De Nederlandse economie in 2019
Over deze publicatie
“De Nederlandse economie” is een reeks artikelen waarin actuele macro-economische fenomenen worden beschreven en geduid. De artikelen zijn grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van de nationale rekeningen.
Samenvatting
Nog altijd had de bouwnijverheid van alle bedrijfstakken de grootste stijging van de toegevoegde waarde, maar die toename was wel een stuk lager dan in de voorgaande jaren. De vooruitzichten voor de bouw, een van de motoren achter de groei in de afgelopen jaren, zijn ook minder gunstig.
De groei van de economie was volledig toe te schrijven aan meer gewerkte uren. De arbeidsproductiviteit, de toegevoegde waarde per uur, was lager dan in 2018. Voor de arbeidsmarkt was 2019 weer een jaar van records. Zowel de cao-lonen als de consumentenprijzen stegen flink. De stijging van de cao-lonen was de hoogste na 2009 en die van de consumentenprijzen de hoogste na 2002. De overheid hield opnieuw geld over en de staatsschuld daalde verder tot ruim onder de 50 procent van het bbp.
Volgens de Conjunctuurklok van het CBS was er tot half maart 2020 nog sprake van hoogconjunctuur.
1. Inleiding
Allereerst zal de ontwikkeling van de Nederlandse economie in 2019 in grote lijnen worden geschetst aan de hand van het bbp en de bijdragen hieraan vanuit de verschillende bestedingscategorieën. Om de meest recente ontwikkeling van een context te voorzien,wordt deze afgezet tegen ontwikkelingen in eerdere jaren en ook tegen die van verschillende buitenlandse economieën.
Vervolgens wordt in de rest van het artikel dieper ingegaan op de verschillende uitkomsten van de nationale rekeningen, door deze per sector te behandelen. In paragraaf 4 wordt naar de prestaties van het bedrijfsleven gekeken, uitgedrukt in toegevoegde waarde,winsten en faillissementen. Dit wordt gevolgd door een analyse van een aantal belangrijke economische indicatoren voor huishoudens, zoals lonen en inkomen.
Tussen deze twee paragrafen in wordt de arbeidsmarkt behandeld, waar beide sectoren(bedrijven en huishoudens) elkaar treffen. Speciale aandacht is er voor de bouw. Door naast het aantal banen, werkzame personen en uitzendkrachten ook naar het aantal vacatures en werklozen te kijken, wordt een indruk verkregen van de krapte op de arbeidsmarkt.
De overheidsfinanciën komen vervolgens aan bod door middel van de EMU-schuld en het EMU–saldo. Het artikel wordt afgesloten met een doorkijkje naar het lopende jaar, 2020,op basis van de meest recente uitkomsten uit de Conjunctuurenquête.
2. Economische groei
De omvang van de Nederlandse economie, afgemeten aan het bbp, groeide in 2019 met 1,8 procent. Dat was wat minder sterk dan in de vier voorgaande jaren. In 2018 bedroeg de economische groei 2,6 procent.
Perioden | Volume, t.o.v. zelfde periode vorig jaar |
---|---|
2001 | 2,3 |
2002 | 0,2 |
2003 | 0,2 |
2004 | 2 |
2005 | 2,1 |
2006 | 3,5 |
2007 | 3,8 |
2008 | 2,2 |
2009 | -3,7 |
2010 | 1,3 |
2011 | 1,6 |
2012 | -1 |
2013 | -0,1 |
2014 | 1,4 |
2015 | 2 |
2016 | 2,2 |
2017 | 2,9 |
2018 | 2,6 |
2019 | 1,8 |
Na 2013 is de Nederlandse economie zes jaar op rij gegroeid. Net als in 2018 was de economische groei in 2019 vooral toe te schrijven aan de investeringen in vaste activa, de export van diensten en de consumptie door huishoudens 1). Ook de wederuitvoer en de consumptie door de overheid droegen positief bij. Daarentegen was de bijdrage van de export van Nederlands product negatief.
2019 (%-volumeverandering t.o.v. jaar eerder) | 2018 (%-volumeverandering t.o.v. jaar eerder) | |
---|---|---|
Bruto binnenlands product | 1,8 | 2,6 |
Invoer goederen en diensten | 3,1 | 3,3 |
Wederuitvoer | 6,3 | 3,6 |
Bruto investeringen in vaste activa | 5,3 | 3,2 |
Uitvoer diensten | 3,4 | 5,5 |
Consumptie overheid | 1,6 | 1,6 |
Consumptie huishoudens | 1,4 | 2,3 |
Uitvoer Nederlands product | -2,4 | 2,7 |
In 2019 zijn de investeringen in vaste activa met 5,3 procent gegroeid. De groei was hoger dan in 2018, toen de investeringen met 3,2 procent groeiden. In 2019 werd vooral meer geïnvesteerd in personenauto’s en gebouwen. Ook de investeringen in woningen,infrastructuur, vliegtuigen en machines lagen hoger dan een jaar eerder. De groei van de investeringen in woningen was met 1,8 procent in 2019 wel een stuk lager dan in 2018, toen de investeringen in woningen met 7 procent groeiden.
De toegenomen investeringen vielen samen met een relatief hoge bezettingsgraad van machines en installaties in de industrie. De bezettingsgraad geeft aan in welke mate de machines en installaties worden gebruikt. De bezettingsgraad piekte medio 2018 en is sindsdien weinig meer veranderd.
Jaar | Kwartaal | Bezettingsgraad |
---|---|---|
2012 | 79,1 | |
2012 | 77,8 | |
2012 | 78,9 | |
2012 | 79,5 | |
2013 | 76,5 | |
2013 | 75,5 | |
2013 | 77,4 | |
2013 | 79,7 | |
2014 | 79,6 | |
2014 | 80,2 | |
2014 | 79,7 | |
2014 | 80,2 | |
2015 | 80,6 | |
2015 | 81,8 | |
2015 | 82,5 | |
2015 | 82,6 | |
2016 | 81,2 | |
2016 | 81,6 | |
2016 | 81,8 | |
2016 | 82,2 | |
2017 | 81,3 | |
2017 | 82,9 | |
2017 | 83,4 | |
2017 | 83,3 | |
2018 | 83,5 | |
2018 | 83,6 | |
2018 | 84,5 | |
2018 | 84,1 | |
2019 | 83,9 | |
2019 | 84,3 | |
2019 | 84,3 | |
2019 | 84 | |
2020 | 82,7 |
Het vertrouwen van de industriële producenten was in 2019 echter minder hoog dan in 2018, maar lag wel boven het langjarige gemiddelde. In tegenstelling tot in bijvoorbeeld Duitsland bleven de industriële ondernemers in Nederland gedurende vrijwel heel 2019 echter gematigd positief.
Duitsland | Nederland | ||
---|---|---|---|
2014 | 1 | -3 | |
2014 | 1 | -3 | |
2014 | 2 | -2 | |
2014 | 0 | -3 | |
2014 | 1 | -2 | |
2014 | 0 | -2 | |
2014 | 1 | -1 | |
2014 | -2 | -2 | |
2014 | -3 | -1 | |
2014 | -4 | 1 | |
2014 | -3 | 1 | |
2014 | -3 | 1 | |
2015 | -3 | -1 | |
2015 | -3 | -1 | |
2015 | -1 | -1 | |
2015 | -2 | 0 | |
2015 | -2 | 1 | |
2015 | -2 | 2 | |
2015 | -1 | 1 | |
2015 | -2 | 1 | |
2015 | -1 | 2 | |
2015 | -2 | 1 | |
2015 | -2 | 2 | |
2015 | -2 | 0 | |
2016 | -4 | 1 | |
2016 | -5 | 0 | |
2016 | -5 | 0 | |
2016 | -4 | 1 | |
2016 | -3 | 1 | |
2016 | -2 | 3 | |
2016 | -2 | 3 | |
2016 | -3 | -1 | |
2016 | 0 | 0 | |
2016 | 1 | 1 | |
2016 | 0 | 1 | |
2016 | 2 | 3 | |
2017 | 2 | 3 | |
2017 | 3 | 4 | |
2017 | 4 | 4 | |
2017 | 6 | 5 | |
2017 | 7 | 3 | |
2017 | 9 | 5 | |
2017 | 11 | 4 | |
2017 | 11 | 3 | |
2017 | 13 | 5 | |
2017 | 15 | 5 | |
2017 | 14 | 7 | |
2017 | 16 | 7 | |
2018 | 16 | 7 | |
2018 | 14 | 8 | |
2018 | 12 | 7 | |
2018 | 13 | 6 | |
2018 | 12 | 7 | |
2018 | 12 | 6 | |
2018 | 10 | 4 | |
2018 | 11 | 5 | |
2018 | 10 | 4 | |
2018 | 8 | 4 | |
2018 | 7 | 4 | |
2018 | 4 | 5 | |
2019 | 3 | 3 | |
2019 | 2 | 3 | |
2019 | -2 | 3 | |
2019 | -5 | 3 | |
2019 | -5 | 2 | |
2019 | -10 | 0 | |
2019 | -13 | 1 | |
2019 | -11 | 2 | |
2019 | -16 | 1 | |
2019 | -16 | 1 | |
2019 | -16 | 0 | |
2019 | -17 | 0 | |
2019 | |||
Bron: CBS, Europese Commissie |
Consumenten hebben vorig jaar 1,4 procent meer besteed dan in 2018. De groei lag lager dan in de twee voorafgaande jaren, toen consumenten ruim 2 procent meer uitgaven dan een jaar eerder. Consumenten gaven in 2019 vooral meer uit aan woninginrichting, elektrische apparaten (audio, tv, computers, telefoons, huishoudelijke apparaten, etc.) en aan kleding. Aan personenauto’s hebben ze in 2019 minder besteed dan in 2018. Verder gaven consumenten meer uit aan diensten, zoals horeca, vervoer en communicatie. Uitgaven aan diensten maken ruim de helft van de totale binnenlandse consumptieve bestedingen uit.
In 2019 groeide de wederuitvoer het hardst van alle bestedingen, met 6,3 procent. Dat wil echter niet zeggen dat de wederuitvoer ook het meest heeft bijgedragen aan de bbp-groei van 1,8 procent. Wederuitvoer is namelijk de uitvoer van eerder ingevoerde vaak kant-en klare producten. Daaraan vinden slechts beperkte bewerkingen in Nederland plaats. In 2018 was het aandeel van de invoer in de wederuitvoer volgens input-outputanalyse ongeveer 86 procent. Dat aandeel is de laatste jaren redelijk constant. De resterende 14 procent van het volume van de wederuitvoer in 2019 droeg daadwerkelijk bij aan het bbp.
