Het achterblijven van de consumptie bij het bbp
Over deze publicatie
Na 2008 is de volumegroei van de consumptie door huishoudens kleiner geweest dan die van het bbp.
Dit komt deels doordat de prijzen van de consumptie relatief sterk stegen. Een tweede oorzaak is dat huishoudens meer zijn gaan aflossen op hun hypotheken.
Samenvatting
1. Inleiding
In 2018 was het volume van het Nederlandse bbp 9,3 procent groter dan in 2008, toen de kredietcrisis uitbrak. Het volume van de consumptie door huishoudens groeide in diezelfde periode met 4,1 procent minder sterk 1). Vanaf 2008 is de groei van de consumptie elk jaar,met uitzondering van crisisjaar 2009 en 2015, kleiner geweest dan die van het bbp.
Jaar | Bruto binnenlands product (%-volumemutatie) | Consumptie huishoudens (%-volumemutatie) |
---|---|---|
2008 | 2,2 | 0,9 |
2009 | -3,7 | -1,9 |
2010 | 1,3 | 0,1 |
2011 | 1,6 | 0,1 |
2012 | -1 | -1,1 |
2013 | -0,1 | -1 |
2014 | 1,4 | 0,4 |
2015 | 2 | 2 |
2016 | 2,2 | 1,1 |
2017* | 2,9 | 2,1 |
2018* | 2,6 | 2,3 |
In dit artikel wordt uitgezocht hoe het komt dat de groei van de consumptie na 2008 zoveel achterbleef bij die van het bbp. Hebben consumenten niet naar verhouding geprofiteerd van de economische groei van de laatste jaren? Er is gekozen voor een vergelijking met 2008 omdat zowel 2018 als 2008 een afzwakkende hoogconjunctuur kende. Hierdoor wordt voorkomen dat conjuncturele bewegingen de vergelijking beïnvloeden.
Om te kunnen consumeren hebben huishoudens inkomsten nodig. Voor de meeste huishoudens is loon de belangrijkste bron van inkomsten. De ontwikkeling van de cao-lonen haalt daarom vaak het nieuws. De cao-lonen blijven al enkele jaren achter bij de economische groei. De afgelopen tijd pleitten onder andere de president van DNB(Volkskrant 2019) en de premier voor loonsverhogingen. Alvorens in paragraaf 3 wordt bekeken of het achterblijven van de cao-lonen een verklaring vormt voor de matige consumptiegroei wordt eerst in paragraaf 2 gekeken naar de invloed van verschillende prijsontwikkelingen op de consumptie en de economische groei.
In paragraaf 4 wordt gekeken naar het gedeelte van het inkomen dat huishoudens niet gebruiken om te consumeren: de vrije besparingen. Deze namen na 2008 namelijk sterk toe. In deze paragraaf wordt uit de doeken gedaan waar huishoudens voor spaarden.
In paragraaf 5 wordt de achterblijvende consumptiegroei in internationaal perspectief geplaatst. In hoeverre is de Nederlandse situatie ook van toepassing op andere landen in West-Europa? Om een eerlijke vergelijking mogelijk te maken wordt hiervoor gekeken naar de werkelijke individuele consumptie. Dit is de som van de consumptie door huishoudens en de individuele overheidsconsumptie (vooral uitgaven aan gezondheidszorg, onderwijs en sociale bescherming). Hiermee wordt voorkomen dat een andere financiering van bijvoorbeeld de zorg of het onderwijs de consumptiecijfers beïnvloedt, waardoor een internationale vergelijking beter te maken is.
2. Verschil in prijsontwikkelingen
Het bbp van Nederland groeide na 2008 met 9,3 procent een stuk harder dan de consumptie door huishoudens, die met 4,1 procent toenam. Het gaat hier om volumegroei, waarbij de waarde van het bbp en de consumptie is gecorrigeerd voor prijsveranderingen.
