Auteur: Sebastian Alejandro Perez, Martijn Souren

Monitor Arbeid, zorg en kinderopvang 2023

Over deze publicatie

In deze rapportage wordt verslag gedaan van de resultaten van de Monitor Arbeid, Zorg en Kinderopvang 2023. De Monitor Arbeid, Zorg en Kinderopvang wordt eens in de twee jaar uitgevoerd op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De informatie wordt verzameld middels een aantal vragenlijstblokken in één peiling van de Enquête beroepsbevolking (EBB).

Middels de module wordt informatie verzameld over het gebruik aan verlof bij verschillende zorgsituaties en over het gebruik van kinderopvang. De cijfers uit het rapport, alsook meer gedetailleerde resultaten van de Module Arbeid, Zorg en Kinderopvang, zijn terug te vinden in de bijbehorende tabellenset.

1. Inleiding

In deze rapportage wordt verslag gedaan van de resultaten van de Monitor Arbeid, Zorg en Kinderopvang 2023. De Monitor Arbeid, Zorg en Kinderopvang wordt eens in de twee jaar uitgevoerd op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De informatie wordt verzameld middels een aantal vragenlijstblokken in één peiling van de Enquête beroepsbevolking (EBB). 

De vragenlijstemodule werd tot en met 2009 in de eerste peiling van de EBB face-to-face uitgevraagd, vanaf 2011 telefonisch in de derde peiling, en in 2021 telefonisch in de vijfde peiling. Bij de ontwikkelingen tussen 2009 en 2011 en tussen 2019 en 2021 kunnen dus ook effecten van wijziging in de waarneming meespelen. In 2021 is een volledig nieuw ontworpen EBB geïmplementeerd, terwijl de oude EBB werd uitgefaseerd. De vijfde peiling was in 2021 nog volledig beschikbaar volgens de oude methode en de monitor Arbeid, zorg en kinderopvang 2021 is in die peiling opgenomen om de oude reeks te kunnen voortzetten. In 2023 was de EBB volledig over op het nieuwe ontwerp en de nieuwe vragenlijst, en moest ook de monitor Arbeid, zorg en kinderopvang opgenomen worden in de herontworpen EBB. In de onderzoeksbeschrijving van de EBB staat beschreven welke wijzigingen er zijn doorgevoerd. 

De belangrijkste methodewijzigingen voor deze monitor zijn dat de vragenlijst nu ook via internet kan worden ingevuld en dat deze alleen door de persoon zelf wordt ingevuld. Voorheen was het een volledig telefonische vragenlijst en moesten de vragen ook voor een eventuele partner beantwoord worden. Ook zijn de teksten en volgorde van vragen in het reguliere deel van de vragenlijst gewijzigd waardoor de vragen over zorg en kinderopvang anders ingepast moesten worden. Omdat er door deze wijzigingen veranderingen in de uitkomsten te verwachten zijn, is ervoor gekozen om tegelijkertijd de door SZW gewenste wijzigingen in de vragenlijst door te voeren. De formulering van de vragen is aangepast, sommige onderdelen zijn verwijderd, zoals vragen naar behoefte aan verlof, en nieuwe onderdelen zijn toegevoegd, zoals vragen naar aanpassingen in het werk en meer uitgebreide vraagstelling naar redenen om geen gebruik te maken van verlofregelingen. Dat betekent dat de uitkomsten van 2023 niet vergelijkbaar zijn met eerdere jaargangen. In deze rapportage worden de uitkomsten daarom ook niet vergeleken met voorgaande jaren. Voor beschrijving van de eerdere jaren wordt verwezen naar de monitor Arbeid, zorg en kinderopvang 2021.

De uitkomsten in deze rapportage hebben grotendeels betrekking op werknemers (van 15 tot 75 jaar) omdat veel tabellen gaan over het gebruik van verlofregelingen die alleen van toepassing zijn op werknemers. Cijfers over kinderopvang gaan over alle werkenden van 15 tot 75 jaar.

Zie voor een gedetailleerd overzicht van de resultaten de tabellenset van de Module Arbeid, Zorg en Kinderopvang.

2. Langdurige zorgsituaties en verlof

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot langdurige zorgsituaties en het gebruik en de behoefte aan verlof binnen dergelijke situaties beschreven. Deze cijfers hebben betrekking op een partner, kind, een familielid, vriend of bekende die door gezondheidsproblemen langer dan twee weken zorg of hulp nodig had.

