.1).
JPS | Kwartaal | Brutowinst voor belasting (mld euro) | Exploitatieoverschot (mld euro) | Winst van buitenlandse dochters (mld euro) |
---|---|---|---|---|
2019 | 1e kwartaal | 66,988 | 46,779 | 19,373 |
2019 | 2e kwartaal | 61,596 | 40,385 | 17,675 |
2019 | 3e kwartaal | 71,549 | 50,342 | 19,591 |
2019 | 4e kwartaal | 65,354 | 46,618 | 17,359 |
2020 | 1e kwartaal | 60,593 | 44,731 | 14,581 |
2020 | 2e kwartaal | 51,904 | 37,103 | 11,089 |
2020 | 3e kwartaal | 62,625 | 47,658 | 12,767 |
2020 | 4e kwartaal | 61,878 | 46,734 | 11,275 |
2021 | 1e kwartaal | 67,839 | 49,143 | 16,887 |
2021 | 2e kwartaal | 66,707 | 43,547 | 17,896 |
2021 | 3e kwartaal | 75,402 | 55,703 | 17,147 |
2021 | 4e kwartaal | 77,293 | 52,265 | 21,035 |
De grotere bedrijfswinsten werden niet volledig gebruikt voor meer investeringen. De bruto-investeringen in vaste activa door niet-financiële bedrijven daalden van 86,6 miljard in 2019 naar 82,9 miljard euro in 2020. In 2021 namen de investeringen weer toe tot 88,9 miljard. Doordat deze investeringen vaak voor de lange termijn en van grote omvang kunnen zijn, worden de winsten van een bepaald jaar vaak pas in budgetteringsronden voor het volgende jaar meegenomen. De stijging van de brutowinst in 2021 van 50,2 miljard euro heeft vermoedelijk daarom slechts geleid tot een lichte stijging van de investeringen in datzelfde jaar. De investeringsquote, het deel van de toegevoegde waarde dat bedrijven aanwenden voor investeringen, is gedaald van 18,4 procent in 2020 naar 18,1 procent in 2021. Met 18,4 procent behoorde Nederland in 2020 tot de landen met de laagste investeringsquotes van Europa.
Land | Investeringsquote (% toegevoegde waarde) |
---|---|
Ierland | 47,81 |
Estland | 30,86 |
Hongarije | 29,48 |
Servië | 29,37 |
Oostenrijk | 28,08 |
Tsjechië | 27,95 |
Zwitserland | 27,41 |
Spanje | 27,11 |
België | 27,03 |
Kroatië | 26,85 |
Zweden | 26,54 |
Portugal | 26,03 |
Letland | 25,66 |
Noorwegen | 25,34 |
Europese Unie | 24,66 |
Frankrijk | 24,63 |
Eurozone | 24,41 |
Denemarken | 24,01 |
Slowakije | 22,66 |
Finland | 22,58 |
Italië | 21,26 |
Duitsland | 21,17 |
Malta | 20,87 |
Slovenië | 20,15 |
Roemenië | 19,65 |
Griekenland | 19,32 |
Litouwen | 19,17 |
Polen | 18,52 |
Nederland | 18,41 |
Cyprus | 18,04 |
Luxemburg | 14,86 |
Bron: CBS, Eurostat |
Ondanks de daling van de bedrijfswinsten in 2020, was het vorderingensaldo dat jaar wel groter. Bedrijven betaalden minder vennootschapsbelasting en waren voorzichtig met het doen van investeringen in vaste activa. Het vorderingensaldo steeg van 21,9 miljard euro in 2019 naar 32,7 miljard euro in 2020. In 2021 namen de winsten sterker toe dan de investeringen. Daardoor liep het vorderingensaldo in 2021 verder op naar 54,8 miljard euro.
