4. Discussie en conclusies
In het kader van een breder traject om een nieuwe informatievoorziening voor energieonderzoek voor de glastuinbouw te ontwikkelen, is in dit deelproject onderzocht of en op welke manier netbeheerdersdata over elektriciteit gebruikt kunnen worden om de elektriciteitshuishouding van de sector in beeld te krijgen. We hebben een methode ontwikkeld om de netbeheerdersdata zoveel mogelijk op microniveau (individuele vestigingslocaties van glastuinbouwbedrijven) te koppelen aan netbeheerdersdata op het niveau van individuele aansluitingen op het openbaar net. Vervolgens hebben we de kwaliteit van de data en koppelingen, en de resulterende onzekerheid in de verschillende posten op de energiebalans op sectortotaalniveau geanalyseerd.
4.1 Belangrijkste uitkomsten
Als eerste kwaliteitscheck hebben we gekeken naar het aantal en de betrouwbaarheid van de koppelingen tussen de Gecombineerde Opgave (GO) van RVO en de netbeheerdersdata. De GO wordt jaarlijks uitgestuurd naar alle glastuinders in Nederland en is daarmee de meest omvangrijke, integrale en langjarig beschikbare databron met gegevens over vestigingslocaties en eigenschappen van glastuinbouwbedrijven. Er is aangenomen dat een koppeling op microniveau van de locatiegegevens in deze database met de gegevens van de netbeheerders resulteert in een zo robuust en compleet mogelijke energiestatistiek voor de sector glastuinbouw als geheel. De koppeling zal niet volledig te maken zijn. De onvolledigheid geeft aanknopingspunten voor het beoordelen van de betrouwbaarheid en mogelijk verder onderzoek.
89 procent van de kaslocaties uit de GO en 93 procent van het areaal kon aan één of meerdere elektriciteitsaansluitingen gekoppeld worden. Van de gevonden elektriciteitsaansluitingen is 67 procent handmatig of op grond van naam en adres gekoppeld, in termen van aanvoer en aflevering van elektriciteit gaat het om respectievelijk 86 en 82 procent. Dit zijn de meest betrouwbare koppelmethoden. Daarnaast is 18 procent van de aansluitingen en 8 procent van de aanvoer en aflevering gevonden via ruimtelijk koppelen in combinatie met naam. De minst zekere koppelmethode – koppelen op adres zonder naammatch – was van toepassing op 6 procent van de koppelingen, 2 procent van de aanvoer en 4 procent van de aflevering. De resterende 8 procent van de aansluitingen, 3 procent van de aanvoer en 6 procent van de aflevering kon niet aan kaslocaties uit de GO gekoppeld worden.
Ten tweede hebben we per balanspost en voor het WKK-vermogen de onzekerheid in de data op sectortotaalniveau gekwantificeerd. De onzekerheidsmarge voor het opgesteld WKK-vermogen schatten we op 3 procent. Voor de aflevering en aanvoer van elektriciteit wordt de onzekerheid op respectievelijk 5 en 2 procent geschat, voor de bruto productie op 10 procent en het finaal verbruik op 15 procent. Ter vergelijking, voor het aardgasverbruik van de glastuinbouw werd de onzekerheid geschat op 4 procent3. Bij verdere uitsplitsingen kan de relatieve onzekerheid hoger worden.
Als derde plausibiliteitscheck hebben we de elektriciteitsbalans op sectortotaalniveau afgeleid uit de nieuwe microdataset. Om de plausibiliteit van de uitkomsten te beoordelen vergelijken we met onafhankelijk tot stand gekomen cijfers van WSER (Smit & van der Meer, 2022). Het saldo van aanvoer en aflevering komt goed overeen met data van WSER. De bruto productie en het finaal energieverbruik zijn 6 à 7 procent hoger dan wat WSER vindt. De verschillen liggen binnen de bandbreedte van de geschatte onzekerheid. Het afgeleide WKK-vermogen was 7 procent hoger dan de rapportage van WSER en het verschil valt net buiten de bandbreedte. De berekende vollasturen van de WKK-installaties waren nagenoeg hetzelfde.