De volumegroei van het bbp is gecorrigeerd voor de gemiddelde prijzen die zijn betaald voor alle producten waaruit het bbp bestaat, zoals bijvoorbeeld de prijzen van investeringen, consumptie, maar ook de prijzen van invoer en uitvoer. Het gewogen gemiddelde hiervan heet de bbp-deflator. Bij consumptie wordt gecorrigeerd (gedefleerd) voor de gemiddelde prijsstijging van de geconsumeerde producten, oftewel de consumptiedeflator.
Door te corrigeren voor prijsveranderingen kan het bbp (een belangrijke indicator voor economische groei) zuiverder worden vergeleken tussen verschillende jaren. De groei wordt dan niet meer beïnvloed door prijsstijgingen of -dalingen. Als wordt gesproken over economische groei, wordt daarom meestal gesproken over de volumegroei van het bbp. Hetzelfde geldt voor de consumptie door huishoudens.
De consumptiedeflator steeg tussen 2008 en 2018 sterker dan de bbp-deflator. Met andere woorden: de gemiddelde prijzen van consumptiegoederen en –diensten stegen harder dan de gemiddelde prijzen van het bbp. Dit komt vooral doordat de uitvoerprijzen minder sterk toenamen dan de invoerprijzen en doordat de prijzen van investeringen veel minder hard stegen dan die van consumptiegoederen. Vooral de prijzen van voedings- en genotmiddelen, huisvesting, horeca en recreatie- en cultuurdiensten stegen.
Jaar | bbp (2008=100) | Consumptie huishoudens (2008=100) |
---|---|---|
2008 | 100 | 100 |
2009 | 100,2205846 | 98,5060391 |
2010 | 101,1631954 | 100,1176415 |
2011 | 101,3590645 | 102,2213355 |
2012 | 102,8248765 | 103,5224485 |
2013 | 104,1409079 | 105,6818703 |
2014 | 104,4046756 | 106,6200167 |
2015 | 105,2113882 | 106,8113582 |
2016 | 105,6897499 | 107,4043846 |
2017* | 107,0221404 | 108,8967143 |
2018* | 109,3850514 | 111,0405226 |
Als de waardeontwikkeling van de consumptie niet zou zijn gecorrigeerd met de consumptie-, maar met de bbp-deflator, zou de volumegroei van de consumptie 5,7 procent bedragen hebben, in plaats van 4,1 procent. Het verschil met de volumegroei van het bbp (9,3 procent) zou dan geen 5,2 procentpunt bedragen, maar 3,6 procentpunt.
In het vervolg van dit artikel wordt gekeken naar de waardeontwikkeling van de verschillende indicatoren. Het bbp groeide tussen 2008 en 2018 met 19,6 procent, terwijl de consumptie in dezelfde periode met 15,6 procent toenam. In de volgende paragraaf wordt gekeken in hoeverre de ontwikkeling van de cao-lonen dit verschil kan verklaren.
3. Inkomen van huishoudens
De laatste tijd is er in de media veel aandacht voor het achterblijven van de lonen. Vaak kijken ze naar de ontwikkeling van de cao-lonen in vergelijking met de economische groei. De cao-lonen zijn na 2008 met 16,3 procent toegenomen, terwijl het bbp in diezelfde periode met 19,6 procent toenam. Hierbij is niet gecorrigeerd voor prijsstijgingen (zie paragraaf 2). Het verschil werd vooral gemaakt na 2014.