In 2023 waren er in totaal 807 duizend werknemers van 15 tot 75 jaar die te maken hadden met een langdurige zorgsituatie. Bijna driekwart heeft ook zelf de zorg verleend. De meeste zorgsituaties hadden betrekking op een ouder of schoonouder. Bij 315 duizend werknemers was dat het geval. Daarna volgde zorg voor een partner (153 duizend), zorg voor een familielid, vriend of een bekende (94 duizend) en een (stief- of pleeg-)kind (91 duizend). Ruim een kwart heeft niet gezorgd. Bijna de helft daarvan wilde wel zorgen en de andere helft wilde niet of gaf geen antwoord op de vraag of men wel had willen zorgen. De belangrijkste reden om niet te zorgen is dat het niet nodig was vanwege voldoende hulp van anderen (187 duizend). Daarna gaven 108 duizend werknemers aan dat het niet mogelijk is vanwege het werk, vaak vanwege drukte (38 duizend). Vervolgens werd ongeveer even vaak genoemd dat het financieel niet mogelijk was (55 duizend) of emotioneel of lichamelijk te zwaar was (49 duizend). 30 duizend waren niet bekend met verlofregelingen en 26 duizend zeiden dat het mogelijk slecht zou zijn voor de carrière. Nog eens 70 duizend hadden een andere reden dan bovengenoemde om niet te zorgen.

Aanpassingen in het werk

Ruim vier op de tien werknemers (243 duizend) die gezorgd hebben voor een langdurig zieke, hebben daarvoor aanpassingen gedaan in hun werk. De meeste daarvan (104 duizend) zijn op andere tijden of dagen gaan werken. Met 91 duizend werknemers waren er ook relatief veel die (meer) zijn gaan thuiswerken. Minder uren gaan werken (42 duizend), tijdelijk stoppen met werken (14 duizend) of van functie wisselen (7 duizend) kwam minder vaak voor. Daarnaast waren er ook nog 3 duizend werknemers die een andere aanpassing hebben gedaan. Werknemers kunnen overigens meerdere aanpassingen tegelijk hebben gedaan, waardoor het totaal aan aanpassingen hoger uitvalt dan het aantal werknemers dat een aanpassing heeft gedaan. 

Verlof opnemen

Bijna zes op de tien werknemers die zorg verleenden bij een langdurige zorgsituatie, nam hiervoor enige vorm van verlof op. De meest gebruikte verlofsoort binnen langdurige zorgsituaties waren vakantiedagen (158 duizend), daarna volgde het kortdurend zorgverlof (74 duizend). Langdurend zorgverlof werd door 6 duizend werknemers gebruikt. Calamiteiten- of kort verzuimverlof (27 duizend),  bijzonder of buitengewoon verlof (29 duizend) en overig verlof (30 duizend) werden ongeveer evenveel gebruikt. Werknemers kunnen meerdere verlofsoorten combineren, waardoor het totaal aan verlofsoorten hoger uitvalt dan het aantal werknemers dat verlof nam. 

Ruim vier op de tien werknemers die zorgden bij een langdurige zorgsituatie, namen geen verlof op. Het grootste deel kreeg al voldoende hulp van familie, vrienden of kennissen (111 duizend), thuiszorg of andere professionele hulp (74 duizend) of hulp van de partner (37 duizend). 39 duizend werknemers gaven aan dat het niet mogelijk was vanwege het werk, vooral vanwege drukte (18 duizend). 20 duizend werknemers waren niet bekend met de regelingen, voor 14 duizend was het financieel niet mogelijk en 11 duizend gaven aan dat het mogelijk slecht zou zijn voor de carrière. Een grote groep (127 duizend) had een andere reden om geen verlof op te nemen. 

Het gebruik van verlof verschilt per zorgvrager. Bij een kind ging het om 44 procent, bij een partner om 38 procent. Bij een ouder was het 29 procent. Bij een overig familielid, vriend of bekende was het 20 procent. Ook wordt er vaker gebruikgemaakt van verlof bij palliatieve zorg of stervensbegeleiding (57 procent) dan bij een chronische aandoening of beperking (42 procent), tijdelijke ziekte of beperking (43 procent) en andere gezondheidsproblemen of ouderdom (45 procent). Voltijdswerkenden gebruiken vaker verlof bij een langdurige zorgsituatie (54 procent) dan deeltijders (37 procent).