4.2 Evaluatie robuustheid van de ontwikkelde methode en dataset
Een robuuste datavoorziening voor energieonderzoek voor de glastuinbouw moet compleet, nauwkeurig, representatief, reproduceerbaar en structureel beschikbaar zijn. Hier volgt een evaluatie van de uitkomsten van dit project op de genoemde criteria.
4.2.1 Compleetheid
Aan 93 procent van het areaal uit de GO is een of meer elektriciteitsaansluitingen gekoppeld. Daarnaast is een beperkte hoeveelheid elektriciteitsaansluitingen getypeerd als glastuinbouw zonder dat er een koppeling gelegd kon worden met individuele vestigingslocaties van glastuinbouwbedrijven. Deze aansluitingen waren goed voor 97 procent van de aanvoer en 94 procent van de aflevering van elektriciteit.
Meetgegevens over de aanvoer en aflevering van elektriciteit zijn voor elke netaansluiting beschikbaar. Wel geldt voor enkele energieclusters dat de data niet op microniveau (per bedrijf of vestiging) beschikbaar zijn, maar enkel op clustertotaalniveau. Indien zich binnen een cluster ook niet-glastuinbouwbedrijven bevinden, wordt wel onderscheid gemaakt naar sector. Meetgegevens over de bruto elektriciteitsproductie uit aardgas zijn voor 2021 beschikbaar voor ongeveer 40 procent van de netaansluitingen met een WKK en worden voor de overige aansluitingen geschat met de piekteruglevering als hulpvariabele. Vanaf verslagjaar 2023 zijn er completere data (ongeveer 75 procent) voor de bruto elektriciteitsproductie beschikbaar. De elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen (bijvoorbeeld zon-PV) is niet meegenomen in dit onderzoek, mede omdat de impact op dit moment klein is: de productie van zonnestroom bij glastuinbouwbedrijven bedraagt naar schatting 1 procent van de elektriciteitsproductie uit aardgas-WKK’s. Deze gegevens kunnen in de toekomst relatief eenvoudig toegevoegd worden.
4.2.2 Nauwkeurigheid
Verreweg de meeste koppelingen zijn gelegd via de meest betrouwbare koppelmethoden. Voor aansluitingen met een WKK-installatie blijkt dat in driekwart van de gevallen het uit de netbeheerdersdata afgeleide WKK-vermogen goed overeenkomt met het door de tuinder in de GO opgegeven vermogen. Dit suggereert dat de nauwkeurigheid van de koppelingen behoorlijk hoog is.
De aanvoer en aflevering van elektriciteit via het openbaar net wordt door de netbeheerders gemeten en voor afrekening gebruikt. De nauwkeurigheid van deze meetgegevens is daarom naar verwachting zeer hoog. De netbeheerdersdata bevatten ook meetgegevens over de bruto elektriciteitsproductie. Deze gegevens worden voor zover bekend niet voor afrekening gebruikt, daarom is de betrouwbaarheid vermoedelijk lager. CBS voert plausibiliteitschecks op microniveau uit om onbetrouwbare datapunten zoveel mogelijk uit te filteren. Daarbij valt een deel van de data (2-3 procent in 2021) over de bruto productie weg.
Voor de elektriciteitsaansluitingen met WKK waarbij de bruto productie onbekend of onbetrouwbaar is, wordt de elektriciteitsproductie geschat met de ratioschatter. Dat werkt goed voor sectortotalen, maar minder goed voor analyses op microniveau. Het finaal verbruik van elektriciteit wordt niet direct waargenomen, maar berekend uit het saldo van aanvoer en aflevering en de bruto productie. Daarom hangt de nauwkeurigheid van het geschatte elektriciteitsverbruik af van de nauwkeurigheid van de andere gegevens en is de onnauwkeurigheid hoog vergeleken met andere variabelen.