Jaar | Cao-lonen per uur incl. bijz.beloningen (2008=100) | Bbp werkelijke prijzen (2008=100) |
---|---|---|
2008 | 100 | 100 |
2009 | 102,7868852 | 96,5457248 |
2010 | 104,0983607 | 98,7622026 |
2011 | 105,2434426 | 100,4884131 |
2012 | 106,7008197 | 100,8912265 |
2013 | 107,95 | 102,0496046 |
2014 | 108,8868852 | 103,7642267 |
2015 | 110,4483607 | 106,6146682 |
2016 | 112,4262295 | 109,4467226 |
2017* | 113,9877049 | 114,0525774 |
2018* | 116,2778689 | 119,5984845 |
Het achterblijven van de lonen zou een verklaring kunnen zijn voor het achterblijven van de consumptie bij het bbp. Het loon is immers de belangrijkste inkomstenbron van de meeste huishoudens. De cao-loonindex geeft echter de ontwikkeling weer van de gemiddelde contractueel vastgelegde lonen van werknemers in Nederland. Het zegt weinig over de totale inkomsten van huishoudens.
De totale inkomsten worden niet alleen bepaald door de hoogte van de cao-lonen, maar ook door onder andere het aantal gewerkte uren. Neemt dit aantal toe bij gelijkblijvende lonen, dan stijgen de inkomsten van alle huishoudens samen. Ten opzichte van 2008 is het totaal aantal gewerkte uren door werknemers met 3,5 procent gestegen, waardoor de loonsom van werknemers (de lonen maal het aantal gewerkte uren) sterker kon toenemen dan de ontwikkeling van de cao-lonen alleen. De stijging van het aantal gewerkte uren vond vrijwel volledig plaats in de periode na 2013.
Jaar | Aantal gewerkte uren (mld) |
---|---|
2008 | 10,31 |
2009 | 10,144 |
2010 | 10,035 |
2011 | 10,11 |
2012 | 9,976 |
2013 | 9,856 |
2014 | 9,87 |
2015 | 9,918 |
2016 | 10,14 |
2017* | 10,389 |
2018* | 10,671 |
Uit onderstaande grafiek blijkt dat de loonsom voor werknemers de ontwikkeling van het bbp beter volgt dan die van de cao-lonen. Zoals hiervoor werd opgemerkt zijn de cao-lonen na 2008 met 16,3 procent toegenomen, terwijl het bbp in diezelfde periode met 19,5 procent toenam. De totaal door huishoudens ontvangen lonen stegen ten opzichte van 2008 met 19,8 procent, dus net iets harder dan het bbp. Sinds 2014 komt de ontwikkeling van beide variabelen vrijwel overeen.
Lonen (2008=100) | Bbp (2008=100) | |
---|---|---|
2008 | 100 | 100 |
2009 | 101,3039494 | 96,5457248 |
2010 | 101,9403004 | 98,7622026 |
2011 | 104,0427499 | 100,4884131 |
2012 | 104,7567974 | 100,8912265 |
2013 | 105,29645 | 102,0496046 |
2014 | 105,3657012 | 103,7642267 |
2015 | 107,7413552 | 106,6146682 |
2016 | 111,0379657 | 109,4467226 |
2017* | 114,9861286 | 114,0525774 |
2018* | 119,8185112 | 119,5984845 |
De lonen vormen een groot gedeelte van het inkomen dat huishoudens daadwerkelijk beschikbaar hebben voor consumptie en besparingen. Huishoudens ontvangen daarnaast namelijk ook sociale uitkeringen en pensioenen, betalen belastingen en premies, ontvangen en betalen winsten (dividenden) en rente, of werken als zelfstandige en verdienen zo de kost.
Jaar | Bruto beschikbaar inkomen huishoudens (2008=100) | Bbp (2008=100) |
---|---|---|
2008 | 100 | 100 |
2009 | 99,88590026 | 96,5457248 |
2010 | 101,4121035 | 98,7622026 |
2011 | 103,6546878 | 100,4884131 |
2012 | 104,5048739 | 100,8912265 |
2013 | 105,5708642 | 102,0496046 |
2014 | 108,1363603 | 103,7642267 |
2015 | 110,1297686 | 106,6146682 |
2016 | 113,3350496 | 109,4467226 |
2017* | 116,1192104 | 114,0525774 |
2018* | 121,0989172 | 119,5984845 |
Omdat de lonen van werknemers veruit de grootste inkomensbron van huishoudens zijn, wijkt de ontwikkeling van het beschikbaar inkomen niet veel af van die van de loonsom: het bruto beschikbaar inkomen is na 2008 met 21,1 procent gestegen. Deze stijging is, ondanks de relatief grote stijging van de pensioenpremies en het niet indexeren van pensioenuitkeringen, groter dan die van het bbp en de loonsom. Dit komt doordat huishoudens in 2018 minder rente betaalden over hun schulden dan in 2008.