Het vorderingensaldo wordt via verschillende financiële transacties aangewend om het financieel vermogen te versterken. Net als in 2019 losten bedrijven in 2020 leningen af. De schuld van bedrijven aan banken en kredietverstrekkers was per saldo 4,2 miljard euro lager, ondanks dat de Nederlandse overheid door de coronacrisis verschillende regelingen had opgetuigd waarin ze garant stond voor kredieten aangegaan door bedrijven. De schuld aan de overheid zelf nam wel toe met 1,4 miljard euro, onder andere doordat de overheid als steunmaatregel in 2020 ook zelf leningen verstrekte. Daarnaast lenen bedrijven binnen een multinational onderling veel geld aan elkaar uit. Het grootste deel van de afgeloste leningen betreft zulke leningen.
De schulden van bedrijven namen weer toe in 2021. Ook toen waren bedrijven die onderdeel zijn van een multinational daar grotendeels voor verantwoordelijk. De schulden aan banken en kredietverstrekkers namen echter ook toe met 19,0 miljard euro. De schuld aan de overheid steeg minder hard dan in 2020, per saldo met 457 miljoen euro.
Naast leningen kunnen bedrijven ook schulden aangaan in de vorm van betalingsachterstanden en het uitgeven van obligaties. Bedrijven gaven in 2020 en 2021 meer obligaties uit. In 2020 namen ook de betalingsachterstanden toe in de vorm van transitorische posten. In 2021 stegen de vorderingen juist. Met name vanuit het buitenland werd er handelskrediet bij Nederlandse bedrijven opgebouwd.
Het vermogen aan aandelen en deelnemingen werd per saldo met 28,0 miljard euro vergroot in 2021. Grotendeels bestaat dat uit twee tegengestelde bewegingen: ten eerste haalden bedrijven kapitaal op door per saldo voor 38,0 miljard euro aan eigen beursgenoteerde aandelen te verkopen. Ten tweede vergrootten bedrijven het belang in niet-beursgenoteerde aandelen, door aankopen ter waarde van 61,9 miljard euro. De niet-beursgenoteerde aandelen worden binnen een multinational gemakkelijk aan- en verkocht als vorm van interne financiering.
Jaar | Vorderingensaldo (mld euro) | Chartaal geld en deposito's (mld euro) | Schuldpapier (mld euro) | Leningen (mld euro) | Deelnemingen en aandelen (mld euro) | Overige financiële transacties en statistisch verschil (mld euro) | Handelskredieten en transitoria (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2019 | 21,905 | 2,399 | -5,948 | 39,441 | -8,534 | -1,394 | -4,059 |
2020 | 32,721 | 29,618 | -10,869 | 30,817 | -5,490 | 1,785 | -13,140 |
2021 | 54,813 | 64,607 | -11,762 | -45,679 | 28,027 | 2,238 | 17,382 |
Het vorderingensaldo van bedrijven steeg het sterkst in de vorm van gestegen deposito’s en chartaal geld. Over 2020 en 2021 samen nam de hoeveelheid chartaal geld en deposito’s van bedrijven toe met 94,2 miljard euro. In 2020 stegen de deposito’s en chartaal geld in handen van bedrijven al met 29,6 miljard euro. Een jaar later was die stijging met 64,6 miljard euro nog een stuk groter. Het totale bezit aan chartaal geld en deposito’s van niet-financiële bedrijven kwam daarmee uit op 387,4 miljard euro. Dat was nooit eerder zo hoog.
De stijging in 2021 bestaat voor 27,2 miljard euro aan deposito’s van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Dit komt vooral doordat buitenlandse moederbedrijven aandelen en deelnemingen van Nederlandse dochter hebben aangekocht. Deze kapitaalinjecties werden deels op bankrekeningen in het land van het moederbedrijf gezet. In 2020 was er nauwelijks sprake van een toename van buitenlandse deposito’s.