2.1 Werknemers (15 tot 75 jaar) met een langdurige zorgsituatie, 2023
 Verlof (x 1000)Geen verlof (x 1000)Onbekend (x 1000)
Kind (of stief- of pleegkind)44461
Partner73791
Ouder of schoonouder1421712
Familielid, vriend of bekende33610
Tijdelijke ziekte of beperking781021
Chronische aandoening of beperking68931
Palliatieve zorg of stervensbegeleiding39291
Ander gezondheidsprobleem of ouderdom74920
Arbeidsduur: deeltijd1121931
Arbeidsduur: voltijd1551323

3. Kortdurende zorgsituaties en verlof

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot kortdurende zorgsituaties en het gebruik en de behoefte aan verlof binnen dergelijke situaties beschreven. Deze cijfers hebben betrekking op een partner, kind, een familielid, vriend of bekende die door gezondheidsproblemen korter dan twee weken zorg of hulp nodig had. Bijvoorbeeld vanwege een plotselinge ziekte, een ongeval of een ziekenhuisopname.

In 2023 waren er in totaal 779 duizend werknemers van 15 tot 75 jaar die te maken hadden met een kortdurende zorgsituatie. Ruim acht op de tien hebben ook zelf de zorg verleend. De meeste zorgsituaties hadden betrekking op een (stief- of pleeg-)kind. Bij 226 duizend werknemers was dat het geval. Daarna volgde zorg voor een ouder (168 duizend), partner (160 duizend) en zorg voor een familielid, vriend of een bekende (71 duizend). Bijna twee op de tien hebben niet gezorgd (154 duizend). 59 procent daarvan had wel willen zorgen. De belangrijkste reden om niet te zorgen is dat het niet nodig was vanwege voldoende hulp van anderen (123 duizend). Daarna gaven 95 duizend werknemers aan dat het niet mogelijk is vanwege het werk, vooral vanwege drukte (42 duizend). Vervolgens werd ongeveer even vaak genoemd dat het emotioneel of lichamelijk te zwaar was (30 duizend), dat men niet bekend was met verlofregelingen (29 duizend) of het financieel niet mogelijk was (26 duizend). Tot slot zeiden 19 duizend werknemers dat het mogelijk slecht zou zijn voor de carrière en 53 duizend had een andere reden dan bovengenoemde.

Aanpassingen in het werk

Bijna 45 procent (280 duizend) van de werknemers die gezorgd hebben voor een kortdurend zieke, hebben daarvoor aanpassingen gedaan in hun werk. De meeste daarvan (163 duizend) zijn (meer) gaan thuiswerken. Met 135 duizend werknemers waren er ook relatief veel die op andere tijden en/of dagen zijn gaan werken. Daarnaast waren er ook nog 33 duizend die een andere aanpassing hebben gedaan. Werknemers kunnen meerdere aanpassingen tegelijk hebben gedaan, waardoor het totaal aan aanpassingen hoger uitvalt dan het aantal werknemers dat een aanpassing heeft gedaan. 

Verlof opnemen

Bijna 36 procent van de werknemers die zorg verleenden bij een kortdurende zorgsituatie, nam hiervoor enige vorm van verlof op. De meest gebruikte verlofsoort binnen kortdurende zorgsituaties waren vakantiedagen (115 duizend), daarna volgde het kortdurend zorgverlof (68 duizend). Langdurig zorgverlof werd door 2 duizend werknemers gebruikt. Calamiteiten- of kort verzuimverlof (34 duizend) werd iets vaker gebruikt dan bijzonder of buitengewoon verlof (22 duizend) en overig verlof (20 duizend). Werknemers kunnen meerdere verlofsoorten combineren, waardoor het totaal aan verlofsoorten hoger uitvalt dan het aantal werknemers dat verlof nam. 

Ruim zes op de tien werknemers die zorgden bij een kortdurende zorgsituatie, namen geen verlof op. Het grootste deel kreeg al voldoende hulp van familie, vrienden of kennissen (113 duizend), partner (59 duizend) of thuiszorg of andere professionele hulp (39 duizend). 58 duizend werknemers gaven aan dat het niet mogelijk was met het werk, vooral vanwege drukte (18 duizend). 20 duizend werknemers waren niet bekend met de regelingen, voor 14 duizend was het financieel niet mogelijk en 11 duizend gaven aan dat het mogelijk slecht zou zijn voor de carrière. Een grote groep (127 duizend) had een andere reden om geen verlof op te nemen. 