De uitvoer van Nederlandse producten kromp met 2,4 procent. Dat komt vooral doordat de uitvoer van elektrotechnische machines en apparaten (bijvoorbeeld consumentenelektronica) lager was dan in 2018. Daarentegen hebben Nederlandse bedrijven in 2019 wel meer machines en apparaten, chemische en aardolieproducten uitgevoerd dan een jaar eerder. De export van diensten ten slotte groeide met 3,4 procent.
In een groot deel van 2019 werd de groei van de import en export gedrukt door een bedrijf dat een deel van zijn activiteiten heeft verplaatst naar een ander land. Op het handelssaldo had dit nagenoeg geen effect.
De totale uitvoer van goederen groeide in 2019 met 2 procent minder hard dan in 2018 (3,2 procent). De afgezwakte uitvoergroei is in lijn met de krimp van de relevante wereldhandel.
De invoer van goederen en diensten groeide in 2019 met 3,1 procent harder dan de uitvoer van goederen en diensten (2,4 procent). Per saldo droegen de wederuitvoer en de export van diensten positief bij aan de economische groei, maar was de bijdrage van de export van Nederlands product negatief.
Uitvoer goederen (werkdagcorrigeerd) | Wereldhandel (seizoengecorrigeerd) | ||
---|---|---|---|
2001 | 11,7 | 9,1 | |
2001 | 5,4 | 6,0 | |
2001 | 5,1 | 5,4 | |
2001 | 3,4 | 3,3 | |
2001 | 1,2 | -0,3 | |
2001 | 4,7 | 1,2 | |
2001 | 1,2 | -1,5 | |
2001 | -0,5 | -2,9 | |
2001 | -0,5 | -4,4 | |
2001 | -3,7 | -4,3 | |
2001 | -7,1 | -4,9 | |
2001 | -5,8 | -6,4 | |
2002 | -6,2 | -4,2 | |
2002 | -1,8 | -1,9 | |
2002 | 0,1 | -1,0 | |
2002 | 0,2 | 1,5 | |
2002 | 0,8 | 1,2 | |
2002 | -0,6 | 3,3 | |
2002 | 0,7 | 5,3 | |
2002 | 0,7 | 5,0 | |
2002 | 2,9 | 7,8 | |
2002 | 3,5 | 6,1 | |
2002 | 5,4 | 8,0 | |
2002 | 1,5 | 7,9 | |
2003 | 7,0 | 7,7 | |
2003 | 3,9 | 6,1 | |
2003 | 0,4 | 5,9 | |
2003 | 2,8 | 4,6 | |
2003 | 0,7 | 5,6 | |
2003 | -0,2 | 3,2 | |
2003 | 1,7 | 4,1 | |
2003 | -1,2 | 2,7 | |
2003 | 2,7 | 5,4 | |
2003 | 5,8 | 7,3 | |
2003 | 3,3 | 6,2 | |
2003 | 3,4 | 9,9 | |
2004 | 2,0 | 7,1 | |
2004 | 2,1 | 9,6 | |
2004 | 5,3 | 10,3 | |
2004 | 10,0 | 11,0 | |
2004 | 9,6 | 11,5 | |
2004 | 13,3 | 13,7 | |
2004 | 14,3 | 11,3 | |
2004 | 14,2 | 12,1 | |
2004 | 11,3 | 9,6 | |
2004 | 10,6 | 8,6 | |
2004 | 10,8 | 9,5 | |
2004 | 9,3 | 8,5 | |
2005 | 9,9 | 8,9 | |
2005 | 8,9 | 6,3 | |
2005 | 6,5 | 5,5 | |
2005 | 7,9 | 7,5 | |
2005 | 7,1 | 7,2 | |
2005 | 3,0 | 5,9 | |
2005 | 4,7 | 5,3 | |
2005 | 6,8 | 7,6 | |
2005 | 5,1 | 7,0 | |
2005 | 4,2 | 7,1 | |
2005 | 6,0 | 7,1 | |
2005 | 8,1 | 8,5 | |
2006 | 5,4 | 8,5 | |
2006 | 7,3 | 10,1 | |
2006 | 10,8 | 11,3 | |
2006 | 7,1 | 8,5 | |
2006 | 7,2 | 8,5 | |
2006 | 11,7 | 9,2 | |
2006 | 5,4 | 8,9 | |
2006 | 9,3 | 8,8 | |
2006 | 8,6 | 9,5 | |
2006 | 7,5 | 8,6 | |
2006 | 9,2 | 9,2 | |
2006 | 10,0 | 7,0 | |
2007 | 6,7 | 7,7 | |
2007 | 5,6 | 7,0 | |
2007 | 4,9 | 5,7 | |
2007 | 3,4 | 5,9 | |
2007 | 5,7 | 5,9 | |
2007 | 4,3 | 5,7 | |
2007 | 7,6 | 7,2 | |
2007 | 6,1 | 6,8 | |
2007 | 5,4 | 5,1 | |
2007 | 5,5 | 6,0 | |
2007 | 7,3 | 4,8 | |
2007 | 1,5 | 4,0 | |
2008 | 8,5 | 6,6 | |
2008 | 6,6 | 5,4 | |
2008 | 1,4 | 3,5 | |
2008 | 5,9 | 4,7 | |
2008 | 1,1 | 4,2 | |
2008 | -1,5 | 2,3 | |
2008 | 1,1 | 3,4 | |
2008 | 0,5 | 1,6 | |
2008 | 0,6 | 0,9 | |
2008 | -0,2 | -1,1 | |
2008 | -8,4 | -7,5 | |
2008 | -9,5 | -13,0 | |
2009 | -14,1 | -19,0 | |
2009 | -13,4 | -18,4 | |
2009 | -13,9 | -17,5 | |
2009 | -17,1 | -17,9 | |
2009 | -13,3 | -18,6 | |
2009 | -13,1 | -15,9 | |
2009 | -8,7 | -14,9 | |
2009 | -10,6 | -14,3 | |
2009 | -9,8 | -10,5 | |
2009 | -6,2 | -8,0 | |
2009 | -0,7 | -1,9 | |
2009 | 1,6 | 7,3 | |
2010 | 7,2 | 11,9 | |
2010 | 7,4 | 13,3 | |
2010 | 12,7 | 16,1 | |
2010 | 13,6 | 15,3 | |
2010 | 13,9 | 19,5 | |
2010 | 12,9 | 18,0 | |
2010 | 11,0 | 14,8 | |
2010 | 12,2 | 15,1 | |
2010 | 8,8 | 11,4 | |
2010 | 10,6 | 11,4 | |
2010 | 9,2 | 12,1 | |
2010 | 11,3 | 9,1 | |
2011 | 10,6 | 10,8 | |
2011 | 10,0 | 8,7 | |
2011 | 6,8 | 7,4 | |
2011 | 8,5 | 5,9 | |
2011 | 5,1 | 4,5 | |
2011 | 5,2 | 2,7 | |
2011 | 5,3 | 4,0 | |
2011 | 4,8 | 4,7 | |
2011 | 3,5 | 3,8 | |
2011 | -1,6 | 2,1 | |
2011 | 0,4 | 1,2 | |
2011 | 4,7 | 1,4 | |
2012 | 1,1 | -0,4 | |
2012 | 0,7 | 1,1 | |
2012 | 1,8 | 1,2 | |
2012 | 2,7 | 1,0 | |
2012 | 5,6 | 2,7 | |
2012 | 3,7 | 2,6 | |
2012 | 1,8 | 1,5 | |
2012 | 2,6 | 0,4 | |
2012 | 3,1 | 2,1 | |
2012 | 7,4 | 1,1 | |
2012 | 5,2 | 1,5 | |
2012 | 2,7 | 1,6 | |
2013 | 4,3 | 3,9 | |
2013 | 2,6 | 2,1 | |
2013 | 3,2 | 1,8 | |
2013 | 0,3 | 3,8 | |
2013 | 3,1 | 1,0 | |
2013 | 3,5 | 0,7 | |
2013 | 2,6 | 2,0 | |
2013 | 2,9 | 2,6 | |
2013 | 0,1 | 1,2 | |
2013 | -0,1 | 3,4 | |
2013 | 2,3 | 3,3 | |
2013 | 0,9 | 2,6 | |
2014 | 0,8 | 2,1 | |
2014 | 3,5 | 2,8 | |
2014 | 1,8 | 2,0 | |
2014 | 3,6 | 2,1 | |
2014 | -1,3 | 1,9 | |
2014 | 3,7 | 2,9 | |
2014 | 3,6 | 2,8 | |
2014 | 0,6 | 2,2 | |
2014 | 6,3 | 4,5 | |
2014 | 3,3 | 3,2 | |
2014 | 2,8 | 2,8 | |
2014 | 5,8 | 4,3 | |
2015 | 7,0 | 3,2 | |
2015 | 4,6 | 3,4 | |
2015 | 3,5 | 2,4 | |
2015 | 5,4 | 2,0 | |
2015 | 5,8 | 1,0 | |
2015 | 4,9 | 2,7 | |
2015 | 5,2 | 2,1 | |
2015 | 6,7 | 2,1 | |
2015 | 3,4 | 0,7 | |
2015 | 5,6 | 1,4 | |
2015 | 4,3 | 0,8 | |
2015 | 4,0 | 0,9 | |
2016 | 4,2 | -0,3 | |
2016 | 3,5 | 1,4 | |
2016 | 3,6 | 0,8 | |
2016 | 5,4 | 1,5 | |
2016 | 6,4 | 2,1 | |
2016 | 2,4 | 1,7 | |
2016 | 3,0 | 0,1 | |
2016 | 3,0 | 2,1 | |
2016 | 5,9 | 1,5 | |
2016 | 3,3 | 0,5 | |
2016 | 6,4 | 3,4 | |
2016 | 5,3 | 3,6 | |
2017 | 1,7 | 4,0 | |
2017 | 6,7 | 2,2 | |
2017 | 8,4 | 6,2 | |
2017 | 0,8 | 3,6 | |
2017 | 4,6 | 5,7 | |
2017 | 10,8 | 4,5 | |
2017 | 7,1 | 5,7 | |
2017 | 7,3 | 4,7 | |
2017 | 7,8 | 5,4 | |
2017 | 6,9 | 4,5 | |
2017 | 6,9 | 5,5 | |
2017 | 6,2 | 5,2 | |
2018 | 4,7 | 5,8 | |
2018 | 4,6 | 5,3 | |
2018 | 3,2 | 2,2 | |
2018 | 6,8 | 4,3 | |
2018 | 4,6 | 3,6 | |
2018 | 0,3 | 3,7 | |
2018 | 2,7 | 4,7 | |
2018 | 3,9 | 4,0 | |
2018 | 3,1 | 2,7 | |
2018 | 3,3 | 5,6 | |
2018 | 1,0 | 0,7 | |
2018 | 0,4 | -1,1 | |
2019 | 0,8 | 0,2 | |
2019 | 0,9 | -0,2 | |
2019 | 1,6 | 1,4 | |
2019 | 0,6 | 0,1 | |
2019 | 0,6 | 0,2 | |
2019 | 1,3 | -1,6 | |
2019 | 0,0 | -0,9 | |
2019 | 3,5 | -0,8 | |
2019 | 1,5 | -0,8 | |
2019 | 5,5 | -1,9 | |
2019 | 2,0 | -0,9 | |
2019 | 4,3 | 0,4 | |
Bron: CBS, CPB |
3. Internationaal
Net als in 2018 groeide de Nederlandse economie in 2019 harder dan in de ons omringende landen (België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk (VK)) en ook sterker dan gemiddeld in de Europese Unie.
