Financieringsmonitor 2023
Over deze publicatie
De Financieringsmonitor verschaft inzicht in de mate waarin het mkb behoefte heeft aan financiering voor haar bedrijfsvoering en hoe succesvol die zoektocht naar externe middelen is. Met een enquête onder 5 000 ondernemingen is de gehele zoektocht naar financiering in beeld gebracht: van behoefte tot aan uitkomst. Ook de impact van kansen en belemmeringen die bedrijven ervaren in de bedrijfsvoering is onderzocht.
Dit is de zesde editie van de monitor uitgevoerd door het CBS. De uitkomsten gelden voor het mkb in de business economy in het jaar dat loopt van juli 2022 tot juli 2023. Daarnaast bevat de Financieringsmonitor een schets van recente ontwikkelingen op de Nederlandse financieringsmarkt voor acht vormen van financiering: bancair krediet, crowdfunding, direct lending, factoring, kredietunies, leasing, mkb-beurs en private equity.
Bekostigd door: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Samenvatting
Van alle ondernemingen in het mkb in de business economy heeft 15 procent behoefte aan nieuwe externe financiering. Het gaat hierbij om vreemd vermogen of om eigen vermogen dat buiten het bedrijf of buiten het eigen geld van de ondernemer wordt gezocht. Van de bedrijven met een financieringsbehoefte zet 74 procent serieuze stappen om de mogelijkheden te verkennen en zijn de mogelijkheden bij 13 procent al bekend. Van de bedrijven die zich hebben georiënteerd of die al bekend waren met de mogelijkheden, besluit vervolgens 51 procent daadwerkelijk een financieringsaanvraag te doen. Daarvan is 86 procent succesvol. Zij krijgen het aangevraagde bedrag geheel of ten dele. Cijfers uit de Financieringsmonitor 2023 zijn gebaseerd op de periode juli 2022 tot juli 2023. De opvallendste uitkomsten zijn als volgt:
Behoefte aan financiering vergelijkbaar met vorige meting
De behoefte aan nieuwe externe financiering tussen juli 2022 en juli 2023 is vergelijkbaar met het voorgaande jaar. Toen had 16 procent van het mkb in de business economy financiering nodig, nu is dat 15 procent. De behoefte aan nieuwe externe financiering binnen de business economy is dit jaar voor alle sectoren vergelijkbaar met de vorige meting. Bedrijven in de sectoren landbouw en nijverheid hebben net als vorig jaar het vaakst een financieringsbehoefte: respectievelijk 22 en 25 procent. Bij jongere bedrijven is het percentage bedrijven met financieringsbehoefte hoger (20 procent) dan bij oudere bedrijven (14 procent). Bedrijven die geen externe middelen zoeken, doen een beroep op intern geld, willen onafhankelijk blijven van geldschieters, of zien geen kansen om te groeien.
Bedrijven met een externe financieringsbehoefte hebben een lagere solvabiliteit en liquiditeit dan bedrijven zonder behoefte aan externe financiering. Zij kunnen dus minder goed voldoen aan hun betalingsverplichtingen op zowel lange als korte termijn. Deze verschillen zijn statistisch significant.
Bank blijft belangrijkste kanaal voor oriëntatie
Van de ondernemers met een financieringsbehoefte neemt bijna driekwart ook daadwerkelijk stappen om zich te oriënteren op externe financiering. De bank blijft hierbij het belangrijkste kanaal voor het mkb: 60 procent oriënteert zich via de bank. Dit kanaal heeft in de afgelopen jaren wel aan populariteit ingeboet: in 2019 oriënteerde nog 80 procent de ondernemers zich via de bank. Na de bank worden de accountant en financieel adviseur het vaakst als informatiekanaal gebruikt.
Minder financieringsaanvragen, maar gezochte bedrag neemt toe
Van de mkb-bedrijven die behoefte hebben aan financiering én zich georiënteerd hebben op de mogelijkheden (of al bekend waren met de mogelijkheden), doet 51 procent ook daadwerkelijk een aanvraag. Voor het derde jaar op rij is het aantal bedrijven afgenomen dat tot een financieringsaanvraag komt. Vorig jaar was dit percentage nog 56 procent. De meest voorkomende reden om na oriëntatie toch geen aanvraag te doen, is dat er toch intern gefinancierd kon worden. Het gezochte bedrag aan externe financiering is, met een mediaan1) van 250 duizend euro, twee keer zo hoog als vorig jaar (125 duizend euro). Daarmee zet de toename van het gevraagde bedrag verder door; in de Financieringsmonitor van 2021 was het mediane gezochte bedrag nog 99 duizend euro.
Succespercentage neemt af, de rente neemt toe
Dit jaar is het percentage bedrijven met een deels of geheel succesvolle aanvraag 86 procent. Dit is lager dan vorig jaar toen dit 91 procent was, maar wel hoger dan in 2020 en 2021 (zie figuur 7.1.1). Deze afname is zichtbaar bij alle grootteklassen behalve het middenbedrijf. Daar nam het aandeel licht toe. Het percentage succesvolle aanvragen neemt toe naarmate de bedrijfsomvang toeneemt.
De mediane vaste rente die mkb-bedrijven dit jaar betalen is 5,1 procent2) en is toegenomen ten opzichte van vorig jaar. Toen was de mediane vaste rente nog 3,8 procent. Ook de variabele rente is dit jaar gestegen ten opzichte van de jaren hiervoor.
Verwachte toekomstige financieringsbehoefte blijft gelijk aan vorige meting
Dit jaar heeft een even groot aandeel bedrijven een verwachte toekomstige financieringsbehoefte als in de vorige meting. Twaalf procent van het mkb verwacht volgend jaar extern geld nodig te hebben. Dit geldt vaker voor jonge bedrijven dan voor oude bedrijven. Van de bedrijven die dit jaar een financieringsbehoefte hadden, voorziet bijna de helft ook het komende jaar weer een financieringsbehoefte. Bij bedrijven zonder huidige behoefte is dit 6 procent. Ook bedrijven die dit jaar niet succesvol waren in hun aanvraag hebben veel vaker een toekomstige financieringsbehoefte dan bedrijven met een (deels) succesvolle aanvraag.
De Financieringsmonitor
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) stelt de Financieringsmonitor jaarlijks samen in opdracht van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK). De voorgaande edities zijn vanaf begin 2019 elk jaar verschenen, dit onderzoeksrapport bevat de uitkomsten van de zesde meting.
De monitor bestaat uit een verkenning van de vraagzijde van de markt voor financiering. Met een digitale enquête onder 10 duizend ondernemingen, waarvan er bijna 5 duizend respondeerden, is de gehele zoektocht naar financiering in beeld gebracht: van behoefte tot aan uitkomst.
2) De rentepercentages die in dit hoofdstuk worden besproken zijn (mediane) rentepercentages zoals opgegeven door de bedrijven in de enquête. Deze kunnen daarmee afwijken van de daadwerkelijke rentepercentages zoals opgenomen in hoofdstuk 2, welke afkomstig zijn van DNB. Daarnaast hebben de rentepercentages van DNB alleen betrekking op financiering door banken en gaan de resultaten van de enquête ook over andere bronnen van financiering.
1. Inleiding
Sinds 2018 stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de Financieringsmonitor samen in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).3) Het doel van de monitor is om een overzichtelijk beeld te geven van de Nederlandse markt voor externe financiering voor bedrijven in het midden- en kleinbedrijf (mkb). Daarvoor wordt de zoektocht naar financiering van ondernemers gevolgd en een schets gegeven van recente ontwikkelingen op de Nederlandse financieringsmarkt. Deze zesde editie van de monitor heeft betrekking op de periode die loopt van 1 juli 2022 tot 1 juli 2023.
De Financieringsmonitor bestaat uit drie onderdelen. De voornaamste uitkomsten worden beschreven in dit onderzoeksrapport. Het dashboard geeft op interactieve wijze meer detailinformatie en kan als naslagwerk gebruikt worden. Ten slotte worden de analysedata die voortkomen uit de monitor beschikbaar gesteld aan gebruikers van de microdatafaciliteit van het CBS. Zo kunnen ook anderen de zoektocht naar financiering van het mkb onderzoeken.
1.1 Aanpak
De zoektocht van het mkb naar financiering wordt in deze monitor in beeld gebracht met een digitale enquête waarvoor ongeveer 10 duizend bedrijven zijn benaderd en waarvan er bijna 5 duizend gerespondeerd hebben.4) Dit is een steekproef uit de totale populatie van ongeveer 302 duizend midden- en kleinbedrijven in de business economy met minimaal twee werkzame personen, aangevuld met grootbedrijf en landbouw om te kunnen benchmarken. De resultaten die op basis van deze steekproef in de monitor worden weergegeven zijn representatief voor de hele populatie, maar zijn dus schattingen van de uitkomsten voor alle bedrijven. Daarom zijn er 95%-betrouwbaarheidsintervallen opgenomen voor de belangrijkste indicatoren.
Vraag en aanbod
Met de zoektocht naar externe financiering wordt een deel van de markt voor financiering in beeld gebracht. Een markt bestaat uit vraag en aanbod. De vraag naar financiering vindt zijn oorsprong bij bedrijven en dat is wat deze Financieringsmonitor in kaart brengt. Het aanbod bestaat uit al het geld dat de banken en non-bancaire financiers zoals institutionele investeerders, private investeerders, betrokken consumenten, en zo verder, uit zouden willen zetten. Deze monitor beperkt zich tot een overzicht van recente ontwikkelingen in het verstrekte aanbod voor acht vormen van financiering: bankkredieten, crowdfunding, equipment lease, factoring, private equity inclusief durfkapitaal, direct lending, de mkb-beurs en kredietunies. Alle data komen uit bronnen buiten het CBS en zijn enkel verzameld om deze in samenhang te presenteren. Dit is ondersteunende informatie. Het geeft een context waarbinnen de vraag naar financiering gezien moet worden.
1.2 Leeswijzer
De rest van de monitor is als volgt opgezet. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van recente ontwikkelingen in bancaire financiering en verschillende vormen van non-bancaire financiering. Hoofdstuk 3 is een leeswijzer voor de hoofdstukken die daarna volgen en voor de zoektocht van bedrijven naar externe financiering. Het gaat in op de interpretatie van uitkomsten voor de zoektocht: de trechterwerking van het zoekproces, de populatie en marges rondom de uitkomsten. Hoofdstuk 4 beschrijft de financieringsbehoefte en hoofdstuk 5 de oriëntatiefase. Hoofdstuk 6 en 7 gaan in op de echte aanvraag van financiering: het proces en de uitkomst. Vervolgens bespreekt hoofdstuk 8 de resultaten rondom de verwachte financieringsbehoefte in de toekomst. De Financieringsmonitor sluit af met een onderzoeksverantwoording, met aandacht voor de methodiek achter de enquête, een begrippenlijst en een bronnenoverzicht.
4) Het responspercentage komt dit jaar, net als vorig jaar, uit op 50 procent.
2. Ontwikkelingen op de markt voor bedrijfsfinanciering
Het jaar 2022 en de eerste kwartalen van 2023 stonden in het teken van onder andere de oorlog in Oekraïne, de krapte op de arbeidsmarkt en de alsmaar oplopende prijzen. Ook was er sprake van zowel een dalend consumenten- als producentenvertrouwen. Bedrijven zijn huiverig voor hun debiteurenpositie, en zien zowel de voorraden als de productie teruglopen. Ondertussen verhoogt de ECB de rente met als doel de opgelopen inflatie in Europa te temperen. Hierdoor lopen de financieringskosten bij banken op en prijzen ze deze door in hun leningen. Door de hogere prijzen en terughoudendheid van banken loopt het aantal verstrekkingen via het bancaire kanaal terug. Ondertussen nemen bedrijven vaker een toevlucht naar alternatieve vormen van financiering om hun liquiditeitspositie op peil te houden.
Dit hoofdstuk is bedoeld om de uitkomsten van de Financieringsmonitor in een breder perspectief te plaatsen. Het beschrijft eerst de ontwikkelingen in de economie en daarna de ontwikkelingen op de bancaire en non-bancaire markten voor financiering in 2022 en het eerste kwartaal (en waar mogelijk het tweede kwartaal) van 2023. Daar wordt enige duiding aan gegeven met behulp van een selectie aan recent onderzoek.
2.1 De Nederlandse economie stagneert na een periode van herstel
De Nederlandse economie herstelde snel van de klappen die zij kreeg door de coronapandemie, maar door de aanhoudende inflatie blijft onzekerheid op veel vlakken bestaan. Het bruto binnenlands product (bbp) stagneert, het aantal vacatures stabiliseert en hoewel de inflatie inmiddels over de ergste piek heen lijkt te zijn door de afgenomen kosten voor energie en brandstof, blijft zowel het producenten- als het consumentenvertrouwen laag.
Na een periode van herstel, stagneert de groei van het bbp
De gevolgen van de coronapandemie hebben tot een crisis geleid die zorgde voor één van de grootste dalingen van het Nederlandse bbp sinds de Tweede Wereldoorlog. Maar waar 2020 nog meerdere kwartalen lang forse dalingen liet zien in het bbp ten opzichte van een jaar eerder, is er in 2021 en 2022 geen sprake meer van krimp (CBS, 2022a) en stijgt het bbp tot en met het laatste kwartaal van 2022. In 2023 lijkt deze toename enigszins te stagneren: volgens de eerste berekening5) van het CBS daalde het volume van het bbp in zowel het eerste als het tweede kwartaal van 2023 met respectievelijk 0,4 en 0,3 procent ten opzichte van het kwartaal ervoor (CBS, 2023a).
De stagnatie van het bbp is onder andere toe te schrijven aan een lager handelssaldo. De uitvoer van goederen en diensten nam in de eerste twee kwartalen van 2023 af ten aanzien van het voorgaande kwartaal (1,8 procent in het eerste kwartaal en 0,7 procent in het tweede kwartaal), voornamelijk door een daling van de uitvoer van goederen (CBS, 2023a). De uitvoer van goederen en diensten lag in 2022 nog 5,2 procent hoger dan in 2021. Toen zijn er vooral meer diensten uitgevoerd. Hieronder vielen ook de toegenomen uitgaven van toeristen in Nederland (CBS, 2023b), deze waren lager tijdens de coronapandemie. Ook de consumptie van huishoudens daalde in de eerste twee kwartalen van 2023 ten aanzien van een kwartaal eerder, te weten met 1,6 en 0,2 procent. In 2022 nam deze nog fors toe ten aanzien van het jaar ervoor (6,6 procent), met name door hogere uitgaven aan diensten zoals horeca, recreatie, cultuur, vervoer en communicatie. In 2021 gold er in bijna de helft van het jaar nog een lockdown vanwege het coronavirus en gaven consumenten noodgedwongen minder uit aan deze diensten omdat deze niet of beperkt beschikbaar waren (Rijksoverheid, 2021a; Rijksoverheid, 2021b). Het effect van de groei in uitgaven aan diensten wordt enigszins gecompenseerd door een afname van het gebruik van aardgas. In 2022 gebruikten huishoudens een kwart minder aardgas, vergeleken met 2021. Een deel van deze daling kan verklaard worden door het warmere weer (10 procent), maar grotendeels (15 procent) wordt dit veroorzaakt door de sterk gestegen gasprijzen (CBS, 2023b). In 2023 nemen de gas- en energieprijzen weer af.
De overheidsinvesteringen namen in het eerste kwartaal (0,7 procent) en het tweede kwartaal (0,4 procent) van 2023 nog licht toe ten aanzien van het kwartaal ervoor. Dit is vergelijkbaar met de toename van 2022 ten aanzien 2021 (0,3 procent). In 2021 namen de uitgaven van de Nederlandse overheid nog met 5,3 procent toe ten opzichte van het jaar ervoor (CBS, 2023b), door onder meer extra zorguitgaven aan bijvoorbeeld boostervaccinaties (CBS, 2022b) en financiële steunpakketten ter ondersteuning van de economie. Ook de investeringen in activa stijgen in 2022 en 2023 ten opzichte van eerdere jaren.
Na een piek daalt de inflatie door afgenomen kosten voor energie en brandstof
Als gevolg van onder meer stijgende prijzen voor grondstoffen en voedsel, de leveringsproblemen en de opstart van de economie na de coronacrisis namen de prijzen van consumentengoederen en -diensten fors toe in 2021 (CPB, 2022). Ook in 2022 bleef de inflatie6) toenemen tot een hoogtepunt van 14,3 procent in september. De kerninflatie (de prijsontwikkeling exclusief energie (gas, elektriciteit en stadsverwarming) en brandstof) bedroeg toen 6,5 procent (CBS 2023c). De stijging van de energieprijzen in 2021 en 2022 was het resultaat van een toegenomen vraag naar olie en gas in combinatie met achterblijvend aanbod daarvan (CPB, 2022). Na september 2022 daalde de inflatie tot een niveau van 4,6 procent in juli 2023. De kerninflatie ligt sinds begin 2023 zelfs op een hoger niveau dan de inflatie, wat betekent dat de prijzen van overige producten en diensten inmiddels harder toenemen dan de kosten van energie en brandstof: in juli 2023 was energie 34,5 procent goedkoper dan een jaar eerder (CBS 2023c).
Consumentenvertrouwen stabiliseert na dieptepunt, maar blijft laag
Waar het consumentenvertrouwen in september en oktober 2022 nog de laagste stand ooit bereikte (-597)) (CBS, 2023d), zijn consumenten in juli 2023 minder pessimistisch dan in dezelfde maand een jaar eerder (toen was het -51). Hoewel het consumentenvertrouwen lijkt te stabiliseren, lag de stand in deze maand met -39 nog wel ruimschoots onder het gemiddelde van de afgelopen twintig jaar (-10). Consumenten maken zich in juli 2023 minder zorgen over het economisch klimaat (-54) dan in juli 2022 (-71). Het oordeel over de financiële situatie van de afgelopen twaalf maanden is hierbij duidelijk negatiever (-73) dan de verwachting voor de komende twaalf maanden (-36). Ook de koopbereidheid was met -29 minder negatief dan in juli 2022 (-38), maar consumenten blijven zich zorgen maken over de alsmaar stijgende prijzen: men vindt het nog steeds een ongunstig moment om grote aankopen te doen (-52) (CBS, 2023e).
Producentenvertrouwen blijft laag
Waar het producentenvertrouwen eind 2021 nog een nieuw hoogtepunt bereikte (12,7), is het in de periode hierop volgend gedaald naar 0,1 in juli 2023. Het cijfer blijft echter wel net positief en wisselt bovendien sterk per bedrijfstak. Hoewel de afgelopen maanden alle drie de deelindicatoren verslechterden, blijven er twee van de drie licht positief. Zowel de groep producenten die de orderpositie groot acht als de groep die verwacht dat hun productie de komende drie maanden zal toenemen, blijven vooralsnog groter dan het aantal producenten dat de orderpositie klein acht en een afname van de productie voorziet (CBS, 2023f). Het aantal producenten dat de voorraad eindproducten als klein beschouwt is echter al geruime tijd groter dan de groep die de voorraad als groot beschouwt. Niet alleen het producentenvertrouwen daalt, maar ook de daadwerkelijke productie: in het tweede kwartaal van 2023 was de omzet van de industrie 7,5 procent lager dan in het tweede kwartaal van 2022. In de twee jaren hiervoor was de omzet in de industrie consequent hoger dan hetzelfde kwartaal een jaar eerder (CBS, 2023g).
Het aantal vacatures blijft onverminderd hoog, maar lijkt te stabiliseren
De krapte op de arbeidsmarkt houdt in 2022 en de eerste twee kwartalen van 2023 aan. Eind juni 2023 stonden er 427 duizend vacatures open, echter zijn dit er 10 duizend minder dan aan het einde van het eerste kwartaal en 40 duizend minder dan in hetzelfde kwartaal een jaar eerder (CBS 2023h). Het aantal vacatures kende een sterke toename sinds 2020, maar lijkt nu wat te stabiliseren (CBS Dashboard Arbeidsmarkt, 2023). De afgelopen kwartalen stonden de meeste vacatures open in de handel (87 duizend), de zakelijke dienstverlening (71 duizend) en de zorg (65 duizend). Gezamenlijk zijn deze drie bedrijfstakken goed voor ongeveer de helft van alle openstaande vacatures. In juni 2023 was de handel echter de enige sector waar het aantal vacatures toenam (+2 duizend); in de andere sectoren bleef het aantal gelijk of daalde ten aanzien van het kwartaal ervoor (CBS 2023h).