Het gebruik van verlof bij kortdurende zorgsituaties verschilt niet sterk per zorgvrager. Bij een kind of een partner ging het in beide gevallen om 48 procent. Bij een ouder was het 45 procent. Bij een overig familielid, vriend of bekende was het met 35 procent wel wat minder. Voltijdswerkenden gebruiken vaker verlof bij een kortdurende zorgsituatie (40 procent) dan deeltijders (32 procent).

3.1 Werknemers (15 tot 75 jaar) met een kortdurende zorgsituatie, 2023
 Verlof (x 1000)Geen verlof (x 1000)Onbekend (x 1000)
Kind (of stief- of pleegkind)1001232
Partner60991
Ouder of schoonouder491172
Familielid, vriend of bekende14570
arbeidsduur: deeltijd1012133
arbeidsduur: voltijd1221842

4. Gebruik en behoefte ouderschapsverlof

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot het gebruik van ouderschapsverlof beschreven. Is de respondent werknemer en zijn er kinderen jonger dan acht jaar in het huishouden, dan krijgt de respondent vragen over het gebruik van ouderschapsverlof. Het gaat daarbij om het gebruik in het afgelopen jaar. Heeft men eerder in de vragenlijst aangegeven dat men in de referentieweek niet heeft gewerkt i.v.m. ouderschapsverlof, dan wordt dit niet opnieuw gevraagd en direct meegeteld als gebruik van ouderschapsverlof. In 2023 waren er ruim 1,2 miljoen werknemers van 15 tot 75 jaar met kinderen jonger dan acht jaar.

Aanpassingen in het werk

Bijna de helft van de werknemers met kinderen jonger dan acht jaar heeft in de afgelopen twaalf maanden iets aangepast in zijn of haar werk om voor de kinderen te zorgen, mannen iets vaker (47 procent) dan vrouwen (44 procent). Mannen zijn vooral (meer) gaan thuiswerken (101 duizend) en op andere tijden of dagen gaan werken (91 duizend). Vrouwen zijn het vaakst minder uren gaan werken (95 duizend) of op andere tijden of dagen gaan werken (79 duizend). 

4.1 Werknemers (15 tot 75 jaar) met kinderen jonger dan acht jaar naar aanpassingen in het werk in het afgelopen jaar, 2023
 Mannen (x 1000)Vrouwen (x 1000)
(Meer) thuiswerken10164
Andere tijden/dagen gaan werken9179
Minder uren gaan werken7295
Verlof opgenomen6438
Van baan of functie gewisseld1632
Tijdelijk gestopt met werken611
Anders1619
Geen332346

Bijna drie op de tien werknemers met kinderen jonger dan acht jaar maakten in het afgelopen jaar gebruik van ouderschapsverlof, vrouwen naar verhouding iets vaker (31 procent) dan mannen (27 procent). Er is gevraagd naar redenen om geen ouderschapsverlof te gebruiken, maar voor 56 procent bleef die reden onbekend (483 duizend), vooral omdat er blijkbaar geen passende antwoordcategorie was. De meest genoemde reden van de beschikbare antwoordcategorieën was bij zowel mannen als vrouwen dat het ouderschapsverlof al opgebruikt is (in totaal 141 duizend). Daarna volgt dat het financieel niet mogelijk was (104 duizend), dat men niet bekend was met de regelingen (78 duizend) en dat het niet kon vanwege het werk (72 duizend). 

Het gebruik van ouderschapsverlof in de afgelopen twaalf maanden bij werknemers met kinderen jonger dan acht jaar varieert naar onderwijsniveau. Laagopgeleiden (14 procent) nemen naar verhouding minder vaak ouderschapsverlof op dan middelbaar (23 procent) en hoogopgeleiden (36 procent). Het gebruik van ouderschapsverlof is het grootst bij mannen en vrouwen in een grote deeltijdbaan. Bij een arbeidsduur van 24 tot 34 uur per week maakte 45 procent van de mannelijke werknemers met kinderen jonger dan acht jaar gebruik van ouderschapsverlof en bij vrouwen was dat 34 procent. Bij voltijdswerkenden waren het juist de vrouwen die vaker ouderschapsverlof gebruiken, 33 procent tegenover 24 procent bij mannen. 