Uit bovenstaande analyse blijkt dat hoewel de cao-lonen na 2008 minder hard zijn toegenomen dan het bbp, het beschikbaar inkomen tóch sneller steeg. Dit kwam doordat er meer uren werden gewerkt en doordat de door huishoudens betaalde rente tussen 2008 en 2018 daalde. Het lag dus niet aan de lonen of het inkomen van huishoudens dat de consumptie na 2008 achterbleef bij de economische groei.
Als huishoudens in 2018 hetzelfde deel van hun beschikbaar inkomen zouden consumeren als tien jaar eerder, zou de consumptie het bbp hebben gevolgd. Uit paragraaf 1 bleek al dat dit laatste niet het geval was: de consumptie door huishoudens bleef achter bij de economische ontwikkeling.
Hieruit volgt dat huishoudens een steeds kleiner gedeelte van het beschikbaar inkomen hebben geconsumeerd. Met andere woorden: het gat tussen het beschikbaar inkomen van huishoudens en de consumptie is de laatste jaren steeds groter geworden. Dat blijkt ook uit grafiek 3.5, waarin het beschikbaar inkomen van huishoudens wordt afgezet tegen de consumptie. Het verschil tussen beide lijntjes zijn de vrije besparingen. Deze namen tussen 2008 en 2018 toe. In de volgende paragraaf worden deze vrije besparingen onder de loep genomen en wordt bekeken hoe deze de consumptie hebben beïnvloed.
Jaar | Consumptie huishoudens (mld euro) | Beschikbaar inkomen huishoudens (mld euro) |
---|---|---|
'95 | 162,211 | 179,719 |
'96 | 172,382 | 187,994 |
'97 | 183,736 | 200,677 |
'98 | 197,542 | 212,435 |
'99 | 213,006 | 223,287 |
'00 | 227,496 | 236,383 |
'01 | 239,644 | 259,442 |
'02 | 250,713 | 267,66 |
'03 | 256,214 | 270,734 |
'04 | 261,633 | 275,821 |
'05 | 268,879 | 279,877 |
'06 | 275,889 | 292,336 |
'07 | 286,818 | 304,459 |
'08 | 295,433 | 314,637 |
'09 | 285,532 | 314,278 |
'10 | 290,509 | 319,08 |
'11 | 296,819 | 326,136 |
'12 | 297,167 | 328,811 |
'13 | 300,441 | 332,165 |
'14 | 304,244 | 340,237 |
'15 | 310,816 | 346,509 |
16 | 316,041 | 356,594 |
'17* | 327,261 | 365,354 |
'18* | 341,458 | 381,022 |
4. Besparingen van huishoudens
In de vorige paragraaf is onderzocht of huishoudens een minder groot deel van het bbp krijgen. Dat bleek niet het geval: het inkomen dat huishoudens beschikbaar hebben voor consumptie steeg even snel als het bbp. Er bleek iets anders aan de hand: huishoudens geven een minder groot deel van hun inkomen uit aan consumptie. Wat overblijft, zijn de vrije besparingen. Uitgedrukt als percentage van het beschikbaar inkomen zijn de vrije besparingen na 2008 dan ook sterk gestegen. In deze paragraaf wordt de stijging van de vrije besparingen verder onderzocht.
