Auteur: Wouter Jonkers

De invloed van de toename van het aantal gewerkte uren op de productiviteit

Over deze publicatie

De Nederlandse economie” is een reeks artikelen waarin actuele macro-economische fenomenen worden beschreven en geduid. De artikelen zijn grotendeels gebaseerd op de uitkomsten van de nationale rekeningen.

Samenvatting

Tussen 2008 en 2018 kwam de groei van het binnenlands product in grotere mate door een toename van het aantal gewerkte uren dan door de groei van de arbeidsproductiviteit. Ondanks de vergrijzing was het aantal gewerkte uren per inwoner in 2018 groter dan in de halve eeuw ervoor. In dit artikel wordt onderzocht of de groei van het aantal gewerkte uren en de veranderde samenstelling van de werkzame beroepsbevolking een verklaring kunnen bieden voor de vertraging van de groei van de arbeidsproductiviteit. Dit blijkt het geval. De groei van het aantal gewerkte uren heeft namelijk vooral plaatsgevonden in laagproductieve bedrijfstakken met weinig productiviteitsgroei. Daarnaast zijn ouderen en zelfstandigen een groter deel van de werkzame beroepsbevolking gaan uitmaken. Ook dit heeft de groei van de arbeidsproductiviteit gedrukt.

1. Inleiding

In 2018 was het volume van het bruto binnenlands product 9,3 procent groter dan in 2008. De groei kwam vooral door een toename van het aantal gewerkte uren; minder dan de helft kwam door de toename van de arbeidsproductiviteit 1). Vooral in de meest recente jaren 2016, 2017 en 2018 was de groei van het aantal gewerkte uren veruit de belangrijkste trekker van de economische groei. In het verleden was dit doorgaans anders;tussen 1950 en het begin van de kredietcrisis in 2008 kwam de groei van het bbp vrijwel uitsluitend door de groei van de arbeidsproductiviteit (Van den Bergen 2008).

1.1 Opdeling groei bruto binnenlands product
 Uren (%-volumeverandering)Arbeidsproductiviteit (%-volumeverandering)
'963,1306320340,369367966
'972,0933429032,206657097
'982,1776867522,522313248
'992,8062255762,193774424
'000,9396068173,260393183
'011,3062076270,993792373
'02-0,5005203770,700520377
'03-1,0649699581,264969958
'040,2596731251,740326875
'05-0,3321567682,432156768
'061,9654636511,534536349
'072,8748776240,925122376
'081,5942390,605761
'09-1,431929085-2,268070915
'10-0,701310632,00131063
'110,9102278140,689772186
'12-0,881712075-0,118287925
'13-0,9485523510,848552351
'140,674132710,72586729
'150,9776628561,022337144
'162,345269898-0,145269898
'17*2,0426847510,857315249
'18*2,2409751820,359024818


In 2018 was het aantal gewerkte uren 5,3 procent hoger dan in 2008. De arbeidsproductiviteit nam in dezelfde periode met 3,9 procent toe. Tussen 1998 en 2008 bedroeg de groei van het aantal gewerkte uren 10 procent en die van de arbeidsproductiviteit bijna 17 procent. De groei van de arbeidsproductiviteit is dus sterk afgenomen.

In dit artikel wordt onderzocht in hoeverre de toename van het aantal gewerkte uren en de veranderde samenstelling van de werkzame beroepsbevolking een verklaring vormen voor de afname van de groei van de arbeidsproductiviteit. Specifiek wordt gekeken naar waarde toename van het gewerkte aantal uren terecht is gekomen. In hoeverre waren juist de minder productieve mensen en bedrijfstakken verantwoordelijk voor de stijging van het aantal gewerkte uren? In dat geval heeft een stijging van het aantal gewerkte uren namelijk een drukkend effect op de arbeidsproductiviteit.

De toename van het aantal gewerkte uren en de veranderde samenstelling van de werkzame beroepsbevolking zijn niet de enige mogelijke verklaringen voor de terugval van de productiviteitsgroei. In de literatuur zijn ook veel andere mogelijke verklaringen te vinden.Deze worden in paragraaf 2 op een rij gezet. In de paragrafen 3, 4 en 5 wordt nader ingegaan op de veranderde samenstelling van de werkzame beroepsbevolking en de groei van het aantal gewerkte uren.