Land | Groei (%) |
---|---|
China | 6,1 |
VS | 2,3 |
EU28 | 1,5 |
Ierland | 5,5 |
Hongarije | 4,9 |
Malta | 4,4 |
Estland | 4,3 |
Polen | 4,1 |
Roemenië | 4,1 |
Litouwen | 3,9 |
Bulgarije | 3,4 |
Cyprus | 3,2 |
Kroatië | 2,9 |
Tsjechië | 2,4 |
Slovenië | 2,4 |
Luxemburg | 2,3 |
Slowakije | 2,3 |
Denemarken | 2,2 |
Letland | 2,2 |
Portugal | 2,2 |
Spanje | 2 |
Griekenland | 1,9 |
Nederland | 1,8 |
Oostenrijk | 1,6 |
België | 1,4 |
VK | 1,4 |
Frankrijk | 1,3 |
Zweden | 1,2 |
Finland | 1 |
Duitsland | 0,6 |
Italië | 0,3 |
Bron: CBS, Eurostat |
De economieën van de Oost-Europese landen groeiden ook in 2019 over het algemeen harder dan die van West-Europese landen. De Chinese economie groeide weliswaar minder hard dan in eerdere jaren, maar in 2019 nog altijd met ruim 6 procent. De economie van de Verenigde Staten groeide met 2,3 procent in 2019 ook harder dan de Europese. In de meeste Europese economieën en de VS was de groei in 2019 ook minder sterk dan in voorgaande jaren.
Na 2013 is de Nederlandse economie zes jaar op rij gegroeid. In die zes jaar is de Nederlandse economie sterker gegroeid dan in de ons omringende landen. Nederland had echter een behoorlijke inhaalslag te maken. De Nederlandse economie zakte in de crisisjaren 2009-2013 verder weg dan de economieën van de ons omringende landen. In jaren van hoogconjunctuur groeit de Nederlandse economie harder dan in omringende landen,terwijl in jaren van laagconjunctuur de groei doorgaans sterker terugvalt (Hemmerlé, 2019). Vooral de hogere volatiliteit van de consumptie door huishoudens en de investeringen in woningen speelt hierin een rol. Dat hangt in belangrijke mate samen met de inrichting van het pensioenstelsel, de woningmarkt, het overheidsbeleid en de arbeidsmarkt in Nederland (De Kruijf en Jonkers, 2018).
Frankrijk (2014=100) | Duitsland (2014=100) | België (2014=100) | VK (2014=100) | EU28 (2014=100) | Nederland (2014=100) | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2014 | 99,6 | 99,6 | 99,3 | 99,1 | 99,4 | 99,2 | |
2014 | 99,8 | 99,5 | 99,6 | 99,7 | 99,7 | 99,8 | |
2014 | 100,3 | 100 | 100,3 | 100,3 | 100,2 | 100 | |
2014 | 100,4 | 100,9 | 100,8 | 100,9 | 100,7 | 100,9 | |
2015 | 100,8 | 100,7 | 101,3 | 101,4 | 101,5 | 101,5 | |
2015 | 100,8 | 101,3 | 102 | 102,1 | 102 | 101,9 | |
2015 | 101,2 | 101,8 | 102,2 | 102,6 | 102,5 | 102,2 | |
2015 | 101,4 | 102,2 | 102,6 | 103,3 | 103,1 | 102,2 | |
2016 | 102,1 | 103 | 102,8 | 103,5 | 103,6 | 103,2 | |
2016 | 101,7 | 103,6 | 103,5 | 104,1 | 104 | 103,4 | |
2016 | 102 | 103,8 | 103,7 | 104,5 | 104,5 | 104,6 | |
2016 | 102,6 | 104,2 | 104,3 | 105,2 | 105,3 | 105,5 | |
2017 | 103,5 | 105,4 | 105,1 | 105,8 | 106 | 106 | |
2017 | 104,1 | 106 | 105,4 | 106,1 | 106,7 | 106,9 | |
2017 | 104,8 | 106,9 | 105,5 | 106,4 | 107,5 | 107,7 | |
2017 | 105,7 | 107,7 | 106,4 | 106,9 | 108,3 | 108,5 | |
2018 | 105,9 | 107,9 | 106,6 | 106,9 | 108,6 | 109,2 | |
2018 | 106,1 | 108,3 | 106,9 | 107,5 | 109,1 | 109,9 | |
2018 | 106,4 | 108,2 | 107,1 | 108,1 | 109,5 | 110,2 | |
2018 | 106,9 | 108,4 | 108 | 108,3 | 109,9 | 110,8 | |
2019 | 107,3 | 108,9 | 108 | 109 | 110,5 | 111,3 | |
2019 | 107,7 | 108,7 | 108,4 | 108,9 | 110,7 | 111,7 | |
2019 | 108 | 108,9 | 108,8 | 109,5 | 111,1 | 112,2 | |
2019 | 107,9 | 108,9 | 109,3 | 109,5 | 111,3 | 112,6 | |
Bron: CBS, Eurostat |
Afgemeten aan het bruto binnenlands product per hoofd is Nederland een van de meest welvarende landen van Europa. In 2019 moest Nederland alleen Luxemburg, Ierland en Denemarken voor laten gaan.
2019 (duizend euro) | |
---|---|
Luxemburg | 102,2 |
Ierland | 70,47 |
Denemarken | 53,37 |
Nederland | 46,82 |
Zweden | 46,18 |
Oostenrijk | 44,9 |
Finland | 43,48 |
Duitsland | 41,34 |
België | 41,24 |
VK | 37,76 |
Frankrijk | 36,06 |
EU28 | 31,95 |
Italië | 29,61 |
Spanje | 26,42 |
Malta | 26,35 |
Cyprus | 24,92 |
Slovenië | 22,98 |
Estland | 21,16 |
Portugal | 20,66 |
Tsjechië | 20,61 |
Griekenland | 17,5 |
Litouwen | 17,31 |
Slowakijke | 17,27 |
Letland | 15,93 |
Hongarije | 14,72 |
Polen | 13,73 |
Roemenië | 11,44 |
Bulgarije | 8,68 |
Bron: CBS, Eurostat |
3.1 Producentenvertrouwen Europa fors gedaald
In 2019 verslechterde de stemming onder industriële ondernemers in Europa aanzienlijk.Slechts in een paar landen, zoals Griekenland, nam het vertrouwen in 2019 toe. Het producentenvertrouwen geeft de opvatting weer van ondernemers in de industrie over de orderportefeuille, de voorraden gereed product en de verwachte productie. Vooral in het Verenigd Koninkrijk, maar ook in Duitsland is het vertrouwen van de ondernemers sterk gedaald. In Nederland bleef het vertrouwen behoorlijk op peil.
Land | Saldo (verandering t.o.v. jaar eerder) |
---|---|
Griekenland | 7 |
Spanje | 0,8 |
Roemenië | -0,1 |
Kroatië | -1,3 |
Denemarken | -1,8 |
Litouwen | -3,3 |
Bulgarije | -3,4 |
Cyprus | -3,9 |
Portugal | -4,3 |
Letland | -4,5 |
Italië | -4,6 |
Nederland | -4,9 |
België | -5,5 |
Luxemburg | -5,6 |
Polen | -6,3 |
Tsjechië | -6,4 |
Frankrijk | -6,5 |
Malta | -7,3 |
Slowakije | -8,2 |
Slovenië | -9,8 |
Oostenrijk | -10,4 |
Finland | -10,9 |
Estland | -16,4 |
Hongarije | -17,4 |
Duitsland | -20,7 |
Zweden | -26,4 |
Ierland | -27 |
Vk | -29,7 |
Bron: CBS, Eurostat |
Onze belangrijkste handelspartner, Duitsland, had veel last van het handelsconflict tussen China en de VS. Verder worstelde de Duitse auto-industrie in 2019 met de herziene emissienormen voor dieselvoertuigen en de overgang naar elektrisch rijden. Ook de onzekerheid rondom de brexit speelde een negatieve rol. De toegevoegde waarde van de Duitse industrie kromp in 2019 met 3,7 procent, waar de Nederlandse industrie nog een kleine groei van 0,8 procent had.
4. Bedrijfsleven
De groei van de Nederlandse economie is ook te meten via het bedrijfsleven. Alles wat in Nederland aan waarde wordt toegevoegd door middel van productie, telt op tot het bbp(plus het saldo van productgebonden belastingen en subsidies). Veruit de meeste toegevoegde waarde (het verschil tussen productie en verbruik van energie, materialen en diensten) is toe te schrijven aan het bedrijfsleven.
Net als het bbp groeide de toegevoegde waarde van het bedrijfsleven in 2019 met 1,8 procent. Met 4,8 procent was de groei van de bouwnijverheid opnieuw het sterkst. De woningbouw trok verder aan, maar groeide minder sterk dan in 2018. De bouw van bedrijfsgebouwen groeide daarentegen net zo sterk als een jaar eerder. Na de bouw was de groei van de specialistische zakelijke diensten (bijvoorbeeld advocaten-, ingenieurs- en reclamebureaus) het grootst.