Jaar | Vrije besparingen (% beschikbaar inkomen) |
---|---|
2008 | 6,103541542 |
2009 | 9,146679055 |
2010 | 8,95418077 |
2011 | 8,989194692 |
2012 | 9,623765628 |
2013 | 9,550675116 |
2014 | 10,57880242 |
2015 | 10,30074255 |
2016 | 11,37231698 |
2017* | 10,42632625 |
2018* | 10,38365239 |
Huishoudens kunnen de vrije besparingen op verschillende manieren aanwenden. Zij kunnen bijvoorbeeld het geld op spaarrekeningen zetten, effecten aanschaffen, hypotheken aflossen of de besparingen aanwenden voor investeringen in vaste activa, bijvoorbeeld woningen. In 2018 investeerden huishoudens nagenoeg evenveel als in 2008. De hogere besparingen zijn dus niet gebruikt om de investeringen op te schroeven. Dit betekent dat huishoudens de besparingen hebben aangewend om financieel bezit te verwerven of schulden af te lossen.
In de figuren 4.2 en 4.3 zijn de financiële transacties te zien van de huishoudens (incl. instellingen zonder winstoogmerk) voor de periode 2008–2018, voor respectievelijk de bezittingen- en de schuldenkant. Aan de bezittingenkant is te zien dat van geen enkel financieel activum in 2018 significant meer was aangekocht dan tien jaar eerder. De hogere besparingen zijn dus ook niet aangewend voor de aankoop van financiële bezittingen.
Chartaal geld en deposito's (mld euro) | Schuldbewijzen, aandelen en deelnemingen (mld euro) | Levensverzekeringsrechten (mld euro) | Overig (mld euro) | |
---|---|---|---|---|
2008 | 18,441 | -4,456 | 2,939 | -5,035 |
2009 | 15,356 | -1,159 | 2,281 | 1,418 |
2010 | 10,282 | 5,263 | -1,978 | 3,65 |
2011 | 16,538 | -13,664 | -0,105 | -1,848 |
2012 | 14,505 | -9,796 | -0,951 | 0,879 |
2013 | 0,874 | -8,84 | -0,928 | 2,3 |
2014 | 6,26 | -8,054 | -0,477 | 9,288 |
2015 | 4,745 | 7,145 | -1,048 | 0,779 |
2016 | 8,395 | -0,176 | -1,722 | -3,338 |
2017* | 7,731 | 1,605 | -2,221 | 0,139 |
2018* | 10,635 | -4,165 | -1,407 | 0,656 |
1) De pensioenbesparingen vallen niet onder de vrije besparingen, maar onder de collectieve besparingen. Hierom zijn de pensioenaanspraken niet opgenomen in figuur 4.2. De pensioenbesparingen worden verwerkt in de berekening van het beschikbaar inkomen. |
Woninghypotheken (mld euro) | Overige leningen (o.m. consumptief krediet en studieleningen) (mld euro) | Overig (mld euro) | |
---|---|---|---|
2008 | 29,779 | 4,101 | 10,735 |
2009 | 23,895 | 1,766 | 7,174 |
2010 | 20,323 | 1,449 | 3,998 |
2011 | 13,955 | -2,877 | -7,683 |
2012 | 6,237 | -1,925 | -0,216 |
2013 | -8,725 | -0,283 | 3,03 |
2014 | -0,817 | -3,131 | 3,313 |
2015 | 5,036 | 1,251 | 0,399 |
2016 | 10,152 | -1,589 | -0,67 |
2017* | 9,619 | 1,89 | 2,484 |
2018* | 9,661 | 0,71 | 0,206 |
Aan de schuldenkant valt op dat het saldo van opgenomen en afgeloste woninghypotheken in 2018 maar liefst 20 miljard euro lager was dan in 2008. In 2018 is per saldo dus voor een veel lager bedrag aan nieuwe hypotheken aangegaan dan tien jaar eerder. Hierdoor werden de besparingen in 2018 veel minder gedrukt dan in 2008, waardoor deze hoger uitkwamen. Het lagere saldo van de woninghypotheken is dan ook de belangrijkste verklaring voor de hogere besparingen en het achterblijven van de consumptie bij de economische groei.