Omdat demografische ontwikkelingen, zoals vergrijzing, effect kunnen hebben op het aantal gewerkte uren, worden deze in paragraaf 3 kort besproken. Vervolgens wordt in paragraaf 4 bekeken welke mensen meer zijn gaan werken, en of ontwikkelingen in het arbeidsaanbod een verklaring kunnen bieden voor de kleinere groei van de arbeidsproductiviteit. In paragraaf 5 wordt ingegaan op de vraag in welke bedrijfstakken meer uren worden gewerkt dan in 2008, en in hoeverre een verschuiving van de gewerkte uren tussen bedrijfstakken een verklaring biedt voor de afname van de groei van de arbeidsproductiviteit.

1) In dit artikel wordt met het begrip arbeidsproductiviteit gedoeld op het volume van het bbp of de toegevoegde waarde per gewerkt uur.

2. Mogelijke verklaringen voor beperkte arbeidsproductiviteitsgroei

De vertraging van de groei van de arbeidsproductiviteit is al lange tijd wereldwijd onderwerp van studie, omdat die in de afgelopen decennia in veel landen heeft plaatsgevonden. Vergeleken met de meeste andere Europese landen was de groei van de arbeidsproductiviteit na 2008 in Nederland klein.

2.1 Arbeidsproductiviteit
 2018 t.o.v. 2008 (%-volumeverandering)2008 t.o.v. 1998 (%-volumeverandering)
Letland35,6382978773,43173432
Roemenië34,0776699102,3575639
Bulgarije30,8839190636,28447025
Litouwen2574,77797513
Slowakije22,5971370156,9823435
Hongarije18,8043478341,53846154
Spanje12,368972753,583061889
Tsjechië12,0517928349,85074627
Denemarken11,8434603510,34090909
Slovenië10,4448742739,72972973
Frankrijk9,12738214613,42434585
Zwitserland8,27374872314,1025641
Oostenrijk7,56048387119,08763505
Zweden7,46720484423,72034956
Duitsland7,38522954115,83815029
Cyprus6,31262525118,38671412
Noorwegen5,84677419411,46067416
Portugal5,35530381113,30221704
Nederland3,89221556916,64726426
Finland3,83858267723,30097087
Verenigd Koninkrijk2,4950099821,45454545
Italië1,53,305785124
Luxemburg-0,5035246736,430868167
Griekenland-9,34761441124,7873633


De arbeidsproductiviteit kan toenemen door investeringen in kapitaalgoederen, zoals machines, computers, software en bedrijfsgebouwen, maar ook door bijvoorbeeld scholing, het opdoen van ervaring of een efficiëntere inzet van arbeid en kapitaal. Het CBS berekent jaarlijks voor de commerciële sector2) welke bijdrage kapitaalverdieping heeft geleverd aan de groei van de arbeidsproductiviteit.

In 2018 was de arbeidsproductiviteit in de commerciële sector 3,9 procent hoger dan in 2008. Tussen 1998 en 2008 was de groei van de arbeidsproductiviteit in de commerciële sector met 20,7 procent veel groter. De bijdrage van kapitaalverdieping was kleiner dan voor de crisis, maar ook andere factoren hebben de groei van de arbeidsproductiviteit fors gedrukt.

Dat de bijdrage van kapitaalverdieping aan de groei na de kredietcrisis bescheiden was, hangt onder meer samen met de lagere groei van de investeringen. In de periode na 2008 was de groei van de investeringen in nagenoeg alle typen vaste activa kleiner dan in de periode voor 2008. Rond de eeuwwisseling groeiden de investeringen in software en ICT fors. Deze groei hing samen met de ICT-revolutie. In deze periode vond er ook een korte opleving van de productiviteitsgroei plaats (Grabska et al., 2017).

2.2 Bijdrage kapitaalverdieping aan groei arbeidsproductiviteit commerciële sector (excl. onroerend goed)
 Kapitaalverdieping (%-punt)Overig (%-punt)
2008 t.o.v. 19983,9581212116,76551841
2018 t.o.v. 20080,5449480123,323805649

2.3 Investeringen in vaste activa
 2008 t.o.v. 1998 (%-volumeverandering)2018 t.o.v. 2008 (%-volumeverandering)
Totaal32,493802683,438516281
ICT-apparatuur282,752120630,28810638
Software81,9234519750,680067
Infrastructuur45,924696430,191570881
Vervoermiddelen37,1780999827,64631645
Bedrijfsgebouwen36,9253612-12,20753222
Woningen20,51549163-1,530825642
Machines en overige materiële vaste activa10,77650769-9,995018503
Onderzoek en ontwikkeling5,38624338614,45928306
Overige immateriële activa-0,808080808-35,53971487
Overig-30,5258881751,17373281
Verkopen van gebruikte vaste activa (-)121,121883735,42123395
1)De categorie overig bevat de in cultuur gebrachte activa en de overdrachtskosten op grond