Ook de toegevoegde waarde van de Nederlandse industrie groeide verder. De groei was echter met 0,8 procent een stuk kleiner dan in 2018 (4,7 procent). Vooral de productie van machines en apparaten lag hoger. Dit zijn ook producten die het goed deden in de export.De delfstoffenwinning daarentegen kromp opnieuw door het verder dichtdraaien van de gaskraan.
Bedrijfstak | 2019 (%-volumeverandering t.o.v. jaar eerder) | 2018 (%-volumeverandering t.o.v. jaar eerder) |
---|---|---|
Bouwnijverheid | 4,8 | 7,7 |
Specialistische zakelijke diensten | 3,7 | 4,1 |
Informatie en communicatie | 3,5 | 3,9 |
Energie | 3,4 | 0,6 |
Handel | 3 | 3 |
Verhuur en handel van onroerend goed | 2,8 | 2,7 |
Cultuur, recreatie, overige diensten | 2,3 | 2,8 |
Overheid en zorg | 1,7 | 0,9 |
Verhuur en overige zakelijke diensten | 1,6 | 5,6 |
Horeca | 1,5 | 4,3 |
Landbouw, bosbouw en visserij | 0,8 | -2,5 |
Industrie | 0,8 | 4,7 |
Vervoer en opslag | 0,8 | 3,3 |
Water en afval | -0,6 | 1,4 |
Financiële dienstverlening | -1,4 | -1,4 |
Delfstoffenwinning | -12,8 | -15 |
4.1 Groei bouwnijverheid vlakt af
De bouw was de afgelopen jaren steeds de sterkst groeiende bedrijfstak in Nederland. Dat was onder meer toe te schrijven aan de aantrekkende woningbouw. In 2019 kwam de groei van de bouwnijverheid uit op 4,8 procent. Dat is een stuk lager dan in de vier voorgaande jaren. In de loop van 2019 nam de groei van de toegevoegde waarde steeds verder af en sloeg in het vierde kwartaal om in een lichte krimp.
Jaar | Kwartaal | Verandering (%-volumeverandering t.o.v. jaar eerder) |
---|---|---|
2012 | -10,9 | |
2012 | -7,2 | |
2012 | -6 | |
2012 | -7,8 | |
2013 | -10,8 | |
2013 | -7,6 | |
2013 | -5 | |
2013 | 1 | |
2014 | 5,6 | |
2014 | 0,1 | |
2014 | -1,2 | |
2014 | 8,2 | |
2015 | 7,6 | |
2015 | 11,5 | |
2015 | 7,9 | |
2015 | 1 | |
2016 | 9,1 | |
2016 | 6,3 | |
2016 | 10,7 | |
2016 | 8,8 | |
2017 | 7,2 | |
2017 | 8,2 | |
2017 | 6,6 | |
2017 | 8 | |
2018 | 5,9 | |
2018 | 10,4 | |
2018 | 6,8 | |
2018 | 7,6 | |
2019 | 9,7 | |
2019 | 3,9 | |
2019 | 6,3 | |
2019 | -0,4 |
Mogelijke oorzaken hiervoor waren een tekort aan personeel en de stikstofuitspraak van de Raad van State in mei, waardoor het moeilijker werd om vergunningen rond te krijgen voor nieuwe bouwprojecten. Ook voor de stikstofuitspraak daalde het aantal afgegeven vergunningen voor nieuwe woningen al. In 2019 werd voor ruim 57 duizend nieuw te bouwen woningen een vergunning afgegeven. Dat was 18 procent minder dan in 2018. Het aantal verleende vergunningen voor nieuwbouwwoningen is een indicator voor wat er in de nabije toekomst aan woningen gebouwd zal worden. De gemiddelde doorlooptijd vanaf vergunningverlening tot oplevering is circa twee jaar. Ook het aantal verleende vergunningen voor bedrijfsgebouwen was in 2019 lager dan in 2018.
Bouwvergunningen woningen | Column1 | Column2 | ||
---|---|---|---|---|
2012 | 2620 | |||
2012 | 3409 | |||
2012 | 3061 | |||
2012 | 2609 | |||
2012 | 4022 | |||
2012 | 3949 | |||
2012 | 5049 | |||
2012 | 2397 | |||
2012 | 3223 | |||
2012 | 3625 | |||
2012 | 2934 | |||
2012 | 2456 | |||
2013 | 1903 | |||
2013 | 2585 | |||
2013 | 1790 | |||
2013 | 2918 | |||
2013 | 2457 | |||
2013 | 1607 | |||
2013 | 2382 | |||
2013 | 1737 | |||
2013 | 1974 | |||
2013 | 3033 | |||
2013 | 2573 | |||
2013 | 2274 | |||
2014 | 2599 | |||
2014 | 2486 | |||
2014 | 2923 | |||
2014 | 3097 | |||
2014 | 3113 | |||
2014 | 2629 | |||
2014 | 4273 | |||
2014 | 2686 | |||
2014 | 5348 | |||
2014 | 4224 | |||
2014 | 3731 | |||
2014 | 4211 | |||
2015 | 4108 | |||
2015 | 7540 | |||
2015 | 6665 | |||
2015 | 6785 | |||
2015 | 4370 | |||
2015 | 4142 | |||
2015 | 3780 | |||
2015 | 2989 | |||
2015 | 3976 | |||
2015 | 3604 | |||
2015 | 3591 | |||
2015 | 4049 | |||
2016 | 3172 | |||
2016 | 3541 | |||
2016 | 4286 | |||
2016 | 3510 | |||
2016 | 4461 | |||
2016 | 4634 | |||
2016 | 4472 | |||
2016 | 3665 | |||
2016 | 5565 | |||
2016 | 6034 | |||
2016 | 4810 | |||
2016 | 5417 | |||
2017 | 4800 | |||
2017 | 4532 | |||
2017 | 7462 | |||
2017 | 5986 | |||
2017 | 5163 | |||
2017 | 4903 | |||
2017 | 6831 | |||
2017 | 5561 | |||
2017 | 7104 | |||
2017 | 6580 | |||
2017 | 5838 | |||
2017 | 4981 | |||
2018 | 4523 | |||
2018 | 6063 | |||
2018 | 6365 | |||
2018 | 4172 | |||
2018 | 4524 | |||
2018 | 6283 | |||
2018 | 5986 | |||
2018 | 4779 | |||
2018 | 6467 | |||
2018 | 9583 | |||
2018 | 5674 | |||
2018 | 5615 | |||
2019 | 4070 | |||
2019 | 3941 | |||
2019 | 5115 | |||
2019 | 5464 | |||
2019 | 3860 | |||
2019 | 4149 | |||
2019 | 5130 | |||
2019 | 2939 | |||
2019 | 5057 | |||
2019 | 6526 | |||
2019 | 5328 | |||
2019 | 5597 | |||
2020 | 3790 | |||
2020 | 4393 |
In 2019 werden bijna 71 duizend nieuwbouwwoningen opgeleverd. Dat is ruim 6 procent meer dan in 2018 en het hoogste aantal in tien jaar tijd.
Jaar | Gereedgekomen |
---|---|
2000 | 74774 |
2001 | 77181 |
2002 | 71143 |
2003 | 64102 |
2004 | 69832 |
2005 | 71541 |
2006 | 77103 |
2007 | 85201 |
2008 | 84174 |
2009 | 87835 |
2010 | 60556 |
2011 | 62199 |
2012 | 48668 |
2013 | 49311 |
2014 | 45170 |
2015 | 48381 |
2016 | 54849 |
2017 | 62982 |
2018 | 66585 |
2019 | 70716 |
Het vertrouwen van de bouwondernemers nam na 2018 vijf kwartalen op rij af. De bouw was in het begin van het eerste kwartaal van 2020 nog wel steeds het meest positief van alle bedrijfstakken, maar in ruim een jaar tijd is dit vertrouwen meer dan gehalveerd.
Ondernemers in de bouw waren begin 2020 per saldo negatief over het economisch klimaat in de komende drie maanden. De kwesties die speelden rondom stikstof en PFAS hangen hier mogelijk mee samen. Ook verslechterde de verwachting over de toekomstige bedrijvigheid na het tweede kwartaal van 2019 sterk, maar was begin 2020 per saldo nog licht positief.
Jaar | Omzet komende drie maanden (saldo % positieve en % negatieve antwoorden) | Economisch klimaat komende maanden (saldo % positieve en % negatieve antwoorden) | |
---|---|---|---|
2012 | -30,8 | -44,7 | |
2012 | -24,9 | -43,8 | |
2012 | -41,7 | -52,7 | |
2012 | -30 | -58,5 | |
2013 | -36,4 | -58,3 | |
2013 | -24,7 | -50,7 | |
2013 | -15,6 | -41,9 | |
2013 | -4,3 | -25,7 | |
2014 | -21 | -12,9 | |
2014 | 9,2 | -2,9 | |
2014 | 5 | 1 | |
2014 | 3,3 | -10,8 | |
2015 | 4,4 | -4,4 | |
2015 | 37,8 | 9,9 | |
2015 | 21,4 | 14 | |
2015 | 19,8 | 10,9 | |
2016 | 9,8 | 18,4 | |
2016 | 38,1 | 17,6 | |
2016 | 34,4 | 23,2 | |
2016 | 45,6 | 23,6 | |
2017 | 25,9 | 26,5 | |
2017 | 42,4 | 35,6 | |
2017 | 40,2 | 30,3 | |
2017 | 41,8 | 24,8 | |
2018 | 33,5 | 22,6 | |
2018 | 57,6 | 29,6 | |
2018 | 47,6 | 22,7 | |
2018 | 37,2 | 13,3 | |
2019 | 25,1 | 4,2 | |
2019 | 48 | 9,7 | |
2019 | 27,1 | -1,7 | |
2019 | 16,2 | -22,9 | |
2020 | 1,4 | -15,7 |
4.2 Opnieuw recordwinsten voor niet-financiële bedrijven
Niet-financiële bedrijven behaalden in 2019 een brutowinst voor belasting van 264,2 miljard euro. Dat was 7,1 miljard euro meer dan in 2018, toen het vorige record werd gerealiseerd. Verder is de behaalde winst de hoogste sinds het begin van de metingen in 1995. De brutowinst voor belasting is winst waarover nog vennootschapsbelasting betaald moet worden. De toename van de winst in 2019 was volledig toe te schrijven aan de operationele winst in Nederland. De winsten van buitenlandse dochters bleven vrijwel gelijk. De financiële bedrijven realiseerden bijna 34 miljard euro winst. Dat is minder dan in 2018, toen de brutowinst bijna 36 miljard euro bedroeg.