Het saldo van de woninghypotheken bestaat uit de nieuw opgenomen hypotheken minus de aflossingen. Er bestaan alleen cijfers over het saldo; niet bekend is voor welk bedrag leningen werden afgesloten en voor welk bedrag werd afgelost. Met cijfers uit het Kadaster is het toch mogelijk een beeld te krijgen van de afgesloten leningen en de aflossingen. Het Kadaster houdt namelijk bij voor welk bedrag aan nieuwe hypotheken wordt ingeschreven. Dit is niet geheel gelijk aan de waarde van de opgenomen hypotheken, omdat het mogelijk is om de hypotheek voor een hoger bedrag in te schrijven dan dat er daadwerkelijk wordt opgenomen. Op die manier kan de hypotheek op een later tijdstip makkelijker en zonder tussenkomst van een notaris worden opgehoogd.
Volgens het Kadaster werd er in 2018 voor een iets hoger bedrag aan nieuwe hypotheken ingeschreven (figuur 4.4) dan tien jaar eerder. Dit is niet verrassend, aangezien het aantal woningverkopen en de woningprijzen in 2018 ook iets hoger lagen dan in 2008. Dat het saldo van opgenomen en afgeloste hypotheken desondanks tóch is gedaald, komt door gestegen aflossingen. Een indicator hiervoor is het verschil tussen het bedrag aan nieuw ingeschreven hypotheken enerzijds en het saldo van opgenomen en afgeloste hypotheken anderzijds. Dit verschil is na 2012 fors toegenomen en was in 2018 ook veel groter dan in 2008.
De toegenomen aflossingen hebben verschillende oorzaken: zo worden er vanaf 2013 vrijwel geen aflossingsvrije hypotheken meer verstrekt en is de hypotheekrenteaftrek beperkt. Ook pleiten banken en toezichthoudende instanties de laatste jaren voor het aflossen van aflossingsvrije hypotheken, en geven banken prikkels om af te lossen, bijvoorbeeld door de rente te verlagen als de schuld-marktwaardeverhouding daalt. Dit is de verhouding tussen de openstaande hypotheekschuld en de huidige marktwaarde van de woning. Al deze factoren hebben in meer of mindere mate bijgedragen aan de hogere aflossingen op woninghypotheken. Hierdoor houden mensen minder geld over voor consumptie.
Daarnaast speelt een rol dat de eerste spaarhypotheken, die in de jaren tachtig werden afgesloten, in de periode vanaf 2015 afliepen. Bij deze hypotheekvormen wordt gedurende de looptijd niet afgelost, maar wel vermogen opgebouwd binnen bijvoorbeeld een levensverzekering of een bankspaarrekening. Aan het einde van de looptijd – doorgaans dertig jaar – wordt met het opgebouwde vermogen de hypotheek in een keer afgelost. Dit heeft echter geen drukkend effect op de consumptie, maar stuwde wel de aflossingen.Omdat er in de jaren tachtig echter nog relatief weinig spaarhypotheken zijn afgesloten die voor 2018 afliepen, is het effect op de aflossingen vooralsnog gering.
Jaar | Nieuwe hypotheekinschrijvingen (mld euro) | Saldo opgenomen en afgeloste hypotheken (mld euro) | Verschil (mld euro) |
---|---|---|---|
2008 | 98,06180999 | 29,779 | 68,28280999 |
2009 | 65,30182179 | 23,895 | 41,40682179 |
2010 | 65,71853531 | 20,323 | 45,39553531 |
2011 | 68,94227198 | 13,955 | 54,98727198 |
2012 | 46,66391281 | 6,237 | 40,42691281 |
2013 | 36,69952811 | -8,725 | 45,42452811 |
2014 | 48,54974976 | -0,817 | 49,36674976 |
2015 | 63,4736512 | 5,036 | 58,4376512 |
2016 | 80,9774954 | 10,152 | 70,8254954 |
2017* | 100,9715578 | 9,619 | 91,35255776 |
2018* | 105,8955113 | 9,661 | 96,2345113 |
Bron: CBS, Kadaster |
Dat huishoudens een kleiner deel van hun inkomen zijn gaan consumeren en meer zijn gaan aflossen heeft effect op de vermogens en schulden van huishoudens. Zo liepen de schulden per inwoner tot en met 2010 gestaag op, maar daarna niet meer. Desalniettemin zijn de schulden van huishoudens in Nederland vergeleken met andere EU-landen nog steeds zeer hoog.