2.2 Volume kredietverlening door banken aan bedrijven stabiliseert na toename
Na de coronacrisis was er in 2020 een terugloop te zien van nieuwe kredietverlening door banken aan het bedrijfsleven. Deels ontstond dit door verminderde investeringsbereidheid van bedrijven zelf (CBS, 2023i). Anderzijds gaf een meerderheid van de banken aan zelf ook voor het eerst de acceptatiecriteria weer te hebben aangescherpt, na een periode van versoepelingen (DNB, 2021). In 20218) nam het bedrag aan nieuw verstrekte leningen aan bedrijven weer toe, zoals te zien is in figuur 2.2.1 (DNB, 2023a). Deze toename werd echter geheel veroorzaakt door leningen groter dan 1 miljoen euro.9) In 2022 en in het eerste kwartaal van 2023 stabiliseert het niveau van nieuwe verstrekkingen (+ 1 procent ten aanzien van 2021). Het volume aan leningen groter dan 1 miljoen stijgt nog licht (3 procent) ten aanzien van een jaar eerder, maar wordt deels teniet gedaan door de afname (- 18 procent) van nieuwe leningen kleiner dan 1 miljoen euro.
jaar | kwartaal | <= 0,25 mln euro (mld euro) | > 0,25 mln en <= 1 mln euro (mld euro) | > 1 mln euro (mld euro) |
---|---|---|---|---|
'10 | II | 0,5 | 0,8 | 30,2 |
'10 | III | 1,4 | 2,5 | 28,8 |
'10 | IV | 1,9 | 3,1 | 32,6 |
'11 | I | 2 | 3,4 | 27,8 |
'11 | II | 1,8 | 3 | 30,6 |
'11 | III | 1,4 | 3 | 33,1 |
'11 | IV | 1,7 | 3,2 | 30,1 |
'12 | I | 1,7 | 3,5 | 28,1 |
'12 | II | 1,7 | 3,1 | 28,8 |
'12 | III | 1,4 | 2,9 | 26,1 |
'12 | IV | 1,5 | 3 | 29,9 |
'13 | I | 1,6 | 3,1 | 28,9 |
'13 | II | 1,8 | 3,2 | 27,4 |
'13 | III | 1,5 | 2,8 | 25,8 |
'13 | IV | 1,7 | 3,1 | 28,9 |
'14 | I | 1,7 | 2,9 | 25,2 |
'14 | II | 1,6 | 2,9 | 25 |
'14 | III | 1,5 | 2,7 | 24,3 |
'14 | IV | 1,7 | 3 | 26,9 |
'15 | I | 1,8 | 3,2 | 30,7 |
'15 | II | 1,7 | 3 | 35,1 |
'15 | III | 1,4 | 2,7 | 32,5 |
'15 | IV | 1,6 | 2,9 | 30,2 |
'16 | I | 1,7 | 2,5 | 25,1 |
'16 | II | 1,5 | 2,2 | 27,3 |
'16 | III | 1,3 | 2,2 | 24,6 |
'16 | IV | 1,8 | 2,7 | 29,7 |
'17 | I | 2,2 | 3,4 | 26,9 |
'17 | II | 2,2 | 3,3 | 27,8 |
'17 | III | 1,9 | 2,8 | 26,1 |
'17 | IV | 2 | 3,1 | 28,2 |
'18 | I | 1,7 | 2,6 | 27,7 |
'18 | II | 2 | 2,9 | 28,8 |
'18 | III | 1,7 | 2,6 | 26,8 |
'18 | IV | 1,8 | 2,8 | 29 |
'19 | I | 1,6 | 2,8 | 25,1 |
'19 | II | 1,6 | 2,6 | 27 |
'19 | III | 1,5 | 2,8 | 25,3 |
'19 | IV | 1,6 | 2,6 | 28,5 |
'20 | I | 1,8 | 3 | 30,7 |
'20 | II | 2 | 3 | 25,1 |
'20 | III | 1,6 | 2,5 | 24 |
'20 | IV | 1,6 | 2,7 | 21,5 |
'21 | I | 1,6 | 2,7 | 32,9 |
'21 | II | 1,6 | 2,7 | 26,2 |
'21 | III | 1,2 | 2,3 | 26,2 |
'21 | IV | 1,2 | 2,5 | 44,3 |
'22 | I | 1,2 | 2,3 | 33,2 |
'22 | II | 1,2 | 2,3 | 30,9 |
'22 | III | 1,0 | 2,0 | 33,8 |
'22 | IV | 0,9 | 1,8 | 35,8 |
'23 | I | 1,0 | 1,7 | 30,5 |
Bron: CBS, DNB (2023), Deposito's en leningen van MFI's aan niet-fnanciële bedrijven, volumes, gecorrigeerd voor breuken. | ||||
1)Gegevens over nieuwe contracten vóór het tweede kwartaal van 2010 zijn niet beschikbaar.
2)Tot en met de financieringsmonitor 2022 maakten we als bron voor deze cijfers gebruik van Tabel 5.2.7.4 van de DNB op kwartaalbasis. Echter is er geen update beschikbaar van deze tabel sinds Q4 2021 (en navraag doet blijken dat deze niet op korte termijn te verwachten valt). Daarom is voor alle kwartalen de stand berekend op basis van de maandcijfers (en gecontroleerd voor kwartalen in het verleden met de kwartaaltabel). |
Figuur 2.2.210) (DNB, 2023b) laat zien dat het volume aan uitstaande kredietverlening aan het mkb in de hoogste bedragsklasse in 2022 stabiliseert, terwijl het volume aan uitstaande kredietverlening tot 1 miljoen euro blijft afnemen. De afname geldt voor zowel de uitstaande leningen als de rekening-courantkredieten en is tot 11 procent lager dan in 2021, afhankelijk van de bedrijfsklasse. Als we kijken naar de verschillende bedrijfstakken11) valt het op dat eind 2022 het bedrag aan uitstaande kredietverlening voor bedrijven in de sector industrie absoluut gezien het meest is toegenomen, de grootste afname is te zien bij de overige dienstverlening. Procentueel gezien is de toename het grootst in de sector ICT (+ 61 procent) ten opzichte van hetzelfde kwartaal een jaar eerder. De sector delfstoffenwinning kent de grootste procentuele afname (- 41 procent). Handel in onroerend goed blijft de sector met het grootste bedrag aan uitstaande kredietverlening (een derde van het totaal) (DNB, 2023c).
jaar | kwartaal | <= 0,25 mln euro (mld euro) | > 0,25 mln en <= 1 mln euro (mld euro) | > 1 mln euro (mld euro) |
---|---|---|---|---|
'13 | III | 15,5 | 35,7 | 93,5 |
'13 | IV | 15,2 | 35,5 | 92,7 |
'14 | I | 15,1 | 34,9 | 91,5 |
'14 | II | 15 | 34,6 | 90,8 |
'14 | III | 14,7 | 34,1 | 88,9 |
'14 | IV | 14,8 | 33,5 | 86,7 |
'15 | I | 15 | 33,3 | 87,7 |
'15 | II | 15,1 | 33,2 | 87,1 |
'15 | III | 14,8 | 33 | 85,3 |
'15 | IV | 14,4 | 32,6 | 83,4 |
'16 | I | 14,3 | 32,3 | 80,9 |
'16 | II | 14,1 | 32,1 | 80,1 |
'16 | III | 13,9 | 31,9 | 79,9 |
'16 | IV | 13,2 | 30,9 | 79,9 |
'17 | I | 13,2 | 30,9 | 79,2 |
'17 | II | 13,8 | 30,6 | 81,4 |
'17 | III | 13,4 | 30,4 | 82,2 |
'17 | IV | 13,1 | 30,1 | 83,3 |
'18 | I | 13,1 | 30 | 84,3 |
'18 | II | 13,2 | 30,2 | 84,3 |
'18 | III | 13,2 | 30,1 | 84,1 |
'18 | IV | 12,9 | 29,8 | 84,4 |
'19 | I | 13 | 29,9 | 85 |
'19 | II | 12,9 | 29,6 | 84,6 |
'19 | III | 12,5 | 29,7 | 83,7 |
'19 | IV | 12,3 | 29,2 | 83,1 |
'20 | I | 12,3 | 29,1 | 83,3 |
'20 | II | 12 | 28,7 | 82,6 |
'20 | III | 12 | 28,5 | 82,1 |
'20 | IV | 11,7 | 28 | 81,3 |
'21 | I | 11,3 | 27,7 | 84,7 |
'21 | II | 11,1 | 27,3 | 84,3 |
'21 | III | 10,8 | 26,9 | 84,9 |
'21 | IV | 10,5 | 26,3 | 85,6 |
'22 | I | 10,3 | 26 | 87,7 |
'22 | II | 10,3 | 25,6 | 87,6 |
'22 | III | 9,8 | 25,1 | 87,7 |
'22 | IV | 9,5 | 24,6 | 87,6 |
'23 | I | 9,5 | 24,3 | 86,4 |
Bron: CBS, DNB (2023), Kredietverlening Nederlandse grootbanken aan Nederlands midden- en kleinbedrijf. | ||||
1)De bedragen hebben alleen betrekking op de kredietverlening aan het mkb door de drie Nederlandse grootbanken. |
Europese Centrale Bank grijpt meermaals in door de rente te verhogen, wat leidt tot een recordniveau
Om de oplopende inflatie in de eurozone te remmen heeft de ECB in 2022 en 2023 meermaals de beleidsrente verhoogd, waardoor in augustus 2023 een evenaring van het hoogste ECB-renteniveau ooit werd bereikt (3,75 procent) (ECB, 2023a). Daarnaast heeft de ECB het monetaire beleid verkrapt door opkoopprogramma’s verder af te bouwen. Het doel van de ECB om een Europees inflatieniveau van 2 procent te behalen is vooralsnog niet bereikt. Hoewel de inflatie zich inmiddels op een dalend pad lijkt te begeven, blijft de ontwikkeling van de inflatie onzeker. Daarom is er onzekerheid over eventuele verdere renteverhogingen van de ECB (CPB, 2023).
In de risicorapportage Financiële markten 2023 geeft het CPB aan dat het (kunstmatig) hoog houden van de rentes kan leiden tot een toename van de financieringskosten van banken. Wanneer rentes voor leningen voor langere tijd zijn vastgezet en deze niet zijn meegestegen met de toegenomen beleidsrentes, wordt dat een risico voor de financiële stabiliteit als het tot verliezen leidt bij banken. Hierdoor zouden banken mogelijk kunnen beslissen om minder leningen te verstrekken, waardoor bestedingen en investeringen worden teruggeschroefd. (CPB 2023a). Het hoge Europese renteniveau heeft ook een effect op de Nederlandse rentestand. Zowel de spaarrente als de hypotheekrentes zijn de afgelopen twee jaar toegenomen (DNB, 2023d). Ook in grafiek 2.2.3 (DNB, 2023d) wordt duidelijk dat de rente van nieuw afgesloten bankleningen de afgelopen kwartalen sterk is toegenomen. Dit geldt voor alle kredietklassen. Tegelijk zien we een afname in de nieuwe verstrekkingen aan bedrijven en daling in de omvang van de uitstaande portefeuille. Bedrijven gaan hierdoor op zoek naar alternatieven voor kapitaal of stellen investeringen uit.
jaar | kwartaal | <= 0,25 mln euro (%) | > 0,25 mln en <= 1 mln euro (%) | > 1 mln euro (%) |
---|---|---|---|---|
'10 | II | 4,13 | 3,5 | 1,94 |
'10 | III | 4,12 | 3,48 | 2,09 |
'10 | IV | 4,23 | 3,66 | 2,46 |
'11 | I | 4,4 | 3,79 | 2,43 |
'11 | II | 4,71 | 4,12 | 2,77 |
'11 | III | 4,51 | 3,92 | 2,71 |
'11 | IV | 4,45 | 3,79 | 2,73 |
'12 | I | 4,36 | 3,59 | 2,5 |
'12 | II | 4,26 | 3,53 | 2,14 |
'12 | III | 4,05 | 3,28 | 1,86 |
'12 | IV | 3,83 | 3,15 | 2,08 |
'13 | I | 3,85 | 3,18 | 1,87 |
'13 | II | 3,89 | 3,27 | 2,05 |
'13 | III | 4,14 | 3,39 | 2,02 |
'13 | IV | 4,14 | 3,39 | 2,07 |
'14 | I | 4,1 | 3,38 | 2,12 |
'14 | II | 4,05 | 3,35 | 2,04 |
'14 | III | 3,78 | 3,21 | 1,91 |
'14 | IV | 3,67 | 3,04 | 1,74 |
'15 | I | 3,65 | 3,05 | 1,6 |
'15 | II | 3,57 | 3,07 | 1,53 |
'15 | III | 3,68 | 3,09 | 1,52 |
'15 | IV | 3,58 | 3,04 | 1,46 |
'16 | I | 3,54 | 2,86 | 1,31 |
'16 | II | 3,47 | 2,78 | 1,29 |
'16 | III | 3,41 | 2,73 | 1,2 |
'16 | IV | 3,41 | 2,74 | 1,29 |
'17 | I | 3,4 | 2,73 | 1,28 |
'17 | II | 3,3 | 2,68 | 1,32 |
'17 | III | 3,33 | 2,67 | 1,29 |
'17 | IV | 3,24 | 2,56 | 1,31 |
'18 | I | 3,34 | 2,58 | 1,24 |
'18 | II | 3,37 | 2,59 | 1,2 |
'18 | III | 3,17 | 2,53 | 1,22 |
'18 | IV | 3,13 | 2,52 | 1,28 |
'19 | I | 3,23 | 2,55 | 1,22 |
'19 | II | 3,08 | 2,42 | 1,15 |
'19 | III | 2,83 | 2,22 | 1,13 |
'19 | IV | 2,69 | 2,14 | 1,3 |
'20 | I | 2,81 | 2,18 | 1,16 |
'20 | II | 3,02 | 2,31 | 1,17 |
'20 | III | 2,77 | 2,22 | 1,17 |
'20 | IV | 2,57 | 2,1 | 1,55 |
'21 | I | 2,46 | 2 | 1,13 |
'21 | II | 2,39 | 2,01 | 1,17 |
'21 | III | 2,28 | 2 | 1,1 |
'21 | IV | 2,3 | 2,02 | 0,99 |
'22 | I | 2,55 | 2,25 | 1,12 |
'22 | II | 3,08 | 2,69 | 1,39 |
'22 | III | 3,37 | 3,05 | 1,65 |
'22 | IV | 4,31 | 4,01 | 2,68 |
'23 | I | 5,25 | 4,87 | 3,31 |
Bron: CBS, DNB (2023), Deposito's en leningen van MFI's aan niet-fnanciële bedrijven, rentepercentages | ||||
1)Tot en met de financieringsmonitor 2022 maakten we als bron voor deze cijfers gebruik van Tabel 5.2.7.3 van de DNB op kwartaalbasis. Echter is er geen update beschikbaar van deze tabel sinds Q4 2021 (en navraag doet blijken dat deze niet op korte termijn te verwachten valt). Daarom is voor alle kwartalen de stand berekend op basis van de maandcijfers (en gecontroleerd voor kwartalen in het verleden met de kwartaaltabel). |
2.3 Financiering steeds vaker en steeds meer via non-bancaire alternatieven
De schok van de coronacrisis heeft de continue groei, die veel non-bancaire financieringsvormen in het afgelopen decennium kenden, tijdelijk onderbroken, maar in 2021 herstelde deze markt zich direct. De non-bancaire financieringsmarkt12) groeide in 2022 verder met 21 procent ten aanzien van een jaar eerder naar een omvang van bijna vier miljard.
Dat de populariteit van financiering buiten banken om toeneemt is ook duidelijk terug te zien in de verhouding bancaire versus non-bancaire financiering. Waar in 2021 nog 23 procent van de nieuw afgesloten financiering in de mkb financieringsmarkt (tot 1 miljoen euro) non-bancair betrof, is dit in 2022 toegenomen tot 27 procent van het totaal. Voor financieringen tot 250 duizend euro is dit aandeel zelfs 45 procent (2021: 42 procent). Voor grotere financieringen (250 duizend tot 1 miljoen euro) is dit juist hoger (16 procent) ten opzichte van 2022 (12 procent) (SMF, 2023). Het aantal non-bancaire verstrekkingen is met 10 procent toegenomen in 2022 ten aanzien van een jaar eerder. Het aantal verstrekte financieringen vanaf 1 miljoen euro is echter afgenomen, terwijl het totaal verstrekte bedrag in dit segment met 59 procent steeg naar een omvang van 1 miljard euro. Dit betekent dat de gemiddelde omvang van een financiering is toegenomen (SMF, 2023).
De behoefte aan flexibele vormen van liquiditeit bij bedrijven blijft toenemen
Figuur 2.3.1 toont aan dat in 2022 wederom de grootste volumes qua non-bancaire financiering in de categorieën equipment lease, factoring en private equity13) vallen. Voor alle drie de financieringsvormen geldt dat zij zijn toegenomen in omvang ten aanzien van 2021. Het volume aan factoring is toegenomen met 38 procent ten opzichte van een jaar eerder. Door onder andere de inflatie, gestegen rente en volatiele energieprijzen neemt de behoefte aan deze flexibele vorm van liquiditeit sterk toe (FAAN, 2023): bedrijven hebben weer behoefte aan meer werkkapitaal om de voorraden aan te vullen en hun debiteurenpositie in stand te houden. Ook private equity laat een forse volumestijging zien. De investeringen in durfkapitaal (1,1 miljard) liggen fors lager dan in 2021 doordat dat een jaar was met een aantal uitzonderlijk grote transacties. De stijgende lijn van de jaren ervoor zet echter door (NVP, 2023). Het volume aan direct lending (rechtstreekse verstrekkingen van een geldverstrekker zonder tussenkomst van een bank of andere partij) ligt in 2022 72 procent hoger dan het jaar ervoor. Ook het aantal verstrekkingen is fors gestegen en ligt 40 procent hoger. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van financieringen boven de 250 duizend euro (- 82 procent) naar financieringen tót 250 duizend euro (+ 63 procent) (SMF, 2023).
financieringsvorm | 2020 (mln euro) | 2021 (mln euro) | 2022 (mln euro) |
---|---|---|---|
equipment lease | 6631 | 6896 | 6916 |
factoring | 4815 | 5843 | 8037 |
private equity | 7267 | 6269 | 10112 |
durfkapitaal | 790 | 1843 | 1067 |
crowdfunding | 368 | 656 | 972 |
direct lending | 209 | 311 | 534 |
mkb-beurs | 23 | 24 | |
kredietunies | 20 | 6 | 13 |
Bron: CBS, Crowdfundingcijfers.nl, FAAN, NVL, NVP, Stichting Mkb Financiering. | |||
1)Deze cijfers hebben betrekking op het gehele bedrijfsleven, mkb plus grootbedrijf.