Jaar | Kwartaal | Deposito's en chartaal geld (mld euro) |
---|---|---|
2018 | 4e kwartaal | 290,222 |
2019 | 1e kwartaal | 281,027 |
2019 | 2e kwartaal | 287,083 |
2019 | 3e kwartaal | 297,338 |
2019 | 4e kwartaal | 293,356 |
2020 | 1e kwartaal | 298,248 |
2020 | 2e kwartaal | 313,89 |
2020 | 3e kwartaal | 319,708 |
2020 | 4e kwartaal | 319,824 |
2021 | 1e kwartaal | 330,185 |
2021 | 2e kwartaal | 347,47 |
2021 | 3e kwartaal | 361,037 |
2021 | 4e kwartaal | 387,425 |
Mede dankzij de coronasteun is het Nederlandse bedrijfsleven dus goed door de coronajaren gekomen. Door de gestegen winsten kon er meer worden geïnvesteerd, werden belangen in buitenlandse dochterondernemingen vergroot, werden leningen en transitorische schulden afgelost en namen vooral in 2021 de tegoeden op bankrekeningen flink toe.
5. Huishoudens & Instellingen zonder winstoogmerk
De vrije besparingen van Nederlandse huishoudens stegen in 2020 met 64,8 procent naar gemiddeld 4.932 euro per persoon. Niet eerder werd er door huishoudens zoveel gespaard. De grote stijging van de besparingen komt vooral doordat de consumptie niet meesteeg met het beschikbaar inkomen. De coronasluitingen zorgden ervoor dat consumenten geen geld konden uitgeven aan horeca, recreatie en vakanties, terwijl het inkomen wel toenam dankzij de coronasteun van de overheid. Ook in 2021 bleven de besparingen met 4.883 euro per persoon nog ruim boven het niveau van 2019.
In bijna alle landen van de Europese Unie lagen de besparingen in 2020 en 2021 op een hoger niveau dan in 2019. De Nederlandse toename van de besparingen is dan ook niet uitzonderlijk.
Periode | Vrije besparingen huishoudens (1 000 euro p.p.) | Bruto beschikbaar inkomen (1 000 euro p.p.) | Consumptieve bestedingen (1 000 euro p.p.) |
---|---|---|---|
2008 | 1,279 | 19,244 | 17,964 |
2009 | 1,849 | 19,122 | 17,273 |
2010 | 1,827 | 19,311 | 17,484 |
2011 | 1,877 | 19,658 | 17,781 |
2012 | 2,028 | 19,764 | 17,736 |
2013 | 2,030 | 19,909 | 17,879 |
2014 | 2,282 | 20,322 | 18,040 |
2015 | 2,250 | 20,598 | 18,348 |
2016 | 2,504 | 21,061 | 18,558 |
2017 | 2,336 | 21,439 | 19,103 |
2018 | 2,555 | 22,377 | 19,822 |
2019 | 2,998 | 23,381 | 20,383 |
2020 | 4,932 | 24,167 | 19,235 |
2021 | 4,883 | 25,342 | 20,459 |
Gecorrigeerd voor inflatie steeg het beschikbaar inkomen in 2020 en 2021 met respectievelijk 2,4 en 1,9 procent. Door de verschillende noodmaatregelen van de overheid bleef de beloning van huishoudens op peil. Daarnaast steeg het beschikbaar inkomen van huishoudens dankzij eerder gemaakte afspraken over loonstijgingen in cao’s. Ondanks dat het inkomen uit productieactiviteiten, de lonen van werknemers en het inkomen uit vermogen in 2021 sterker stegen dan in 2020, was de groei van het reëel beschikbaar inkomen kleiner dan in 2020. Dat komt doordat de uitgaven aan belastingen en sociale premies in 2021 nog sterker stegen. Ook de inflatie, die aan het eind van 2021 begon op te lopen, had een drukkend effect op het reëel beschikbaar inkomen in 2021.