De afname van de groei van de arbeidsproductiviteit na 2008 wordt echter niet alleen veroorzaakt door een mindere bijdrage van kapitaalverdieping. Het CPB (Grabska et al., 2017) heeft een overzicht gegeven van alle in de literatuur genoemde mogelijke oorzaken van de terugval van de productiviteitsgroei. Zij noemen onder meer vraagfactoren, de verdienstelijking van de economie en demografische oorzaken als de vergrijzing. Op de demografische ontwikkelingen wordt in paragraaf 3 ingegaan. De rest van dit artikel gaat dieper in op de toename van het gewerkte aantal uren en de invloed hiervan op de productiviteit.

2) De commerciële sector betreft alle bedrijfstakken met uitzondering van de overheid, het onderwijs, de huishoudens en de bedrijfstak verhuur en handel van onroerend goed.

3. Demografische ontwikkelingen

De demografische druk is de som van de groene druk en de grijze druk. De groene druk is het aantal personen jonger dan 20 jaar als percentage van het aantal 20-64-jarigen. De grijze druk is het aantal 65-plussers als percentage van het aantal 20-64-jarigen. Personen jonger dan 20 jaar zitten vaak nog op school en werken daarom niet of minder. Ouderen zijn dikwijls gepensioneerd. Een hoge demografische druk heeft derhalve een drukkend effect op het aantal gewerkte uren per inwoner.

In Nederland daalde de demografische druk fors tussen 1966 en 1994. Dit kwam door de afname van de groene druk. Na 1994 steeg de demografische druk weer. Deze stijging betrof de grijze druk en wordt ook wel de vergrijzing genoemd. In 2019 is de grijze druk 32,6 procent en de totale demografische druk 69,8 procent. Volgens de huidige prognoses stijgen zowel de grijze druk als de totale demografische druk tot en met 2042. In dat jaar zal de grijze druk 48,1 procent bedragen en de totale demografische druk 88,9 procent.

3.1 Demografische druk
JaarGroene druk (%)Grijze druk (%)
195067,914
19516814,2
195268,114,5
195368,414,8
195468,815,1
195569,115,4
195669,515,6
195769,915,9
195870,416,1
19597116,5
196071,416,8
196171,717,1
196272,217,5
196372,517,7
196472,517,9
196572,218,1
196672,118,3
19677018,3
196868,618,5
196967,418,6
197066,618,8
197165,918,9
197265,119
197364,319,1
197463,219,3
19756219,5
197660,719,6
197759,319,6
197857,919,8
197956,519,9
198055,120,1
198153,820,1
198252,320,1
198350,620,1
198448,920,1
198547,320
19864620,2
198744,920,4
198843,820,6
198942,820,7
199041,720,8
199140,820,8
19924020,8
199339,420,9
199439,121
19953921,1
19963921,3
199739,121,5
199839,121,7
199939,221,8
200039,421,9
200139,522
200239,522,1
200339,722,2
200439,822,5
200539,822,8
200639,623,2
200739,423,6
200839,224
20093924,5
201038,925,1
201138,625,6
201238,526,8
201338,428
201438,229
20153829,9
201637,930,6
201737,831,3
201837,632
201937,332,6
20203733,3
202136,734
202236,534,8
202336,335,6
202436,236,4
202536,337,3
202636,438,3
202736,639,3
202836,940,3
202937,241,3
203037,542,4
203137,843,4
203238,144,3
203338,545,2
203438,946,2
203539,447,2
203639,848,2
203740,249
203840,649,6
203940,949,9
204041,150,1
204141,350,1
204241,350,1
204341,350
204441,349,9
204541,249,8
204641,149,7
204740,949,6
204840,749,4
204940,549,1
205040,249


Opmerkelijk is dat ondanks de vergrijzing het aantal gewerkte uren per inwoner juist is gestegen. In 2018 was het aantal gewerkte uren per inwoner met 778 zelfs het hoogst in bijna een halve eeuw tijd.3)