We hebben de analyse van de nauwkeurigheid uitgevoerd op sectortotaalniveau. In een vervolg (zie 4.4) zijn uitsplitsingen naar gewasgroep voorzien. De relatieve onzekerheid per gewasgroep zal hoger zijn, omdat de data dan op kleinere aantallen waarnemingen zijn gebaseerd, omdat in sommige gevallen zoals in clusters data ontbreken voor een uitsplitsing naar gewas en omdat er situaties kunnen voorkomen waar een netaansluiting aan de verkeerde kas gekoppeld is en dus terecht als glastuinbouw getypeerd is, maar de koppeling met gewasdata foutief is. Daar staat tegenover dat op andere punten verbeteringen in de datakwaliteit op totaalniveau, en daarmee ook bij uitsplitsingen, verwacht worden.
4.2.3 Representativiteit
De verschillen in koppelpercentage tussen de gewassen zijn relatief beperkt. Voor alle gewassen is het percentage van het areaal dat gekoppeld is aan een elektriciteitsaansluiting hoger dan 85 procent en in bijna alle gevallen is dit percentage ook hoger dan 90 procent. Voor tomaten en paprika’s geldt wel dat een relatief groot gedeelte van de teelt plaatsvindt op locaties binnen energieclusters, waarbij de elektriciteitsbalans enkel op clusterniveau bekend is.
Een uitsplitsing naar provincie laat grotere verschillen zien, waarbij de koppelpercentages lager zijn voor provincies met weinig glastuinbouw. Uitgesplitst naar bedrijfsgrootte blijkt dat het koppelpercentage hoog ( > 90 procent) is voor de middelgrote en grote vestigingen, maar een stuk lager voor de kleinere kaslocaties (< 5 000 m2). De koppelpercentages voor bedrijven met of zonder belichting zijn nagenoeg gelijk.
Voor netaansluitingen met een WKK-installatie geldt dat de bruto elektriciteitsproductie niet altijd bekend is. Voor het ontbrekende gedeelte wordt een schatting gemaakt met behulp van de piekteruglevering. Het is relevant of de subset van kaslocaties waarvoor de bruto productie wel bekend is representatief is voor de gehele populatie van locaties met een WKK-installatie, omdat die populatie input levert voor de bijschatting. Om hiervoor een gevoel te krijgen hebben we gekeken naar verslagjaar 2023, waar de dataset completer is. We hebben, voor de aansluitingen waarvan over 2021 geen productie bekend was en over 2023 wel, de gemeten elektriciteitsproductie vergeleken met de geschatte productie. Het verschil daartussen was voor 2023 ongeveer 5 procent van het landelijk totaal voor de gehele sector. Hoewel de exacte impact van de bijschatting voor 2021 niet te bepalen is met een analyse op data uit 2023 geeft dit wel een indruk van de ordegrootte.
4.2.4 Reproduceerbaarheid
Een voorwaarde voor een robuuste datavoorziening is dat de gegevens over de tijd te vergelijken zijn. In dit onderzoek hebben we om te beginnen naar één jaar gekeken, maar het doel was om een methode te ontwikkelen die jaarlijks herhaald kan worden. Daarom is bij het koppelen van de GO- en netbeheerdersdata de nadruk gelegd op automatisering. Want hoewel handmatig koppelen in sommige gevallen de kwaliteit van de uitkomsten kan verhogen, is het ook erg arbeidsintensief. Minder dan 1 procent van het totaal aantal koppelingen in dit project is via handmatig koppelen tot stand gekomen. Dat maakt dat het proces met relatief kleine aanpassingen te herhalen is voor andere jaren. Daarbij blijft het belangrijk om de uitkomsten goed te blijven analyseren en controleren. Mogelijk kunnen enkele gerichte handmatige controles de koppelkwaliteit nog wel verbeteren.
4.2.5 Beschikbaarheid
Het is zeer waarschijnlijk dat de gebruikte data ook in de toekomst voor CBS beschikbaar blijven. De data van de netbeheerders en van RVO (GO) worden aan het CBS ter beschikking gesteld op basis van de CBS-wet. Zolang deze data verzameld blijven worden is de beschikbaarheid dus geborgd.