Periode | Bbp (% volumeverandering t.o.v. een jaar eerder) | Beschikbaar inkomen (% volumeverandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|
2008 | 2,2 | 1,1 |
2009 | -3,7 | 1,0 |
2010 | 1,3 | -0,2 |
2011 | 1,6 | 0,6 |
2012 | -1,0 | -0,2 |
2013 | -0,1 | -1,0 |
2014 | 1,4 | 1,8 |
2015 | 2,0 | 1,7 |
2016 | 2,2 | 2,3 |
2017 | 2,9 | 1,0 |
2018 | 2,4 | 2,6 |
2019 | 2,0 | 2,4 |
2020 | -3,9 | 2,4 |
2021 | 4,9 | 1,9 |
In 2020 groeide elk onderdeel van het beschikbaar inkomen, behalve het netto-inkomen uit vermogen. Het inkomen uit vermogen bestaat onder andere uit rente, dividend en inkomen van pensioenfondsen dat wordt toegerekend aan huishoudens. Doordat bedrijven door de coronacrisis weinig dividend uitkeerden, daalde het inkomen uit vermogen in 2020 met gemiddeld 10,3 procent per persoon. In de tweede helft van 2021 keerden bedrijven meer dividend uit, waardoor het inkomen uit vermogen in 2021 weer 5,0 procent hoger lag dan in 2020.
Het grootste deel van het beschikbaar inkomen bestaat echter uit de beloning van werknemers. In 2020 steeg de beloning van Nederlands ingezetenen per persoon met 3,4 procent, terwijl het aantal banen en het aantal gewerkte uren door werknemers in Nederland juist daalden met respectievelijk 1,3 procent en 3,6 procent. Dat de beloning per persoon desondanks toch steeg kwam door de NOW-regeling. Daarmee betaalde de overheid deels de salarissen van werknemers door, zonder dat daar uren voor gewerkt werden. In de loop van 2021 werd de arbeidsmarkt steeds krapper, waardoor de beloning met 3,8 procent verder kon stijgen. Ook het aantal banen steeg met 2,0 procent en deed daarmee de daling van 2020 teniet. Vooral in het vierde kwartaal van 2021 was de groei van het aantal banen met 3,8 procent groot.
Jaar | Totaal (1 000 euro p.p.) | Belastingen & sociale premies (1 000 euro p.p.) | Beloning van werknemers (1 000 euro p.p.) | Exploitatieoverschot en gemengd inkomen (1 000 euro p.p.) | Sociale uitkeringen (1 000 euro p.p.) | Netto-inkomen uit vermogen (1 000 euro p.p.) | Overige overdrachten (1 000 euro p.p.) |
---|---|---|---|---|---|---|---|
2008 | 19,244 | -11,623 | 18,239 | 5,504 | 6,218 | 0,967 | -0,061 |
2009 | 19,122 | -11,816 | 18,399 | 5,223 | 6,474 | 0,894 | -0,052 |
2010 | 19,311 | -11,914 | 18,314 | 5,366 | 6,764 | 0,825 | -0,043 |
2011 | 19,658 | -12,410 | 18,674 | 5,450 | 7,049 | 0,953 | -0,059 |
2012 | 19,764 | -12,790 | 18,871 | 5,327 | 7,192 | 1,225 | -0,061 |
2013 | 19,909 | -13,000 | 18,892 | 5,508 | 7,393 | 1,243 | -0,127 |
2014 | 20,322 | -13,195 | 19,064 | 5,752 | 7,438 | 1,463 | -0,200 |
2015 | 20,598 | -13,295 | 19,102 | 5,920 | 7,387 | 1,642 | -0,159 |
2016 | 21,061 | -13,605 | 19,585 | 6,166 | 7,481 | 1,606 | -0,172 |
2017 | 21,439 | -14,122 | 20,156 | 6,450 | 7,586 | 1,555 | -0,185 |
2018 | 22,377 | -14,557 | 20,978 | 6,809 | 7,670 | 1,657 | -0,180 |
2019 | 23,381 | -15,344 | 21,840 | 7,050 | 7,844 | 2,196 | -0,204 |
2020 | 24,167 | -15,456 | 22,520 | 7,109 | 8,197 | 1,934 | -0,136 |
2021 | 25,342 | -15,859 | 23,281 | 7,453 | 8,433 | 2,199 | -0,164 |
Het inkomen van zelfstandigen steeg in 2020 met 1,9 procent. In de twee kwartalen met de zwaarste lockdownmaatregelen, het tweede en het vierde kwartaal, lag het gemengd inkomen vergeleken met dezelfde kwartalen in 2019 echter respectievelijk 3,5 procent en 1,5 procent lager. Dat het inkomen over het hele jaar niet lager was, kwam wederom door overheidssteun. De toegevoegde waarde door zelfstandigen was wel 2,5 procent lager dan in 2019.