4.2 Werknemers (mannen, 15 tot 75 jaar) met kinderen jonger dan acht jaar naar gebruik ouderschapsverlof in het afgelopen jaar, 2023
   Ouderschapsverlof (x 1000)Geen ouderschapsverlof (x 1000)Onbekend (x 1000)
Arbeidsduur0 tot 24 uur150
Arbeidsduur24 tot 35 uur51611
Arbeidsduur35 uur of meer1193779
OnderwijsniveauLaag12682
OnderwijsniveauMiddelbaar531634
OnderwijsniveauHoog1032094
OnderwijsniveauOnbekend320

4.3 Werknemers (vrouwen, 15 tot 75 jaar) met kinderen jonger dan acht jaar naar gebruik ouderschapsverlof in het afgelopen jaar, 2023
   Ouderschapsverlof (x 1000)Geen ouderschapsverlof (x 1000)Onbekend (x 1000)
Arbeidsduur0 tot 24 uur27982
Arbeidsduur24 tot 35 uur1252405
Arbeidsduur35 uur of meer41831
OnderwijsniveauLaag5351
OnderwijsniveauMiddelbaar441543
OnderwijsniveauHoog1432312
OnderwijsniveauOnbekend112

Ouders met een achtjarig kind

Door aan ouders met een achtjarig kind te vragen of zij momenteel gebruik maken van een ouderschapsverlofregeling of hier ooit gebruik van hebben gemaakt, kan het totale gebruik van ouderschapsverlofregelingen binnen de doelgroep in beeld worden gebracht. In totaal heeft 41 procent van de ouders met een jongste kind van acht jaar gebruikgemaakt van ouderschapsverlof. Bij de vrouwen (48 procent) is deze groep iets groter dan bij de mannen (36 procent).

5. Gebruik geboorteverlof

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot het gebruik van geboorteverlof beschreven. Is de respondent een man, werkt hij als werknemer en zijn er kinderen jonger dan één jaar in het huishouden, dan wordt gevraagd of hij na de geboorte van het kind geboorteverlof heeft opgenomen.

De wetgeving omtrent geboorteverlof is de afgelopen jaren gewijzigd. Sinds 1 januari 2019 krijgen partners eenmalig het aantal werkuren per week aan geboorteverlof. De werkgever betaalt het loon tijdens dit verlof volledig door. De werknemer kan de verlofdagen van het geboorteverlof naar eigen inzicht opnemen, maar moet dit wel doen binnen vier weken na de geboorte van het kind. Sinds 1 juli 2020 kunnen partners maximaal vijf weken (vijf keer het aantal werkuren per week) aanvullend geboorteverlof opnemen. Tijdens het verlof krijgt de partner geen salaris, maar een uitkering van het UWV. Zij moeten het aanvullend geboorteverlof opnemen binnen zes maanden na de geboorte van het kind. 

In 2023 heeft bijna 90 procent van de mannelijke werknemers met een kind jonger dan een jaar geboorteverlof opgenomen in het afgelopen jaar. Meer dan helft (53 procent) maakte er voor de volledige zes weken gebruik van, 14 procent nam vijf weken geboorteverlof, 12 procent vier weken en de rest was ongeveer gelijk verdeeld over een tot en met drie weken.

Het verlof in de eerste week werd door 84 procent in één keer opgenomen. Het verlof in de tweede tot en met de zesde week werd door 45 procent in één keer opgenomen. De eerste week is verplicht volledig betaald. Bij een kwart werd het salaris in de volgende weken volledig doorbetaald. Meer dan de helft (54) procent gaf aan dat er minder dan 70 procent werd doorbetaald. Bij 81 procent van de jonge vaders was ook de partner aanwezig op de dagen van het geboorteverlof. 

6. Gebruik verlof van vrouwen die een kind hebben gekregen

In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven met betrekking tot het gebruik van en de behoefte aan verlof bij vrouwen die recent een kind hebben gekregen.