Voor de gebruikers kan CBS data beschikbaar stellen via de beveiligde Remote Access (RA)-omgeving van het CBS. Via die omgeving kunnen medewerkers van gemachtigde onderzoeksinstellingen onder strikte voorwaarden zelf statistisch onderzoek doen op gepseudonomiseerde CBS-gegevens. Enkel gegevens die niet herleidbaar zijn tot individuele bedrijven mogen door de externe onderzoekers uit de omgeving geëxporteerd worden. De resultaten van het onderzoek moeten direct na afloop van het onderzoek openbaar gepubliceerd worden. Als de dataset beschikbaar gesteld wordt in de RA-omgeving, kan in principe elke onderzoeker van een gemachtigde instelling (o.a. universiteiten, planbureaus, onderzoeksinstellingen), na het indienen van een aanvraag, daar toegang toe krijgen.
We voorzien dus geen problemen bij het beschikbaar stellen van data aan PBL en WSER. Er zijn voor gebruikers wel kosten verbonden aan het gebruik van de RA-omgeving (ordegrootte: enkele duizenden euro’s afhankelijk van o.a. het aantal onderzoekers en de doorlooptijd) en de dataset zal dan ook voor andere onderzoekers opvraagbaar zijn.
4.3 Aanbevelingen
Op basis van de ervaringen en uitkomsten van dit onderzoek hebben we enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek geformuleerd.
4.3.1 Vervolgstappen op de korte termijn
Als eerste vervolgstap zou het onderzoek herhaald moeten worden met data uit latere jaren. In dit onderzoek is gebruikgemaakt van data uit de GO 2022 in combinatie met netbeheerdersdata over 2021. De data uit de GO 2022 hebben voor wat betreft de locaties van de kassen en de arealen per gewas betrekking op 1 mei 2022 en voor wat betreft de energiedata op 2021. Dat is gedaan om zoveel mogelijk voort te bouwen op het eerdere onderzoek naar het aardgasverbruik in de glastuinbouw, maar het zorgt voor enige onzekerheid. Kassen kunnen in de tussentijd van eigenaar zijn veranderd, of uitgebreid of gekrompen zijn. Ook heeft de sterke stijging van de energieprijzen vanaf eind 2021 grote impact gehad op de glastuinbouwsector. Bij herhaling van de analyse met netbeheerdersdata over 2022, zal de kwaliteit van de koppelingen vermoedelijk nog hoger worden. Vervolgens kan ook gekeken worden naar 2023 en 2024. Voordeel van analyse van latere jaren is tevens dat de databeschikbaarheid voor de bruto productie aanzienlijk hoger is. Bovendien kunnen dan tijdreeksen gemaakt worden die door vergelijking met andere bronnen op plausibiliteit beoordeeld kunnen worden.
De gebruikers, PBL en WSER, zouden bij herhaling van de analyses voor latere jaren ook graag energiedata uitgesplitst naar gewas(groep) zien. Die uitsplitsing helpt om de kwaliteit en plausibiliteit van de uitkomsten te beoordelen en eventuele verschillen beter te begrijpen. De uitkomsten per gewas kunnen dan namelijk vergeleken worden met expertschattingen en kengetallen uit andere bronnen. Bovendien is het voor de gebruikers cruciaal dat uit de uiteindelijke dataset op betrouwbare wijze energiedata per gewas(groep) kunnen worden afgeleid. Deze informatie is noodzakelijk om ontwikkelingen in de sector goed te kunnen duiden en om modellen voor toekomstramingen mee te voeden. In dit project zijn eerste analyses van het elektriciteitsverbruik per hectare per gewasgroep gedaan, maar deze zijn in overleg met de gebruikers nog niet opgenomen in dit rapport, omdat we verwachten met gegevens van latere jaren, in combinatie met aardgasstatistieken, resultaten te krijgen met minder onzekerheden die daardoor makkelijker te beoordelen zijn.