Niet-financiële bedrijven (miljard euro) | Financiële instellingen (miljard euro) | |
---|---|---|
2001 | 108,027 | 32,074 |
2002 | 114,432 | 24,675 |
2003 | 120,407 | 25,641 |
2004 | 145,22 | 27,483 |
2005 | 167,083 | 33,636 |
2006 | 177,501 | 44,549 |
2007 | 214,15 | 45,219 |
2008 | 199,21 | 23,061 |
2009 | 175,504 | 18,816 |
2010 | 195,217 | 32,794 |
2011 | 209,049 | 33,878 |
2012 | 210,53 | 28,561 |
2013 | 205,392 | 31,984 |
2014 | 204,286 | 30,432 |
2015 | 229,462 | 33,881 |
2016 | 224,801 | 30,28 |
2017 | 237,151 | 36,517 |
2018 | 257,095 | 35,638 |
2019 | 264,161 | 33,834 |
4.3 Op een na laagste aantal faillissementen van deze eeuw
In 2019 werden 3 209 bedrijven en instellingen failliet verklaard. Dat waren er 64 meer dan in 2018. Toen werd het laagste aantal faillissementen van deze eeuw gerealiseerd. Het aantal faillissementen bereikte in 2013 een piek van 8 376. Daarna is het aantal faillissementen vijf jaar achter elkaar afgenomen, in totaal met ruim 62 procent. Dit ging samen met de economische groei van de afgelopen jaren in Nederland. In 2019 nam het aantal faillissementen voor het eerst na 2013 weer iets toe. Ondanks de stijging lag het aantal faillissementen nog steeds op een relatief laag niveau.
Jaar | Faillissementen |
---|---|
2001 | 3333 |
2002 | 4085 |
2003 | 5235 |
2004 | 5267 |
2005 | 5083 |
2006 | 4228 |
2007 | 3589 |
2008 | 3842 |
2009 | 6942 |
2010 | 6162 |
2011 | 6117 |
2012 | 7349 |
2013 | 8376 |
2014 | 6645 |
2015 | 5271 |
2016 | 4399 |
2017 | 3291 |
2018 | 3145 |
2019 | 3209 |
5. De arbeidsmarkt
Het bbp kan groeien doordat er in totaal meer uren worden gewerkt en/of doordat per gewerkt uur meer toegevoegde waarde wordt gecreëerd, dus dat werkenden productiever zijn geworden. In 2019 was de groei van de economie volledig toe te schrijven aan een stijging van het totale aantal gewerkte uren. De arbeidsproductiviteit, de toegevoegde waarde per gewerkt uur, was 0,2 procent lager dan in 2018. Ook in de drie voorgaande jaren was de groei van het totale aantal gewerkte uren veruit de belangrijkste trekker van de economische groei.
Jaar | Arbeidsproductiviteit (%-verandering t.o.v. jaar eerder) |
---|---|
1996 | 0,1 |
1997 | 2,3 |
1998 | 2,4 |
1999 | 1,9 |
2000 | 3,4 |
2001 | 1,0 |
2002 | 0,7 |
2003 | 1,3 |
2004 | 1,8 |
2005 | 2,4 |
2006 | 1,4 |
2007 | 1,0 |
2008 | 0,9 |
2009 | -1,9 |
2010 | 2,2 |
2011 | 1,0 |
2012 | 0,1 |
2013 | 1,2 |
2014 | 0,8 |
2015 | 0,7 |
2016 | -0,4 |
2017 | 0,9 |
2018 | 0,4 |
2019 | -0,2 |
Niet alleen het aantal gewerkte uren nam weer toe, voor het vijfde jaar op rij is het aantal banen van werknemers en zelfstandigen flink gegroeid. In 2019 kwamen er gemiddeld 188 duizend banen bij. Dat is minder dan de groei in 2018 van 252 duizend, de grootste toename sinds 2008. Het gemiddeld aantal banen bereikte in 2019 met 10,7 miljoen opnieuw een record. Het aantal werknemersbanen groeide met 175 duizend tot 8,5 miljoen. Het aantal banen van zelfstandigen nam met 13 duizend toe en kwam uit op 2,2 miljoen.
In de zorg groeide het aantal banen in 2019, met 51 duizend, het hardst. Na de zorg realiseerde de handel, vervoer en horeca de grootste banenstijging. In deze bedrijfstak kwamen er 38 duizend banen bij. Ook in de bouwnijverheid en industrie zijn er weer banen bijgekomen, elk 19 duizend. In voorgaande jaren was de zakelijke dienstverlening,en vooral de uitzendbranche, de grootste banenmotor. In 2019 waren er echter minderbanen van uitzendkrachten dan in 2018. Een daling van het aantal uitzendbanen was ervoor het laatst in 2012.
Het aantal werkzame personen steeg in 2019 met 173 duizend tot boven de 9,5 miljoen.Er zijn nu meer mensen aan het werk dan ooit. Het verschil met het aantal banen komt doordat één werkzaam persoon meerdere (kleinere) banen kan hebben.
Jaar | Banen (miljoen) | Gewerkte uren (miljard) |
---|---|---|
2003 | 9,141 | 11,965 |
2004 | 9,089 | 11,996 |
2005 | 9,175 | 11,956 |
2006 | 9,395 | 12,189 |
2007 | 9,696 | 12,537 |
2008 | 9,876 | 12,736 |
2009 | 9,814 | 12,552 |
2010 | 9,782 | 12,463 |
2011 | 9,918 | 12,576 |
2012 | 9,889 | 12,465 |
2013 | 9,756 | 12,355 |
2014 | 9,757 | 12,438 |
2015 | 9,881 | 12,559 |
2016 | 10,036 | 12,854 |
2017 | 10,25 | 13,115 |
2018 | 10,502 | 13,408 |
2019 | 10,69 | 13,676 |
5.1 36 duizend werklozen minder
Gemiddeld telde Nederland vorig jaar 314 duizend werklozen volgens de definitie van de International Labour Organization (ILO). Dit betekent dat een persoon werkloos is als die zoekt naar betaald werk en ook direct kan beginnen aan die baan. In 2019 waren er 36 duizend werklozen minder dan in 2018. Het werkloosheidspercentage (het aandeel van het aantal werklozen in de totale beroepsbevolking) daalde van 3,8 naar 3,4 procent. Dat is het laagste niveau na 2001, toen 3,3 procent van de beroepsbevolking werkloos was.Ook het aantal langdurig werklozen (12 maanden of langer werkloos) daalde sterk, van 128 duizend in 2018 naar 95 duizend in 2019.
Van de werklozen waren er 111 duizend 45 jaar of ouder. Onder de 15- tot 25-jarigen en de 25- tot 45-jarigen waren respectievelijk 100 en 104 duizend mensen werkloos. Het werkloosheidspercentage van 15- tot 25-jarigen was met 6,7 procent historisch laag.Er waren met 168 duizend wat meer mannen werkloos dan vrouwen (146 duizend).
Jaar | Werklozen (x 1 000) |
---|---|
2003 | 395 |
2004 | 466 |
2005 | 489 |
2006 | 419 |
2007 | 355 |
2008 | 318 |
2009 | 381 |
2010 | 435 |
2011 | 434 |
2012 | 516 |
2013 | 647 |
2014 | 660 |
2015 | 614 |
2016 | 538 |
2017 | 438 |
2018 | 350 |
2019 | 314 |
5.2 Aantal vacatures stijgt fors
Het gemiddeld aantal vacatures steeg in 2019 met 33 duizend tot een recordaantal van ruim 281 duizend. In 2013 werd nog de laagste stand in twintig jaar tijd gemeten met gemiddeld 95 duizend vacatures. In vrijwel alle bedrijfstakken steeg in 2019 het aantal vacatures. Het grootst was de stijging in de handel met 7 duizend vacatures, daarna volgde de zorg met 6 duizend. In de industrie en de bouwnijverheid waren er elk 2 duizend vacatures meer dan in 2018.
Jaar | Vacatures (x 1 000) |
---|---|
2003 | 110 |
2004 | 118,8 |
2005 | 150,2 |
2006 | 206,3 |
2007 | 240 |
2008 | 240,4 |
2009 | 143,4 |
2010 | 121,6 |
2011 | 132,5 |
2012 | 111,5 |
2013 | 95,1 |
2014 | 108,2 |
2015 | 129,7 |
2016 | 155,9 |
2017 | 200,6 |
2018 | 248,3 |
2019 | 281,1 |
5.3 Spanning op arbeidsmarkt loopt op
Doordat het aantal vacatures opliep en het aantal werkloze personen afnam, nam de spanning op de arbeidsmarkt toe. Halverwege 2019 was de spanning het hoogst met 93 vacatures per 100 werklozen. In het vierde kwartaal van 2019 bedroeg het aantal vacatures per 100 werklozen 92.
Jaar | Aantal vacatures per 100 werklozen | |
---|---|---|
2008 | 77 | |
2008 | 77 | |
2008 | 79 | |
2008 | 62 | |
2009 | 46 | |
2009 | 35 | |
2009 | 33 | |
2009 | 30 | |
2010 | 26 | |
2010 | 27 | |
2010 | 29 | |
2010 | 30 | |
2011 | 32 | |
2011 | 33 | |
2011 | 31 | |
2011 | 26 | |
2012 | 24 | |
2012 | 22 | |
2012 | 20 | |
2012 | 18 | |
2013 | 16 | |
2013 | 14 | |
2013 | 14 | |
2013 | 14 | |
2014 | 15 | |
2014 | 16 | |
2014 | 18 | |
2014 | 19 | |
2015 | 20 | |
2015 | 21 | |
2015 | 22 | |
2015 | 24 | |
2016 | 26 | |
2016 | 28 | |
2016 | 31 | |
2016 | 35 | |
2017 | 39 | |
2017 | 45 | |
2017 | 50 | |
2017 | 57 | |
2018 | 64 | |
2018 | 71 | |
2018 | 75 | |
2018 | 80 | |
2019 | 88 | |
2019 | 93 | |
2019 | 90 | |
2019 | 92 | |
2019 |
6. Huishoudens
De cao-lonen zijn in 2019 gestegen met 2,6 procent. Dat is de grootste stijging na 2009. In dat jaar, het eerste volle crisisjaar, lag de cao-loonstijging hoger (2,8 procent). Vanaf de tweede helft van 2017 liep de cao-loonstijging vrijwel elk kwartaal op.