3.2 Aantal gewerkte uren per inwoner
PeriodenGewerkte uren per inwoner
1969768,3558465
'70755,3890994
'71740,864572
'72729,5533115
'73718,9436056
'74696,81898
'75669,9137441
1976664,4371625
'77658,6092828
'78650,5614867
'79650,9273043
'80653,5612446
'81646,1443817
'82627,8919017
1983613,9197747
'84613,0996628
'85615,0186675
'86619,9340068
'87620,3877877
'88626,2000389
'89637,0828836
1990649,2724151
'91652,732592
'92659,8547753
'93653,2920879
'94657,3423555
'95696,6737581
'96715,008238
1997725,9910829
'98736,9472092
'99752,5084987
'00754,020543
'01758,29287
'02749,5687843
'03737,475945
2004736,9278243
'05732,7353373
'06745,7306325
'07765,3775597
'08774,34124
'09759,3171517
'10750,0917829
2011753,5557965
'12744,0407351
'13735,3156045
'14737,4109229
'15741,4759782
'16754,7234952
'17*765,61275
2018*778,1277844
In het jaar 1995 zit een opwaartse breuk van bijna 23 uren per inwoner. Gecorrigeerd voor deze breuk is het aantal uren per inwoner in 2018 het hoogst sinds 1970.


3) Voor de berekening van het aantal gewerkte uren per inwoner is gebruik gemaakt van de gemiddelde bevolking. Dit betreft het gemiddelde van de bevolking op 1 januari van het betreffende jaar en die op 1 januari in het jaar erop.

4. Samenstelling werkzame beroepsbevolking

Ondanks de vergrijzing is het aantal gewerkte uren per inwoner de laatste jaren gestegen.Tegelijkertijd is de productiviteit gedaald. In deze paragraaf wordt bekeken welke mensen meer zijn gaan werken ten opzichte van 2008, en of de veranderde samenstelling van de werkzame beroepsbevolking een verklaring kan bieden voor de vertraging van de groei van de arbeidsproductiviteit.

Voor deze analyse is niet, zoals in de paragrafen 1, 2 en 3, gebruik gemaakt van het aantal gewerkte uren uit de nationale rekeningen, maar van gegevens over de werkzame beroepsbevolking uit de Enquête Beroepsbevolking. Dit is gedaan omdat in deze enquêtemeer cijfers over persoonskenmerken beschikbaar zijn dan in de nationale rekeningen. In deze analyse wordt de werkzame beroepsbevolking opgedeeld naar leeftijd en onderwijsniveau.

In 2018 was de netto-arbeidsparticipatie (het percentage van de bevolking van 15 tot 75 jaar dat werkt) onder 15-44-jarigen iets lager dan tien jaar eerder en die onder 45-plussers hoger. Vooral in de leeftijdscategorieën 55-64 jaar en 65-74 jaar nam de participatie toe. Zowel onder mannen als onder vrouwen in deze leeftijdscategorieën nam de arbeidsparticipatie fors toe. De toegenomen arbeidsparticipatie van de vrouwen is deels een na-ijl effect van de toename van de participatie onder (jonge) vrouwen in de jaren tachtig en negentig. Vrouwen die in de 2018 tot de 55-plussers behoorden hebben op jongere leeftijd meer gewerkt dan de vrouwen die in 2008 ouder dan 55 waren.

De toename van de arbeidsparticipatie van 55-plussers hangt daarnaast samen met de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de versobering van prepensioenregelingen en werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Zo werd de VUT tussen medio jaren negentig en 2008 geleidelijk vervangen door individuele prepensioenregelingen. Voor deze prepensioenregelingen moet men zelf sparen, terwijl de VUT collectief werd gefinancierd vanuit premies die werkenden betaalden.

Daarnaast is de maximale duur van de WW-uitkering geleidelijk ingekort. In 2019 was de maximale WW-duur twee jaar, tegen 38 maanden in 2008. Tot slot werd de WAO eind 2005 vervangen door de WIA. Dit leidde tot veel veranderingen. Zo moet in de WIA de werkgever het loon van een zieke werknemer twee jaar doorbetalen, in plaats van een jaar. Ook is de ondergrens voor het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd, van 15 naar 35 procent arbeidsongeschikt. Het gevolg was dat het aantal verstrekte arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aan 55-plussers fors daalde.

In de leeftijdscategorie 25 tot 45 jaar was de afname van de netto-arbeidsparticipatie het grootst. De afname van de netto-arbeidsparticipatie betrof uitsluitend mannen, de participatie van vrouwen van 25 tot 45 jaar was wel iets hoger dan in 2008. In 2018 bedroeg de netto-arbeidsparticipatie van mannen van 25 tot 45 jaar 89,4 procent, tegen 94,2 procent tien jaar eerder. Vooral in de crisisperiode tussen 2008 en 2013 daalde de participatie van deze mannen sterk, daarna krabbelde die weer iets op.