Van de 91 duizend vrouwelijke werknemers van 15 tot 75 jaar met een kind jonger dan één jaar hebben in 2023 88 duizend zwangerschaps- of bevallingsverlof opgenomen. Bovendien hebben 4 duizend vrouwen gebruikgemaakt van geboorteverlof. Daarnaast namen 5 duizend vrouwen met bevallingsverlof extra verlof vanwege het bevallen van een meerling. Verder hadden 3 duizend vrouwen extra bevallingsverlof omdat het kind langer dan een week in het ziekenhuis verbleef. Van de jonge moeders met bevallingsverlof heeft 9 procent gebruikgemaakt van de mogelijkheid om de laatste weken in delen op te nemen. 44 procent was wel op de hoogte van die mogelijkheid maar maakte er geen gebruik van en de rest (47 procent) was niet op de hoogte. 

7. Gebruik van verschillende vormen van kinderopvang

In dit hoofdstuk worden de resultaten met betrekking tot het gebruik van kinderopvang beschreven. Binnen kinderopvang wordt een onderscheid gemaakt tussen formele kinderopvang en informele kinderopvang. Bij formele kinderopvang gaat het vaak om commerciële bedrijven, zoals het kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang. Op deze vormen van kinderopvang (en hiermee vergelijkbare vormen, zoals een betaalde oppas) is de Wet Kinderopvang van toepassing en bij het gebruik van deze vormen komt men (mogelijk) in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Bij informele opvang gaat het bijvoorbeeld om de peuterspeelzaal of kinderopvang door familie of vrienden. Dit hoeft niet per se betaalde opvang te zijn. Informele vormen van kinderopvang vallen niet onder de Wet Kinderopvang, hiervoor kan men dus geen kinderopvangtoeslag ontvangen.

De Enquête beroepsbevolking is na het herontwerp een persoonsenquête in plaats van een huishoudensenquête, en dat heeft gevolgen voor de manier waarop informatie over kinderopvang is uitgevraagd en de resultaten moeten worden geïnterpreteerd. In voorgaande edities van de Monitor Arbeid, Zorg en Kinderopvang werd het gebruik van kinderopvang door huishoudens beschreven. In de huidige editie wordt gebruik van kinderopvang door personen beschreven. Het gaat daarbij om opvang op de momenten waarop de persoon aan het werk is en de kinderen niet op school zitten. In tegenstelling tot voorgaande hoofstukken gaat het bij gebruik van opvang niet alleen om werknemers, maar om alle werkenden (incl. zelfstandigen).

Vormen van opvang

Bij zowel mannen als vrouwen was opvang door de partner en formele opvang de meest voorkomende combinatie van de verschillende vormen van kinderopvang, gevolgd door opvang door de partner, een onbetaalde oppas en formele opvang (zie figuur 7.1 en 7.2). De situatie waarbij de zorg enkel gedragen wordt door de partner, komt relatief vaak voor bij de mannen. Vrouwen maken meer gebruik van een combinatie van een onbetaalde oppas en formele opvang. 

7.1 Gebruik van kinderopvang door werkenden (mannen, 15 tot 75 jaar) met kinderen van twaalf jaar of jonger, 2023
 Aandeel (x 1000)
Partner en formele opvang256
Partner, onbetaalde oppas en formele opvang255
Enkel partner229
Partner en onbetaalde oppas143
Enkel formele opvang35
Onbetaalde oppas en formele opvang22
Enkel onbetaalde oppas20
Overige combinaties38
Geen van deze opvangvormen80

7.2 Gebruik van kinderopvang door werkenden (vrouwen, 15 tot 75 jaar) met kinderen van twaalf jaar of jonger, 2023
 Aantal (x 1000)
Partner en formele opvang155
Partner, onbetaalde oppas en formele opvang154
Onbetaalde oppas en formele opvang137
Enkel partner116
Enkel formele opvang110
Partner en onbetaalde oppas109
Enkel onbetaalde oppas79
Overige combinaties40
Geen van deze opvangvormen125

Dagen en uren informele opvang

Bij de werkenden waarvan de partner of andere ouder een of meerdere dagen voor de kinderen zorgt als de persoon zelf aan het werk is, ging het bij 39 procent om één dag en bij 28 procent om twee dagen in de week. Wordt er gebruikgemaakt van een onbetaalde oppas, dan is dat ook in de meeste gevallen voor één dag per week (53 procent). Maar ook twee dagen komt hier vaak voor (33 procent). 