In 2019 waren de consumentenprijzen 2,6 procent hoger dan in 2018. Dat was de grootste stijging van de consumentenprijzen na 2002. Dit hangt samen met de verhoging van het lage btw-tarief en de energiebelasting in januari 2019. Doordat de consumentenprijzen even hard stegen als de cao-lonen, bleven de reële cao-lonen op hetzelfde niveau als een jaar eerder.
De stijging van inflatie in 2019 was vooral toe te schrijven aan de prijsontwikkeling van eten en drinken. Voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken in de supermarkt waren in 2019 gemiddeld 4 procent duurder dan een jaar eerder. Dat was de sterkste prijsstijging inruim tien jaar tijd. Voedingsmiddelen maken ruim 10 procent uit van alle consumptieve bestedingen. Daardoor telt de sterkere prijsstijging zwaar mee in de totale prijsontwikkeling van de consumentengoederen- en diensten. Daarnaast was de prijsstijging in restaurants,cafés en bedrijfskantines 4,6 procent, tegen 2,4 procent in 2018. De grotere prijsstijging van eten en drinken hangt samen met de verhoging van het lage btw-tarief per 1 januari 2019, van 6 naar 9 procent.
In totaal viel 22,5 procent van alle consumptieve bestedingen (zoals voedingsmiddelen)onder het lage btw-tarief. Goederen en diensten die onder het lage btw-tarief vielen waren in 2019 gemiddeld 4,1 procent duurder dan in 2018. Ter vergelijking: in dezelfde periode was de prijsstijging van producten die onder het hoge btw-tarief vielen gemiddeld 2,3 procent.
Jaar | Reële cao-lonen per uur incl. bijzondere beloningen (%-verandering) | Cao-lonen per uur incl. bijzondere beloningen (%-verandering) | Consumentenprijzen (%-verandering) |
---|---|---|---|
2003 | 0,7 | 2,8 | 2,1 |
2004 | 0 | 1,3 | 1,3 |
2005 | -1 | 0,7 | 1,7 |
2006 | 0,9 | 2 | 1,1 |
2007 | 0,5 | 2,1 | 1,6 |
2008 | 0,8 | 3,3 | 2,5 |
2009 | 1,6 | 2,8 | 1,2 |
2010 | 0 | 1,3 | 1,3 |
2011 | -1,2 | 1,1 | 2,3 |
2012 | -1,1 | 1,4 | 2,5 |
2013 | -1,3 | 1,2 | 2,5 |
2014 | -0,1 | 0,9 | 1 |
2015 | 0,8 | 1,4 | 0,6 |
2016 | 1,5 | 1,8 | 0,3 |
2017 | 0 | 1,4 | 1,4 |
2018 | 0,3 | 2 | 1,7 |
2019 | 0 | 2,6 | 2,6 |
In 2019 was het netto reële beschikbaar inkomen van huishoudens 1,6 procent hoger dan een jaar eerder. De inkomensgroei is voor het zesde jaar op rij positief. Het netto reële beschikbaar inkomen is het inkomen van huishoudens na aftrek van belastingen en premies,beschikbaar voor consumptie of besparingen, gecorrigeerd voor prijsveranderingen (inflatie).Dit betreft naast loon ook inkomen uit vermogen (rente, dividend) en uitkeringen, zoals pensioenen en werkloosheidsuitkeringen. Het gaat dus om al het inkomen van alle huishoudens samen.
Zowel de beloning van werknemers (4,7 procent) als het inkomen van zelfstandigen (5,3 procent) was hoger dan een jaar eerder. De groei van de beloning van werknemers en het inkomen van zelfstandigen kwam vooral op het conto van het aantal banen. Het aantal banen in Nederland was in 2019 gemiddeld 188 duizend hoger dan in 2018. Onder meer doordat er meer mensen aan het werk waren en de maximale WW-duur werd verkort, was het bedrag aan werkloosheidsuitkeringen lager. Toch namen de totale ontvangen uitkeringen toe met 3,4 procent. Dat komt vooral doordat het aantal arbeidsongeschikten en AOW’ers toenam.
Sinds 2014 loopt de groei van het beschikbaar inkomen per hoofd van de bevolking redelijk gelijk op met die van het bbp. Alleen in 2017 bleef de groei van het beschikbaar inkomen duidelijk achter bij de bbp-groei. Dit betekent dat huishoudens, als sector, in de meeste jaren net zoveel wisten te profiteren van de economische voorspoed als andere sectoren, zoals bedrijven. De cijfers over de gestandaardiseerde koopkracht in 2019 brengt het CBS later dit jaar uit.
Jaar | Reëel beschikbaar inkomen (netto) (2007=100) | Bbp (constante prijzen 2015) (2007=100) |
---|---|---|
2007 | 100 | 100 |
2008 | 100,6 | 101,8 |
2009 | 101,1 | 97,5 |
2010 | 100,5 | 98,3 |
2011 | 100,5 | 99,4 |
2012 | 99,8 | 98 |
2013 | 98,5 | 97,6 |
2014 | 99,9 | 98,6 |
2015 | 101,2 | 100,1 |
2016 | 103,1 | 101,8 |
2017 | 103,5 | 104,1 |
2018 | 105 | 106,2 |
2019 | 105,9 | 107,4 |
6.1 Woningmarkt trekt verder aan
De prijzen van bestaande koopwoningen stegen ook in 2019. Gemiddeld waren bestaande koopwoningen 6,9 procent duurder dan in 2018. De prijsstijging was wat minder sterk dan in 2018, toen de prijsstijging op 9 procent uitkwam. De huizenmarkt is door de lage hypotheekrente en de inhaalvraag de afgelopen jaren sterk aangetrokken. De prijzen stegen sinds juli 2013 bijna onafgebroken. In mei 2018 was de prijsindex bestaande koopwoningen voor het eerst hoger dan de piek in augustus 2008. In totaal zijn er ruim 218 duizend woningen van eigenaar gewisseld in 2019, nagenoeg evenveel als in 2018.
Prijsindex (2015=100) | Aantal verkopen (12 maanden voortschrijdend gemiddelde) (2015=100) | ||
---|---|---|---|
2008 | 119 | 119,6 | |
2008 | 119 | 120 | |
2008 | 119,4 | 117,8 | |
2008 | 119,5 | 119,5 | |
2008 | 119 | 117,4 | |
2008 | 119,3 | 116,4 | |
2008 | 120,3 | 116 | |
2008 | 120,9 | 113,6 | |
2008 | 120,5 | 114,2 | |
2008 | 120,2 | 114 | |
2008 | 119,3 | 110,2 | |
2008 | 119,5 | 108,5 | |
2009 | 120,1 | 106,4 | |
2009 | 118,9 | 102,7 | |
2009 | 117,7 | 100,3 | |
2009 | 116,8 | 95,3 | |
2009 | 116 | 93,1 | |
2009 | 114,8 | 89,7 | |
2009 | 114,9 | 87,1 | |
2009 | 114,2 | 83,6 | |
2009 | 113,8 | 80,7 | |
2009 | 113,9 | 77,6 | |
2009 | 113,4 | 76,6 | |
2009 | 112,7 | 75,8 | |
2010 | 113 | 75,2 | |
2010 | 113,3 | 75,2 | |
2010 | 113,1 | 76,1 | |
2010 | 113,9 | 76,7 | |
2010 | 113,1 | 76,5 | |
2010 | 112,9 | 77,1 | |
2010 | 113,6 | 76,5 | |
2010 | 113,7 | 77 | |
2010 | 112,9 | 76,6 | |
2010 | 112,4 | 75,8 | |
2010 | 112,1 | 75,8 | |
2010 | 111,8 | 75 | |
2011 | 111,6 | 75,4 | |
2011 | 111,2 | 75,8 | |
2011 | 111,7 | 75,4 | |
2011 | 111,2 | 74,8 | |
2011 | 111,1 | 74,8 | |
2011 | 110,9 | 74 | |
2011 | 111 | 72,9 | |
2011 | 110,3 | 72,6 | |
2011 | 109,4 | 73 | |
2011 | 109,2 | 72,7 | |
2011 | 108,4 | 72,3 | |
2011 | 107,2 | 71,8 | |
2012 | 107,6 | 71 | |
2012 | 107,4 | 70 | |
2012 | 105,8 | 69,2 | |
2012 | 105 | 68,1 | |
2012 | 104,3 | 68,2 | |
2012 | 105,3 | 72,2 | |
2012 | 101,2 | 70,4 | |
2012 | 100,8 | 69,5 | |
2012 | 100,2 | 67,6 | |
2012 | 99,9 | 67 | |
2012 | 100,5 | 67,2 | |
2012 | 99,8 | 69,7 | |
2013 | 96,9 | 69,2 | |
2013 | 98,1 | 69,3 | |
2013 | 98,2 | 69,2 | |
2013 | 96,8 | 68,2 | |
2013 | 95,5 | 67,1 | |
2013 | 95 | 61,8 | |
2013 | 96,1 | 63,1 | |
2013 | 96,3 | 64 | |
2013 | 96,1 | 65,3 | |
2013 | 95,9 | 66,2 | |
2013 | 95,5 | 66,6 | |
2013 | 96,1 | 65,5 | |
2014 | 96,4 | 67 | |
2014 | 96,4 | 68,3 | |
2014 | 96,1 | 69 | |
2014 | 96,9 | 71,5 | |
2014 | 96,8 | 73,6 | |
2014 | 97,1 | 76,1 | |
2014 | 97,9 | 78,6 | |
2014 | 97,9 | 80 | |
2014 | 97,7 | 82,2 | |
2014 | 98 | 84,8 | |
2014 | 97,7 | 85,4 | |
2014 | 97,9 | 91,3 | |
2015 | 98,4 | 91,6 | |
2015 | 98,7 | 92,6 | |
2015 | 98,8 | 94,6 | |
2015 | 99,1 | 95,8 | |
2015 | 99,4 | 96,3 | |
2015 | 99,6 | 98,5 | |
2015 | 100,5 | 101,2 | |
2015 | 100,4 | 103,3 | |
2015 | 101,2 | 105,3 | |
2015 | 101,4 | 106,5 | |
2015 | 101,5 | 108,2 | |
2015 | 101,1 | 106 | |
2016 | 102,4 | 107,5 | |
2016 | 102,5 | 109,4 | |
2016 | 103 | 111 | |
2016 | 103,2 | 113,2 | |
2016 | 103,7 | 115,1 | |
2016 | 104,3 | 116,7 | |
2016 | 105,5 | 117,5 | |
2016 | 106,4 | 119,9 | |
2016 | 107,2 | 122,7 | |
2016 | 107 | 123,3 | |
2016 | 107,5 | 125,5 | |
2016 | 107,9 | 127,7 | |
2017 | 108,9 | 130,5 | |
2017 | 109,3 | 132,2 | |
2017 | 110,5 | 135,5 | |
2017 | 110,9 | 135,6 | |
2017 | 111,7 | 138 | |
2017 | 112,5 | 140,2 | |
2017 | 113,5 | 140,4 | |
2017 | 114,6 | 140,9 | |
2017 | 115 | 140,7 | |
2017 | 115,8 | 142,3 | |
2017 | 116,4 | 143,1 | |
2017 | 116,8 | 143,8 | |
2018 | 118,6 | 143,5 | |
2018 | 119,7 | 142,5 | |
2018 | 120,1 | 141,5 | |
2018 | 120,6 | 141,3 | |
2018 | 121,7 | 140,3 | |
2018 | 122,5 | 138,3 | |
2018 | 123,7 | 138,1 | |
2018 | 125,4 | 138,1 | |
2018 | 125,7 | 135,7 | |
2018 | 126,2 | 134,9 | |
2018 | 127,4 | 134,1 | |
2018 | 126,6 | 129,9 | |
2019 | 128,8 | 129,4 | |
2019 | 128,7 | 129 | |
2019 | 129,2 | 127,1 | |
2019 | 129,8 | 127,8 | |
2019 | 130,4 | 128,6 | |
2019 | 130,9 | 126,9 | |
2019 | 132,4 | 127,8 | |
2019 | 132,5 | 127 | |
2019 | 133,4 | 128,1 | |
2019 | 134,1 | 128,1 | |
2019 | 134,8 | 128,1 | |
2019 | 134,8 | 130 | |
2019 | |||
2019 |
6.2 Hypotheekschulden grootste deel schulden van huishoudens
De totale leningen van huishoudens stegen in 2019 met bijna 10 miljard euro. De leningen van huishoudens bestaan voornamelijk uit hypotheken. De hypotheekschulden stegen in 2019 met 8,3 miljard tot 722,7 miljard euro. Deze toename was 1,2 miljard euro lager dan een jaar eerder. Doordat de economie harder groeide dan de woninghypotheken namen de hypotheekschulden als percentage van het bbp verder af, van 92,3 procent in 2018 naar 89,0 procent in 2019. Dit niveau van de schuldquote is sinds 2003 niet zo laag geweest.Destijds was de hypotheekschuld 446,7 miljard euro, oftewel 87,1 procent van het bbp.6.3 Consumentenvertrouwen veel lager
Het vertrouwen van de Nederlandse consumenten was in 2019 een stuk lager dan in 2018.Het consumentenvertrouwen geeft de opvatting van consumenten weer over de gehele economie en hun eigen financiële situatie. Gemiddeld stond het vertrouwen in 2019 op –1,terwijl het in 2018 op 20 uitkwam. Vooral het oordeel over de economie verslechterde sterk. Ook het oordeel over hun eigen financiële situatie verslechterde, maar veel minder sterk.