4.3.2 Verbeteringen
Uit dit onderzoek en de gesprekken daarover met diverse belanghebbenden, zijn enkele fundamentele verbeterwensen naar voren gekomen. De belangrijkste worden hieronder puntsgewijs besproken.
Een belangrijk punt van aandacht bij energieonderzoek voor de glastuinbouw is de elektriciteitsproductie uit aardgas met behulp van WKK-installaties. Op beleidsniveau zijn er diverse ontwikkelingen gaande die van grote invloed zijn op het WKK-gebruik in de sector. Ook leveren WKK’s (via ‘methaanslip’) een grote bijdrage aan de broeikasgasemissies van de sector. Om ontwikkelingen goed te kunnen monitoren zijn betrouwbare cijfers over het WKK-gebruik dus essentieel. Bovendien is de onzekerheid en onvolledigheid in de gegevens over elektriciteitsproductie nu nog relatief groot. Er is wel zicht op verbetering. Ten eerste is de beschikbaarheid van meetgegevens over de bruto elektriciteitsproductie voor recentere jaren hoger. Daardoor zal de onzekerheid in de cijfers op microniveau afnemen. Dat komt ook de betrouwbaarheid van de totaalcijfers en uitgesplitste cijfers (bijvoorbeeld per gewas) ten goede. Ten tweede is er een zeer reële kans dat CBS op niet al te lange termijn wettelijk recht tot toegang krijgt tot microdata van over de ingezette hoeveelheden aardgas in WKK’s zoals vastgelegd voor de energiebelasting. Hiermee kan de schatting van de elektriciteitsproductie langs de huidige route getoetst en mogelijk verbeterd worden. Ook helpt het mogelijk om beter zicht te krijgen op het elektrisch rendement en de vollasturen van WKK-installaties in de praktijk.
Naast de bruto elektriciteitsproductie en de ingezette hoeveelheden aardgas, is het elektrisch vermogen een relevant cijfer met betrekking tot WKK’s. In dit onderzoek hebben we de betrouwbaarheid van het uit de netbeheerdersdata afgeleide vermogen geanalyseerd door te vergelijken met het vermogen dat tuinders zelf hebben opgegeven in de GO. In de meeste gevallen blijken de in de GO opgegeven en uit de netbeheerdersdata afgeleide vermogens goed overeen te komen, maar er zijn ook verschillen te zien. Bovendien hebben we geconstateerd dat de waarden zoals opgegeven in de GO niet altijd plausibel zijn. Mogelijk kan de kwaliteit van de opgave in de GO nog verhoogd worden door een begrenzing op te geven voor de waarden die kunnen worden ingevuld. Dit vereist actie van RVO als uitvoerder van de GO.
Een ander punt van verbetering dat uit gesprekken met gebruikers naar voren is gekomen, heeft te maken met de energieclusters. Op dit moment ontvangt CBS van de private netbeheerders geen data op aansluitingsniveau. Datzelfde geldt het aardgasverbruik. Voor het bepalen van de bruto elektriciteitsproductie en het finaal elektriciteits- en aardgasverbruik op sectorniveau heeft dat geen consequenties, maar op individueel niveau wel. Als er een grote verscheidenheid aan bedrijven op het net zijn aangesloten (bijvoorbeeld intensief belichte en onbelichte gewassen) kan het voor onzekerheid zorgen bij verdere uitsplitsingen. Uit eerste analyses blijkt dat met name voor tomaten en paprika’s een aanzienlijk deel van het areaal binnen clusters ligt. Dat is een belangrijk aandachtspunt bij vervolgstappen gericht op het bepalen van energieverbruiken per gewasgroep. Als het voor gebruikers cruciaal blijkt te zijn om ook data op individueel niveau te hebben voor bedrijven binnen clusters, moet verder uitgezocht worden of en hoe CBS toegang tot zulke data kan krijgen.