Het werkloosheidspercentage onder mannen in de leeftijdscategorie 25 tot 45 jaar lag in 2018 met 2,8 hoger dan in 2008 (1,1), maar de toename van de werkloosheid is niet de enige verklaring voor de daling van de netto-arbeidsparticipatie. Ook de brutoarbeidsparticipatie (de som van het aantal werkenden en werklozen als percentage van het totaalaantal mannen in deze leeftijdscategorie) nam immers af. Dit betekent dat een kleiner deel van de mannen in deze leeftijdscategorie werkt of naar werk heeft gezocht en daarvoor direct beschikbaar was.

4.1 Nettoarbeidsparticipatie per leeftijdsgroep
 2018 (%)2008 (%)
15 tot 25 jaar63,964,3
25 tot 45 jaar85,287,3
45 tot 55 jaar83,582,2
55 tot 65 jaar67,750,7
65 tot 75 jaar12,47,7

Volgens het Centraal Planbureau (2018) kan de afname van de netto-arbeidsparticipatie onder jonge mannen en mannen van middelbare leeftijd deels een conjunctureel effect zijn. In de crisisperiode zijn veel bedrijven failliet gegaan, wat gepaard kan zijn gegaan met een verschuiving van de vraag naar arbeid. Vooral in bedrijfstakken waar relatief veel mannen werken, zoals de bouw, de financiële dienstverlening en de industrie, verdwenen immers veel banen. Er zijn volgens het CPB echter ook verklaringen die meer structureel van aard zijn, zoals een grotere maatschappelijke acceptatie van (jonge) mannen die niet werken. Daarnaast was het percentage van de 25-44-jarige mannen dat aangaf vanwege ziekte of arbeidsongeschiktheid niet te kunnen werken in het eerste kwartaal van 2019 met 2,9 procent bijna twee keer zo hoog als in het eerste kwartaal van 2009 (CBS 2019). Ook het percentage van de 25-44-jarige mannen dat aangaf vanwege opleiding en/of studie niet te werken was in het eerste kwartaal van 2019 groter dan tien jaar eerder (1,3 versus 0,7 procent).

Als gevolg van de hogere arbeidsparticipatie en de vergrijzing steeg het aandeel van 55-plussers in de totale werkzame beroepsbevolking van 14 procent in 2008 naar ruim 20 procent in 2018. Het aandeel van 25-44-jarigen nam in dezelfde periode af van ruim 47 naar bijna 41 procent. Het aandeel van 45-54-jarigen en 15-24-jarigen veranderde weinig.

Al met al is het aandeel van 55-plussers in de werkzame beroepsbevolking dus fors gegroeid en het aandeel van 25-44-jarigen afgenomen. Volgens voorgaande onderzoeken kan dit een drukkend effect op de arbeidsproductiviteit hebben gehad. Uit veel studies komt naar voren dat de relatie tussen leeftijd en arbeidsproductiviteit een omgekeerd U-patroon vertoont (Skirbekk, 2003, Gelderblom, De Koning en Kroes, 2003, Göbel en Zwick, 2009, De Winne, Van Beveren, Selts en Nuys, 2012, Van Ours en Stoeldraijer, 2010). Met het verstrijken van de leeftijd neemt de arbeidsproductiviteit eerst toe en vervolgens, na ongeveer het vijftigste levensjaar, neemt de arbeidsprestatie weer af. Elk onderzoek heeft zijn mitsen en maren, en op welke leeftijd de top precies wordt bereikt verschilt, maar uit de meeste onderzoeken volgt wel een omgekeerd U-vormig verband.

4.2 Aandeel leeftijdscategorieën in werkzame beroepsbevolking
 2018 (%)2008 (%)
15 tot 25 jaar15,3065876515,21713124
25 tot 45 jaar40,6656029247,3501615
45 tot 55 jaar23,7861864623,54348606
55 tot 65 jaar17,6088443112,6809427
65 tot 75 jaar2,6327786641,208278502


Volgens Gelderblom, Collewet en De Koning (2011) komt dit doordat investeringen in kennis en vaardigheden het meest renderen als deze op jonge leeftijd worden gedaan. De theorie van het menselijk kapitaal voorspelt daarom dat ouderen minder in scholing,cursussen en dergelijke investeren dan jongeren en dat bedrijven minder in hun oude medewerkers zullen investeren dan in jonge medewerkers. Daarnaast zal menselijk kapitaal onderhevig zijn aan een zekere slijtage; kennis veroudert en de fysieke gesteldheid verslechtert met de jaren.