Een gemiddelde zegt echter niets over individuele zelfstandigen. Veel zelfstandigen hadden een lastig jaar met sterk gedaalde inkomens die door de overheid werd aangevuld tot een Tozo-uitkering op bijstandsniveau. Maar er waren ook zelfstandigen voor wie 2020 wel positief uitpakte. Zelfstandigen in de detailhandel realiseerden een stijging van hun inkomen door meer internetverkopen. Ook zelfstandige aannemers in de bouw verdienden meer. Verder zijn in de landbouw relatief veel zelfstandigen actief, op wie corona over het algemeen weinig invloed op had.
In 2020 ontvingen zelfstandigen bijna 2 miljard euro aan Tozo-subsidie. Zonder Tozo zou het gemengd inkomen gedaald zijn. In 2021 steeg het gemengd inkomen met 7,3 procent. Deze stijging is grotendeels te danken aan het aantrekken van de economie. Er was daarom minder reden om Tozo aan te vragen. In 2021 werd er nog voor 840 miljoen euro aan Tozo uitgekeerd, voordat de regeling in het vierde kwartaal werd stopgezet.
Naast 2,8 milard euro aan Tozo ontvingen zelfstandigen in 2020 en 2021 ruim 4,7 miljard euro aan NOW-, TOGS- en TVL-subsidies. Deze subsidies waren weliswaar niet specifiek voor zelfstandigen bedoeld, maar zelfstandigen konden er vaak wel aanspraak op maken.
Jaar | Totaal (mld euro) | Beloning van werknemers (mld euro) | Belastingen op productie (mld euro) | Toegevoegde waarde (mld euro) | Subsidies (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|
2018 | 73,354 | -15,800 | -1,141 | 88,508 | 1,787 |
2019 | 77,570 | -16,275 | -1,167 | 93,189 | 1,823 |
2020 | 79,026 | -16,446 | -1,300 | 90,816 | 5,956 |
2021 | 84,768 | -17,056 | -1,262 | 97,568 | 5,518 |
Mede dankzij de hoge vrije besparingen van gemiddeld bijna 5 duizend euro per persoon in zowel 2020 als 2021 kon het financieel vermogen van huishoudens flink groeien. Het financieel vermogenssaldo exclusief pensioenaanspraken van Nederlandse huishoudens steeg met 52,4 miljard in 2020 en 68,3 miljard euro in 2021, tot een totaal van 191,9 miljard. De deposito’s en het chartaal geld stegen in 2020 en 2021 met respectievelijk 43,9 en 35,8 miljard euro.
Ook gebruikten huishoudens hun besparingen om te beleggen. Het vermogen dat huishoudens aan aandelen in bedrijven, deelnemingen aan beleggingsfondsen en overige deelnemingen bezaten, was aan het eind van vorig jaar 85,7 miljard hoger dan in 2019. Deze stijging bestond voor 71,6 miljard euro uit prijs- en wisselkoersstijgingen. Per saldo hebben huishoudens dus voor 14,1 miljard euro aan aandelen en deelnemingen ingekocht.