Redenen voor het afnemen van meer uren aan kinderopvang

Aan werknemers die gebruikmaken van formele opvang, is gevraagd of ze in de afgelopen twaalf maanden meer uren zijn gaan afnemen bij het kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang of de gastouder. Bij 223 duizend werkenden was dat inderdaad het geval, tegenover 924 duizend die dat niet deden. De meest genoemde reden om meer uren aan kinderopvang op te nemen was dat er meer van de eigen kinderen naar de opvang gingen. Maar ook werd relatief vaak als reden genoemd dat men zelf meer uren was gaan werken.

7.3 Werkenden (15 tot 75 jaar) met kinderopvang naar redenen voor het afnemen van meer uren in de afgelopen twaalf maanden, 2023
 Aantal (x 1000)
Meer kinderen naar opvang57
Meer uren gaan werken39
Kind was er aan toe31
Andere opvang viel weg31
Er kwam plek vrij op de opvang29
Partner meer uren gaan werken27
Andere veranderingen bij de opvang8
Veranderingen op school7
Andere reden44

Ervaringen met het aanvragen van kinderopvangtoeslag

Werkenden die gebruikmaken van formele vormen van kinderopvang (zoals een kinderdagverblijf, de buitenschoolse opvang of de gastouderopvang), komen veelal in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. In totaal ontving 90 procent van de werkenden met kinderen van twaalf jaar en jonger die gebruik maken van formele opvang in 2023 kinderopvangtoeslag.

Van de werkenden die kinderopvangtoeslag ontvangen, gaf 59 procent aan dat zij goed op de hoogte zijn van de hoogte van deze toeslag, en nog eens 31 procent gaf aan dit ongeveer te weten terwijl 9 procent  de hoogte van de kinderopvangtoeslag niet wist. Van de werkenden met kinderen van twaalf jaar en jonger die formele opvang gebruiken maar die geen kinderopvangtoeslag ontvangen, gaf 21 procent aan dat zij een andere subsidie of bijdrage ontvangen voor kinderopvang, tegenover 76 procent die een dergelijke subsidie of bijdrage niet ontvangen.

Ruim de helft van de werkenden met kinderen van twaalf jaar en jonger met formele opvang gaven aan dat zij het (heel) makkelijk vonden om kinderopvangtoeslag aan te vragen. 11 Procent vond dit (heel) moeilijk. Een verandering in de werk- of leefsituatie doorgeven aan de Belastingdienst werd ook door ruim de helft van de werkenden die een dergelijke verandering hebben doorgegeven als (heel) makkelijk beschouwd, 16 procent vond dit (heel) moeilijk. De rest vond het niet moeilijk maar ook niet makkelijk of gaf geen antwoord. Ten slotte had 85 procent van de werkenden die moeite hebben ondervonden bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag of het doorgeven van een verandering hierbij geen hulp gehad.

De meerderheid van de werkende mannen en vrouwen antwoordde dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag geen invloed heeft op het aantal uren dat zij werken. Mannen antwoordden dit nog iets vaker dan vrouwen (74 procent tegenover 67 procent).

8. Meer/minder willen werken en zorgtaken

In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven met betrekking tot redenen om vanwege zorg niet te werken of om niet meer of minder uren te werken. In 2023 gaven 190 duizend personen aan dat zij niet wilden of konden werken vanwege zorg voor familie of gezin. Vooral vrouwen gaven vaak aan dat zij niet wilden of konden werken vanwege zorgtaken (173 duizend). De vaakst genoemde reden voor personen om niet te willen of kunnen werken vanwege zorgtaken was dat men de zorg in kwestie op het moment nog zelf wilde uitvoeren (62 duizend). Ook werd relatief vaak genoemd dat het te zwaar was om te werken (in combinatie met de zorgtaken).

8.1 Personen (15 tot 75 jaar) die niet werken vanwege zorg naar belangrijkste reden, 2023
 Aantal (x 1000)
Wil op het moment nog zelf zorgen62
Te zwaar27
Zorgbehoevende wil alleen door OP geholpen worden15
Partner, familie of vrienden kunnen niet (meer) helpen10
Schooltijden sluiten niet aan bij werktijden5
(Dag)opvang of zorg is te duur5
(Dag)opvang of zorgvoorzieningen hebben onvoldoende plek3
Geen goede (dag)opvang of zorg in de buurt1
Andere reden35
Onbekend26

Minder willen werken vanwege zorg

In 2023 wilden 236 duizend personen minder werken vanwege zorg voor familie of gezin. Van hen gaven er 71 duizend aan dat het financieel niet mogelijk was om minder te gaan werken, en nog eens 58 duizend gaven aan dat het niet kon vanwege het werk. Wanneer wordt doorgevraagd waarom dit niet kon vanwege het werk, dan wordt het vaakst als reden genoemd dat het te druk was op het werk. Het aantal genoemde redenen is hoger dan het totaal aantal werknemers omdat men meerdere redenen kan opgeven.