2)De cijfers over factoring bestaan vooral uit bancaire factoringmaatschappijen. Zij bieden weinig factoring aan het kleinere mkb aan. De cijfers hebben betrekking op de funds in use. 3)Durfkapitaal kan als vorm van private equity beschouwd worden. De cijfers voor private equity in de figuur zijn exclusief durfkapitaal. 4)In voorgaande publicaties van de Financieringsmonitor werd in deze figuur het totaalbedrag aan crowdfunding in de hele markt getoond. In 2023 is dit met terugwerkende kracht teruggebracht naar enkel financieringen voor ondernemingen. |
Volume leningen via crowdfunding stijgt wederom, ook de aantallen nemen toe
In 2022 is er voor 972 miljoen euro aan crowdfunding opgehaald door bedrijven, een recordhoogte. De omvang van de totale bedrijfsfinanciering via crowdfunding is 48 procent gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar, en ook het aantal crowdfunding projecten nam toe. Afgelopen jaar waren er 2 800 projecten die financiering hebben ontvangen middels crowdfunding, in 2021 waren dit er nog 2 590; een toename van 8 procent. In 2022 is het aantal crowdfunding projecten voor ondernemingen 15 procent van het totaal aantal crowdfundingen en 90 procent van het totaal opgehaalde volume in de markt (Crowdfundingcijfers.nl, 2023).
Ook bij direct lending was een toename te zien. De ontwikkelingen bij mkb-beurs en kredietunies waren minder duidelijk. Hier gaat het om relatief kleine volumes van enkele miljoenen op totaalbasis terwijl dat alleen al bij private equity meer dan 10 miljard euro bedroeg.
Hiermee geeft het CBS een eerste beeld van de stand van de Nederlandse economie. Na deze eerste berekening komt voortdurend meer informatie beschikbaar over de Nederlandse economie, die vervolgens wordt verwerkt in nieuwe berekeningen.
6) Vanaf juni 2023 gebruikt het CBS een nieuwe methode voor het meten van energieprijzen. Deze methodeverandering heeft gevolgen voor het inflatiecijfer. Wat deze verandering precies betekent wordt omschreven in dit achtergrondartikel.
7) De indicator van het consumentenvertrouwen is het gemiddelde van de saldi van de percentages van positieve en negatieve antwoorden op de vragen over de economische situatie in de afgelopen en komende 12 maanden, de financiële situatie van het huishouden in de afgelopen en komende 12 maanden en of het een gunstige tijd is om grote aankopen te doen. De indicator kan een waarde aannemen van -100 (iedereen antwoordt negatief) tot +100 (iedereen antwoordt positief). Bij een waarde van 0 is het aandeel pessimisten gelijk aan het aandeel optimisten.
8) De grote stijging eind 2021 wordt grotendeels veroorzaakt door uitgifte van TLTRO’s (targeted longer-term refinancing operations) door de ECB: een liquiditeit verschaffend instrument dat speciaal gericht is op het op peil houden of vergroten van de kredietverlening aan bedrijven en consumenten (ECB, 2022a).
9) Figuur 2.2.1 en bijbehorende alinea betreft informatie over mkb én grootbedrijven.
10) Figuur 2.2.2 toont het uitstaand kredietvolume van de drie grootbanken aan het Nederlandse MKB. Hierin zijn niet alle dochters en niet alle financieringsinstrumenten van deze drie grootbanken opgenomen. Daardoor geeft deze figuur geen volledige weergave van het totale uitstaande kredietvolume en is het lastig deze data te vergelijken met de andere figuren in deze monitor. Banken en de alternatieve financiers hanteren op dit moment andere begrippen, definities en rapportagestandaarden. Hierdoor ontbreekt het aan stuurinformatie over de aanbodzijde van de kredietverlening aan het Nederlandse MKB. De minister heeft de wens uitgesproken om toe te werken naar verbeterde informatievoorziening over de MKB financieringsmarkt. Op dit moment loopt een traject onder leiding van het Nederlandse Comité voor Ondernemerschap, samen met het Ministerie van Economische Zaken & Klimaat, De Nederlandsche Bank, Stichting MKB Financiering en de Nederlandse Vereniging van Banken om te onderzoeken of het mogelijk is om voor de bancaire en de alternatieve financiers toe te werken naar één rapportage, welke de totale (uitstaande) kredietverlening aan het Nederlandse MKB zichtbaar maakt.
11) Tot de financieringsmonitor 2022 maakten we als bron voor deze cijfers gebruik van Tabel 5.2.4 van de DNB. Echter, er is geen update beschikbaar van deze tabel sinds Q4 2021 (en DNB geeft aan dat deze niet op korte termijn te verwachten valt). Daarom kijken we voor de ontwikkeling in 2022 en 2023 naar de cijfers die niet gecorrigeerd zijn voor breuken, om toch enige informatie te kunnen geven over de ontwikkeling in bedrijfstakken.
12) De cijfers in deze paragraaf hebben betrekking op niet-bancaire financieringsvormtotalen, voor mkb én grootbedrijf samen, tenzij anders gemeld.
13) Het getoonde bedrag voor private equity betreft alleen het eigen vermogen verschaft door private equity en venture capital fondsen. Andere typen investeerders en vreemd vermogen worden in het onderzoek van de NVP buiten beschouwing gelaten. Hierdoor kunnen cijfers afwijken van andere onderzoeken. (NVP, 2023).
3. De zoektocht naar financiering
De komende hoofdstukken beschrijven de zoektocht van ondernemers naar externe bedrijfsfinanciering. Deze zoektocht is een proces dat uit verschillende stappen bestaat. Keuzes en afwegingen die bedrijven in iedere stap maken, komen aan bod. Dit hoofdstuk biedt een leeswijzer voor die zoektocht. Het staat stil bij de manier waarop de rest van de monitor is opgebouwd, bij de onderzoekspopulatie en de verschillende typen bedrijven die worden onderscheiden. Dit hoofdstuk neemt ook al een voorschot op de belangrijkste uitkomsten en sluit af door de beschikbaarheid van externe financiering in perspectief te plaatsen ten opzichte van andere uitdagingen voor de bedrijfsvoering.
3.1 Het aantrekken van financiering als proces
In deze monitor wordt het gehele traject van behoefte tot daadwerkelijk aantrekken van externe financiering beschouwd als een proces dat uit een aantal stappen bestaat. Als eerste is er een mogelijke behoefte aan financiering. Als tweede is er de fase van oriëntatie. Ondernemers met een serieuze behoefte zetten stappen om informatie in te winnen over hun mogelijkheden. Als derde volgt een echte aanvraag als die kansrijk lijkt tijdens de oriëntatie en als vierde is er de uitkomst van de aanvraag. Die vier stappen hebben in deze monitor allemaal betrekking op de periode van 1 juli 2022 tot 1 juli 2023. Tot slot is er nog een vijfde stap: de verwachte behoefte aan financiering in de toekomst. Het gaat dan om de periode 1 juli 2023 tot 1 juli 2024. Dit gehele proces ziet er als volgt uit:
Het gaat in deze monitor steeds om nieuwe, externe financiering. Dat zijn alle vormen van vreemd vermogen en extern eigen vermogen. Voorbeelden van extern eigen vermogen zijn crowdfunding met aandelen of private equity. Het gaat dus niet om intern eigen vermogen. Dat is financiering uit het bedrijfsresultaat of als een ondernemer beroep doet op zijn of haar eigen middelen.
Steeds specifiekere resultaten verder in het proces
Niet ieder bedrijf heeft behoefte aan externe financiering. Niet alle bedrijven met een financieringsbehoefte gaan ook daadwerkelijk op zoek of doen een aanvraag. Er is daarom sprake van een trechterwerking, waardoor er in iedere stap minder bedrijven overblijven. In termen van de enquête waar de monitor op gebaseerd is: vragen worden steeds specifieker naarmate het proces van de zoektocht vordert en de steekproef wordt dus steeds kleiner.
Van de onderzoekspopulatie in 2023 heeft 15 procent een financieringsbehoefte. Van die bedrijven met een financieringsbehoefte verkent 74 procent ook echt de mogelijkheden om financiering aan te trekken. Het is ook mogelijk om bedrijven die zich oriënteren te relateren aan de totale populatie. Op deze wijze uitgedrukt, heeft 11 procent14) van alle bedrijven zich georiënteerd op financiering. In figuur 3.1.2 wordt voor het mkb in de business economy gevisualiseerd hoe deze trechter eruit ziet.
3.2 Beschrijving onderzoekspopulatie
De hoofdpopulatie van de monitor bestaat uit alle bedrijven in het mkb in de business economy. Het mkb bestaat uit bedrijven met minder dan 250 werkzame personen. Er wordt daarnaast een ondergrens van twee werkzame personen gehanteerd; zzp’ers behoren dus niet tot de onderzoekspopulatie. De business economy komt ruwweg neer op de marktgerichte bedrijfstakken (dus bijvoorbeeld zonder overheid) en exclusief de landbouw en de financiële dienstverlening.15) Als er in de monitor uitkomsten genoemd worden zonder verdere specificering (bijvoorbeeld naar grootteklasse) hebben ze altijd betrekking op het gehele mkb in de business economy, vanaf twee werkzame personen. De populatie van de Financieringsmonitor is bepaald op basis van het Algemeen Bedrijven Register (ABR) met als peilmaand mei 2023. Op dat moment bestond het mkb in de business economy met minstens twee werkzame personen uit ongeveer 302 duizend bedrijven.
Hoewel de landbouw geen onderdeel vormt van de business economy, zijn er soms toch apart uitkomsten voor deze sector opgenomen. De enquête is namelijk wel in die sector uitgezet om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. De resultaten voor de landbouw zijn echter nooit verwerkt in de totaalcijfers. Hetzelfde geldt voor het grootbedrijf dat is opgenomen als benchmark voor het mkb.
3.3 Interpretatie van resultaten in de monitor
De Financieringsmonitor bevat voornamelijk uitkomsten voor het gehele mkb in de business economy. Die uitkomsten zijn gebaseerd op een steekproef onder 10 duizend bedrijven in die doelpopulatie, aangevuld met het grootbedrijf en bedrijven actief in de landbouw. Dit leidde tot ongeveer 5 duizend respondenten. Door middel van weging en ophoging zijn de uitkomsten representatief voor de gehele populatie. Er vindt weging plaats naar werkgelegenheid.
Marges
In deze monitor wordt regelmatig de vergelijking gemaakt met cijfers uit de vorige editie van de Financieringsmonitor. De uitkomsten zijn schattingen op basis van de steekproef. Er zit een bepaalde onzekerheid rondom die geschatte waarde. Dit zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen waarbinnen de uitkomsten vallen. Dat wil zeggen dat bij herhaling van de enquête de geschatte uitkomst in 95 procent van de gevallen binnen dat interval ligt. Marges zijn in de monitor opgenomen voor de vijf voornaamste indicatoren.
In de betreffende figuren in de volgende hoofdstukken zijn marges met gekleurde staafjes aangegeven. Voor alle andere indicatoren in de monitor is deze detailinformatie niet gegeven. Dat is gedaan met het oog op de leesbaarheid. Ook bevatten veel vragen in de monitor veel antwoordcategorieën of is een vraag alleen gesteld aan een specifieke subpopulatie waardoor het aantal respondenten erg klein wordt. Verschillen tussen jaren en groepen bedrijven op deze indicatoren moeten dan ook voorzichtig geïnterpreteerd worden.
Waar de betrouwbaarheidsmarges van twee groepen bedrijven of van twee jaren elkaar niet overlappen, bestaat er een statistisch significant verschil. Als er sprake is van een overlap, kan worden berekend of er alsnog sprake is van een statistisch significant verschil.16) Zo is er in figuur 4.1.1 bijvoorbeeld geen overlap te zien tussen de financieringsbehoefte in 2023 van het kleinbedrijf ten opzichte van het microbedrijf, en toont de berekening dus ook daadwerkelijk een statistisch significant verschil aan. Vertonen de betrouwbaarheidsmarges wel een overlap, dan toont deze meting meestal, maar niet altijd, geen statistisch significant verschil aan. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de ontwikkeling van de financieringsbehoefte van het gehele mkb ten opzichte van 2022 in diezelfde figuur.
3.4 Uitdagingen voor bedrijven: toegang tot financiering in perspectief
Ondernemers krijgen in veel opzichten te maken met uitdagingen die belemmerend kunnen werken in hun dagelijkse bedrijfsvoering. Gestegen kosten zijn de belangrijkste belemmering voor het mkb in de business economy: voor meer dan de helft van de bedrijven (60 procent) zijn gestegen kosten een belemmering voor de bedrijfsprestaties. Vorig jaar speelde deze belemmering een vergelijkbare rol. In 2021 hadden veel minder bedrijven (39 procent) hier last van. Deze kostenstijging komt ook terug in de inflatiecijfers (CBS, 2023j): in het derde en vierde kwartaal van 2022 was de inflatie meer dan 10 procent en ook in een deel van 2023 bleef de inflatie boven de 5 procent. Bij het grootbedrijf zijn de gestegen kosten ook belangrijker geworden ten opzichte van een jaar eerder: in 2023 ervaart 72 procent van de bedrijven dit als een belemmering ten opzichte van 66 procent in 2022. Bedrijven in de sector nijverheid ervaren de toegenomen kosten het vaakst als een belemmering voor de bedrijfsvoering (68 procent). In de sectoren landbouw (62 procent) en bouw (56 procent) werd kostenstijging juist minder vaak als belemmerend gezien ten opzichte van 2022, toen was dit respectievelijk 82 procent en 63 procent.
Naast de gestegen kosten is voor het mkb vooral het lastig kunnen vinden van gekwalificeerd personeel een belemmering voor de bedrijfsvoering (45 procent). Dit is wel een kleine afname ten opzichte van de vorige meting (50 procent). Voor bijna alle grootteklassen vormt het vinden van gekwalificeerd personeel een uitdaging: bij klein- en middenbedrijf wordt het door zeven op de tien bedrijven aangekaart als (zeer) belemmerend, alleen bij het microbedrijf is het minder vaak een probleem (39 procent). Net als in 2022 is het vinden van gekwalificeerd personeel bij het grootbedrijf zelfs de meest voorkomende belemmering (77 procent). Bij alle sectoren in het mkb en bijna alle typen bedrijven is er een afname te zien in het aandeel bedrijven dat moeite heeft met het vinden van gekwalificeerd personeel. Wat daarnaast opvalt is dat vooral innovatieve bedrijven minder vaak belemmeringen ervaren in het vinden van personeel. In 2022 had nog 61 procent van de innovatieve bedrijven moeite met het vinden van gekwalificeerd personeel, in 2023 is dit 50 procent. Bij sociale ondernemingen wordt het lastig kunnen vinden van personeel juist vaker als belemmerend gezien. Dit is toegenomen van 55 procent in 2022 naar 62 procent in 2023.
Voor het mkb is regelgeving ook een belangrijke belemmering (35 procent). Dit percentage is nog veel hoger voor bedrijven in de sector landbouw: hier ervaart 73 procent dit in meer of mindere mate als belemmerend voor de dagelijkse bedrijfsvoering. Van het grootbedrijf ervaart 29 procent regelgeving als belemmerend. Voor deze groep bedrijven is concurrentie ook een belangrijke belemmering (30 procent), terwijl dit bij het mkb door 20 procent van de bedrijven als belemmerend wordt gezien.
uitdaging-grootteklasse | heel erg belemmerend (%) | belemmerend (%) | neutraal (%) | niet belemmerend (%) | helemaal niet belemmerend (%) |
---|---|---|---|---|---|
concurrentie | |||||
mkb | 4 | 16 | 43 | 24 | 13 |
groot | 2 | 28 | 48 | 17 | 5 |
gestegen kosten | |||||
mkb | 15 | 45 | 25 | 10 | 5 |
groot | 14 | 59 | 21 | 5 | 2 |
tegenvallende vraag | |||||
mkb | 4 | 17 | 39 | 24 | 15 |
groot | 5 | 24 | 37 | 25 | 10 |
toegang tot financiering | |||||
mkb | 6 | 9 | 43 | 21 | 21 |
groot | 2 | 8 | 36 | 35 | 19 |
personeel | |||||
mkb | 19 | 26 | 32 | 11 | 13 |
groot | 21 | 56 | 20 | 2 | 1 |
digitalisering | |||||
mkb | 1 | 5 | 46 | 30 | 17 |
groot | 1 | 16 | 44 | 31 | 9 |
ketenmacht | |||||
mkb | 2 | 8 | 46 | 25 | 19 |
groot | 2 | 8 | 49 | 29 | 12 |
regelgeving | |||||
mkb | 9 | 26 | 42 | 13 | 10 |
groot | 7 | 23 | 49 | 17 | 5 |
internationalisering | |||||
mkb | 1 | 2 | 50 | 23 | 24 |
groot | 1 | 3 | 46 | 28 | 22 |
verduurzaming | |||||
mkb | 3 | 9 | 47 | 27 | 15 |
groot | 1 | 12 | 50 | 30 | 7 |
innovatie | |||||
mkb | 1 | 5 | 50 | 25 | 18 |
groot | 0 | 3 | 54 | 27 | 15 |
coronavirus schulden | |||||
mkb | 6 | 9 | 28 | 24 | 34 |
groot | 1 | 9 | 22 | 32 | 36 |
coronavirus overig | |||||
mkb | 5 | 12 | 32 | 24 | 27 |
groot | 1 | 10 | 35 | 29 | 25 |
1) De uitkomsten in deze figuur zijn gebaseerd op alle deelnemers aan de Financieringsmonitor in de business economy, dus ook bedrijven zonder financieringsbehoefte. |
Toegang tot financiering als obstakel
Uitdagingen rond de toegang tot financiering vormen voor ongeveer 15 procent van de mkb ondernemers een belemmering. Dit aandeel is nauwelijks veranderd ten opzichte van de vorige meting. Voor grotere bedrijven is toegang tot financiering iets minder vaak belemmerend dan voor kleinere bedrijven. Voor 15 procent van de microbedrijven en 14 procent van het kleinbedrijf is toegang tot financiering namelijk (zeer) belemmerend voor bedrijfsvoering. Bij het midden- en grootbedrijf is dit respectievelijk 11 en 10 procent. Bij het grootbedrijf is dit een forse stijging ten opzichte van vorig jaar, toen maar 2 procent dit zag als belemmerend.
Landbouwbedrijven worden vaker dan andere bedrijven belemmerd vanwege het lastig verkrijgen van toegang tot financiering (30 procent). Ook startups (28 procent) en sociale ondernemingen (23 procent) hebben vaker dan gemiddeld problemen met de toegang tot financiering. Dit zijn vaak bedrijven die door onzekere uitkomsten of baten weinig zekerheid over hun eigen toekomst kunnen bieden. In de sector zakelijke dienstverlening nam het percentage bedrijven dat het gebrek aan toegang tot financiering als belemmerend ervoer juist af, van 13 procent in de vorige meting naar 9 procent in de huidige meting.
Groter aandeel middenbedrijven ziet verduurzaming als belemmering
Hoewel het aandeel bedrijven dat verduurzaming als belemmering ziet (11 procent) nauwelijks is veranderd voor het mkb als geheel (in de vorige meting was dit 12 procent), is dit wel toegenomen voor het middenbedrijf. Bij het middenbedrijf verdubbelde het bijna van 9 procent in 2022 naar 18 procent in 2023. Bij de andere grootteklassen is deze verandering niet terug te zien. Ook sociale ondernemingen ervaren verduurzaming vaker als belemmerend voor de dagelijkse bedrijfsvoering. Dit percentage is toegenomen van 5 procent in 2022 naar 18 procent in 2023. Binnen de verschillende sectoren vond bij de sector nijverheid de grootste stijging plaats: van 9 procent in 2022 naar 14 procent in 2023.
Specifieke uitdagingen als gevolg van het coronavirus
Ten opzichte van de vorige meting is voor minder bedrijven in het mkb de schuldenlast als gevolg van het coronavirus een belemmering voor hun bedrijfsvoering: 14 procent van de bedrijven ervaart dit in meer of mindere mate als een belemmering. Vorig jaar was dit nog 17 procent. Met name voor bedrijven in de sector handel, vervoer en horeca (19 procent) en bedrijven die zichzelf omschrijven als startups (18 procent) vormen coronaschulden een belemmering. Voor het grootbedrijf (10 procent) zijn de gevolgen van de schuldenlast minder vaak belemmerend dan voor het mkb. Bij het grootbedrijf is echter wel een stijging te zien ten opzichte van vorig jaar, toen voor slechts 6 procent de schuldenlast in meer of minder mate belemmerend was.