Niet alleen de vergrijzing van de werkzame beroepsbevolking heeft zo de arbeidsproductiviteit gedrukt, ook de lagere arbeidsparticipatie van 25-45 jarigen kan negatief hebben doorgewerkt in de arbeidsproductiviteit. Bij een groot onderzoek onder 87 landen werd een sterke samenhang tussen het aandeel van 40-49-jarigen en de groei van de productiviteit gevonden (Feyrer 2007).

De werkzame beroepsbevolking kan niet alleen worden opgesplitst naar geslacht en leeftijd, maar ook naar opleidingsniveau. In 2018 was een groter deel van de werkzame beroepsbevolking hoogopgeleid dan in 2008 4). Ook voor 2008 nam het aandeel van hoogopgeleiden al gestaag toe.

4.3 Aandeel hoog-, middelbaar- en laagopgeleiden in werkzame beroepsbevolking
PeriodenLaag (%)Middelbaar (%)Hoog (%)
200328,9391979344,4760672726,5847348
200427,5341574543,6304489328,83539362
200526,5161290343,9870967729,49677419
200626,068158744,2395727429,69226857
200725,682857544,3084909230,00865159
200825,9527255243,1982633930,8490111
200925,4731766142,953586531,57323689
201024,6528623642,6187576132,72838002
201125,2802144242,3001949332,41959064
201224,478914242,2079495933,31313621
201322,6092307742,1661538535,22461538
201421,9572166242,0457339635,99704942
201521,8559961141,5105813736,63342252
201621,565322141,5291992836,90547863
201720,7034938641,4423984937,85410765
201820,5607476640,8791969538,56005538

4) Tot de laagopgeleiden worden de mensen gerekend met basisonderwijs, vmbo, de eerste drie jaren van HAVO of VWO of MBO1 als hoogst behaalde opleiding. De middelbaar opgeleiden zijn mensen met HAVO, VWO, MBO2, MBO3 of MBO4 als hoogst behaalde opleiding. Hoogopgeleiden zijn mensen met HBO of WO als hoogst behaalde opleiding.

5. Aantal gewerkte uren en arbeidsproductiviteit per bedrijfstak

In paragraaf 4 is besproken welke mensen meer zijn gaan werken. In deze paragraaf gaan we in op de vraag in welke bedrijfstakken er meer uren worden gewerkt, en of dit hoog- of laagproductieve bedrijfstakken zijn, met een hoge of lage productiviteitsgroei.

5.1 Aantal gewerkte uren per bedrijfstak
 2018* (mln)2008 (mln)
Zakelijke dienstverlening28052346
Handel20221989
Zorg16731509
Industrie12841368
Bouwnijverheid879968
Openbaar bestuur en overheidsdiensten724734
Onderwijs698671
Vervoer665662
Horeca555448
Informatie en communicatie521451
Landbouw, bosbouw en visserij394392
Overig357318
Financiële dienstverlening326418
Cultuur, sport en recreatie271230
Verhuur en handel in onroerend goed111120
Energie, water en afval10997
Delfstoffenwinning1515


Tussen 2008 en 2018 steeg vooral het aantal gewerkte uren in de zorg, de zakelijke dienstverlening en de horeca. De toename van het aantal gewerkte uren in de zakelijke dienstverlening kwam voor bijna 60 procent op het conto van de uitzendbranche. Het aantal gewerkte uren nam vooral af in de financiële dienstverlening, de bouwnijverheid en de industrie. 


In 2008 was het niveau van de arbeidsproductiviteit vooral hoog in de delfstoffenwinning, de energievoorziening en de financiële dienstverlening. Opvallend is dat het aantal gewerkte uren na 2008 vooral toenam in bedrijfstakken met een lage arbeidsproductiviteit, zoals de zakelijke dienstverlening, de horeca en de zorg.