De dataset zou in de toekomst nog uitgebreid kunnen worden met gegevens over de productie van elektriciteit uit andere bronnen dan aardgas, met name zon-PV. Via koppeling met de zonnestroomdatabase van het CBS is duidelijk dat er bij glastuinbouwbedrijven 100-200 MW aan vermogen staat, een stuk minder dan het aardgas-WKK-vermogen. De productie per eenheid vermogen is voor zon gemiddeld ook een stuk lager dan voor de gasmotoren. De productie van deze zonnestroom komt ongeveer overeen met 1 procent van de productie uit aardgas-WKK en valt daarmee ruim binnen de onzekerheidsmarge van 10 procent. Mocht het toch nodig zijn om ook de productie uit zonnestroom op microniveau te weten, dan kunnen vrij eenvoudig gegevens uit de zonnestroomdatabase van het CBS toegevoegd worden.
Als we uitzoomen naar het totale energieplaatje van de glastuinbouwbedrijven is er de wens om op de langere termijn ook onderlinge warmteleveringen en alternatieve warmtebronnen (zoals aardwarmte) in de dataset op te nemen. Op dit moment beschikt CBS niet over microdata van warmteleveranciers. Hernieuwbare warmtebronnen worden via de aanbodzijde (geproduceerde hoeveelheden per project) waargenomen, maar het verbruik is nog niet op microniveau in beeld.
4.4 Vervolg
In dit onderzoek zijn belangrijke stappen gezet voor het (door)ontwikkelen van een dataset ten behoeve van energieonderzoek in de glastuinbouw. Hieronder worden de beoogde vervolgstappen samengevat.
Op de korte termijn (2025) staat voor het CBS het herhalen van het koppelproces voor zowel aardgas- als elektriciteitsaansluitingen met gegevens over 2022 en 2023 op de planning. De koppelingen en uitkomsten zullen weer geanalyseerd worden en voor feedback worden voorgelegd aan PBL en WSER en daarna gepubliceerd. De verwachting is dat de datakwaliteit voor deze verslagjaren wat hoger zal zijn dan voor verslagjaar 2021, omdat er van meer aansluitingen gegevens over de bruto productie beschikbaar zijn en omdat de peildata van energie- en kaslocatie beter op elkaar aan sluiten.
Bovendien is het belangrijk om de datakwaliteit over meerdere jaren te kunnen beoordelen. In deze vervolgstap zal ook aandacht besteed worden aan uitsplitsingen per gewasgroep. De ambitie is om, mits de kwaliteit van de uitkomsten als voldoende beoordeeld wordt, voor de belangrijkste gewasgroepen specifieke energiebalansen te publiceren voor aardgas en elektriciteit. WSER en PBL hebben aangegeven dat deze gegevens cruciaal zijn voor energieonderzoek en voor het voeden en ijken van modellen en voor het beoordelen van de kwaliteit van de microdataset. Het CBS is wettelijk verplicht om statistische uitkomsten die met externen gedeeld worden, openbaar te publiceren.
Tot slot is de vraag welke vervolgstappen en verdere uitbreidingen van de dataset noodzakelijk zijn om te komen tot een toereikende informatievoorziening. De uitbreiding die de gebruikers als meest cruciaal benoemd hebben is het toevoegen van gegevens op microniveau over de hoeveelheid aardgas ingezet in WKK-installaties. Zodra de wijziging van het besluitgegevensverwerving gerelateerd aan de CBS-wet is afgerond, naar verwachting in de loop van 2025, zal het CBS met energieleveranciers contact opnemen om die gegevens op te vragen. De gebruikers hebben verder aangegeven behoefte te hebben aan microdata van energieclusters, waarover het CBS op dit moment niet beschikt. Op de langere termijn hebben gebruikers ook behoefte aan gegevens over warmteleveringen en hernieuwbare energie. Deze onderwerpen voor vervolgonderzoek dienen nader uitgewerkt te worden om vast te stellen of en hoe aan de wensen van de gebruikers voldaan kan worden.