Andere gevolgen van het coronavirus dan de schuldenlast zijn ook minder vaak belemmerend voor de bedrijfsvoering ten opzichte van de vorige meting. Dit speelt nog bij 17 procent van het mkb, ten opzichte van 29 procent in de vorige meting. De afname hiervan bij grootbedrijven is nog groter: in de huidige meting ervaart nog 11 procent overige gevolgen van het coronavirus als een belemmering, ten opzichte van 37 procent vorig jaar. Bedrijven in de sector handel, vervoer en horeca (21 procent) en startups (22 procent) ervaren de overige gevolgen van het coronavirus nog het vaakst als (zeer) belemmerend.
15) De exacte afbakening van de business economy is de SBI-codes B t/m N en 95, exclusief K. Zie onderdeel I.1 in de verantwoording.
16) Zie de onderzoeksverantwoording voor de formule van de berekening.
4. Behoefte aan externe financiering
Het aandeel bedrijven met een financieringsbehoefte in het mkb in de business economy is vergelijkbaar met de vorige meting. Tussen juli 2022 en juli 2023 had 15 procent van die bedrijven behoefte aan externe financiering. In de vorige meting was dit nog 16 procent. Kijkend naar het gehele mkb is sinds 2020 een dalende trend zichtbaar. Deze trend verschilt tussen de grootteklassen. De meest voorkomende reden waarom bedrijven geen financieringsbehoefte hebben blijft ongewijzigd: er is geen aanleiding om nieuwe externe financiering aan te vragen.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de eerste stap, behoefte, in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.
4.1 Behoefte aan externe financiering niet verder afgenomen
De behoefte aan nieuwe externe financiering tussen juli 2022 en juli 2023 is vergelijkbaar met het voorgaande jaar. Toen had 16 procent van het mkb in de business economy financiering nodig, nu is dat 15 procent. Sinds 2020 is voor het mkb een dalende lijn zichtbaar. De trend verschilt wel tussen de grootteklassen. Voor het micro- en kleinbedrijf neemt het aandeel bedrijven met een externe financieringsbehoefte consistent af; voor het middenbedrijf neemt dit sinds 2021 juist toe. Het middenbedrijf had bijna twee keer zo vaak een nieuwe externe financieringsbehoefte als het microbedrijf, het kleinbedrijf zit hier tussenin. De verschillen tussen de grootteklassen binnen het mkb zijn groter geworden in de afgelopen jaren. In 2021 was de behoefte van het microbedrijf 5 procentpunten lager dan de behoefte van het middenbedrijf. In 2022 betrof dit 11 procentpunten en in 2023 is dit verschil toegenomen naar 14 procentpunten.
2023 (%) | 2023, marge (%) | 2022 (%) | 2022, marge (%) | 2021 (%) | 2021, marge (%) | 2020 (%) | 2020, marge (%) | 2019 (%) | 2019, marge (%) | 2018 (%) | 2018, marge (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Mkb | 15,0 | 13,0 – 17,0 | 16,4 | 14,3 – 18,4 | 18,9 | 16,3 – 21,5 | 22,0 | 19,6 – 24,5 | 19,6 | 17,3 – 21,9 | 23,6 | 21,0 – 26,3 |
Bedrijfsgrootte | ||||||||||||
Micro | 13,4 | 11,0 – 15,8 | 15,0 | 12,6 – 17,4 | 18,0 | 14,9 – 21,1 | 20,5 | 17,6 – 23,5 | 16,6 | 13,8 – 19,5 | 22,7 | 19,4 – 25,9 |
Klein | 21,2 | 18,3 – 24,1 | 21,8 | 18,7 – 24,8 | 23,0 | 20,2 – 25,9 | 28,8 | 25,8 – 31,8 | 30,2 | 27,0 – 33,5 | 26,6 | 23,6 – 29,6 |
Midden | 26,6 | 22,4 – 30,8 | 25,9 | 21,9 – 30,0 | 22,6 | 19,1 – 26,1 | 29,7 | 25,7 – 33,8 | 31,4 | 27,4 – 35,5 | 31,0 | 27,0 – 35,0 |
Groot | 23,0 | 17,3 – 28,7 | 26,0 | 19,9 – 32,2 | 17,9 | 12,7 – 23,0 | 29,7 | 23,6 – 35,9 | 28,7 | 22,8 – 34,6 | 23,2 | 17,4 – 28,9 |
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges. |
De behoefte aan nieuwe externe financiering binnen de business economy is dit jaar voor alle sectoren vergelijkbaar met de vorige meting. Bedrijven in de sectoren landbouw en nijverheid hebben net als vorig jaar het vaakst een financieringsbehoefte: respectievelijk 22 en 25 procent. Bedrijven in de sector zakelijke dienstverlening hebben, eveneens zoals vorig jaar, het minst vaak behoefte aan externe financiering (11 procent).
De financieringsbehoefte van zowel jongere (bedrijfsleeftijd jonger dan vijf jaar) als oudere bedrijven (bedrijfsleeftijd vijf jaar of ouder) is licht afgenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. De daling is voor deze groepen ongeveer even groot, waardoor de verhouding van de behoefte tussen deze twee groepen niet is veranderd. Bij jongere bedrijven is het percentage bedrijven met financieringsbehoefte hoger (20 procent) dan bij oudere bedrijven (14 procent).
Snelle groeiers (32 procent) en sociale ondernemingen (26 procent) kunnen externe financiering het vaakst gebruiken, al is dit in het geval van snelle groeiers minder vaak dan het jaar hiervoor (38 procent). Ze hebben externe middelen nodig om groei te faciliteren of hebben een kleinere financiële buffer waardoor externe financiering eerder nodig is. Dochter- en familiebedrijven (respectievelijk 11 en 17 procent) hebben juist het minst vaak behoefte aan nieuw extern geld. Voor dochterbedrijven geldt dat zij gemakkelijker toegang hebben tot interne middelen binnen het concern. Dochterbedrijven zoeken om die reden minder vaak extern naar financiering. Het aandeel startups dat dit jaar een nieuwe externe financieringsbehoefte heeft (23 procent) ligt beduidend lager dan in de vorige meting (36 procent). Verschillen in financieringsbehoefte hangen ook samen met de levensfase waarin de ondernemingen zich bevinden. Zo hebben bedrijven in de succesfase minder vaak (9 procent) behoefte aan externe financiering dan bedrijven in de overlevingsfase (37 procent). Net als in de afgelopen jaren heeft deze groep en de groep bedrijven die aan het uitbouwen of opschalen is (30 procent) het vaakst behoefte aan nieuwe externe middelen.
Liquiditeit en solvabiliteit lager voor bedrijven met een financieringsbehoefte
Naast de hierboven genoemde verschillen in grootteklasse, sector, type onderneming en levensfase hangt de financieringsbehoefte samen met de financiële positie van het bedrijf. In figuur 4.1.2a en figuur 4.1.2b zijn de verschillen in solvabiliteit en liquiditeit weergegeven voor bedrijven met en zonder financieringsbehoefte. Bedrijven zonder deze behoefte hebben een relatief hoge solvabiliteit, dus veel eigen vermogen ten opzichte van het balanstotaal, in vergelijking met bedrijven met een financieringsbehoefte. Ook is de liquiditeit hoger (een gunstigere verhouding tussen de vlottende activa en het kort vreemd vermogen) voor de groep bedrijven zonder een financieringsbehoefte. Beide verschillen zijn statistisch significant. Een hogere liquiditeit en solvabiliteit biedt bedrijven meer mogelijkheden te financieren vanuit eigen middelen op zowel de korte als de lange termijn.
behoefte | Solvabiliteit (%) |
---|---|
Wel financieringsbehoefte | 36,0 |
Geen financieringsbehoefte | 60,0 |
Bron: CBS, Financieringsmonitor, NFO en SZO. | |
1)De mediane solvabiliteit is berekend op basis van gewinsorised data. |
Behoefte | Liquiditeit (ratio vlottende activa / kort vreemd vermogen) |
---|---|
Wel financieringsbehoefte | 1,59 |
Geen financieringsbehoefte | 2,81 |
Bron: CBS, Financieringsmonitor, NFO en SZO. | |
1)De mediane liquiditeit is berekend op basis van gewinsorised data. |
Hoge kosten en verduurzaming als belemmering gaan vaak gepaard met financieringsbehoefte
Er is een samenhang tussen het al dan niet ervaren van hoge kosten als belemmering voor de bedrijfsvoering en de financieringsbehoefte van een bedrijf. Figuur 4.1.3 toont dat van de bedrijven in het mkb die hoge kosten (in meer of mindere mate) als een belemmering ervaren, 19 procent aangeeft een nieuwe externe financieringsbehoefte te hebben. Voor bedrijven die hoge kosten niet als belemmerend ervaren is dit 7 procent. Dit verschil is statistisch significant. Van de bedrijven die verduurzaming als (zeer) belemmerend ervaren geeft 21 procent aan een nieuwe externe financieringsbehoefte te hebben, van bedrijven die verduurzaming niet als belemmering zien heeft 14 procent een financieringsbehoefte. Ook dit verschil is statistisch significant.
selectie | aandeel bedrijven met financieringsbehoefte (%) |
---|---|
mkb | 15,0 |
bedrijven die hoge kosten als belemmerend zien | 19,0 |
bedrijven die hoge kosten niet als belemmerend zien | 6,6 |
1)Bedrijven die 'neutraal' hebben ingevuld bij hoge kosten als belemmering, worden hier niet specifiek getoond. |
4.2 Start en uitbreiding wederom belangrijkste financieringsdoel
Er zijn drie hoofddoelen voor financiering mogelijk, deze zijn weergegeven in figuur 4.2.1. Bedrijven kunnen meerdere hoofddoelen tegelijkertijd hebben voor de beoogde financiering. Hoofddoelen worden verder onderverdeeld in subdoelen, ook hier geldt dat bedrijven meerdere doelen kunnen hebben. In deze paragraaf zal steeds eerst het hoofddoel worden uitgelicht, vervolgens worden daarbij de belangrijkste subdoelen besproken.
Het vaakst geven bedrijven aan dat start en uitbreiding het hoofddoel is (71 procent), gevolgd door 66 procent continuering en 59 procent vernieuwing. Voor het hoofddoel vernieuwing is het percentage ten opzichte van vorig jaar licht toegenomen, voor de andere twee doelen nemen de percentages licht af. Start en uitbreiding als hoofddoel komt vaker voor bij de kleinere bedrijven, vernieuwing juist bij de grotere ondernemingen. Daarnaast hebben jongere bedrijven vaker een behoefte aan financiering voor start en uitbreiding en vernieuwing, oudere bedrijven daarentegen vaker voor continuering.
Categorie | Percentage |
---|---|
start en uitbreiding | 71 |
continuering | 66 |
vernieuwing | 59 |
1)Bedrijven kunnen meerdere hoofddoelen tegelijkertijd hebben voor hun financiering. |
Voor bedrijven in het mkb die start en uitbreiding als hoofddoel hebben, is uitbreiding het meest voorkomende subdoel (21 procent). Dit aandeel neemt toe naarmate de grootteklasse toeneemt. Zo heeft 19 procent van de microbedrijven en 38 procent van de grootbedrijven dit als subdoel. Ook binnen de sectoren verschillen de subdoelen sterk. Zo heeft ruim een derde van de bedrijven in de sector informatie en communicatie innovatie als subdoel, voor het mkb als totaal is dit bij slechts 8 procent van de bedrijven het geval. Ook wordt door bedrijven binnen het mkb met start en uitbreiding als hoofddoel in 8 procent van de gevallen duurzaamheid als subdoel aangegeven, bij bedrijven in de sectoren landbouw (33 procent) en onroerend goed (21 procent) ligt dit aandeel een stuk hoger.
Continuering is door 66 procent van de bedrijven als hoofddoel genoemd. Van de groep bedrijven die een financieringsbehoefte heeft, geeft ruim vier op de tien aan dat voorraden het belangrijkste subdoel is. Voor bijna alle uitsplitsingen, met uitzondering van de sector onroerend goed, geldt dat dit de belangrijkste reden is onder het hoofddoel continuering. Het overbruggen van de coronaperiode wordt dit jaar (22 procent) beduidend minder vaak genoemd dan vorig jaar (31 procent).
Bij het hoofddoel vernieuwing komt aannemen of opleiden van personeel het vaakst voor als subdoel: voor 15 procent van de bedrijven die een financieringsbehoefte heeft is dit een subdoel. Dit aandeel neemt af naarmate de grootteklasse toeneemt. Wanneer vernieuwing het hoofddoel is, is bij het grootbedrijf vaak onroerend goed of verduurzaming het subdoel. Ook bedrijven in de sector landbouw (34 procent) hebben vaker verduurzaming als doel dan het mkb in de business economy. Bedrijven die zichzelf zien als een startup (32 procent) of als innovatief (39 procent) geven innovatie en/of research & development (R&D) vaker als doel voor financieringsbehoefte aan dan het gehele mkb (8 procent).
4.3 Meeste bedrijven zien geen aanleiding voor een financieringsaanvraag
Van het mkb in de business economy heeft veruit het grootste deel dit jaar geen externe financieringsbehoefte: 85 procent. Dit aandeel is iets toegenomen ten opzichte van vorig jaar (84 procent). Ook toen was de meest voorkomende reden hiervoor dat er geen aanleiding was om nieuwe externe financiering aan te vragen. Hierbij geldt: als de grootteklasse toeneemt, wordt het aandeel bedrijven dat om deze reden geen financieringsbehoefte heeft lager. Daarnaast is er dit jaar voor drie op de tien bedrijven toch geen financieringsbehoefte omdat dit kon worden gefinancierd met intern eigen vermogen.
Categorie | Percentage |
---|---|
geen aanleiding voor financiering | 47 |
intern eigen vermogen | 30 |
onafhankelijk van financier | 6 |
geen groei(kansen) a.g.v. coronavirus | 5 |
bestaande financiering | 5 |
geen groei(kansen) anders dan a.g.v. coronavirus | 4 |
moedermaatschappij | 2 |
versneld aflossen | 1 |
5. Oriëntatie op externe financiering
Het aandeel bedrijven in het mkb dat zich oriënteert op de mogelijkheden omtrent nieuwe externe financiering neemt verder af naar 74 procent. Sinds de meting van 2021 is een dalende trend zichtbaar. Deze daling wordt gedreven door het microbedrijf. De bank blijft het belangrijkste kanaal voor bedrijven om nieuwe externe financieringsmogelijkheden te verkennen. Hoewel het percentage bedrijven dat zich via de bank oriënteerde in de periode 2019 tot en met 2021 flink afnam, blijft dit sindsdien stabiel.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de tweede stap in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.
5.1 Afname oriëntatie gedreven door microbedrijf
Van het mkb met een financieringsbehoefte oriënteert 74 procent zich ook daadwerkelijk op nieuwe externe financieringsmogelijkheden. Dit is een afname ten opzichte van de vorige meting (79 procent). Deze afname wordt volledig gedreven door het microbedrijf. Het aandeel microbedrijven dat zich oriënteert daalt namelijk verder van 79 naar 69 procent, terwijl bij het klein-, midden- en grootbedrijf weer een stijging is te zien in het aandeel bedrijven dat zich oriënteert op financieringsmogelijkheden. Voor het middenbedrijf is dit percentage het hoogst (87 procent). Alle genoemde veranderingen zijn niet statistisch significant.
De daling is terug te zien in de meeste sectoren, behalve in de sectoren onroerend goed, nijverheid en informatie en communicatie. Hier is het aandeel bedrijven dat zich oriënteert op mogelijkheden voor nieuwe externe financiering vergelijkbaar gebleven met de vorige meting. Het aandeel bedrijven dat zich oriënteert is het laagst in de sector handel, vervoer en horeca (67 procent). In deze sector is sinds 2021 een daling te zien.
Van de bedrijven die zichzelf typeren als snelgroeiend verkent 93 procent de financieringsmogelijkheden. Dit is toegenomen ten opzichte van 2022 (84 procent) en is weer bijna op hetzelfde niveau als in 2021 (95 procent). Startups (61 procent) en dochterbedrijven (52 procent) oriënteren zich het minst vaak op financieringsmogelijkheden en tonen de grootste daling ten opzichte van de meting in 2022, toen respectievelijk 69 en 68 procent van dat type bedrijven de mogelijkheden had verkend. Bedrijven die zich wel hebben georiënteerd verschillen niet statistisch significant van bedrijven die zich niet hebben georiënteerd wat betreft hun solvabiliteit en liquiditeit.17)
Mogelijkheden voor externe financiering vaker bekend
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom bedrijven met een financieringsbehoefte geen concrete stappen zetten om de mogelijkheden voor nieuwe externe financiering te verkennen. Van deze bedrijven oriënteert binnen het mkb 50 procent zich niet omdat het bedrijf al bekend is met de mogelijkheden, in 2022 was dit nog 32 procent. Deze verandering wordt vooral gedreven door een grote toename binnen het microbedrijf van 20 procent in 2022 naar 46 procent in 2023. Binnen het mkb zijn het vaak bedrijven in de sector onroerend goed (88 procent) en snelgroeiende bedrijven (80 procent) die al bekend zijn met de mogelijkheden. De verwachting om financiering niet te krijgen, vorig jaar de belangrijkste reden van het mkb om zich niet te oriënteren (42 procent), daalt naar 22 procent. Naarmate een bedrijf kleiner is, is dit vaker een reden om de mogelijkheden niet te verkennen. Verder is het aandeel van het mkb dat zich niet heeft georiënteerd omdat ze verwachten dat de financiering te duur zal zijn gedaald van 31 procent in 2022 naar 21 procent in 2023. Het aandeel bedrijven dat zich niet oriënteert omdat ze niet weten waar ze dat moeten doen nam af van 22 naar 6 procent.
5.2 Meeste bedrijven blijven zich oriënteren via de bank
De bank blijft het belangrijkste kanaal voor het mkb om zich te oriënteren op de mogelijkheden voor nieuwe externe financiering: van het mkb dat de mogelijkheden verkent, doet 60 procent dat via de bank. Dit kanaal is wel aan populariteit verloren. In 2019 oriënteerde nog 80 procent van het mkb zich via de bank, in 2020 nam dit af naar 72 procent en in 2021 naar 63 procent. Sindsdien neemt het in steeds mindere mate af.
Bij het grootbedrijf is daarentegen een lichte stijging te zien in het aandeel bedrijven dat zich oriënteert via de bank, namelijk van 82 procent in 2022 naar 87 procent in 2023. Binnen het mkb oriënteren bedrijven zich ook vaker via een bank wanneer het bedrijf groter is. Ook bedrijven in de sector landbouw verkennen nog vaak de mogelijkheden via de bank (90 procent). Bedrijven in de sector informatie en communicatie oriënteren zich het minst vaak via de bank (39 procent) en winnen juist vaker informatie in via bekenden (45 procent).
Een ander belangrijk kanaal om de mogelijkheden te verkennen is de accountant. Bijna vier op de tien bedrijven binnen het mkb gebruiken deze manier. In tegenstelling tot oriëntatie via de bank wordt dit kanaal juist vaker gebruikt naarmate het bedrijf kleiner is. In de sector landbouw maakt ruim de helft van de bedrijven gebruik van de accountant om zich te oriënteren. Slechts een kwart van de bedrijven in de sector onroerend goed consulteert een accountant om de mogelijkheden voor nieuwe externe financiering te verkennen. Daarnaast wordt door drie op de tien mkb bedrijven een financieel adviseur geraadpleegd om zich te oriënteren op financieringsmogelijkheden. Deze optie wordt relatief vaak gebruikt door bedrijven in de sectoren onroerend goed (45 procent) en zakelijke dienstverlening (41 procent).