5.2 Arbeidsproductiviteit per bedrijfstak in lopende prijzen, 2008
 2008 (euro)
Totale economie48,26954057
Delfstoffenwinning1470,933333
Energievoorziening141,6904762
Financiële dienstverlening80,94258373
Waterbedrijven en afvalbeheer67,32727273
Informatie en communicatie64,49445676
Industrie54,20906433
Vervoer en opslag41,1858006
Handel37,23629965
Zakelijke dienstverlening35,22122762
Bouwnijverheid34,43801653
Zorg29,47978794
Landbouw, bosbouw, visserij26,99489796
Cultuur, recreatie, sport en overige diensten24,40328467
Horeca20,640625


De groei van de arbeidsproductiviteit vertraagde na 2008 in bijna alle bedrijfstakken (figuur 5.3). Vooral de delfstoffenwinning springt in het oog; doordat de gaswinning sterk werd teruggeschroefd halveerde de arbeidsproductiviteit in deze bedrijfstak na 2008. Dit heeft de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in Nederland gedrukt met ongeveer 1,7 procentpunt. In de periode tussen 1998 en 2008 stuwde de arbeidsproductiviteitsontwikkeling in de delfstoffenwinning de totale arbeidsproductiviteitsontwikkeling nog met bijna 0,4 procentpunt. Zonder de krimp van de delfstoffenwinning zou de bijdrage van de totale arbeidsproductiviteit aan de economische groei na 2008 groter zijn geweest dan die van het aantal gewerkte uren. Desondanks zou er nog steeds sprake zijn van een afnemende productiviteitsgroei ten opzichte van de tien jaar voor 2008.

Andere bedrijfstakken waarin de arbeidsproductiviteit na 2008 afnam zijn de cultuur-,sport- en recreatiesector, de horeca en de zakelijke dienstverlening. In al deze bedrijfstakken nam het aantal gewerkte uren na 2008 juist toe. Een kanttekening is wel dat de groei van de uitzendbranche de arbeidsproductiviteit van de zakelijke dienstverlening heeft gedrukt en die van andere bedrijfstakken heeft gestuwd. Indien een bedrijf uitzendkrachten inhuurt worden de gewerkte uren namelijk geheel bij de uitzendbranche geteld, maar slechts een gedeelte van de door de uitzendkrachten gecreëerde toegevoegde waarde.

5.3 Arbeidsproductiviteit per bedrijfstak
 2018 t.o.v. 2008 (%-volumeverandering)2008 t.o.v. 1998 (%-volumeverandering)
Totale economie3,916,8
Industrie19,890837847,45325043
Handel18,9366578127,96451768
Financiële dienstverlening17,5801237237,24861257
Waterbedrijven en afvalbeheer16,357041845,814595661
Bouwnijverheid12,6869811320,24530757
Informatie en communicatie11,555463467,98912347
Zorg10,46713436-2,191896211
Landbouw, bosbouw, visserij9,51518620321,66689044
Vervoer en opslag8,42925623629,10349303
Energievoorziening4,19271371448,56562365
Zakelijke dienstverlening-4,0774038596,622005902
Horeca-12,6180546-10,82711931
Cultuur, recreatie en overige diensten-15,90502318-1,892958839
Delfstoffenwinning-50,6128334520,49020115


Het aantal gewerkte uren is dus vooral sterk toegenomen in bedrijfstakken met een relatief lage arbeidsproductiviteit die ook nog eens afnam. Dit is een indicatie dat de verschuiving van arbeid tussen bedrijfstakken na 2008 een drukkend effect heeft gehad op de arbeidsproductiviteit in Nederland.

Mensen zijn niet alleen meer uren gaan werken in bedrijfstakken die minder productief zijn, ze zijn ook vaker als zelfstandige aan de slag gegaan. Het aantal door zelfstandigen gewerkte uren nam tussen 2008 en 2018 toe met bijna 13 procent. De toename van het aantal door werknemers gewerkte uren bedroeg slechts 3,5 procent.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat zelfstandigen gemiddeld minder productief zijn dan grotere bedrijven. Uit een artikel van het CBS, dat gelijktijdig met dit artikel is verschenen, blijkt bovendien dat de groei van het aantal zelfstandigen heeft doorgewerkt in een lagere groei van de productiviteit in Nederland tussen 2003 en 2018 (De Bondt 2019).

Ook het aantal zelfstandigen groeide tussen 2008 en 2018 met 258 duizend veel sneller dan het aantal werknemers (+158 duizend) 5). Als gevolg hiervan is het aandeel van zelfstandigen in de werkzame beroepsbevolking in deze periode gegroeid van ruim 14 procent naar 16,5 procent. Het aantal zelfstandigen groeide vooral sterk onder de 55-plussers. Het aantal zelfstandige 55-64-jarigen was in 2018 ruim 39 procent groter dan in 2008, en het aantal zelfstandige 65-74-jarigen zelfs 95 procent.