Jaar | Totaal (mld euro) | Deposito's en chartaal geld (mld euro) | Schuldbewijzen (mld euro) | Leningen (mld euro) | Aandelen en andere deelnemingen (mld euro) | Overig (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|---|
2008 | -68,551 | 346,782 | 26,407 | -711,123 | 273,594 | -4,211 |
2009 | -82,886 | 362,128 | 23,953 | -735,326 | 276,826 | -10,467 |
2010 | -74,032 | 372,428 | 21,161 | -755,006 | 299,300 | -11,915 |
2011 | -77,286 | 388,991 | 18,246 | -764,325 | 285,881 | -6,079 |
2012 | -59,071 | 403,480 | 16,461 | -767,480 | 292,525 | -4,057 |
2013 | -39,397 | 404,322 | 12,328 | -757,998 | 306,231 | -4,280 |
2014 | -1,411 | 404,649 | 10,242 | -758,061 | 319,626 | 22,133 |
2015 | 11,342 | 409,375 | 8,738 | -765,411 | 335,885 | 22,755 |
2016 | 33,609 | 418,189 | 8,093 | -774,680 | 361,320 | 20,687 |
2017 | 40,498 | 424,703 | 7,708 | -786,377 | 374,711 | 19,753 |
2018 | 36,386 | 434,251 | 7,318 | -798,447 | 373,164 | 20,100 |
2019 | 71,140 | 455,758 | 7,347 | -808,871 | 399,985 | 16,921 |
2020 | 123,532 | 499,620 | 7,155 | -824,935 | 422,443 | 19,249 |
2021 | 191,862 | 535,452 | 6,625 | -857,696 | 485,734 | 21,747 |
1) Levensverzekeraars beheren ook een klein deel van het pensioenvermogen van huishoudens, dat heeft betrekking op de derde pijler van het pensioenstelsel. Levensverzekeraars bieden echter ook andere financiële producten aan, zoals overlijdensrisicoverzekeringen. Het CBS heeft alleen cijfers over het totale vermogen beheerd door levensverzekeraars en kan daaruit niet bepalen welk deel betrekking heeft op pensioenen. Het genoemde vermogen is daarom inclusief pensioenaanspraken bij verzekeraars. In de grafiek valt het totale vermogen van huishoudens dat door verzekeraars beheerd wordt onder categorie overig. |
Tegelijkertijd stegen ook de schulden. Aan het eind van 2021 hadden huishoudens per saldo 48,8 miljard meer schuld dan in 2019. Grotendeels komt dat door de hypotheekschuld, die in deze periode met 45,9 miljard euro opliep. De stijging van 33,3 miljard euro in 2021 was de grootste sinds 2008. Veel huishoudens gebruikten het geld dat ze tijdens corona bespaarden weliswaar om de hypotheek af te lossen, maar door de hogere huizenprijzen hadden veel huishoudens ook de mogelijkheid om de hypotheek uit te breiden, bijvoorbeeld voor een verbouwing. Daarnaast werden woningen in 2020 en 2021 verkocht voor historisch hoge prijzen, waar ook relatief hoge hypotheken voor nodig waren. Volgens het kadaster werden er in 2020 en 2021 voor respectievelijk 139,0 miljard en 163,2 miljard aan nieuwe hypotheken ingeschreven.
Jaar | Mutatie hypotheekschuld (mld euro) |
---|---|
2007 | 39,917 |
2008 | 30,312 |
2009 | 23,919 |
2010 | 18,939 |
2011 | 12,935 |
2012 | 6,887 |
2013 | -8,225 |
2014 | -0,228 |
2015 | 7,135 |
2016 | 10,151 |
2017 | 9,835 |
2018 | 12,197 |
2019 | 9,935 |
2020 | 15,708 |
2021 | 33,339 |
Financieel gezien is een gemiddeld huishouden positief door 2020 en 2021 gekomen. Door meer inkomen en minder consumptie door de lockdowns waren de besparingen groter. Zelfstandigen ondervonden vooral in 2020 inkomensverliezen, maar werden deels gecompenseerd door de Tozo-regeling, waardoor zij er gemiddeld genomen niet op achteruit gingen. Door de stevige besparingen groeide ook het vermogen van huishoudens in de afgelopen twee jaar.