Financiële bezittingen excl. pensioenaanspraken per inwoner (euro) | Schulden per inwoner (euro) | Financieel vermogen excl. pensioenaanspraken per inwoner (euro) | |
---|---|---|---|
'95 | 32914,26704 | 15808,42615 | 17105,84089 |
'96 | 34947,27697 | 17572,62926 | 17374,64771 |
'97 | 37837,46871 | 19574,56507 | 18262,90364 |
'98 | 40589,9662 | 22111,61325 | 18478,35294 |
'99 | 44639,32375 | 24841,54325 | 19797,7805 |
'00 | 45891,63434 | 27462,4345 | 18429,19984 |
'01 | 45717,47721 | 29305,16287 | 16412,31434 |
'02 | 45361,16931 | 31569,10465 | 13792,06466 |
'03 | 47106,8085 | 34525,95 | 12580,8585 |
'04 | 49372,46428 | 36451,87527 | 12920,58901 |
'05 | 51114,80751 | 39644,95375 | 11469,85376 |
'06 | 51756,23023 | 41674,79725 | 10081,43298 |
'07 | 52508,87223 | 44161,31543 | 8347,556801 |
'08 | 52805,91093 | 46762,52338 | 6043,387556 |
'09 | 53081,54352 | 48459,33834 | 4622,205179 |
'10 | 54661,56262 | 49760,80703 | 4900,755587 |
'11 | 54254,63953 | 49675,59551 | 4579,044022 |
'12 | 55381,91522 | 49681,23448 | 5700,680738 |
'13 | 55640,79386 | 49148,77866 | 6492,0152 |
'14 | 55890,38009 | 47701,91529 | 8188,464803 |
'15 | 57200,07868 | 47819,43941 | 9380,639279 |
16 | 58664,9644 | 47986,16422 | 10678,80018 |
'17* | 59193,93677 | 48457,18699 | 10736,74979 |
'18* | 58077,66853 | 48763,64315 | 9314,025375 |
5. Internationale vergelijking
In vergelijking met andere West-Europese landen was de werkelijke individuele consumptie als percentage van het bbp in Nederland in 2018 uitzonderlijk laag. In Nederland lag dit percentage op 60,4 procent, tegenover 65,2 procent in Duitsland en een nóg hoger percentage in de meeste andere West-Europese landen. Hier staat tegenover dat het handelsoverschot als percentage van het bbp in Nederland uitzonderlijk hoog was. Het hoge handelsoverschot ging in Nederland en – in mindere mate – Duitsland gepaard met een lageraandeel van de werkelijke individuele consumptie. Het aandeel van de collectieve overheidsconsumptie en de investeringen in vaste activa week weinig af van dat in andere landen.