Startups kijken vaker naar financieringsvormen met eigen vermogen
Het mkb oriënteert zich vaker op financieringsvormen die betrekking hebben op het vreemd vermogen dan op vormen die het eigen vermogen aangaan. Dit is hetzelfde als in eerdere versies van de Financieringsmonitor. Bedrijven kunnen zich op meerdere vormen tegelijkertijd oriënteren. Bedrijven verdiepen zich het vaakst in een banklening als optie voor nieuwe externe financiering, gevolgd door leasing en een rekening-courant. Opvallend is dat bedrijven die zichzelf typeren als startups en dochterondernemingen zich veel minder vaak oriënteren op bankleningen dan andere bedrijven; respectievelijk 37 en 31 procent. Dochterondernemingen oriënteren zich, behalve op bankleningen, op andere vormen van financiering zoals een rekening-courant of een achtergestelde lening. Startups zijn vaker geïnteresseerd in vormen van financiering die het eigen vermogen aangaan, zoals durfkapitaal, participatiemaatschappijen of business angels. In vergelijking met het totale mkb worden deze vormen ook vaker verkend door innovatieve bedrijven en bedrijven in de sector informatie en communicatie.
Categorie,Percentage Vreemd vermogen, Banklening,52 Leasing,25 Rekening-courant,22 Onderhandse lening,20 Leverancierskrediet,10 Achtergestelde lening,9 Crowdfunding,7 Factoring,5 Anders,6 Eigen vermogen, Informele investeerders,15 Durfkapitaal,12 Participatiemaatschappij,9 Business Angel,8 Participatie bedrijven,6 Crowdfunding,3 Anders,7 | Percentage (%) |
---|---|
vreemd vermogen | |
banklening | 52 |
leasing | 25 |
rekening-courant | 22 |
onderhandse lening | 20 |
leverancierskrediet | 10 |
achtergestelde lening | 9 |
crowdfunding | 7 |
factoring | 5 |
anders | 6 |
eigen vermogen | |
informele investeerders | 15 |
durfkapitaal | 12 |
participatiemaatschappij | 9 |
business angel | 8 |
participatie bedrijven | 6 |
crowdfunding | 3 |
anders | 7 |
1) Bedrijven kunnen zich op meerdere vormen tegelijk oriënteren. |
Voorkeur voor bancaire financiering wegens relatie, bekendheid en betrouwbaarheid
De bank is binnen het mkb het meest gebruikte oriëntatiekanaal voor nieuwe externe financiering en een banklening is veruit de meest onderzochte vorm van financiering. Hierin speelt de vertrouwdheid met banken een grote rol. Belangrijke redenen voor bedrijven om zich te oriënteren via de bank zijn de relatie met de huisbank (54 procent), bekendheid met bancaire financiering (41 procent) en de betrouwbaarheid van deze financieringsvorm (31 procent). Deze percentages zijn vergelijkbaar met de vorige versie van de Financieringsmonitor. Voor iedere grootteklasse geldt dat bij meer dan de helft van de bedrijven de relatie met de huisbank een rol speelt bij de keuze voor de bank. De leeftijd van het bedrijf maakt daarentegen wel veel verschil: slechts twee op de tien bedrijven jonger dan vijf jaar geeft de relatie als reden voor de keuze van de bank tegenover zes op de tien bedrijven van vijf jaar of ouder. Bekendheid met bancaire financiering is met name hoog bij sociale ondernemingen (93 procent) en snelgroeiende bedrijven (72 procent). Voor zowel de bekendheid als de betrouwbaarheid van bancaire financiering geldt dat het aandeel bedrijven dat zich om deze reden oriënteert via de bank groter is naar mate de omvang van het bedrijf toeneemt.
Bedrijven die zich oriënteren hebben vaker vernieuwing als hoofddoel
Of bedrijven met een financieringsbehoefte zich wel of niet oriënteren kan samenhangen met de doelen die zij hebben met de gewenste financiering. 71 procent van de bedrijven in het mkb die zich wel oriënteren en 70 procent van de bedrijven die zich niet oriënteren hebben start en uitbreiding als hoofddoel. Deze percentages zijn vergelijkbaar en verschillen daardoor niet statistisch significant van elkaar. Bedrijven die zich wel oriënteren hebben vaker als hoofddoel vernieuwing van het bedrijf (62 procent) en minder vaak continuering van het bedrijf (64 procent) dan bedrijven die zich niet oriënteren (respectievelijk 51 procent en 71 procent). De verschillen bij deze twee hoofdoelen zijn wel statistisch significant. In de volgende alinea worden de belangrijkste subdoelen uitgelicht.
Het meest genoemde subdoel voor bedrijven die zich niet hebben georiënteerd is het financieren van voorraden (49 procent). Ook voor bedrijven die zich wel oriënteren komt dit doel het meeste voor, maar dan in 39 procent van de gevallen. Voor bedrijven die zich niet oriënteren zijn ook het overbruggen van een moeilijke tijd vanwege het coronavirus (30 procent) en uitbreiding van het bedrijf (21 procent) belangrijke subdoel. Voor bedrijven die zich wel oriënteren zijn dit ook uitbreiding (22 procent) en daarnaast onroerend goed (20 procent). Het overbruggen van coronavirus is ook voor bedrijven die zich wel oriënteren een belangrijk doel (19 procent). Een opvallend verschil in subdoelen tussen bedrijven die zich wel of niet oriënteren, is het percentage dat financiering nodig heeft voor onroerend goed in het kader van start of uitbreiding. Dit doel komt veel vaker voor bij bedrijven die zich wel oriënteren (20 procent) dan bij bedrijven die zich niet oriënteren (7 procent).
Voor de groep bedrijven die heeft aangegeven zich niet te oriënteren omdat zij al bekend waren met de mogelijkheden, geldt dat zij minder vaak vernieuwing (46 procent) en continuering (56 procent) als hoofddoel hebben dan bedrijven die zich wel oriënteren (respectievelijk 62 en 64 procent). Deze verschillen zijn statistisch significant. Het hoofddoel start en uitbreiding wordt het meest genoemd en is vergelijkbaar voor beide groepen (ongeveer 70 procent).
6. Aanvraag van externe financiering
Het aandeel bedrijven dat behoefte heeft aan financiering én zich georiënteerd heeft op de mogelijkheden (of al bekend was met de mogelijkheden) en vervolgens een aanvraag doet is afgenomen ten opzichte van vorig jaar. Ook het aandeel bedrijven dat een aanvraag doet bij de bank daalt. Dit terwijl het mediane bedrag per aanvraag juist verdubbelt.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de derde stap in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De analyses in dit hoofdstuk hebben betrekking op de bedrijven die de mogelijkheden van financiering hebben verkend én de bedrijven die al bekend waren met de mogelijkheden en zich daarom niet nog eens georiënteerd hebben. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.
6.1 Het percentage bedrijven dat financiering aanvraagt daalt
Van de mkb-bedrijven die behoefte hebben aan financiering én zich georiënteerd hebben op de mogelijkheden (of al bekend waren met de mogelijkheden), doet 51 procent ook daadwerkelijk een aanvraag. Dit is lager dan vorig jaar, toen nog 56 procent van de bedrijven een aanvraag deed. Wanneer er in het vervolg gesproken wordt over bedrijven die zich georiënteerd hebben omvat dit ook de bedrijven die al bekend waren met de mogelijkheden, tenzij anders aangegeven.
Deze daling is niet zichtbaar bij alle grootteklassen. Het microbedrijf is de enige groep waar het aandeel bedrijven dat een aanvraag doet afneemt (van 52 procent naar 42 procent). Het midden- en klein bedrijf laten een lichte toename zien ten opzichte van de vorige meting. Ook bij het grootbedrijf is een toename te zien. Voor het daadwerkelijk doen van een aanvraag na de eerste stappen van behoefte en oriëntatie geldt: hoe groter de omvang van het bedrijf, hoe groter de kans is dat er daadwerkelijk een aanvraag wordt gedaan. Bij microbedrijven is dit ruim vier op de tien, bij middenbedrijven gaat dit richting de 80 procent.
Niet alleen tussen de grootteklassen zijn verschillen zichtbaar, ook per sector loopt het aandeel dat een aanvraag doet uiteen. Zo doen bedrijven in de sector handel, vervoer en horeca het minst vaak een aanvraag (39 procent), bedrijven in de sector bouw doen het vaakst een aanvraag (71 procent). Ten opzichte van de meting vorig jaar zijn opvallende wijzigingen waarneembaar: bedrijven in de sectoren landbouw (van 74 naar 53 procent) en handel, vervoer en horeca (van 60 naar 39 procent) doen veel minder vaak een aanvraag dan vorig jaar. In de bouw (van 56 naar 71 procent) en zakelijke dienstverlening (van 46 naar 57 procent) zijn de aandelen juist toegenomen. Ook bij de verschillende typen ondernemingen loopt het aandeel dat na oriëntatie een aanvraag doet uiteen. Sociale ondernemingen doen het minst vaak een aanvraag (41 procent), innovatieve ondernemingen het vaakst (73 procent).
Bij zowel jonge als oude bedrijven is een daling zichtbaar ten opzichte van vorig jaar. Jonge bedrijven doen minder vaak een aanvraag (44 procent) dan oude bedrijven (55 procent). Vorig jaar was deze verhouding juist andersom: toen deed 58 procent van de jonge bedrijven een aanvraag tegenover 54 procent van de oudere bedrijven.
2023 (%) | 2023, marge (%) | 2022 (%) | 2022, marge (%) | 2021 (%) | 2021, marge (%) | 2020 (%) | 2020, marge (%) | 2019 (%) | 2019, marge (%) | 2018 (%) | 2018, marge (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Mkb | 51,2 | 43,6 – 58,7 | 56,3 | 49,5 – 63,2 | 51,7 | 43,5 – 59,9 | 58,7 | 52,1 – 65,2 | 68,9 | 62,2 – 75,6 | 66,4 | 59,6 – 73,2 |
Bedrijfsgrootte | ||||||||||||
Micro | 43,4 | 33,3 – 53,4 | 52,2 | 43,1 – 61,4 | 46,4 | 36,0 – 56,7 | 54,9 | 46,2 – 63,7 | 63,8 | 53,9 – 73,7 | 60,5 | 51,5 – 69,5 |
Klein | 66,6 | 59,5 – 73,6 | 64,5 | 56,9 – 72,1 | 66,6 | 59,9 – 73,4 | 67,8 | 62,0 – 73,6 | 76,6 | 70,5 – 82,8 | 81,5 | 76,1 – 86,8 |
Midden | 78,0 | 70,6 – 86,4 | 77,5 | 69,7 – 85,4 | 74,8 | 67,4 – 82,1 | 76,2 | 68,8 – 83,5 | 83,7 | 77,3 – 90,1 | 86,2 | 81,1 – 91,3 |
Groot | 81,6 | 70,1 – 93,1 | 70,7 | 57,3 – 84,0 | 86,7 | 76,6 – 96,9 | 62,3 | 49,8 – 74,8 | 80,3 | 69,2 – 91,3 | 80,3 | 67,7 – 92,8 |
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges. |
Geen statistisch verband tussen financiële gezondheid en doen van aanvraag
Voor de bedrijven met een financieringsbehoefte, die zich hebben georiënteerd, verschilt de financiële gezondheid licht tussen bedrijven die wel of geen financieringsaanvraag hebben gedaan. Bedrijven die een nieuwe externe financiering hebben aangevraagd, hebben een iets hogere solvabiliteit en een iets lagere liquiditeit dan bedrijven die dat niet doen. Deze verschillen zijn echter niet statistisch significant. Daarom kan niet gezegd worden dat er een statistisch verband is tussen financiële gezondheid van bedrijven en het al dan niet doen van een financieringsaanvraag.
6.2 Aandeel bancaire aanvragen neemt af terwijl gezocht bedrag verdubbelt
Bedrijven in het mkb in de business economy die een aanvraag indienen, doen dit het vaakst enkel bij een bancaire financier (48 procent). In 42 procent van de gevallen doen ze de aanvraag uitsluitend bij een non-bancaire financier (zoals crowdfunding, informele financiers of business angels) en in 10 procent bij beide. Het aandeel dat enkel een aanvraag doet bij een bancaire financier is hiermee gedaald ten opzichte van vorig jaar. Toen was dit nog meer dan de helft, namelijk 53 procent.
Vorig jaar nam het percentage mkb bedrijven dat een aanvraag deed bij een bancaire financier nog toe naarmate de bedrijfsomvang toenam. Dit jaar doet niet het grootbedrijf (64 procent), maar het middenbedrijf het vaakst een bancaire aanvraag (69 procent). Microbedrijven doen dit het minst vaak (43 procent). Grootbedrijven doen daarnaast het vaakst een aanvraag bij zowel een bancaire als een niet-bancaire financier (22 procent). Dit is een flinke stijging ten opzichte van vorig jaar: toen deed slechts 7 procent van de grootbedrijven dat. In de vorige meting was dat voor het mkb 7 procent.
Binnen de verschillende sectoren loopt de kanaalkeuze eveneens uiteen: landbouwbedrijven doen het vaakst een bancaire aanvraag, bouwbedrijven het minst vaak (85 procent versus 35 procent). In de sector bouw wordt dit jaar veel vaker een aanvraag bij zowel een bancaire als een non-bancaire financier ingediend (28 procent versus 5 procent vorig jaar). Ook de leeftijd van een onderneming is gerelateerd aan de keuze voor het soort financier. Zo doet dit jaar ruim de helft van de oudere bedrijven een bancaire aanvraag, bij de jongere bedrijven is dit slechts ruim een derde. Vorig jaar deed nog 63 procent van de oudere bedrijven de aanvraag enkel bancair. Dit jaar wordt door deze groep vaker een aanvraag bij beide typen aanbieders ingediend.
Het mediane gezochte bedrag verdubbelt ten opzichte van vorig jaar
Het bedrag dat het mkb in de business economy aan externe financiering zoekt, is, met een mediaan18) van 250 duizend euro, twee keer zo groot als vorig jaar (125 duizend euro)19). Daarmee zet de stijging van het gevraagde bedrag verder door; in 2021 lag het gezochte bedrag nog op 99 duizend euro. Deze toename is echter niet zichtbaar binnen alle grootteklassen. Bij micro- en grootbedrijven neemt het bedrag toe: zij zochten respectievelijk (het mediane bedrag van) 100 duizend en 4 miljoen euro ten opzichte van respectievelijk 75 duizend, en 3,7 miljoen euro een jaar eerder. Bij het midden- en kleinbedrijf nam het gezochte bedrag juist af (van 400 duizend naar 300 duizend euro en van 1,75 miljoen naar 1,6 miljoen euro). Het mediaan gezochte bedrag neemt toe naarmate de bedrijfsomvang toeneemt. De toename in het gezochte bedrag is statistisch significant.
Het mediane gezochte bedrag is wederom het hoogst in de sector onroerend goed (600 duizend euro), al is dit flink gedaald ten opzichte van een jaar eerder. Toen zochten bedrijven in die sector nog een bedrag van 1,5 miljoen euro. Ook bij de bouwsector is een daling te zien ten opzichte van vorig jaar, bij de overige bedrijfstakken nemen de mediane gezochte bedragen juist toe. Voor alle typen bedrijven is er een toename te zien in het mediane gezochte bedrag. Het bedrag is het hoogst bij dochterbedrijven (800 duizend euro) en het laagst bij familiebedrijven (105 duizend euro). Dat was vorig jaar eveneens zo. Opvallend is de toename van het mediane gezochte bedrag bij bedrijven die zichzelf bestempelen als snelle groeiers en sociale ondernemingen. Daar verdrievoudigen de bedragen (bijna) van (respectievelijk) 170 duizend euro naar 500 duizend euro en van 170 duizend euro naar 550 duizend euro.
6.3 Geen aanvraag wederom het vaakst vanwege interne financiering
Van de mkb-bedrijven die de mogelijkheden voor nieuwe externe financiering hebben verkend of al bekend waren met de mogelijkheden, gaat bijna de helft (49 procent) niet over tot een daadwerkelijke aanvraag. De meest genoemde reden van de bedrijven die geen aanvraag doen is dat er toch intern gefinancierd kon worden (41 procent). Het belang van deze reden om geen financieringsaanvraag te doen neemt toe. Vorig jaar was dit in 30 procent van de gevallen de reden om geen aanvraag te doen. In het grootbedrijf is dit voor slechts 9 procent van de bedrijven de reden om geen aanvraag in te dienen.
Figuur 6.3.1 toont de vijf meest genoemde subdoelen voor bedrijven die uiteindelijk geen aanvraag hebben ingediend. Bedrijven kunnen meerdere doelen hebben voor hun beoogde financiering. 44 procent van de bedrijven die geen aanvraag indienen, heeft als doel voor de financieringsbehoefte het financieren van voorraden ten behoeve van de continuering van hun bedrijf. Dit is voor deze groep bedrijven het meest voorkomende financieringsdoel. Ook voor bedrijven die wel een aanvraag doorzetten komt dit doel ook het meeste voor, maar is het aandeel wel lager (34 procent).
Een ander opvallend verschil in financieringsdoelen tussen bedrijven die wel en geen aanvraag doen, is het percentage dat onroerend goed in het kader van start of uitbreiding als financieringsdoel heeft. Dit doel komt twee keer zo vaak voor bij bedrijven die de aanvraag wel indienen (24 procent) als bij bedrijven die de aanvraag niet indienen (12 procent). Ook financiering ten behoeve van het wagenpark komt beduidend meer voor bij bedrijven die een financieringsaanvraag doen dan bij bedrijven die geen aanvraag indienen.
Doel | Aandeel (%) |
---|---|
Continuering, voorraden | 44 |
Start, uitbreiding | 20 |
Continuering, overbruggen corona | 20 |
Vernieuwing, aannemen & opleiden personeel | 16 |
Start, overige activa | 14 |
19) De interkwartielafstand blijft naar verhouding wanneer we 2022 en 2023 bekijken. De aanvraagbedragen liggen beduidend hoger in de huidige monitor vergeleken met de vorige versie. De spreiding wordt hierbij dus naar verhouding breder.
7. Uitkomst van financieringsaanvraag
Van de bedrijven die een aanvraag deden nam het percentage dat uiteindelijk het bedrag (deels) succesvol heeft kunnen aantrekken af ten opzichte van vorig jaar. Dit slagingspercentage ligt wel hoger naarmate de omvang van een bedrijf toeneemt. Ondertussen is zowel de vaste als de variabele rente op financieringsaanvragen verder toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren.
Voor de bedrijven die een financieringsaanvraag hebben gedaan, worden in dit hoofdstuk de uitkomsten van deze aanvraag besproken. Eerst wordt ingegaan op de verschillende mogelijke uitkomsten van de financieringsaanvraag. Vervolgens wordt ingezoomd op bedrijven waarvan de aanvraag niet gelukt is. Daarna wordt afgesloten met de bedrijven met een (deels) succesvolle aanvraag. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.
7.1 Kans op succesvolle aanvraag neemt toe met de bedrijfsomvang
Er zijn drie mogelijke uitkomsten voor bedrijven die een afgeronde financieringsaanvraag gedaan hebben: het aangevraagde bedrag wordt volledig toegekend, het bedrag wordt deels toegekend of het bedrag wordt geheel niet toegekend.
In 2023 is het percentage bedrijven met een deels of geheel succesvolle aanvraag 86 procent. Dit is lager dan vorig jaar toen dit 91 procent was, maar wel hoger dan in 2020 en 2021 (zie figuur 7.1.1). Deze afname is zichtbaar bij alle grootteklassen behalve het middenbedrijf. Daar nam het aandeel licht toe. Het percentage succesvolle aanvragen neemt toe naarmate de bedrijfsomvang toeneemt. In het grootbedrijf is het percentage succesvolle aanvragen zelfs 98 procent. Dit is vergelijkbaar met vorig jaar.
Het aandeel succesvolle aanvragen verschilt per sector, maar voor alle sectoren geldt dat het aandeel bedrijven met een (deels) succesvolle aanvraag groter is dan 70 procent. De bouwsector kent in 2023 het laagste aandeel succesvolle aanvragen, namelijk 71 procent. De kans op succes is in de sector onroerend goed het hoogst met 97 procent. Net als in eerdere jaren hebben jongere bedrijven (84 procent) iets minder vaak succes dan oudere bedrijven (86 procent), al neemt dit verschil af. Vorig jaar was dit nog respectievelijk 86 en 92 procent.