De aanhoudende onzekerheden, zoals de brexit, het handelsbeleid van de VS en de afkoelende economie in Duitsland, hebben mogelijk hun weerslag gehad op het consumentenvertrouwen. Ook de stijging van de btw en de energiebelasting in 2019, de onduidelijkheid over het klimaatbeleid en de toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt hebben mogelijk het consumentenvertrouwen in 2019 negatief beïnvloed(CPB, 2019).
Jaar | Consumentenvertrouwen (gemiddelde van de deelvragen) | |
---|---|---|
2008 | 1 | |
2008 | -4 | |
2008 | -5 | |
2008 | -7 | |
2008 | -12 | |
2008 | -16 | |
2008 | -26 | |
2008 | -28 | |
2008 | -25 | |
2008 | -25 | |
2008 | -26 | |
2008 | -26 | |
2009 | -27 | |
2009 | -28 | |
2009 | -30 | |
2009 | -26 | |
2009 | -22 | |
2009 | -19 | |
2009 | -19 | |
2009 | -14 | |
2009 | -12 | |
2009 | -14 | |
2009 | -11 | |
2009 | -7 | |
2010 | -4 | |
2010 | -6 | |
2010 | -6 | |
2010 | -7 | |
2010 | -9 | |
2010 | -13 | |
2010 | -11 | |
2010 | -7 | |
2010 | -8 | |
2010 | -7 | |
2010 | -3 | |
2010 | -7 | |
2011 | -4 | |
2011 | 0 | |
2011 | 1 | |
2011 | -2 | |
2011 | -4 | |
2011 | -6 | |
2011 | -8 | |
2011 | -16 | |
2011 | -27 | |
2011 | -34 | |
2011 | -35 | |
2011 | -36 | |
2012 | -37 | |
2012 | -36 | |
2012 | -36 | |
2012 | -32 | |
2012 | -34 | |
2012 | -37 | |
2012 | -33 | |
2012 | -31 | |
2012 | -28 | |
2012 | -29 | |
2012 | -33 | |
2012 | -38 | |
2013 | -37 | |
2013 | -41 | |
2013 | -41 | |
2013 | -37 | |
2013 | -32 | |
2013 | -33 | |
2013 | -35 | |
2013 | -32 | |
2013 | -31 | |
2013 | -26 | |
2013 | -16 | |
2013 | -11 | |
2014 | -6 | |
2014 | -2 | |
2014 | 1 | |
2014 | 4 | |
2014 | 6 | |
2014 | 6 | |
2014 | 5 | |
2014 | 2 | |
2014 | -2 | |
2014 | 1 | |
2014 | -2 | |
2014 | -4 | |
2015 | -2 | |
2015 | -1 | |
2015 | 7 | |
2015 | 10 | |
2015 | 11 | |
2015 | 14 | |
2015 | 13 | |
2015 | 13 | |
2015 | 11 | |
2015 | 12 | |
2015 | 14 | |
2015 | 13 | |
2016 | 11 | |
2016 | 6 | |
2016 | 2 | |
2016 | 6 | |
2016 | 7 | |
2016 | 11 | |
2016 | 9 | |
2016 | 9 | |
2016 | 12 | |
2016 | 17 | |
2016 | 20 | |
2016 | 21 | |
2017 | 21 | |
2017 | 22 | |
2017 | 24 | |
2017 | 26 | |
2017 | 23 | |
2017 | 23 | |
2017 | 25 | |
2017 | 26 | |
2017 | 23 | |
2017 | 23 | |
2017 | 22 | |
2017 | 25 | |
2018 | 24 | |
2018 | 23 | |
2018 | 24 | |
2018 | 25 | |
2018 | 23 | |
2018 | 23 | |
2018 | 23 | |
2018 | 21 | |
2018 | 18 | |
2018 | 15 | |
2018 | 13 | |
2018 | 9 | |
2019 | 0 | |
2019 | -2 | |
2019 | -4 | |
2019 | -3 | |
2019 | -3 | |
2019 | 0 | |
2019 | 2 | |
2019 | 0 | |
2019 | -2 | |
2019 | -1 | |
2019 | -2 | |
2019 | -2 |
7. Overheid
Het overheidssaldo en de overheidsschuld zijn de belangrijkste indicatoren voor de staat van de overheidsfinanciën. De Europese normen hiervoor zijn een maximaal tekort van 3 procent en een maximale schuld van 60 procent van het bbp.
7.1 Overheidssaldo
Het overschot in 2019 was 3,5 miljard euro hoger dan in 2018 toen het overschot 10,6 miljard euro bedroeg oftewel 1,4 procent van het bbp. De Nederlandse overheid behaalde over 2019 voor het vierde jaar op rij een overschot. In deze vier jaren hield de overheid in totaal 34 miljard euro over.
Jaar | Overheidssaldo (% bbp) | EMU-norm (% bbp) |
---|---|---|
1999 | 0,3 | -3 |
2000 | 1,2 | -3 |
2001 | -0,5 | -3 |
2002 | -2,1 | -3 |
2003 | -3,1 | -3 |
2004 | -1,8 | -3 |
2005 | -0,4 | -3 |
2006 | 0,1 | -3 |
2007 | -0,1 | -3 |
2008 | 0,2 | -3 |
2009 | -5,1 | -3 |
2010 | -5,2 | -3 |
2011 | -4,4 | -3 |
2012 | -3,9 | -3 |
2013 | -2,9 | -3 |
2014 | -2,2 | -3 |
2015 | -2,0 | -3 |
2016 | 0,0 | -3 |
2017 | 1,3 | -3 |
2018 | 1,4 | -3 |
2019 | 1,7 | -3 |
7.2 Overheidsschuld
De schuldquote, de overheidsschuld als percentage van het bbp, kwam eind 2019 uit op 48,6 procent. Dit was bijna 20 procentpunt lager dan de hoogste schuldquote die als gevolg van de kredietcrisis eind 2013 werd bereikt. Voor de kredietcrisis, eind 2007, was de schuldquote 43 procent.
De overheidsschuld eind 2019 was 11 miljard euro lager dan een jaar eerder. Niet het gehele overschot van 14 miljard euro is gebruikt voor schuldaflossing. Een deel van het overschot is besteed aan verwerving van aandelen in Air France-KLM en verstrekking van leningen. Ook is een deel van het overschot gestald op deposito’s, die met bijna 2 miljard euro toenamen.
Jaar | Schuldquote (% bbp) | EMU-norm (% bbp) |
---|---|---|
1999 | 58,6 | 60 |
2000 | 52,1 | 60 |
2001 | 49,4 | 60 |
2002 | 48,8 | 60 |
2003 | 50 | 60 |
2004 | 50,3 | 60 |
2005 | 49,8 | 60 |
2006 | 45,2 | 60 |
2007 | 43 | 60 |
2008 | 54,7 | 60 |
2009 | 56,8 | 60 |
2010 | 59,2 | 60 |
2011 | 61,7 | 60 |
2012 | 66,2 | 60 |
2013 | 67,7 | 60 |
2014 | 67,8 | 60 |
2015 | 64,6 | 60 |
2016 | 61,9 | 60 |
2017 | 56,9 | 60 |
2018 | 52,4 | 60 |
2019 | 48,6 | 60 |
7.3 Collectievelastendruk
De collectievelastendruk nam in 2019 verder toe tot 38,8 procent van het bbp. De collectieve lastendruk, ook wel belasting- en premiedruk genoemd, wordt berekend als som van alle door de overheid ontvangen belastingen en premies. Hier zijn ook bij inbegrepen de betalingen van belastingen en premies door niet-ingezetenen aan de Nederlandse overheid. De collectievelastendruk was sinds het begin van de huidige meetmethode in 1995 niet eerder zo hoog.