6. Pensioenfondsen
In Nederland hebben huishoudens veel vermogen gestald bij pensioenfondsen. Omdat huishoudens hier niet vrij over kunnen beschikken, wordt dit vermogen hier apart behandeld. Na het uitbreken van corona in het eerste kwartaal van 2020 boekten de pensioenfondsen een waardedaling van hun bezittingen van 6,8 procent ten opzichte van een kwartaal eerder. Dit kwam vooral door een plotselinge daling van de beurskoersen. Vervolgens trokken de beurzen aan en herstelde het vermogen van pensioenfondsen tot bijna 1,8 biljoen euro aan het eind van 2021, oftewel 16,3 procent meer dan aan het eind van 2019. Van die stijging is 4,2 procentpunt toe te wijzen aan financiële transacties; 12,1 procentpunt was te danken aan koersstijgingen en wisselkoersmutaties.
Jaar | Kwartaal | Termijncontracten (mld euro) | Aandelen in beleggingsfondsen (mld euro) | Beursgenoteerde aandelen (mld euro) | Langlopend schuldpapier (mld euro) | Overig (mld euro) |
---|---|---|---|---|---|---|
2018 | 1e kwartaal | 35,574 | 694,968 | 158,124 | 391,586 | 38,279 |
2018 | 2e kwartaal | 27,758 | 717,758 | 161,147 | 400,133 | 39,956 |
2018 | 3e kwartaal | 29,346 | 732,953 | 166,824 | 398,786 | 30,983 |
2018 | 4e kwartaal | 36,174 | 693,101 | 150,059 | 402,973 | 32,335 |
2019 | 1e kwartaal | 48,032 | 728,380 | 170,651 | 442,765 | 31,138 |
2019 | 2e kwartaal | 78,334 | 737,411 | 173,122 | 458,837 | 27,865 |
2019 | 3e kwartaal | 93,855 | 779,172 | 184,564 | 485,456 | 9,470 |
2019 | 4e kwartaal | 72,654 | 777,241 | 194,797 | 490,556 | 10,331 |
2020 | 1e kwartaal | 92,909 | 682,874 | 156,603 | 486,424 | 20,957 |
2020 | 2e kwartaal | 110,494 | 731,939 | 182,204 | 507,244 | 11,672 |
2020 | 3e kwartaal | 105,927 | 760,848 | 189,979 | 517,606 | 8,291 |
2020 | 4e kwartaal | 113,384 | 806,654 | 210,929 | 530,583 | 10,570 |
2021 | 1e kwartaal | 47,348 | 830,670 | 235,995 | 518,576 | 22,225 |
2021 | 2e kwartaal | 51,958 | 853,736 | 242,167 | 536,107 | 29,375 |
2021 | 3e kwartaal | 49,471 | 832,944 | 242,660 | 547,107 | 58,577 |
2021 | 4e kwartaal | 51,983 | 788,194 | 270,802 | 615,416 | 70,558 |
1) Exclusief pensioenaanspraken |
Opvallend is dat pensioenfondsen meer het heft in eigen handen hebben genomen. In 2021 verkochten pensioenfondsen voor ruim 157,4 miljard euro aan participaties in beleggingsfondsen. Door prijsstijgingen nam het vermogen in deelnemingen per saldo slechts af met 18,5 miljard euro. Het door de verkochte participaties in beleggingsfondsen vrijgekomen geld werd gebruikt om zelf meer te investeren in langlopende obligaties. Pensioenfondsen kochten deze in 2021 voor per saldo 103,5 miljard euro aan, maar door prijsdalingen stonden ze aan het eind van het jaar voor 84,8 miljard meer op de balans dan aan het begin van het jaar. Door prijsstijgingen op de beurs stegen ook de beursgenoteerde aandelen in waarde: in 2021 nam de waarde van beursgenoteerde aandelen in handen van pensioenfondsen met bijna 60 miljard toe.