Van de verschillende bedrijfstypen hebben dochterbedrijven het hoogste aandeel (deels) succesvolle aanvragen: 97 procent. Bij bedrijven die zichzelf zien als een startup is dit met 71 procent het laagst. Vorig jaar was dit eveneens de groep met het minste succes, toen was het aandeel nog 78 procent. Het type bedrijf met het hoogste aandeel (deels) succesvolle aanvragen was toen het familiebedrijf met een slagingspercentage van 96 procent.
2023 (%) | 2023, marge (%) | 2022 (%) | 2022, marge (%) | 2021 (%) | 2021, marge (%) | 2020 (%) | 2020, marge (%) | 2019 (%) | 2019, marge (%) | 2018 (%) | 2018, marge (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Mkb | 85,5 | 79,6 – 91,4 | 90,5 | 85,9 – 95,1 | 77,0 | 67,4 – 86,5 | 79,2 | 72,1 – 86,2 | 83,9 | 77,7 – 90,2 | 83,7 | 77,6 – 89,9 |
Bedrijfsgrootte | ||||||||||||
Micro | 82,1 | 72,7 – 91,5 | 88,5 | 81,8 – 95,3 | 73,4 | 59,9 – 86,8 | 77,0 | 67,1 – 87,0 | 80,9 | 70,9 – 91,0 | 79,8 | 70,7 – 88,8 |
Klein | 88,3 | 82,7 – 93,9 | 94,5 | 91,4 – 97,6 | 81,6 | 73,9 – 89,3 | 82,9 | 76,9 – 88,9 | 86,4 | 81,0 – 91,8 | 91,3 | 86,9 – 95,7 |
Midden | 97,0 | 93,6 – 100,0 | 94,9 | 90,7 – 99,2 | 96,0 | 92,5 – 99,4 | 88,4 | 81,9 – 94,8 | 95,8 | 92,6 – 99,1 | 93,3 | 89,6 – 96,9 |
Groot | 98,4 | 97,8 – 99,0 | 99,7 | 99,6 – 99,7 | 100,0 | 91,1 – 108,9 | 92,6 | 84,4 – 100,7 | 97,9 | 92,6 – 103,1 | 98,8 | 98,0 – 99,7 |
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges. |
7.2 Minder aanvragen afgewezen door financier
Als een aanvraag niet, of niet geheel succesvol is, kan dat verschillende oorzaken hebben. Bijvoorbeeld, de financier wijst de aanvraag (gedeeltelijk) af, of de aanvrager stopt zelf het proces. In 44 procent van de gevallen ligt het stuklopen van de aanvraag bij de financier, die de aanvraag (gedeeltelijk) afwijst. Dat aandeel neemt af: vorig jaar was dit aandeel 52 procent en het jaar ervoor zelfs nog 62 procent. Als de aanvraag wordt afgewezen door de financier is dat het vaakst omdat er sprake is van onvoldoende zekerheden. In iets meer dan één op de tien gevallen zijn er vervolgens wel nieuwe aanknopingspunten. Bij kleinere bedrijven zien we vaker dan bij grotere bedrijven dat de reden voor een niet volledig succesvolle financieringsaanvraag is dat de financier de aanvraag afwijst. Bij 15 procent van de niet (geheel) succesvolle aanvragen wordt de aanvraag door de aanvrager zelf ingetrokken, een halvering van vorig jaar toen dit nog 31 procent was. In de overige situaties is er sprake van een andere reden.
Bedrijven waarvan de aanvraag niet (geheel) werd gehonoreerd zoeken vaak verder naar financiering (al dan niet succesvol). Bedrijven geven aan dat de afwijzing betekent dat niet geïnvesteerd kan worden in personeel of dat er niet kan worden vernieuwd of uitgebreid.
7.3 Vaker onderpand gevraagd bij bancaire financiers en een hogere rente
In iets meer dan de helft van de gevallen met een (deels) succesvolle aanvraag moest er onderpand worden geboden (52 procent). Dit is vergelijkbaar met vorig jaar. Bij aanvragen bij een bancaire financier was het bieden van onderpand vaker een voorwaarde dan bij een niet-bancaire financier: 71 procent versus 34 procent. Bij aanvragen die bij zowel een bancaire als een non-bancaire financier gedaan zijn is dit percentage 28 procent. Het onderpand bestaat voor 35 procent uit het bedrijfspand en voor 32 procent uit machines en/of apparatuur.
Bedrijven in de sector landbouw moeten het vaakst onderpand bieden (70 procent), bedrijven in de sector communicatie slechts half zo vaak (38 procent). Daarnaast geldt: hoe kleiner het bedrijf, hoe minder vaak er om een onderpand wordt gevraagd en oudere bedrijven moeten vaker (56 procent) een onderpand bieden dan jongere bedrijven (38 procent). Ook bij ondernemingstypen is er verschil. Zo moeten startups in twee op de tien gevallen onderpand bieden, en dochterbedrijven in tweederde van de gevallen.
Zowel de vaste als variabele rente op financieringsaanvragen stijgt
De mediane vaste rente die mkb-bedrijven dit jaar betalen is 5,1 procent.20) Dat is meer dan vorig jaar, toen was de mediane vaste rente nog 3,8 procent. Daarmee zet de stijgende lijn door: in 2021 lag het mediane rentepercentage nog op 3,1 procent. Financiering voor het mkb is in de afgelopen jaren duurder geworden. Net als in voorgaande jaren geldt: het vaste rentepercentage neemt af naarmate de grootteklasse toeneemt. Ook valt op, net als vorig jaar, dat jongere bedrijven een hogere rente betalen dan oudere bedrijven: respectievelijk 5,6 en 5,1 procent. Ook de mediane variabele rente is gestegen, van 3,0 procent vorig jaar naar 3,6 procent dit jaar.
Sinds een aantal jaar wordt er in de Financieringsmonitor ook een onderscheid gemaakt naar de rente van bedrijven die een bancaire of een non-bancaire aanvraag doen.21) De mediane vaste rente bij bancaire leningen is 5,1 procent. Dit is lager dan bij non-bancaire leningen, waar de mediane rente 5,5 procent bedraagt. Veruit de meeste bedrijven kiezen voor financiering met een vaste rente: 81 procent kiest voor deze optie. 8 procent van de bedrijven kiest voor een variabele rente en 11 procent voor zowel een vaste als een variabele rente.
Voorraden als financieringsdoel minder aanwezig dan vorig jaar
Figuur 7.3.1 laat zien dat 31 procent van de succesvolle aanvragen voor financiering door het mkb bedoeld was voor voorraden. Dit is net als vorig jaar het meest voorkomende doel van deze groep aanvragen, al kwam het met 45 procent toen wel vaker voor. Met name onder bedrijven in de nijverheid en bedrijven die zichzelf typeren als startup komt dit financieringsdoel veel voor, respectievelijk 46 en 61 procent.
Ook onroerend goed als financieringsdoel komt relatief veel voor. Van de bedrijven met een succesvolle aanvraag heeft 27 procent onroerend goed in het kader van start of uitbreiding als financieringsdoel. 16 procent heeft dit financieringsdoel in het kader van vernieuwing. Veel bedrijven hebben dit financieringsdoel in beide kaders. Dat leidt ertoe dat in totaal niet 43, maar 32 procent van de succesvolle aanvragen bedoeld is voor onroerend goed. Een derde veelvoorkomend financieringsdoel is uitbreiding. Dit is het doel van 24 procent van de succesvolle financieringsaanvragen.
doel | aandeel (%) |
---|---|
Continuering, voorraden | 31,1 |
Start, onroerend goed | 26,5 |
Start, uitbreiding | 23,9 |
Vernieuwing, wagenpark | 18,9 |
Vernieuwing, overige activa | 18,4 |
Vaker succesvolle financieringsaanvraag bij bedrijven met duurzaamheid als belemmering
Bedrijven die een (deels) succesvolle aanvraag hebben gedaan zien duurzaamheid twee keer zo vaak als belemmerend voor de bedrijfsvoering vergeleken met bedrijven waar de aanvraag niet succesvol was. Dit verschil is statistisch significant.
Bij bedrijven die een financieringsbehoefte hebben met als hoofddoel start- en/of uitbreiding en als subdoel duurzaamheid doen even vaak een succesvolle aanvraag als bedrijven met een ander financieringsdoel. Bedrijven die als hoofddoel vernieuwing en als subdoel duurzaamheid hebben doen vaker een succesvolle aanvraag dan bedrijven die dit niet als financieringsdoel hebben. Dit verschil is statistisch significant.
21) Vanwege te lage aantallen waarnemingen, kan dit onderscheid alleen voor de vaste rente gemaakt worden.
8. Verwachte financieringsbehoefte
Het aandeel mkb bedrijven met een verwachte toekomstige financieringsbehoefte is vergelijkbaar met de vorige editie van de Financieringsmonitor. Bedrijven die verduurzaming als een belemmering zien verwachten vaker een behoefte aan financiering te hebben in het komende jaar dan bedrijven die verduurzaming niet als belemmerend zien. Bedrijven die verwachten een financieringsbehoefte te hebben in het komende jaar verwachten ook minder vaak winstgevend te zijn in datzelfde jaar. Verder verwachten deze bedrijven ook vaker dat zij het komende jaar niet voldoende liquide middelen hebben om aan de korte termijn betalingsverplichtingen te voldoen.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de laatste stap, de financiering in de toekomst, in de zoektocht naar financiering door het bedrijfsleven verder uiteengezet. De volgende figuur geeft de positie van dit hoofdstuk in het gehele proces weer.
8.1. Verwachte financieringsbehoefte blijft hetzelfde
Voor de periode van juli 2023 tot juli 2024 verwacht 12 procent van de mkb in de business economy een financieringsbehoefte te hebben. Dit percentage is niet veranderd ten opzichte van de vorige meting. Ook bij het microbedrijf is het aandeel bedrijven met een toekomstige behoefte vergelijkbaar met vorig jaar. Bij het klein- en middenbedrijf is echter wel een kleine afname zichtbaar. Bij het kleinbedrijf is deze afname statistisch significant. In de vorige meting was nog een flinke toename te zien bij deze twee grootteklassen. Het percentage ligt nog steeds hoger dan bij de meting van 2021, maar fluctueert tussen verschillende metingen.
2023 (%) | 2023, marge (%) | 2022 (%) | 2022, marge (%) | 2021 (%) | 2021, marge (%) | 2020 (%) | 2020, marge (%) | 2019 (%) | 2019, marge (%) | 2018 (%) | 2018, marge (%) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Mkb | 11,6 | 9,7 – 13,5 | 11,8 | 10,1 – 13,5 | 12,5 | 10,3 – 14,7 | 14,0 | 12,1 – 15,9 | 14,7 | 12,5 – 16,8 | 14,0 | 11,9 – 16,1 |
Bedrijfsgrootte | ||||||||||||
Micro | 10,4 | 8,1 – 12,6 | 9,8 | 7,8 – 11,8 | 12,0 | 9,4 – 14,7 | 12,4 | 10,1 – 14,6 | 12,5 | 9,9 – 15,1 | 13,0 | 10,4 – 15,6 |
Klein | 16,7 | 14,0 – 19,4 | 20,9 | 17,8 – 24,0 | 15,1 | 12,7 – 17,5 | 20,9 | 18,3 – 23,5 | 21,9 | 19,0 – 24,9 | 16,7 | 14,2 – 19,3 |
Midden | 19,4 | 15,8 – 23,0 | 22,5 | 19,7 – 26,3 | 13,4 | 10,7 – 16,2 | 26,2 | 22,3 – 30,1 | 26,8 | 22,9 – 30,7 | 21,4 | 17,9 – 24,9 |
Groot | 16,3 | 11,3 – 21,4 | 16,9 | 11,8 – 21,9 | 19,3 | 14,0 – 24,7 | 16,3 | 11,4 – 21,2 | 21,6 | 16,4 – 26,7 | 21,8 | 15,9 – 27,8 |
1)Het gaat hier om 95%-betrouwbaarheidsinterval marges, zie de onderzoeksverantwoording voor meer toelichting op de weergegeven marges. |
Net als bij afgelopen metingen verwachten bedrijven in de sectoren landbouw en nijverheid het vaakst een financieringsbehoefte in het komende jaar. Jongere bedrijven (14 procent) verwachten iets vaker een toekomstige financieringsbehoefte dan oudere bedrijven (11 procent). Bedrijven die zichzelf typeren als sociale ondernemingen verwachten gemiddeld vaker een financieringsbehoefte te hebben dan het hele mkb in het komende jaar. Waar in de vorige meting nog 19 procent van deze groep een toekomstige behoefte verwachtte, is dat dit jaar 32 procent. Bij startups en snelgroeiende bedrijven neemt het aandeel met een verwachte financieringsbehoefte weer iets af (25 procent) ten opzichte van de vorige meting (31 procent). Bij snelgroeiende bedrijven daalt dit ook van 29 procent in 2022 naar 23 procent in de huidige meting. Bedrijven die in de opbouw of start van de onderneming zitten geven in deze meting veel vaker aan een financieringsbehoefte te verwachten in het komende jaar (34 procent) ten opzichte van de vorige meting (13 procent). Ook bedrijven in de fases uitbouw of opschalen na start (24 procent) en overleven (28 procent) geven vaker aan een financieringsbehoefte te verwachten in het komende jaar.
Van de bedrijven die uitdagingen op het gebied van verduurzaming als (zeer) belemmerend voor hun dagelijkse bedrijfsvoering zien, verwacht 21 procent een financieringsbehoefte in het komende jaar. Bij bedrijven die verduurzaming (helemaal) niet als belemmerend zien is dit 10 procent. Dit verschil is statistisch significant. Bij het kleinbedrijf is dit verschil het grootst: één op de drie bedrijven die verduurzaming hier als (zeer) belemmerend zien verwacht een financieringsbehoefte in het komende jaar. Dit is bij kleinbedrijven die verduurzaming (helemaal) niet als belemmering zien slechts één op de zes.
selectie | categorie (%) |
---|---|
mkb | 12 |
bedrijven die verduurzaming als belemmerend zien | 21 |
bedrijven die verduurzaming niet als belemmerend zien | 10 |
1) Bedrijven die 'neutraal' hebben ingevuld bij verduurzaming als belemmering worden hier niet specifiek getoond, daarnaast zijn bedrijven die niet weten of ze een toekomstige financieringsbehoefte hebben buiten beschouwing gelaten. |
8.2 Verwachte financiële ontwikkeling beter bij mkb zonder verwachte financieringsbehoefte
Van de bedrijven die in de periode van juli 2022 tot juli 2023 een financieringsbehoefte hadden, verwacht bijna de helft ook het komende jaar weer een financieringsbehoefte te hebben. Bij bedrijven zonder huidige behoefte is dit 6 procent. Deze aantallen zijn vergelijkbaar met de vorige meting van de Financieringsmonitor. Bedrijven die dit jaar niet succesvol waren in hun aanvraag hebben daarnaast vaker een toekomstige financieringsbehoefte dan bedrijven met een (deels) succesvolle aanvraag; respectievelijk 83 en 33 procent.
Een verwachte financieringsbehoefte is ook gerelateerd aan verwachtingen over de financiële ontwikkeling van het eigen bedrijf in het komende jaar. Figuur 8.2.1. laat zien dat bedrijven die geen financieringsbehoefte verwachten in het komende jaar vaker verwachten dat het bedrijf winstgevend zal zijn in de periode van juli 2023 tot juli 2024 (72 procent). Van de bedrijven met een verwachte behoefte denkt 58 procent winst te maken in het komende jaar. In de vorige Financieringsmonitor was er nauwelijks verschil tussen bedrijven met of zonder verwachte financieringsbehoefte.
Niet alleen verwachten bedrijven met een verwachte financieringsbehoefte minder vaak winstgevend te zijn, een groter aandeel verwacht ook een tekort aan liquiditeit. Onder bedrijven met een verwachte financieringsbehoefte denkt zeven op de tien bedrijven voldoende liquide middelen te hebben om aan de korte termijn betalingsverplichtingen te voldoen in het komende jaar. Bij bedrijven zonder verwachte financieringsbehoefte is dit zelfs negen op de tien. Verhoudingen van de verwachte liquiditeit zijn gelijk aan vorige versies van de Financieringsmonitor.
Ook het succes van een aanvraag hangt samen met het verwachte bedrijfsresultaat en de verwachting ten aanzien van liquiditeit. 74 procent van de bedrijven die afgelopen jaar (deels) succesvol waren in hun aanvraag verwacht in het komende jaar een positief bedrijfsresultaat. Van bedrijven waarbij de aanvraag niet succesvol was, verwacht 43 procent winstgevend te zijn in het komende jaar. Bij bedrijven met een (deels) succesvolle aanvraag verwacht 82 procent te beschikken over voldoende liquide middelen in de periode van juli 2023 tot juli 2024, bij bedrijven zonder succesvolle aanvraag is dit 57 procent. De gevonden verschillen waren statistisch significant.
categorie, winst, verlies, gelijk resultaat, weet niet mkb, 67, 6, 14, 13 verwachte behoefte, 58, 15, 24, 3 geen verwachte behoefte, 72, 5, 13, 11 | winst (%) | verlies (%) | gelijk resultaat (%) | weet niet (%) |
---|---|---|---|---|
mkb | 67 | 6 | 14 | 13 |
verwachte behoefte | 58 | 15 | 24 | 3 |
geen verwachte behoefte | 72 | 5 | 13 | 11 |
categorie, ja, nee, weet niet mkb, 84, 3, 12 verwachte behoefte, 70, 15, 15 geen verwachte behoefte, 91, 2, 8 | voldoende (%) | onvoldoende (%) | weet niet (%) |
---|---|---|---|
mkb | 84 | 3 | 12 |
verwachte behoefte | 70 | 15 | 15 |
geen verwachte behoefte | 91 | 2 | 8 |
Bijlage A: Onderzoeksverantwoording
De onderzoeksverantwoording voor de Financieringsmonitor bestaat uit drie onderdelen:
- methodologie achter de enquête;
- begrippen;
- afkortingen.
I. Onderzoeksmethode enquête
Cijfers over de manier waarop het bedrijfsleven op zoek gaat naar externe financiering zijn verzameld door middel van een digitale enquête. De enquête is uitgezet onder 9 950 bedrijfseenheden waarvan 50 procent ook daadwerkelijk heeft deelgenomen. De netto steekproef bedraagt 4 980 bedrijfseenheden. De onderzoekspopulatie van de monitor wordt gevormd door het gehele mkb in de business economy met tenminste 2 werkzame personen (zie I.1). Aan de enquête hebben ook grote bedrijven en ondernemingen die actief zijn in de landbouw deelgenomen. Hun uitkomsten maken geen deel uit van de uitkomsten als er alleen totaalcijfers voor het mkb in de business economy worden gepresenteerd, maar vormen wel een benchmark. De verantwoordingsonderdelen I.1 tot en met I.3 gaan nader in op de populatie, stratificatie, weging en onzekerheidsmarges van de enquête.
Bewerkingen
Op de ruwe enquêtedata zijn verschillende bewerkingen uitgevoerd. Zo zijn er controles uitgevoerd op de routing van de vragenlijst om er zeker van te zijn dat vragen alleen zijn beantwoord door respondenten die de vraag ook horen te beantwoorden.
Sommige vragen bevatten een categorie “anders, namelijk…”. De open respons op die categorie is in detail bekeken. Wanneer mogelijk zijn antwoorden toegekend aan gegeven antwoordcategorieën. Zo bleken veel van de open antwoorden bij de financieringsdoelen toch toe te kunnen worden geschreven aan het doel uitbreiding. Soms leverde dit ook nieuwe categorieën op die aanvankelijk niet in de vragenlijst waren opgenomen. Bij de (overwogen) financieringsvormen werden vaak antwoorden gegeven die, ondanks de expliciete vraag naar externe financiering, toch intern eigen vermogen betroffen. Winstinhoudingen en privévermogen werden daar vaak genoemd. Daarom is die categorie alsnog toegevoegd in de weergave van de antwoorden.