8.2 Werkenden (15 tot 75 jaar) die minder willen werken vanwege zorg naar belangrijkste reden om dit niet te doen, 2023
 Aantal (x 1000)
Financieel niet mogelijk71
Kon niet vanwege werk58
Nu nog niet nodig35
Nog voldoende verlof21
Mogelijk slecht voor carrière12
Andere reden31
Onbekend8

Meer willen werken, maar dat niet doen vanwege zorg

In totaal wilden 63 duizend personen meer uren werken, maar deden dat niet vanwege zorg voor hulpbehoevende kinderen en/of volwassenen. De vaakst genoemde reden hiervoor was ook in dit geval dat men de zorg zelf nog wilde uitvoeren (20 duizend). Ook werd relatief vaak genoemd dat (dag)opvang of zorg te duur is (10 duizend).

8.3 Werkenden (15 tot 75 jaar) die meer willen werken, maar dit niet doen vanwege zorg voor familie of gezin naar belangrijkste reden, 2023
 Aantal (x 1000)
Wil op het moment nog zelf zorgen20
(Dag)opvang of zorg is te duur10
Schooltijden sluiten niet aan bij werktijden6
Te zwaar5
Partner, familie of vrienden kunnen niet (meer) helpen5
Geen goede (dag)opvang of zorg in de buurt2
(Dag)opvang of zorgvoorzieningen hebben onvoldoende plek2
Zorgbehoevende wil alleen door OP geholpen worden1
Andere reden9
Onbekend2

9. Ervaren mogelijkheden tot flex- en thuiswerken

In dit hoofdstuk worden de ervaren mogelijkheden tot thuiswerken en het zelf kunnen bepalen van werktijden beschreven. De meerderheid van de werknemers geeft aan dat zij de mogelijkheid hebben om zelf de dagelijkse of wekelijkse tijdstippen te bepalen waarop zij werken (56 procent, zie figuur 9.1). En 54 procent gaf aan dat zij de mogelijkheid hebben om thuis te werken. Hoogopgeleiden hebben naar eigen zeggen het vaakst mogelijkheden om thuis te werken (83 procent) of om zelf de begin- en eindtijd van de werkdag te bepalen (76). Bij laagopgeleiden is vooral de mogelijkheid om een deel van de tijd thuis te werken beperkt, namelijk 19 procent tegenover 43 procent bij middelbaar opgeleiden. De mogelijkheid om zelf de begin- en eindtijd van de werkdag te bepalen lag met 37 procent dichter in de buurt bij middelbaar opgeleiden (47 procent). Hetzelfde geldt voor werknemers met een arbeidsduur van minder dan 24 uur per week. Daarvan had 24 procent de mogelijkheid om een deel thuis te werken, tegenover 57 procent bij werknemers met een grote deeltijdbaan en 65 procent bij voltijdswerkenden. Wel had 45 procent bij een kleine deeltijdbaan de mogelijkheid om zelf de begin- en eindtijd van de werkdag te bepalen, tegenover 52 en 64 procent bij middelbaar en hoogopgeleiden.

9.1 Werknemers (15 tot 75 jaar) naar mogelijkheid voor thuiswerken en flexibele tijden, 2023
   Mogelijkheid om een deel thuis te werken (%)Mogelijkheid om zelf de begin- en eindtijd van de werkdag te bepalen (%)
Arbeidsduur0 tot 24 uur23,744,9
Arbeidsduur24 tot 35 uur57,151,9
Arbeidsduur35 uur of meer65,464
Arbeidsduur
OnderwijsniveauLaag19,436,7
OnderwijsniveauMiddelbaar42,647
OnderwijsniveauHoog83,175,9
OnderwijsniveauOnbekend28,628,6

10. Bijlagen

Bijlage 1: Tabellenset

Tabellenset: Monitor Arbeid, Zorg en Kinderopvang 2023