Jaar | Collectievelastendruk (% bbp) |
---|---|
1999 | 36,8 |
2000 | 36,5 |
2001 | 35,2 |
2002 | 34,8 |
2003 | 34,5 |
2004 | 34,5 |
2005 | 34,7 |
2006 | 35,7 |
2007 | 35,2 |
2008 | 35,6 |
2009 | 34,8 |
2010 | 35,2 |
2011 | 35,1 |
2012 | 35,3 |
2013 | 35,8 |
2014 | 36,7 |
2015 | 36,5 |
2016 | 38 |
2017 | 38,3 |
2018 | 38,3 |
2019 | 38,8 |
8. Conjunctuurbeeld
Met de Conjunctuurklok bepaalt het CBS iedere maand wat het actuele beeld van de macro-economische situatie is. In de Conjunctuurklok komt vrijwel alle belangrijke economische informatie samen die het CBS publiceert. Het conjunctuurbeeld volgens de Conjunctuurklok betreft een macro-economisch beeld en gaat niet in gelijke mate op voor alle huishoudens, bedrijven of regio’s.
De Nederlandse economie verkeerde in 2019 volgens de CBS-Conjunctuurklok nog steeds in hoogconjunctuur. Gemiddeld presteerde de economie beter dan de langetermijntrend.Maar in tegenstelling tot 2018 gold dat niet meer voor alle individuele indicatoren in de klok. Gemiddeld genomen over het jaar presteerden 3 indicatoren slechter dan de langetermijntrend.
De Nederlandse economie verkeerde in 2019 volgens de CBS-Conjunctuurklok nog steeds in hoogconjunctuur. Gemiddeld presteerde de economie beter dan de langetermijntrend.Maar in tegenstelling tot 2018 gold dat niet meer voor alle individuele indicatoren in de klok. Gemiddeld genomen over het jaar presteerden 3 indicatoren slechter dan de langetermijntrend.
Volgens de Conjunctuurklokindicator van maart 2020 was de conjunctuur inmiddels al een tijdje over het hoogtepunt heen. De Conjunctuurklokindicator is het ongewogen gemiddelde van de indicatoren (exclusief bbp) in de Conjunctuurklok. In juni 2018 bereikte de indicator een piek. Daarna is de indicator 21 maanden achter elkaar gedaald. De opgaande fase van de conjunctuur heeft bijna 6 jaar geduurd.
jaar | maand | cyclus (afwijking van de langetermijntrend (=0)) |
---|---|---|
2007 | 0,61 | |
2007 | 0,72 | |
2007 | 0,81 | |
2007 | 0,88 | |
2007 | 1,01 | |
2007 | 1,12 | |
2007 | 1,19 | |
2007 | 1,28 | |
2007 | 1,33 | |
2007 | 1,35 | |
2007 | 1,42 | |
2007 | 1,47 | |
2008 | 1,51 | |
2008 | 1,57 | |
2008 | 1,6 | |
2008 | 1,59 | |
2008 | 1,58 | |
2008 | 1,54 | |
2008 | 1,47 | |
2008 | 1,39 | |
2008 | 1,3 | |
2008 | 1,19 | |
2008 | 1 | |
2008 | 0,82 | |
2009 | 0,41 | |
2009 | 0,13 | |
2009 | -0,09 | |
2009 | -0,26 | |
2009 | -0,49 | |
2009 | -0,62 | |
2009 | -0,66 | |
2009 | -0,74 | |
2009 | -0,76 | |
2009 | -0,7 | |
2009 | -0,69 | |
2009 | -0,67 | |
2010 | -0,61 | |
2010 | -0,59 | |
2010 | -0,56 | |
2010 | -0,5 | |
2010 | -0,45 | |
2010 | -0,4 | |
2010 | -0,34 | |
2010 | -0,28 | |
2010 | -0,2 | |
2010 | -0,13 | |
2010 | -0,04 | |
2010 | 0,04 | |
2011 | 0,11 | |
2011 | 0,21 | |
2011 | 0,28 | |
2011 | 0,32 | |
2011 | 0,38 | |
2011 | 0,4 | |
2011 | 0,39 | |
2011 | 0,36 | |
2011 | 0,29 | |
2011 | 0,2 | |
2011 | 0,1 | |
2011 | 0,02 | |
2012 | -0,03 | |
2012 | -0,09 | |
2012 | -0,12 | |
2012 | -0,15 | |
2012 | -0,22 | |
2012 | -0,29 | |
2012 | -0,35 | |
2012 | -0,46 | |
2012 | -0,54 | |
2012 | -0,62 | |
2012 | -0,75 | |
2012 | -0,85 | |
2013 | -0,94 | |
2013 | -1,06 | |
2013 | -1,15 | |
2013 | -1,21 | |
2013 | -1,28 | |
2013 | -1,3 | |
2013 | -1,3 | |
2013 | -1,29 | |
2013 | -1,23 | |
2013 | -1,16 | |
2013 | -1,08 | |
2013 | -1 | |
2014 | -0,93 | |
2014 | -0,88 | |
2014 | -0,85 | |
2014 | -0,84 | |
2014 | -0,82 | |
2014 | -0,82 | |
2014 | -0,81 | |
2014 | -0,8 | |
2014 | -0,79 | |
2014 | -0,77 | |
2014 | -0,74 | |
2014 | -0,7 | |
2015 | -0,66 | |
2015 | -0,6 | |
2015 | -0,54 | |
2015 | -0,49 | |
2015 | -0,43 | |
2015 | -0,38 | |
2015 | -0,34 | |
2015 | -0,3 | |
2015 | -0,27 | |
2015 | -0,26 | |
2015 | -0,24 | |
2015 | -0,23 | |
2016 | -0,23 | |
2016 | -0,22 | |
2016 | -0,21 | |
2016 | -0,21 | |
2016 | -0,17 | |
2016 | -0,15 | |
2016 | -0,12 | |
2016 | -0,06 | |
2016 | -0,03 | |
2016 | 0,01 | |
2016 | 0,07 | |
2016 | 0,12 | |
2017 | 0,15 | |
2017 | 0,21 | |
2017 | 0,26 | |
2017 | 0,29 | |
2017 | 0,35 | |
2017 | 0,38 | |
2017 | 0,41 | |
2017 | 0,46 | |
2017 | 0,5 | |
2017 | 0,54 | |
2017 | 0,59 | |
2017 | 0,63 | |
2018 | 0,66 | |
2018 | 0,71 | |
2018 | 0,75 | |
2018 | 0,77 | |
2018 | 0,79 | |
2018 | 0,8 | |
2018 | 0,79 | |
2018 | 0,79 | |
2018 | 0,78 | |
2018 | 0,75 | |
2018 | 0,73 | |
2018 | 0,69 | |
2019 | 0,63 | |
2019 | 0,59 | |
2019 | 0,53 | |
2019 | 0,49 | |
2019 | 0,47 | |
2019 | 0,44 | |
2019 | 0,41 | |
2019 | 0,38 | |
2019 | 0,33 | |
2019 | 0,3 | |
2019 | 0,27 | |
2019 | 0,25 | |
2020 | 0,25 | |
2020 | 0,24 | |
2020 | 0,24 | |
2020 |
9. Conclusie
Net als in 2018 groeide de Nederlandse economie harder dan in de ons omringende landen. Afgemeten aan het bbp per hoofd is Nederland een van de welvarendste landen van de EU. In 2018 moest Nederland alleen Luxemburg, Ierland, Denemarken voor laten gaan.
Van alle bedrijfstakken in Nederland realiseerde de bouwnijverheid met 4,8 procent opnieuw de grootste groei van de toegevoegde waarde. De bouw was de afgelopen jaren een belangrijke motor van de economische groei. De groei in 2019 was echter wel een stuklager dan in de vier voorgaande jaren en nam in de loop van het jaar steeds verder af. In het vierde kwartaal van 2019 sloeg de groei om in een lichte krimp. Mogelijke oorzakenwaren een tekort aan personeel en de stikstofuitspraak van de Raad van State. Verder daalde in de afgelopen twee jaar het aantal afgegeven vergunningen voor nieuwe woningen.
Niet-financiële bedrijven behaalden in 2019 een brutowinst voor belasting van 264,2 miljard euro. Dat was de hoogste winst sinds het begin van de metingen in 1995.
Ook voor de arbeidsmarkt was 2019 weer een jaar van records: meer banen, meer werkzame personen, een lagere werkloosheid en meer vacatures. Door het record aantal vacatures en de gedaalde werkloosheid nam de spanning op de arbeidsmarkt verder toe en was de krapte groter dan voor de kredietcrisis.
De krapte op de arbeidsmarkt vertaalde zich in de grootste stijging van de cao-lonen na 2009. Ook de consumentenprijzen stegen fors. Dat hangt samen met de verhoging van het lage btw-tarief en de energiebelasting in januari 2019. Hierdoor stagneerde de reële cao-loonontwikkeling.
Huishoudens behaalden grotendeels door de toename van de werkgelegenheid meerinkomsten uit arbeid. Vooral hierdoor groeide het netto reëel beschikbaar inkomen van huishoudens in 2019 met 1,6 procent.
Het vertrouwen van de Nederlandse consumenten was in 2019 een stuk lager dan in 2018. De aanhoudende onzekerheden, de naderende brexit, het handelsbeleid van de VS, de afkoelende economie in Duitsland, de stijging van de btw en de energiebelasting in 2019, de onduidelijkheid over het klimaatbeleid en de toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt hebben mogelijk het consumentenvertrouwen in 2019 negatief beïnvloed.
De overheid heeft in 2019 een overschot van 14 miljard euro gerealiseerd. Dit komt overeen met 1,7 procent van het bbp. De overheidsschuld is aan het eind van 2019 gedaald naar 48,6 procent van het bbp. Dat is het laagste niveau na 2007.
In de Conjunctuurklokindicator van half maart 2020 was te zien dat de conjunctuur al meer dan een jaar in een neergaande fase was. Doordat de indicator nog wel boven de trend presteerde, was er tot half maart nog steeds sprake van hoogconjunctuur. In het economisch beeld van half maart waren de gebeurtenissen rondom het coronavirus nog niet zichtbaar.