Corrigeren voor extreme waarden
De enquête bevat slechts een beperkt aantal kwantitatieve vragen. Het gaat dan om het aantal aanvragen, de omvang van de financieringsaanvraag en het daadwerkelijk aangetrokken bedrag en om de vaste en variabele rentepercentages die betaald zijn op die financiering.
Omdat deze variabelen (de bedragen in het bijzonder) gevoelig zijn voor uitschieters naar boven is winsorising toegepast op 1,5 keer de standaardafwijking boven het gemiddelde. Dat wil zeggen dat iedere waarde boven dat punt is vervangen door de waarde die gelijk is aan 1,5 keer de standaardafwijking boven het gemiddelde. Dat maakt de variabelen beter geschikt voor het berekenen van representatieve rekenkundige gemiddelden. Het heeft geen invloed op de mediaan (de middelste waarde van alle waarnemingen). Deze blijft ongewijzigd, omdat het aantal waarnemingen niet verandert en alleen de extremere waarden worden afgekapt.
I.1 Populatie en stratificatie
De onderzoekspopulatie van de Financieringsmonitor bestaat uit het mkb in de business economy. De business economy bestaat uit het bedrijfsleven met uitzondering van de landbouw en financiële dienstverlening. Het mkb is gedefinieerd als ondernemingen met minder dan 250 werkzame personen. Er wordt een ondergrens van 2 werkzame personen gehanteerd. De onderzoekseenheid is de bedrijfseenheid (BEID) zoals die door het CBS gedefinieerd wordt. De BEID is bepalend voor de bedrijfsgrootte, niet de omvang van het (eventuele) gehele concern.
Bedrijfstak | SBI | Grootteklasse | Wp | Leeftijd | Jaren |
---|---|---|---|---|---|
Business economy | mkb | ||||
Nijverheid | B-E | microbedrijf | 2-9 | jong | <5 |
Bouw | F | kleinbedrijf | 10-49 | oud | 5+ |
Handel, vervoer, horeca | G-I | middenbedrijf | 50-249 | ||
Informatie en communicatie | J | ||||
Zakelijke dienstverlening | M-N | ||||
Onroerend goed en reparatie | L, 95 | ||||
Niet-business economy | niet-mkb | ||||
Landbouw | A | grootbedrijf | 250+ | ||
Bron: CBS |
In de Financieringsmonitor wordt binnen de business economy een onderscheid gemaakt naar zes bedrijfstakken, ingedeeld op basis van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI). De combinatie van de bedrijfstak onroerend goed (L) en de sector reparatie (95) is geen voor de hand liggende. Hier is voor gekozen, omdat de sector reparatie op zichzelf te klein is voor veel uitsplitsingen en dan onderdrukt zou moeten worden in de weergave van de resultaten. Uitkomsten voor de landbouw worden aanvullend gepresenteerd wanneer relevant.
Binnen het mkb worden drie grootteklassen onderscheiden op basis van de werkzame personen (wp). Voor het grootbedrijf worden uitkomsten aanvullend gepresenteerd als benchmark. Uitkomsten zijn ook opgenomen naar twee klassen van bedrijfsleeftijd: jong en oud.
De steekproef van de enquête is disproportioneel gestratificeerd naar drie dimensies: sector (7), grootteklasse (4) en bedrijfsleeftijd (2). Dit leidt in beginsel tot een totaal van 56 strata waarvoor consistente uitkomsten gepresenteerd kunnen worden. Drie strata zijn niet gevuld in de steekproef. Het grootbedrijf in de landbouw, jong en oud, is bewust niet opgenomen in de steekproef. Als cijfers betrekking hebben op de landbouw, is dat namelijk alleen voor het mkb in de landbouw. Als cijfers betrekking hebben op het grootbedrijf, is dat dus alleen voor de business economy. Daarnaast is er in de sector onroerend goed en reparatie geen bedrijf dat én jong én groot is. Dit stratum kan daarom ook niet ondervraagd worden.
Jong | Oud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
micro | klein | midden | groot | micro | klein | midden | groot | |
Bruto steekproef (totaal: 9 947) | ||||||||
Landbouw | 292 | 153 | 8 | - | 311 | 229 | 119 | - |
Nijverheid | 413 | 175 | 68 | 37 | 299 | 217 | 106 | 50 |
Bouw | 522 | 214 | 43 | 6 | 342 | 238 | 113 | 125 |
Handel, vervoer, horeca | 476 | 224 | 75 | 37 | 305 | 236 | 115 | 52 |
ICT | 463 | 227 | 77 | 19 | 356 | 268 | 138 | 123 |
Zakelijke diensten | 399 | 203 | 81 | 49 | 327 | 247 | 118 | 51 |
Onroerend goed, repar. | 425 | 97 | 10 | 0 | 321 | 205 | 116 | 27 |
Netto steekproef (totaal: 4 977) | ||||||||
Landbouw | 84 | 73 | 4 | - | 91 | 122 | 83 | - |
Nijverheid | 148 | 120 | 52 | 23 | 153 | 152 | 84 | 29 |
Bouw | 134 | 115 | 32 | 4 | 115 | 158 | 94 | 103 |
Handel, vervoer, horeca | 128 | 122 | 50 | 26 | 121 | 149 | 91 | 45 |
ICT | 150 | 133 | 45 | 13 | 154 | 166 | 89 | 89 |
Zakelijke diensten | 145 | 116 | 58 | 32 | 155 | 175 | 89 | 41 |
Onroerend goed, repar. | 177 | 55 | 9 | 0 | 132 | 136 | 93 | 20 |
Bron: CBS |
Jong | Oud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
micro | klein | midden | groot | micro | klein | midden | groot | |
Respons (%) | ||||||||
Landbouw | 29 | 48 | 50 | - | 29 | 53 | 70 | - |
Nijverheid | 36 | 69 | 76 | 62 | 51 | 70 | 79 | 58 |
Bouw | 26 | 54 | 74 | 67 | 34 | 66 | 83 | 82 |
Handel, vervoer, horeca | 27 | 54 | 67 | 70 | 40 | 63 | 79 | 87 |
ICT | 32 | 59 | 58 | 68 | 43 | 62 | 64 | 72 |
Zakelijke diensten | 36 | 57 | 72 | 65 | 47 | 71 | 75 | 80 |
Onroerend goed, repar. | 42 | 57 | 90 | - | 41 | 66 | 80 | 74 |
Bron: CBS |
Disproportionele stratificatie betekent dat de aandelen van strata in de steekproef niet gelijk zijn aan hun aandelen in de populatie. Zo maakt het microbedrijf 81 procent uit van het mkb in de business economy, maar slechts 38 procent van de uiteindelijke steekproef. De reden is tweeledig. Enerzijds is er efficiëntie: er zijn op deze wijze minder waarnemingen nodig om uitspraken met voldoende betrouwbaarheid te doen. Anderzijds zou een proportionele verdeling er toe leiden dat er in absolute zin bijna geen grote bedrijven in de steekproef zitten.
I.2 Ophoging
De populatie voor de Financieringsmonitor bestond uit 301 940 bedrijfseenheden toen in juni 2022 een steekproef werd getrokken. Uiteindelijk hebben er 4 980 bedrijfseenheden deelgenomen aan de enquête. Door ophoging kunnen op basis van de enquête uitspraken gedaan worden over de gehele onderzoekspopulatie. Elke bedrijfseenheid in de steekproef krijgt een ophooggewicht. Er vindt weging plaats naar werkgelegenheid binnen de strata.
De ophoogfactoren worden berekend per stratum: een driedimensionale combinatie van bedrijfstak, grootteklasse en bedrijfsleeftijd. Omdat de stratificering erg gedetailleerd is, wijken de ophoogfactoren bij weging naar werkgelegenheid en naar het aantal bedrijven weinig van elkaar af. De impact op de hoofduitkomsten ligt in de orde van grootte van enkele tienden van procentpunten.
Insluitgewichten
In eerste instantie worden insluitgewichten berekend. Het insluitgewicht van een bedrijf in stratum h wordt genoteerd met ih. Het insluitgewicht van een respondent is gelijk aan 1 gedeeld door de insluitkans.
De insluitkans van een bedrijf wordt gedefinieerd als de kans dat het bedrijf in de respons voorkomt. De kans dat een bedrijf in de respons voorkomt, is gelijk aan de kans dat een bedrijf in de steekproef voorkomt (aantal in steekproef in stratum gedeeld door het aantal in populatie in stratum), vermenigvuldigd met de kans dat een bedrijf in de respons voorkomt gegeven dat het bedrijf in de steekproef voorkomt (aantal in respons in stratum gedeeld door aantal in steekproef in stratum). In formulevorm:
\begin{align*}
i_h &= \frac{1}{\frac{n_h}{N_h}\cdot\frac{r_h}{n_h}} \\
&= \frac{1}{\frac{r_h}{N_h}} \\
&= \frac{N_h}{r_h}
\end{align*}
met nh de steekproefomvang in stratum h, Nh de populatieomvang in stratum h en rh de responsomvang in stratum h. Merk op dat de insluitgewichten van respondenten in stratum h op deze manier optellen tot de populatieomvang in stratum h. In formulevorm:
\begin{equation} \label{eq2}
i_h \cdot r_h = \frac{N_h}{r_h}\cdot r_h = N_h
\end{equation}
Correctiegewichten
Vervolgens worden de insluitgewichten vermenigvuldigd met correctiegewichten om te komen tot eindgewichten. Het eindgewicht van een bedrijf in stratum h wordt genoteerd met wh.
Alle indicatoren in de monitor worden op een hoger niveau bekeken dan op dat van het stratum. Doelvariabelen zoals de financieringsbehoefte en zeker de slaagkans correleren met het economische gewicht van bedrijven. Als proxy voor het economische gewicht van een stratum kan beter het aantal werkzame personen in dat stratum worden gebruikt dan het aantal bedrijven.
De correctiegewichten worden daarom zodanig bepaald dat het eindgewicht van een bedrijf gelijk is aan het aantal werkzame personen in de populatie van het betreffende stratum gedeeld door het aantal werkzame personen in de respons van het betreffende stratum. In formulevorm:
\begin{equation} \label{eq3}
w_h = \frac{A_h}{a_h}
\end{equation}
met Ah het aantal werkzame personen in de populatie van stratum h en ah het aantal werkzame personen in de respons van stratum h.
Bedrijven in de steekproef tellen na ophoging niet op tot de bedrijvenpopulatie
Merk op dat de eindgewichten van respondenten in stratum h op deze manier niet optellen tot de populatieomvang in stratum h. Dit komt doordat de responsfractie (aandeel respons in populatie) uitgedrukt in bedrijven anders kan zijn dan de fractie uitgedrukt in werkzame personen.
Dat de eindgewichten van respondenten in een stratum niet optellen tot de populatie-omvang in het stratum, is geen probleem als de doelvariabelen worden uitgedrukt in aandelen. Dat is ook het geval in de Financieringsmonitor. Doelvariabelen kunnen dan niet in aantallen bedrijven worden uitgedrukt. Als de berekende eindgewichten niet aan bedrijfseenheden in de respons worden toebedeeld, maar aan alle werkzame personen in de respons, tellen de eindgewichten in stratum h wel op tot het aantal werkzame personen in de populatie van stratum h.
Deze manier van ophoging naar werkgelegenheid wordt ook toegepast in de Survey on the Access to Finance for Enterprises (SAFE), een soort financieringsmonitor voor de hele Europese Unie, van de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Commissie.22)
Ten slotte gaat op dat de berekende eindgewichten minimaal gelijk zijn aan 1. Bedrijven die gerespondeerd hebben, tellen na weging dus minimaal voor 1 bedrijfseenheid mee: zichzelf.
I.3 Betrouwbaarheidsintervallen
De enquêtering heeft plaatsgevonden onder een klein deel van de daadwerkelijke populatie. De resultaten die gebaseerd zijn op deze steekproef vertegenwoordigen schattingen van de uitkomsten. Er zit een bepaalde onzekerheid rondom die geschatte waarde. Dit zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen waarbinnen de uitkomsten vallen. Dat wil zeggen dat bij herhaling de geschatte uitkomst in 95 procent van de gevallen binnen dat interval ligt.
Marges zijn te berekenen voor alle indicatoren, maar deze zijn in de monitor uiteindelijk alleen opgenomen voor de vijf voornaamste indicatoren. Het gaat om het aandeel van het mkb in de business economy…
… met een financieringsbehoefte;
… dat vervolgens de mogelijkheden verkend heeft;
… dat vervolgens een financieringsaanvraag heeft gedaan;
… met een succesvolle financieringsaanvraag;
… dat een financieringsbehoefte verwacht in het komende jaar.
Iedere indicator leidt tot een fractie voor ieder van de 53 strata. Deze fracties kunnen worden geschat per stratum h maar ook voor combinaties U van strata. Dat speelt bijvoorbeeld bij het schatten van de uitkomsten voor het gehele microbedrijf. Dit is immers een combinatie van 12 strata: 6 bedrijfstakken in 2 leeftijdsklassen. Dit resulteert voor een dergelijke deelpopulatie U in de volgende schattingen van relatieve fractiesss:
\begin{equation} \label{eq4}
\hat{r}_U^{\frac{y}{x}} = \frac{r_U^y}{r_U^x}
\end{equation}
met uit de respons
\begin{equation} \label{eq5}
r_U^y = \frac{\sum_{h \in U} \left(w_{h}n_{h}^{y}\right)}{\sum_{h \in U} \left(w_{h}n_{h}\right)}
\end{equation}
met ophooggewichten wh gelijk aan $$A_h/a_h, n_h^y$$ het aantal bedrijven in de respons in stratum h met categorie yhi=1 voor enquêtevraag y, en nh het aantal bedrijven in de respons in stratum h. Analoog in de notatie voor enquêtevraag x. De bijbehorende variantie voor doelgroep U is:
\begin{equation} \label{eq6}
Var\left(\hat{r}_U^{\frac{y}{x}}\right) = \frac{\left(Var\left(r_U^y\right)+\left(\hat{r}_U^{\frac{y}{x}}\right)^2Var(r_U^x)-2r_U^{\frac{y}{x}}Cov(r_U^y, r_U^x)\right)}{(r_U^x)^2}
\end{equation}
Met als variantie en covariantie voor de doelgroepen U:
\begin{equation} \label{eq7}
Var\left(r_U^y\right) = \sum_{h \in U} W_h^2Var(r_h^y)
\end{equation}
\begin{equation} \label{eq8}
Cov\left(r_U^y, r_U^x\right) = \sum_{h \in U} W_h^2Cov(r_h^y, r_h^x), \text{ met } W_h = \frac{N_h}{N_U}.
\end{equation}
Opgebouwd vanuit de variantie en covariantie van de individuele strata h:
\begin{equation} \label{eq9}
Var\left(r_h^y\right) = (1-r_h)r_h^y\frac{1-r_h^y}{n_h-1}
\end{equation}
\begin{equation} \label{eq10}
Cov\left(r_h^y, r_h^x\right) = (1-r_h)r_h^y\frac{1-r_h^x}{n_h-1}
\end{equation}
Analoog in de notatie voor enquêtevraag x. De gebruikte variantieschatter is een eerste-orde linearisatie inclusief eindige-populatie correctie. Hieruit worden 95%-betrouwbaarheidsintervallen berekend waarbij de marge gelijk is aan 1,96*SE met de standaardfout berekend als:
\begin{equation} \label{eq11}
SE = \sqrt{Var\left(\hat{r}_U^{\frac{y}{x}}\right)}
\end{equation}
De betrouwbaarheidsintervallen worden groter naarmate de berekende schatting op minder waarnemingen gebaseerd is en de geschatte ratio dichter bij 50 procent in de buurt komt. In de praktijk betekent dit dat de marges veelal het grootst zijn voor het grootbedrijf en de landbouw. Deze groepen behoren ook niet tot de onderzoekspopulatie en zijn alleen opgenomen als benchmarks.
Aan de hand van de variantie kan bepaald worden of verschillen tussen twee groepen of tussen twee jaren significant zijn. Als uit een statistische test blijkt dat dat de overschrijdingskans (de kans dat een dergelijk verschil wordt gevonden, terwijl er in werkelijkheid geen verschil is) kleiner is dan 5 procent, dan is er een statistisch significant verschil tussen de twee groepen of tussen de twee jaren die met elkaar worden vergeleken. Bijvoorbeeld, als A en B normaal verdeeld zijn, dan verschillen ze statistisch significant van elkaar als:
\begin{equation} \label{eq12}
\textit{Absolute waarde}\left(A - B\right) > 1,96 \cdot \sqrt{Var(A)+Var(B)}
\end{equation}
I.4 Verrijking
De resultaten uit de enquête zijn verrijkt met gegevens uit andere bedrijvenstatistieken van het CBS. Op die manier is informatie over de rechtsvorm en regio toegevoegd, een reeks samengesteld met jaarlijkse werkgelegenheid (vanaf mei 2013) en kwartaalomzet (vanaf 2016) en de gehele balans en resultatenrekening voor responderende bedrijven die in 2021 al bestonden. Kernindicatoren zoals de solvabiliteit, liquiditeit, rentabiliteit en het aandeel onderpand zijn berekend als maatstaf van de financiële gezondheid van ondernemingen.
Bronnen en peilmomenten
De steekproef voor de enquête is getrokken op basis van de populatie in juni 2023. De ophooggewichten zijn ook op basis van die populatie bepaald. Dezelfde peilmaand geldt voor kenmerken van ondernemingen: bedrijfstak, grootteklasse, bedrijfsleeftijd, regio, en rechtsvorm. Deze kenmerken komen allen uit het Algemeen Bedrijven Register (ABR) en het Bedrijfsdemografisch Kader (BDK) van het CBS.
De jaarlijkse werkgelegenheid is bepaald op basis van de Polisadministratie. De Polisadministratie bevat gegevens van banen in een inkomstenperiode en is gebaseerd op data uit de loonaangiften. Het peilmoment is steeds de maand mei van een jaar. Alle werknemers die in die maand actief waren, worden gerekend tot de werkgelegenheid. Er worden zowel personen geteld als fte. Als een persoon twee banen heeft binnen dezelfde onderneming, telt deze mee als één werknemer, maar in termen van fte als de optelling van de twee bijbehorende fte-factoren. Deze werkgelegenheidscijfers hebben alleen betrekking op werknemers, niet op zelfstandigen die actief zijn bij bedrijven. Als er in deze monitor over werkzame personen wordt gesproken, gaat het wél over werknemers en zelfstandigen, bovendien uitgedrukt in fte.
Omzetcijfers zijn afkomstig uit de Directe Ramingen Totaal (DRT) en vertegenwoordigen de totale omzet per kwartaal van ondernemingen. De cijfers bestaan voor een groot deel uit btw-aangiftecijfers. Ondernemingen die geen btw hoeven te betalen of een ontheffing hebben, komen niet in deze bestanden voor. Dat betekent bijvoorbeeld dat de omzet voor landbouwbedrijven vaak ontbreekt: zij vielen tot begin 2018 onder de landbouwregeling en hoefden geen btw af te dragen over hun agrarische activiteiten.
De financiële indicatoren zijn afkomstig uit twee bronnen. De Statistiek Financiën van Niet-Financiële Ondernemingen (NFO) voor bedrijven mét rechtspersoonlijkheid en de Satelliet Zelfstandige Ondernemers (SZO) voor bedrijven zónder rechtspersoonlijkheid. Die bronnen zijn gecombineerd om zo compleet mogelijk de balans en resultatenrekening van respondenten in beeld te brengen. Beiden zijn (deels) gebaseerd op aangiftegegevens en voor deze monitor daarom niet recenter beschikbaar dan 2021. Gegevens hebben betrekking op dat gehele jaar.