Naast de toename van het pensioenvermogen is in 2021 ook de rekenrente voor pensioenfondsen gestegen. De rentevoet voor zogenoemde risicovrije beleggingen met een looptijd van tien jaar daalde in 2020 van 0,214 procent naar -0,262 procent, maar steeg eind 2021 tot 0,301 procent (DNB 2022a).
De rekenrente wordt gebruikt om de dekkingsgraad te bepalen: de graadmeter die aangeeft of pensioenfondsen genoeg bezittingen hebben om in de toekomst de toegezegde pensioenen uit te kunnen keren. Door de groei van zowel het pensioenvermogen als de rekenrente is de dekkingsgraad van de totale pensioensector in 2021 gestegen tot 108,1 procent, waar dat aan het eind van 2020 nog 95 procent was (DNB 2022b). Door die lage dekkingsgraad was het voor de meeste pensioenfondsen tijdens de coronaperiode niet mogelijk om te indexeren. Door de stijging van de dekkingsgraad wordt indexeren voor veel pensioenfondsen weer een reële mogelijkheid.
Periode | Kwartaal | Dekkingsgraad (%) |
---|---|---|
2019 | 1e kwartaal | 107,3 |
2019 | 2e kwartaal | 106,0 |
2019 | 3e kwartaal | 103,3 |
2019 | 4e kwartaal | 102,1 |
2020 | 1e kwartaal | 99,7 |
2020 | 2e kwartaal | 96,9 |
2020 | 3e kwartaal | 96,0 |
2020 | 4e kwartaal | 95,0 |
2021 | 1e kwartaal | 97,0 |
2021 | 2e kwartaal | 101,1 |
2021 | 3e kwartaal | 104,7 |
2021 | 4e kwartaal | 108,1 |
Bron: CBS, DNB |
Conclusie
De bedrijfswinsten liepen in 2020 fors terug, maar herstelden daarna sterk en lagen eind 2021 alweer op recordhoogte. Bedrijven staken die gegroeide winst niet in extra investeringen, maar in deposito’s. Met ruim 387 miljard euro hadden bedrijven nooit eerder zoveel geld achter de hand.
Het inkomen van huishoudens groeide tijdens de hele coronacrisis door. Ook het inkomen van zelfstandigen liep, mede dankzij de Tozo, niet terug in 2020. Doordat huishoudens minder consumeerden, stegen de vrije besparingen van huishoudens sterk tot 86,0 miljard euro, oftewel gemiddeld 4.942 euro per persoon. Nooit eerder spaarden huishoudens zoveel. Dankzij die besparingen kon het vermogen van huishoudens in 2020 en 2021 sterk groeien. De deposito’s stegen en huishoudens werden rijker door koersstijgingen op de beurs.
De prijsstijgingen op de beurs waren ook gunstig voor het vermogen van pensioenfondsen. Aan het eind van 2021 beheerden pensioenfondsen bijna 1,8 biljoen euro aan vermogen. Doordat in de loop van 2021 ook de rente begon te stijgen, steeg de dekkingsgraad van pensioenfondsen sterk. Met een hogere rente hoeven pensioenfondsen minder in kas te houden, omdat het verwachte rendement hoger ligt. Hierdoor is de kans groter dat de uitkeringen voor gepensioneerden weer kunnen meestijgen met de inflatie.
Referenties
CPB (2020), Juniraming 2020: vooruitzichten 2020 en 2021
CBS (2022), De Nederlandse economie in 2021
DNB (2022a), Rentevoet
DNB (2022b), Dekkingsgraad