5.4 Werkzame beroepsbevolking
 Werknemer (dzd)Zelfstandige (dzd)
200367831000
200467381022
200567631054
200668471091
200770201149
200871641194
200971341226
201070351242
201170311249
201270571273
201369471319
201468601354
201569091384
201670001403
201771541425
201873221452

5) Zoals aangegeven in het kader in paragraaf 4, horen directeur-grootaandeelhouders in de EBB wel bij de zelfstandigen en in de nationale rekeningen niet. De procentuele toename van het aantal werkzame directeur-grootaandeelhouders was in de periode 2008-2018 ongeveer even groot als die van andere zelfstandigen.

6. Conclusies

Tussen 2008 en 2018 was de economische groei in Nederland voor een groter deel te danken aan een toename van het aantal gewerkte uren dan aan de toename van de arbeidsproductiviteit. In de voorgaande decennia was de toename van de arbeidsproductiviteit juist de belangrijkste drijver van de economische groei. In 2018 was het aantal gewerkte uren per inwoner, ondanks de toenemende demografische druk, groter dan in de halve eeuw ervoor. Dit komt vooral doordat 55-plussers in Nederland meer zijn gaan werken. De arbeidsparticipatie van 25-44-jarigen nam af.

Voor de beperkte arbeidsproductiviteitsgroei na de crisis zijn vele mogelijke oorzaken aan te wijzen, zoals het wegebben van de effecten van de ICT-revolutie en de lagere groei van de investeringen in vaste activa na de kredietcrisis. Ook het dichtdraaien van de gaskraan heeft een drukkend effect gehad op de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in Nederland.

In dit artikel is onderzocht in hoeverre de toename van het aantal gewerkte uren en de veranderde samenstelling van de werkzame beroepsbevolking invloed kunnen hebben gehad op de groei van de arbeidsproductiviteit. De toename van het aantal gewerkte uren na de kredietcrisis hangt op meerdere manieren samen met de lagere productiviteitsgroei.

Ten eerste kunnen de afname van het aandeel van 25-44-jarigen en de toename van het aandeel van 55-plussers in de werkzame beroepsbevolking een rol gespeeld hebben. Uit veel onderzoeken komt namelijk naar voren dat werkenden vooral in de eerste helft van hun carrière snel productiever worden.

Daarnaast heeft de groei vooral plaatsgevonden in bedrijfstakken waarin zowel het niveau als de groei van de arbeidsproductiviteit relatief laag is, zoals de zakelijke dienstverleningen de horeca, terwijl het aantal gewerkte uren juist afnam in bedrijfstakken met een relatief hoge arbeidsproductiviteit.

Tot slot is ook het aandeel van zelfstandigen toegenomen. Zij zijn gemiddeld minder productief. Het is aannemelijk dat de toename van het aandeel zelfstandigen de productiviteit in Nederland heeft gedrukt.

Literatuur

Bergen, D. van den (2008). Welvaartsgroei en productiviteit. De Nederlandse Economie 2008. CBS.

Bondt, H. de (2019). Lagere productiviteit door groei zelfstandigen. De Nederlandse Economie. CBS.

CBS (2019). Meer mannen van 25 tot 45 jaar niet op de arbeidsmarkt.Centraal Planbureau (2018). Arbeidsparticipatie. CPB Notitie.

Feyrer, J. (2007). Demographics and productivity. The Review of Economics and Statistics,89(1):100–109.

Gelderblom, A., Collewet, M. en De Koning, J. (2011). Arbeidsmarkt ouderen. SEOR Erasmus School of Economics.

Gelderblom, A., Koning, J. de, en Kroes, H. (2003). Leeftijdssamenstelling en bedrijfsprestaties. Rotterdam, OSA.

Göbel, C. en Zwick , T. (2009), Age and Productivity –Evidence from Linked Employer Employee Data.

Grabska, K., Bettendorf, L., Luginbuhl, R., Meijerink, G. en Elbourne, A. (2017), Productivity Slowdown, Evidence for The Netherlands. CPB.

Ours, J.C. van en Stoeldraijer, L. (2010), Age, Wage and Productivity.

Skirbekk, V. (2003). Age and individual productivity: A literature survey. MPIDR Working Paper WP 2003-028. Rostock: Max-Planck-Institut für demografische Forschung (mimeo)

Winne, S. de, Van Beveren, I., Sels, L. en Nuys, J. (2012), De relatie tussen leeftijd en arbeidsproductiviteit: een analyse op bedrijfsniveau.