Financiële indicatoren
De balans en resultatenrekening van ondernemingen worden gebruikt om indicatoren te berekenen die hun financiële positie uitdrukken. De primaire bron voor deze cijfers is de NFO. De NFO bevat gegevens op het niveau van het fiscale nummer. De enquête voor de Financieringsmonitor en alle andere gekoppelde data betreffen gegevens op het niveau van de bedrijfseenheid van het CBS. Een bedrijfseenheid kan meerdere fiscale nummers hebben of een fiscaal nummer kan bij meerdere bedrijfseenheden horen. Alleen voor die gevallen waar één fiscaal nummer hoort bij één bedrijfseenheid, zijn de waarden uit de NFO één-op-één overgenomen.
Als die link niet eenduidig bestaat, is de balans en resultatenrekening gebruikt van het gehele concern: de ondernemingengroep (OG). Dat zorgt ervoor dat de balans van een bedrijfseenheid die onderdeel vormt van een groter ondernemingengroep nu groter is. Dit gebeurt vanuit het idee dat het de financiële positie van het gehele concern is die er toe doet bij een financieringsbehoefte en -aanvraag en niet alleen die van de business unit. Er wordt in de monitor bovendien alleen gewerkt met de financiële positie van het concern, uitgedrukt in samenvattende indicatoren.
Gegevens uit de NFO hebben alleen betrekking op bedrijven met rechtspersoonlijkheid. De natuurlijke personen (eenmanszaken, stichtingen, vof) ontbreken dus. Die bedrijven maken een wezenlijk deel uit van de populatie en komen bovendien veelvuldig voor in het microbedrijf. Om ook voor die bedrijven een beeld te krijgen van hun financiële positie is gebruik gemaakt van de SZO. Dit is een statistisch halffabricaat binnen het CBS dat alleen gebruikt wordt als input om statistieken en microdatabestanden te maken. Deze bron wordt ook niet gaafgemaakt en is daardoor van mindere kwaliteit. Er zijn op de koppeling voor de monitor diverse controles uitgevoerd. Waarnemingen die niet aan deze controles voldeden, zijn uitgesloten.
Er zijn vier indicatoren berekend om de financiële gezondheid van deelnemers aan de enquête uit te drukken. De solvabiliteit meet de mate waarin ondernemingen met eigen middelen gefinancierd zijn en ze kunnen voldoen aan betalingsverplichtingen op de lange termijn. De liquiditeit meet de mate waarin bedrijven kunnen voldoen aan verplichtingen op korte termijn. Rentabiliteit op totaal vermogen en op eigen vermogen zijn maatstaven van de winstgevendheid van ondernemingen, gerelateerd aan de ingelegde middelen. De onderpandratio geeft een indicatie van de financiële zekerheden die een onderneming de financier kan bieden. De indicatoren worden als volgt berekend:
solvabiliteit = eigen vermogen / balanstotaal
liquiditeit = vlottende activa / kortlopend vreemd vermogen
rentabiliteit totaal vermogen (RTV) = resultaat uit bedrijfsvoering / balanstotaal
rentabiliteit eigen vermogen (REV) = resultaat na belastingen / eigen vermogen
onderpand = materiële vaste activa / balanstotaal
Het resultaat na belastingen komt niet voor in de SZO. Daarom wordt in de monitor alleen gewerkt met de rentabiliteit op het totaal vermogen. Die maatstaf is bovendien minder gevoelig voor de hefboomwerking van vreemd vermogen. Bij een gelijk eigen vermogen kan een onderneming veel vreemd vermogen aantrekken en die grotere pot aan geld inzetten om meer winst te behalen. Hogere winst bij een gelijk eigen vermogen zorgt voor een hogere rentabiliteit op dat eigen vermogen. Maar tegelijkertijd wordt er ook veel meer risico genomen en gaat de solvabiliteit omlaag. De rentabiliteit op het totaal vermogen geeft een evenwichtiger beeld. Op de financiële indicatoren is ook winsorising toegepast om te corrigeren voor extreme waarden.
In de monitor wordt gesproken over significante verschillen betreft de solvabiliteit en liquiditeit tussen bedrijven met verschillende financieringsbehoeften of doelen. Voor het bepalen van deze significantie is gebruik gemaakt van de Mann-Whitney U test in het geval van een numerieke variabele (solvabiliteit en liquiditeit). Er is gebruik gemaakt van een Chi-square test in het geval van een kruistabel (verwachte solvabiliteit en liquiditeit). Deze testen werden in eerdere versies uitgevoerd met IBM Statistics SPSS 25.0, hierbij werd de dataset groter gemaakt op basis van de weging. Een bedrijf met een gewicht 30 kreeg hierdoor 30 rijen in de dataset. Dit jaar is R gebruikt om de monitor uit te voeren, in R wordt op een juistere manier rekening gehouden met gewichten in de dataset. Hierdoor zijn resultaten minder snel significant, maar reflecteren ze beter de werkelijke onzekerheid.
I.5 Privacy
Privacy is een groot goed. Ook als je niks te verbergen hebt, heb je heel wat te beschermen. Het CBS is het Statistisch Bureau van Nederland dat onafhankelijk onderzoek uitvoert. Het CBS werkt bij elk onderzoek met strenge eisen om data op een veilige manier te verwerven, te verwerken en te publiceren en is transparant over de manier van werken en de methodieken.
Het CBS verzamelt gegevens van natuurlijke personen, bedrijven en instellingen. Dit is wettelijk vastgelegd in de CBS-wet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Identificerende persoonskenmerken worden na ontvangst direct gepseudonimiseerd. Hierdoor kan het onderzoek alleen worden uitgevoerd op gegevens met een pseudosleutel. Bij publicatie zorgt het CBS er bovendien voor dat natuurlijke personen of bedrijven niet herkenbaar of herleidbaar zijn. Ook hanteert het CBS diverse maatregelen tegen diefstal, verlies of misbruik van persoonsgegevens. Het CBS levert geen herkenbare gegevens aan derden, ook niet aan andere overheidsinstellingen. Wel kunnen sommige (wetenschappelijke) instellingen onder strenge voorwaarden toegang krijgen tot gegevens met pseudosleutel op persoons- of bedrijfsniveau. Dit noemen we microdata.
Voor meer informatie, zie onze website.
Begrippen
Asset-based finance - Financiering op basis van een onderpand, zoals debiteuren, machines of auto’s. Omdat het door het onderpand zekerheden met zich meebrengt, is deze vorm interessant voor zowel de financier als het bedrijf in kwestie.
Bedrijfseenheid - De feitelijke transactor in het productieproces gekenmerkt door zelfstandigheid ten aanzien van de beslissingen over dat proces en door het aanbieden van zijn producten aan derden.
Business angel – Een business angel is een andere benaming voor een informele durfkapitaalverstrekker, een vermogende particulier (meestal een ex-ondernemer die zijn bedrijf heeft verkocht) die een gedeelte van zijn eigen geld actief investeert in het kapitaal van veelbelovende bedrijven in ruil voor aandelen, een achtergestelde lening of een combinatie van beide.
Business economy - De term ‘business economy’ wordt internationaal het meest gebruikt om het marktgerichte bedrijfsleven af te bakenen. De business economy telt de overheidssector niet mee. Ook de agrarische sector, financiële dienstverlening, onderwijs, zorg, cultuur, sport en recreatie, belangen- en hobbyverenigingen en overige persoonlijke dienstverlening worden niet tot de business economy gerekend. De business economy is dus een deel van alle economische activiteiten en beslaat de SBI-codes B tot en met N en 95, exclusief K.
Crowdfunding - Bij crowdfunding wordt financiering opgehaald bij een grote groep donateurs of investeerders. Een belangrijk voordeel is dat geldvragers zelf de voorwaarden kunnen bepalen. Zo beslissen ze zelf welke financieringsvorm ze gebruiken en wat de tegenprestatie zal zijn.
Digitalisering - Aanpassen van het bedrijf aan door digitalisering veranderende markt. Digitalisering gaat over de structurele verandering van de economie en maatschappij door mensen en bedrijven die steeds meer van digitale technologie gebruik maken.
Direct lending - Vorm van ondernemingsfinanciering, waarbij niet bancaire geldverstrekkers rechtstreeks leningen verstrekken aan bedrijven. In de praktijk werken soms meerdere geldverstrekkers samen die tezamen geld investeren in een fonds dat als financier optreedt voor ondernemers.
Durfkapitaal – Vorm van ondernemingsfinanciering, ook wel aangeduid wordt als venture capital, dat verstrekt wordt aan een onderneming die een meer dan gemiddeld risico loopt.
Equipment lease - Lease is een vorm van kredietverstrekking waarbij de verstrekker een goed koopt en deze gedurende een overeengekomen termijn en tegen een vergoeding ter beschikking stelt aan het bedrijf. Bij equipment lease gaat het om objecten anders dan auto’s, zoals kranen, grondverzetmachines, industriële machines, koffieapparaten, kopieermachines, computers en ICT-oplossingen.
Externe financiering - Alle financiering die van buiten de onderneming aangetrokken wordt. Een combinatie van vreemd vermogen en extern eigen vermogen. Voorbeelden van extern eigen vermogen zijn aandelenuitgifte, geld van informele investeerders of private equity. Intern eigen vermogen behoort niet tot externe financiering. Ingehouden winsten en eigen inleg door de ondernemer behoren dus niet tot dit begrip.
Factoring - Dit is een vorm van debiteurenfinanciering of voorraadfinanciering. Hierbij draagt de ondernemer de facturatie over aan een extern bedrijf dat zorg voor de facturering, de debiteurenadministratie en de incassering van de debiteuren. Het externe bedrijf ontvangt in ruil meestal een percentage van de omzet, maar draagt ook het risico over de schulden.
Grootbedrijf - Tot het grootbedrijf behoren ondernemingen met ten minste 250 werkzame personen. Deze grootteklasse komt voor in de monitor als benchmark maar behoort niet tot het mkb.
Informele investeerders - Onder informele investeerders worden vrienden, familie, collega’s en andere bekenden verstaan. Ze verschillen onder meer van business angels omdat zij niet actief betrokken blijven bij de bedrijfsvoering.
Innovatief bedrijf - Ondernemingen die doen aan product-, proces-, marketing- en organisatorische vernieuwingen of sterke verbeteringen.
Ketenmacht - Beperkende voorwaarden vanuit afnemers. Dit kan zich uiten in langere betaaltermijnen of aanvullende voorwaarden.
Kleinbedrijf - Tot het kleinbedrijf behoren ondernemingen met tenminste 10 en minder dan 50 werkzame personen.
Kredietunies - Een kredietunie is een coöperatieve kredietvereniging zonder winstoogmerk waarin ondernemers zich per regio of per branche organiseren om elkaar geld te lenen. Het is als non-bancair alternatief voor bankfinanciering ontstaan, wordt door de politiek gedragen en is voornamelijk een fenomeen in de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Engeland.
Liquiditeit - De verhouding van de vlottende activa tot het kortlopend vreemd vermogen wordt ook wel de current ratio genoemd. Het is een maatstaf van hoe goed bedrijven in staat zijn om aan hun verplichtingen op korte termijn te voldoen.
Microbedrijf - De kleinste grootteklasse binnen het mkb. Tot het microbedrijf behoren ondernemingen met minder dan 10 werkzame personen. In de Financieringsmonitor wordt daarnaast een ondergrens gehanteerd van 2 werkzame personen.
Middenbedrijf - Tot het kleinbedrijf behoren ondernemingen met tenminste 50 en minder dan 250 werkzame personen.
Midden- en kleinbedrijf - Tot het mkb behoren ondernemingen met minder dan 250 werkzame personen. In de Financieringsmonitor wordt daarnaast een ondergrens gehanteerd van 2 werkzame personen. De bedrijfsgrootte is bepaald op het niveau van de individuele bedrijfseenheid en niet het gehele concern. Binnen het mkb wordt een onderverdeling gemaakt naar drie onderliggende grootteklassen: het microbedrijf, het kleinbedrijf en het middenbedrijf. Het grootbedrijf, dat ook voorkomt in de monitor, behoort niet tot het mkb.
Mkb-beurs - Een platform waarbij beleggers rechtstreeks kunnen investeren in mkb bedrijven. Dat kan in de vorm van (certificaten van) aandelen en obligaties (leningen). De (certificaten van) aandelen en de obligaties zijn verhandelbaar.
Onderhandse lening - Een geldlening zonder tussenkomst van een bank, bijvoorbeeld bij familie of vrienden. Rente en afspraken worden wel vastgelegd in een contract.
Ondernemingengroep - De eenheid die feitelijk optreedt als financiële transactor. De ondernemingengroep (OG) wordt gedefinieerd als de meest omvattende verzameling van in Nederland gevestigde juridische eenheden waarover zeggenschap kan worden uitgeoefend en die homogeen is naar institutionele sector. De ondernemingengroep is de statistische eenheid op basis waarvan het financieringsproces in Nederland wordt beschreven. Vooral bij grotere eenheden komt deze feitelijke transactor doorgaans niet overeen met één juridische eenheid, maar is een combinatie van juridische eenheden.
Private equity - Een financieringsvorm waarbij investeerders buiten de aandelenbeurs om financieel in bedrijven participeren. Deze participatiemaatschappijen nemen dan een meerderheids- of een groot minderheidsbelang in een bedrijf. Binnen private equity zijn drie soorten investeringen te onderscheiden: een buy-out, een groei-investering, of een investering in vaak jonge ondernemingen met hoge risico’s, het zogenaamde venture capital.
Rekeningcourant - Doorlopend krediet dat ondernemingen gebruiken voor alledaagse uitgaven en om hun rekeningen te betalen, ook wel bekend als een betaalrekening.
Rentabiliteit eigen vermogen - De rentabiliteit op het eigen vermogen is de verhouding tussen de nettowinst (het resultaat ná belastingen) en het eigen vermogen. Het is een indicator van het rendement op het vermogen dat door aandeelhouders geïnvesteerd is.
Rentabiliteit totaal vermogen - De rentabiliteit op het totaal vermogen is de verhouding tussen het resultaat uit de normale bedrijfsvoering (het resultaat vóór belastingen) en het totale vermogen.
Solvabiliteit - Het aandeel van het eigen vermogen in het balanstotaal. De solvabiliteit is een indicator die gebruikt wordt om de financiële positie van ondernemingen te meten. Het geeft een indicatie van de mate waarin zij in staat zijn te voldoen aan verplichtingen op langere termijn. Een hogere solvabiliteit duidt op een financieel gezonder bedrijf.
Startup - Een startende onderneming met een vernieuwend, schaalbaar idee rondom een nieuwe technologie.
Stratum - Een combinatie van bedrijfskenmerken waardoor bedrijven in de populatie en in de steekproef van de enquête aan hokjes toe te kennen zijn. In de Financieringsmonitor wordt gewerkt met 54 driedimensionale strata door bedrijfstak, grootteklasse en leeftijd te combineren.
Venture capital - Een vorm van private equity waarbij het specifiek om investeringen in vaak jonge ondernemingen met hoge risico’s gaat.
Werkzame persoon - Persoon die een baan heeft bij een in Nederland gevestigd bedrijf of bij een particulier huishouden in Nederland. Tot de werkzame personen behoren alle personen die betaalde arbeid verrichten, ook al is het maar voor één of enkele uren per week. Zij kunnen worden onderscheiden in werknemers en zelfstandigen.
Afkortingen
ABR - Algemeen Bedrijven Register
Bbp - Bruto binnenlands product
BDK - Bedrijfsdemografisch Kader
BEID - Bedrijfseenheid
CBS - Centraal Bureau voor de Statistiek
CPB - Centraal Planbureau
DNB - De Nederlandsche Bank
DRT - Directe Ramingen Totaal
ECB - Europese Centrale Bank
EZK - Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
FAAN - Factoring & Asset-based finance Association Netherlands
ICT - Informatie- en Communicatie Technologie
Mkb - Midden- en Kleinbedrijf
MFI - Monetaire Financiële Instelling
NFO - Statistiek Financiën Niet-Financiële Ondernemingen
NVB - Nederlandse Vereniging van Banken
NVL - Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen
NVP - Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen
R&D - Research and development
REV - Rentabiliteit eigen vermogen
RTV - Rentabiliteit totaal vermogen
SAFE - Survey on the Access to Finance of Enterprises
SBI - Standaard Bedrijfsindeling
SMF - Stichting MKB Financiering
SZO - Satelliet Zelfstandige Ondernemingen
Vof - Vennootschap onder firma
Wp - Werkzame personen
Zzp - Zelfstandigen zonder personeel
Literatuur
CBS (2022b), De Nederlandse Economie in 2021, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2023a), Economie krimpt in tweede kwartaal 2023 met 0,3 procent, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2023b), De Nederlandse Economie in 2022, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2023c), Inflatie daalt naar 4,6 procent in juli, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2023d), Consumenten minder negatief in april, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2023e), Vertrouwen consumenten onverminderd negatief in juli, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2023f), Producenten industrie opnieuw minder positief, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2023g), Omzet industrie 7,5 procent lager in het tweede kwartaal, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2023h), Spanning op de arbeidsmarkt onveranderd hoog in tweede kwartaal, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2023i), Bruto-investeringen in materiele vaste activa, volumecijfers per maand, Statline, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS (2023j), Inflatie daalt naar 0,2 procent in september, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CBS Dashboard Arbeidsmarkt (2023), Vacatures, Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag/Heerlen/Bonaire.
CPB (2022), Risicorapportage financiële markten 2022, Centraal Planbureau: Den Haag.
CPB (2023), Risicorapportage financiële markten 2023, Centraal Planbureau: Den Haag.
Crowdfundingcijfers.nl (2023), Crowdfunding in Nederland 2022.
DNB (2021), Tabel 5.5: Ontwikkeling acceptatiecriteria en vraag bancaire kredietverlening bij in Nederland gevestigde MFI’s (kwartaal), De Nederlandsche Bank: Amsterdam.
DNB (2023a), Tabel 5.2.7.4: Deposito's en leningen van MFI's aan niet-financiële bedrijven, volumes, gecorrigeerd voor breuken (Kwartaal), De Nederlandsche Bank: Amsterdam.
DNB (2023b), Tabel 5.1.4: Kredietverlening Nederlandse grootbanken aan Nederlands midden- en kleinbedrijf (Kwartaal), De Nederlandsche Bank: Amsterdam.
DNB (2023c), Tabel 5.2.4: Leningen en deposito's verstrekt door MFI's aan niet-financiële bedrijven in Nederland, uitgesplitst naar bedrijfstak; niet gecorrigeerd voor securitisaties per kwartaal, gecorrigeerd voor breuken, vanaf januari 2010:, De Nederlandsche Bank: Amsterdam.
DNB (2023d), Stijging ECB-rente werkt sterker door in hypotheek- dan in spaarrente, De Nederlandsche Bank: Amsterdam.
DNB (2023e), Tabel 5.2.7.3 Deposito's en leningen van MFI's aan niet-financiële bedrijven, rentepercentages (Kwartaal), De Nederlandsche Bank: Amsterdam.
ECB (2022a), Wat zijn TLTRO’s, European Central Bank: Brussel.
ECB (2023a), Monetary Policy Decisions, European Central Bank: Brussel.
FAAN (2023), Cijfers en Trends, Factoringnederland.nl: Tilburg.
NVL (2023), Leasingmarkt voor bedrijfsmiddelen in Nederland - Marktcijfers eerste kwartaal 2023, Leasing Nederland - Nederlandse Vereniging van Leasemaatschappijen: Abcoude.
NVP (2023), Trendrapport 2022, Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen: Amsterdam
Rijksoverheid (2021a), De samenleving gaat weer open | Coronavirus tijdlijn, Rijksoverheid: Den Haag.
Rijksoverheid (2021b), Harde lockdown vanwege zorgen omikronvariant | Coronavirus tijdlijn, Rijksoverheid: Den Haag.
SMF (2023), Onderzoek non-bancaire financiering 2022, Stichting MKB Financiering: Amsterdam.