Werkelijke individuele consumptie (%) | Collectieve consumptie overheid (%) | Investeringen in vaste activa (%) | Verandering voorraden (%) | Handelssaldo (%) | |
---|---|---|---|---|---|
Nederland | 60,40435857 | 7,75938648 | 20,94383952 | 0,264814003 | 10,62760143 |
België | 66,64266401 | 7,732865533 | 24,04475681 | 1,363556554 | 0,216356863 |
Duitsland | 65,15076787 | 6,826107501 | 20,7743355 | 0,480448907 | 6,768340224 |
Frankrijk | 69,21945187 | 8,098670259 | 22,8600691 | 0,595302347 | -0,773493577 |
Italië | 71,70077203 | 7,843736545 | 17,96692225 | -0,013483352 | 2,502052526 |
Spanje | 68,47857394 | 7,640980991 | 21,2184088 | 0,708712119 | 1,953324152 |
Verenigd Koninkrijk | 78,07108331 | 6,27296034 | 16,96500487 | 0,282943576 | -1,462372281 |
Daarnaast is het aandeel van de werkelijke individuele consumptie in Nederland tussen 2008 en 2018 afgenomen. Alleen in Duitsland nam het aandeel in die periode ook af. In beide landen nam het handelsoverschot toe. In België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Spanje steeg de werkelijke individuele consumptie sneller dan de waarde van het bbp.
2008 (%) | 2018* (%) | |
---|---|---|
Nederland | 61,12982426 | 60,40435857 |
Duitsland | 66,54621468 | 65,15076787 |
België | 65,27852583 | 66,64266401 |
Spanje | 67,56532061 | 68,47857394 |
Frankrijk | 69,07823809 | 69,21945187 |
Italië | 70,99844573 | 71,70077203 |
Verenigd Koninkrijk | 77,56412709 | 78,07108331 |
Het achterblijven van de consumptie bij de Duitse economische groei kwam door het achterblijven van het beschikbaar inkomen van Duitse huishoudens. Het beschikbaar inkomen nam hier namelijk – anders dan in Nederland – minder snel toe dan de waarde van het bbp. Dit kwam vooral door lagere inkomsten uit vermogen.
Nederland lijkt een uitzondering te zijn in West-Europa. Slechts weinig landen hadden een achterblijvende consumptie in vergelijking met de rest van de economie. In Duitsland bleef de groei van de consumptie ook achter bij die van de economie. Dit had echter een andere oorzaak. In Nederland bleef de consumptiegroei niet achter door een lagere inkomensgroei, maar vooral doordat er meer werd afgelost op woninghypotheken.
6. Conclusie
Ook zonder correctie voor prijsontwikkelingen liep de consumptie na 2008 achter op de ontwikkeling van het bbp. Dit komt niet doordat mensen minder zijn gaan verdienen: ondanks de achterblijvende cao-lonen groeiden de totale inkomsten van huishoudens zelfs sneller dan de rest van de economie. De arbeidsmarkt is aangetrokken en er zijn meer mensen aan het werk. De ontwikkeling van het beschikbaar inkomen van huishoudens vormt (in macro-economisch perspectief) dus geen verklaring voor het achterblijven van de consumptie bij het bbp.
De tweede oorzaak voor het achterblijven van de consumptie bij de economische groei moet worden gezocht in de vrije besparingen. Dit is namelijk het deel van het beschikbaar inkomen dat huishoudens niet uitgeven aan consumptie. De vrije besparingen waren de laatste jaren inderdaad hoger dan in 2008. Dit komt vooral doordat er in vergelijking met 2008 per saldo veel minder leningen zijn opgenomen. Het gaat hier bij huishoudens voornamelijk om hypotheken. Er werd in 2018 meer hypotheekschuld afgelost dan in 2008. De hogere aflossingen hebben de consumptie dus gedrukt.
De tweede oorzaak voor het achterblijven van de consumptie bij de economische groei moet worden gezocht in de vrije besparingen. Dit is namelijk het deel van het beschikbaar inkomen dat huishoudens niet uitgeven aan consumptie. De vrije besparingen waren de laatste jaren inderdaad hoger dan in 2008. Dit komt vooral doordat er in vergelijking met 2008 per saldo veel minder leningen zijn opgenomen. Het gaat hier bij huishoudens voornamelijk om hypotheken. Er werd in 2018 meer hypotheekschuld afgelost dan in 2008. De hogere aflossingen hebben de consumptie dus gedrukt.